Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘bibliotheek’ van Felix Timmermans 1913/1914
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trouwens, hij schrééf zelf ook gedichten, proza en toneel; in een brief van 17 maart 1911 aan Flor Van Reeth had hij, ter verklaring waarom hij geen tijd had om voor een gepland Breugel-boek voorstudies te maken, geschreven: ‘dat zal niet kunnen, ten 1e daar het uit mijn werkkring valt en 2e omdat ik zelf nog een tragedie, verzen, novellen, vertellingen en essais te maken heb, die haast mijn kop doen springen’!Ga naar voetnoot3 Uit de lijst blijkt dat Timmermans niet alleen Nederlands las, maar ook Frans, wat, gezien tijd en opleiding, niet verwonderlijk is, en tevens, blijkens een paar titels, Duits, wat dan wél verwonderlijk is. Niet meteen verwacht men bij Timmermans veel werken uit de klassieke oudheid. Toch is die in zijn ‘bibliotheek’ behoorlijk vertegenwoordigd: Homerus, Aristophanes, Euripides, Sophocles, Vergilius, Horatius; van de meesten bezat hij zelfs de ‘volledige werken’; verscheidenen las hij in een Franse vertaling, maar vaak bezat hij ook Nederlandse vertalingen of bewerkingen van afzonderlijke delen of stukken. In zijn bibliotheek kon hij ook de oudere ‘wereldklassieken’ lezen: Boccaccio, Dante, Erasmus; de ‘grote’ Fransen Rabelais, Corneille, Racine, Molière, de la Fontaine, Rousseau, ook het Chanson de Roland; de Engelsen Shakespeare, Milton; de Duitsers Goethe en Novalis; de meesten waren vertegenwoordigd met blijkbaar volledige edities; hij bezat alleszins vele werken - méér dan vermeld - uit de reeks ‘Les meilleurs classiques français et étrangers’ (Paris, Flammarion) en, ook zij het niet opgenomen, De Werken van William Shakespeare, vertaald door Dr. L.A.J. Burgersdijk. 3e opnieuw herziene druk. (Voorwoord 1896). Leiden, Sijthoff, z.j. - Van enkelen staan één of meer Nederlandse vertalingen van afzonderlijke werken op de lijst. De Franse negentiende eeuw is rijkelijk vertegenwoordigd: Baudelaire, Flaubert, de Maistre, de Maupassant, Mistral, de Musset, de Vigny, Verlaine, Zola en de succes-romancier Ohnet; ontbreken wel b.v. Balzac, Hugo; ook de Frans-schrijvende Vlaamse ‘oudere tijdgenoten’ als Lemonnier, Maeterlinck, Verhaeren, en mindere goden van ‘La Jeune Belgique’ als Demolder, Remouchamps, Samain; maar op de lijst ‘ontbreken’ Charles De Coster, Georges Rodenbach, Charles Van Lerberghe e.a. Van de Engels-schrijvenden bezat hij enkele vertalingen, meestal Nederlandse, een enkele keer een Franse: Carlyle, Goldsmith, Poe, Shaw, Shelley, Wilde. Duitse auteurs zijn minder goed vertegenwoordigd: een Duitse Uilenspiegel, waarschijnlijk een editie van het oude volksboek, Novalis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eveneens in het Duits; verder, behalve de reeds vermelde Goethe, de tijdgenoten Hauptmann, Viebig, Zahn, in Nederlandse vertaling. De aanwezigheid van Wagner kan erop wijzen, dat Timmermans de opvoeringen in de Antwerpse Opera had bijgewoond, wat trouwens paste bij zijn Wagner-verering.Ga naar voetnoot4 Een paar ‘grote’ Russen kon hij in Nederlandse, soms Franse vertaling lezen: Dostojewski, twee Tolstoi's. De Skandinaven zijn goed vertegenwoordigd met Björnson, Hamsun, Ibsen, Lagerlöf, Larssen. Van de Italiaanse tijdgenoten kon Timmermans in het Frans ten minste werk van twee beroemdheden lezen: Marinetti en d'Annunzio; in welke taal hij Butto's toneelspel heeft gelezen, daarover bleven geen gegevens bewaard. De Nederlandse literatuur, vooral de eigentijdse, is zéér goed vertegenwoordigd. Drie bloemlezingen konden wellicht een hulp zijn, niet alleen door de selectie, maar evenzeer door de (misschien) verstrekte inlichtingen. De oudere literatuur is vertegenwoordigd door een uitgave (of bewerking?) van het volksboek Malegijs, door een wetenschappelijke editie van de rederijker Lawet, door Vondel met twee toneelwerken. De negentiende eeuw komt aan bod met Conscience, van wiens Phantazy (1837) Timmermans slechts één verhaal in een negentiende-eeuws afschrift bezat; van een werk van vrouwe Courtmans had hij een Duimpjeseditie, maar ook Gezelle en Rodenbach waren present, en de Noordnederlander Vosmaer, wiens Homerus-vertalingen bovenaan de reeks ‘Verzen’ prijken; Gezelle is zelfs royaal aanwezig, niet alleen met een ‘volledige’ editie van z'n gedichten (behalve de gelegenheidsverzen), maar ook met enkele losse werken, waaronder de Kleengedichtjes. Van de Noordnederlandse Tachtigers en tijdgenoten komen op de lijst haast alle belangrijke namen voor: Kloos, Van Eeden, Verwey, Van Looy, Erens, Gorter, Gutteling, Couperus, Heyermans, Prins, Simons-Mees, Swarth; Van Deyssel ontbreekt. Van de Van-Nu-en-Straks-ers staan vermeld: Vermeylen, Van Langendonck, Streuvels, Van de Woestijne, Teirlinck, Toussaint van Boelaere; Buysse ontbreekt. Van de ‘jongere’ generatie is vooral Vlaanderen terdege vertegenwoordigd: Ballings, Jeurissen, Kimpe, Lambrechts, De Mey, Van Nijlen, Van den Oever, Peeters M., André De Ridder, G. Van Roosbroeck, Sauwen, Steghers, Van der Straeten; het Noorden is met Van Booven en Van Eyck minder goed aanwezig, maar daarbij moet rekening gehouden worden met de sterke groep rond '80, allemaal eveneens (zij het oudere) ‘tijdgenoten’ van lezer Timmermans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien heeft bij de aanschaf van vele titels een bijzondere factor meegespeeld: in 1911 verschenen van Timmermans zelf twee werken, Schemeringen van de Dood in de reeks van de Vlaamse Duimpjes-uitgaven, en Bagijnhof-sproken in de reeks Keurboekjes van de Hollandse ‘Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur’, de Amsterdamse Wereldbibliotheek. Dat zou kunnen verklaren, waarom op de lijst niet minder dan 10 Vlaamse Duimpjes-uitgaven voorkomen, alle uit de reeksen van 1910-1912, niet volledig echter; en van de Wereldbibliotheek kunnen ca. 30 nrs. stammen, alle verschenen tussen 1905 en 1913.
De door Timmermans zelf ca. 1913 genoteerde titels zijn geen ‘volledige’ lijst van zijn boekenbezit uit de tijd dat hij z'n Pallieter schreef. Een lange reeks van werken, waarvan geweten is dat hij ze bezat, werd er niet in opgenomen. Als eerste moeten de publicaties vermeld worden, die de auteur genoemd heeft in zijn lezingen over ‘Het ontstaan van Pallieter’. Zeer vroeg moet hij werken van Omer Karel De Laey (1876-1909) hebben gelezen, getuige zijn vroegste gedichten Door de dagen (1903-1907). Zijn belangstelling voor en medewerking aan o.a. De Nieuwe Gids, Dietsche Warande en Belfort, Vlaamsche Arbeid, De Vlaamsche Gids, Vlaanderen, Van Onzen Tijd lieten hem kennismaken met tal van jonge literatoren en van de ‘Bond der litteraire jonge Katholieken’ (1906) leidde hij de Lierse afdeling. In Onze Tijd recenseerde hij enkele recente publicaties: van Marie Metz-Koning, Intermezzo (1902), Karel Van den Oever, Kempische Vertelsels (‘Duimpjes’ nr.50, 1905), Jozef Arras, Gekke Sprookjes (‘Duimpjes’ nr. 74, 1909), Lambrecht Lambrechts, De vroolijke Limburger (1905); in die besprekingen worden bovendien heel wat namen en werken van ‘Vlaamse en Hollandse’ auteurs vernoemd, die op meer dan gewone vertrouwdheid met de eigentijdse literatuur wijzen.Ga naar voetnoot5 Nog vóór hij op de dool geraakte, kende hij, naar zijn eigen getuigenis, in verband met ‘mystiek’ ‘alleen Ruysbroeck en de Visioenen van Anna-Catherina Emmerich’.Ga naar voetnoot6 Misschien had hij Ruusbroec gelezen in de uitgave van David (1858-1868), of delen ervan; of Die Chierheit der gheestelicker Brulocht in de vertaling van Maeterlinck (1891), of Rusbrock l'admirable (OEuvres choisies) van Ernest Hello (ed. 1902); van Hello (1828-1885) bezat hij L'homme. 8e ed. 1906. Misschien las hij in die tijd ook Eckart (ca. 1260-1327), wiens Mystieke Geschriften in de hoogduitsche bewerking van Gustaaf Landauer vertaald door J.N. (Amersfoort 1905) tot zijn boekenbezit behoorden. Van Anna-Catherina Emmerich kan hij o.a. Het bitter lijden van Onzen Heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jesus-Christus [...] uit het Hoogduitsch vertaald door Willem Vanwest gelezen hebben: een 7de druk ervan was verschenen in 1901. Thomas à Kempis De Navolging van Christus was voor hem bovendien een handboek. Toen kwamen de jaren van zijn zoektocht door allerhande -ismen, die hem ‘de oplossing van 't mysterie’ zouden brengen, maar hem ‘door de nevels van symbolen en allegorieën’ uit zijn evenwicht brachten, zodat hij ‘verdronk in den oceaan der ismen’. In zijn eerste lezing (1918) over het ontstaan van PallieterGa naar voetnoot7 schreef hij: ‘'t Was Pic de la Mirondelle. Blavatsky's Geheime Leer. Zend Avesta. Baghavad Gita’. Wat hij van of over de Italiaanse humanist Pico della Mirandola gelezen heeft (in het Frans blijkbaar), heb ik niet nagespeurd. Over de oud-indische wijsheden kon hij o.a. het in de lijst opgenomen werk van Edwin Arnold lezen. Zijn weetgierigheid inzake ‘theosofie’ voldeed hij met niet in de lijst opgenomen, maar in zijn bibliotheek wél bewaarde volumineuze werken: Blavatski, Helena Petr. (1831-1891), De geheime leer. De Samenvatting van Wetenschap, Godsdienst en Wijsbegeerte. I. Cosmogenesis. Vertaald door A. Terweil. II. Anthropogenesis. id. III. Esoterische Opstellen. id. Amsterdam 1907-1908; Besant, Annie (1847-1933), De oude wijsheid. Een schets van theosofische leeringen. Uit het Engelsch vertaald door Ada Waller. 2e herz. druk. Amsterdam 1902. In die tijd las hij ook de spiritist-halve-mysticus Sar Péladan (1859-1918): in zijn bibliotheek bleef nog bewaard L'art idéaliste & mystique. Doctrine de l'Ordre et du Salon annuel des Rose+Croix par leur Grand-Maître Sar Péladan (3e éd. Paris 1894). Sporen van raadpleging zijn talrijk in die werken. Tevergeefs heeft moeder Angeline hem in die tijd gewaarschuwd: ‘Mijn goede moederzaliger, die mij heel den dag zag zitten lezen, zei maar toe: ‘Mor Felix, manneke, schei er toch uit met die boeken, ge zult nog zot worden! Lot gerust wa gerust is; hier zie, manneke, koop gij liever wa verf om een schilderijken te maken, da zal veel beter zijn’. Ook uit jaren later bleef daarover een merkwaardig getuigenis bewaard. Emiel Lambrechts, zijn secretaris sedert 1926, heeft in zijn vele ‘Herinneringen’ o.a. een kapittel gewijd aan De verboden lectuur: ‘De Fé had een prachtige verzameling boeken: kunst, geschiedenis, letterkunde, filosofie enz. Bijeen, in een hoekje van de grote bibliotheek stonden enkele dikke exemplaren in zwarte banden. “Zie,” zei de Fé, “ge moogt hier alles lezen waar ge lust in hebt, maar van deze sjarels”, en hij ging met zijn hand over die zwarte banden, “daar moet ge afblijven, dat is de verboden vrucht.” Het waren werken over occulte wetenschappen, Blavatsky, Zwarte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ambrosius en wat weet ik al’.Ga naar voetnoot8 De drie (haast-uitzonderlijk ‘dikke’) delen van Blavatsky's werk zijn inderdaad ‘zwarte banden’; naar die ‘Zwarte Ambrosius’ heb ik het niet gewaagd te zoeken...Ga naar voetnoot9 In 1907 trok Felix Timmermans tot tweemaal toe naar de abdij van Achel, eerst met z'n vriend Flor Van Reeth (mei), nadien alleen (oktober). De lectuur van L'Oblat (1903) van Joris Karl Huysmans (1848-1907) leek hem ‘een vingerwijzing om een retraite te doen in een klooster’. De lectuur van Thomas à Kempis bracht echter toch niet de stille vrede; ‘door het occultisme had ik een trek gekregen naar het mysterieuze, naar het griezelige, het Maeterlinck-achtige’.Ga naar voetnoot10 ‘Ik las er de levens der heiligen, beluisterde de stilte en bestudeerde er het Satanisme van Görres’, vertelde hij in 1918. De katholieke voorvechter en ‘Religionsphilosoph’ Joseph Görres (1776-1848), bevriend met de romantici Clemens Brentano en Achim von Arnim, had zich, zoals bij de sfeer van de romantiek paste, inderdaad beziggehouden met de studie van het mysterieuze. Over zijn werk Die christliche Mystik schreef A. Caillet in 1912: ‘OEuvre d'un intérêt capital, dans laquelle l'illustre écrivain et philosophe allemand sonde avec une pénétration merveilleuse les mystères les plus profonds de l'ordre surnaturel; c'est le travail le plus beau et le plus complet qui ait jamais été fait sur la question’.Ga naar voetnoot11 Timmermans' gedichten uit die jaren, de toneelstukken, Bagijnhofsproken en vooral Schemeringen van de dood zijn de vruchten van z'n innerlijke onzekerheid en tobberij, van zijn ademen in de ‘vochtige kelderlucht en paddestoelen-atmosfeer’. De reactie kwam: ‘Dit kon niet blijven duren! Dat moest veranderen. Le Chevalier Malheur van Paul Verlaine kwam aangereden!’ Toen overviel hem het bekende ‘gelukkig ongeluk’. In z'n brief van 15 februari 1911 - twee dagen vóór hij geopereerd zou worden - schreef Timmermans aan Flor Van Reeth: ‘Ik zal daar zeker eenige dagen te bed moeten blijven en in die rust wil ik Emerson | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Carlyle lezen en ook Maeterlinck’.Ga naar voetnoot12 In de lijst werden Carlyle en Maeterlinck vermeld, maar ook R.W. Emerson (1803-1882) kende hij toen reeds: diens Verheug u te even. Bloemlezing ...door Ds. Y.D. Muller Massis (z.p.z.j.) en Sept essais d'Emerson. Traduits par I. Will, avec une préface de Maurice Maeterlinck (1894) behoorden tot zijn levenslang geliefde lectuur. N.a.v. Schemeringen vertelde Timmermans: ‘Edgar Poe had ik nog nooit gelezen, maar wel kende ik den mysterieusen, sphinxachtigen Ibsen, wat van de hysterieke, pathologische somberheid van Dostoëfski, eenige griezelverhalen van Guy de Maupassent, en heel den mystiekbleeken Maeterlinck’.Ga naar voetnoot13 De boekenlijst van 1913 kan Timmermans' bewering bevestigen. Alleen i.v.m. Poe moeten we de schrijver op zijn woord geloven; het enige in de lijst vermelde werk, weliswaar drie delen, verscheen zonder jaartal.
Felix Timmermans was van kindsbeen af een verwoed lezer: ‘Ik was nog heel jong, kon amper lezen, en ik haalde mijn eerste boek van de Bibliotheek: Op weg naar Frankrijk van Jules Verne’, vertelde hij.Ga naar voetnoot14 Later kocht hij o.a. ook dat naast verscheidene andere werken van Verne! Tot op het einde van z'n leven is hij blijven lezen; herhaaldelijk verwijst hij ernaar in z'n brieven en nog op 26 september 1946 schreef hij aan een vriend niet alleen over de gedichten waarmee hij bezig was, maar ook: ‘Ik lees de psalmen en Goethes Faust’.Ga naar voetnoot15 Vele van de bewaarde boeken zijn letterlijk stukgelezen, in vele heeft lezer Timmermans met een streep passages aangeduid, soms onderlijnd, een woord, een gedachte geschreven in de kantlijnen of onderaan. Waarmee niet beweerd werd, dat Timmermans in 1913-14 (en de voorgaande jaren) àl de op de lijst vermelde werken van de eerste tot de laatste letter had gelezen! Zeker is, dat hij er vele, zéér vele honderden bladzijden van zal hebben gelezen, ‘doorknauwd’, zoals hij het zelf heeft uitgedrukt.Ga naar voetnoot16 Enkele voorbeelden wijzen wél op aandachtige lectuur. In de uitgave van Karel Van de Woestijne, Het Vaderhuis. De Boomgaard der vruchten en der vogelen. Vroegere Gedichten (Bussum 1905) noteerde hij onder het Leie-gedicht: ‘Hoe zal mijn woord uw stil bewegen streelen’ (p. 15): ‘Besefte schoonheid’.Ga naar voetnoot17 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de reeds vermelde ‘Chevalier Malheur’ van Verlaine citeerde Timmermans ook een vers: ‘Le Chevalier Malheur a percé mon vieux coeur de sa lance!’ Het eerste gedicht van Verlaines Sagesse begint met: Bon chevalier masqué qui chevauche en silence,
Le Malheur a percé mon vieux coeur de sa lance.
En een paar verzen verder staat: ‘le chevalier Malheur’. De ‘aanpassing’ van het citaat kan toe te schrijven zijn aan een werkelijke vertrouwdheid met het gedicht. Voor het Liber Amicorum Dr. Frederik van Eeden (Amsterdam 1930) schreef ook Timmermans een bijdrage:Ga naar voetnoot18 een herinnering aan een verwachte ontmoeting, die toch niet plaatshad. Een groot gedeelte van de tekst is verweven met door aanhalingstekens aangeduide citaten uit Van Eedens Ellen; de lectuur ervan moet op Timmermans een zeer sterke indruk hebben gemaakt en hij schijnt er grote gedeelten van onthouden te hebben. De citaten worden hier gecursiveerd: ‘ik had hem zoo geerne gezien, die man, die zoo schoon gedroomd had, dat het leven was als een groot, groen bosch; de man die wist, dat hoog boven menschen en hun klein bestaan zweeft er een vlucht breedvleug'lige accoorden; de Godminner, die als een heilige tot God dierf roepen: Zelfs met dit matelooze Leed beladen, neem ik het Leven uit Uw handen aan, en [...] deemoedig prevelde: ik ben tot al bereid mijn Souverein! [....] Die man, die zooveel geleden heeft in zijn zoeken naar God, die de profeet van zijn eigen leven is geweest, toen hij zong: de dagen, de tragen, ze willen niet gaan, en lang, lang zijn de uren der nachten’Ga naar voetnoot19. Natuurlijk is het mogelijk, dat Timmermans de tekst vóór zich had liggen; maar dan nog moet hij voor de keuze eruit werkelijk zeer vertrouwd zijn geweest met het gedicht. Van vertrouwdheid met het werk van Gezelle getuigen niet alleen de gedichten die Timmermans citeerde in Pallieter. Een markant voorbeeld daarvan komt bovendien voor in een vroegere redactie van het eerste hoofdstuk. Pallieter is aan 't bakken en ‘hij schoof de brooden er uit, het heete gulden gekorsten “brood van teruwen dat berst en opengaat”’. Herhaaldelijk wordt men bij de lectuur van Timmermans herinnerd aan Gezelles gedichten, in het bijzonder aan de Kleengedichtjes, maar hier verwijst de schrijver ernaar met zijn aanhalingstekens: het gaat om ‘Gelijk het brood van terruwen, / dat berst en opengaat’ (Klg. I, 5). Westflandricismen, vooral met -e verlengde woorden, komen in de vroege teksten van Timmermans, in het bijzonder in de oudste teksten van Pallieter, zeer veel voorGa naar voetnoot20. Maar dat is niet alleen toe te schrijven aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn bewondering voor Gezelle, ook aan het voorbeeld van Streuvels. Mettertijd verdwijnen die. Van Novalis bezat hij de Gedichte. Mevrouw Timmermans bewaarde in haar kerkboek, een prachtig exemplaar van het Dobbel Hemels Palm-Hof van 1806, een met potlood geschreven proeve van vertaling van het bekende Ich sehe dich in tausend Bildern, Maria, lieblich ausgedrückt: ‘Ik zie U steeds in duizend beelden
Maria, lieflijk uitgedrukt,
doch geen van allen kan U beelden
lijk mijne ziele U aanziet.
Ik weet slechts, dat het aards gewemel
sindsdien mij als een droom vergaat
en een onnoembaar zoete hemel
mij eeuwig in mijn harte staat.
Novalis - vertaling’
Op de keerzijde van het kaartje staat een ander ‘Maria-gedicht’; het is best mogelijk dat Timmermans het ‘Marienlied’ van Novalis alleen vertaalde om zijn vrouw, ook een Marieke, te helpen ‘bidden’ en tegelijk haar te ‘huldigen’...
Ongetwijfeld heeft de lectuur de auteur ‘beïnvloed’. Beelden, misschien taferelen uit zijn werk kunnen gegroeid zijn uit herinneringen eraan. De lectuur van Goethes Die Leiden des jungen Werther, die Anna-Marie (in het gelijknamige boek) zo aangrijpt, zal wellicht te danken zijn aan Timmermans' eigen kennismaking met het werk. Bij het werk van Oscar Wilde, Salomé, denkt men toch onwillekeurig aan Timmermans' Salomé, later getiteld Om het hoofd van Johannes. Timmermans' Salomé is een herbergprinses, een uitzonderlijk mooie overigens, geen echt vorstenkind zoals in het bijbelverhaal en in het stuk van Wilde, maar het thema van de verliefdheid van Herodes op de mooie danseres komt in beide literaire bewerkingen voor. Wellicht kende Timmermans ook de bewerking van Jan Eelen (1887-1970), Salomé. Spel in drie bedrijven, waarvan alleen het eerste bedrijf verschenen was in Vlaanderen:Ga naar voetnoot21 niet alleen de naam Jokonaan voor Johannes verwijst hierin naar Wilde, ook de opbouw van dat eerste bedrijf. Salomé is hier een jong, mooi, danslustig prinsesje, dat buiten weten van de zwakke Herodes door de heerszuchtige (en blijkbaar ook) jaloerse Herodias naar het vorstelijk paleis werd gehaald, maar er zich helemaal niet thuisvoelt. De (toekomstige) verliefdheid van Herodes wordt reeds gesuggereerd in het eerste bedrijf. Later heeft Timmermans zijn verhaal bepaald ‘eigenzinnig’ uitgewerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het thema van de begijnhofproke De aankondiging kàn ontleend zijn aan een ‘autentieke geschiedenis’, door Huysmans verhaald in zijn Là-bas, zoals Vercammen schreef.Ga naar voetnoot22 Feiten, belevenissen, ook lectuur kan voor de auteur de vonk geweest zijn voor een verhaal: naar z'n eigen getuigenis kwamen toch ook de vele verhalen, die onder de Lierse daken leefden, op zijn tafel zitten, wachtend om verteld te worden; maar hij moest die eerst ‘doordromen’, om er iets van hemzelf van te maken, zodat hij er zijn hart in kon openleggen of verbergen.Ga naar voetnoot23 Maar de speurtocht om dat te achterhalen, zal veel tijd vergen. De lijst van zijn ‘boekenbezit’ van 1913-14 kan daarbij een hulp zijn. Intussen bewijst die reeds, dat Timmermans een ‘belezen’ auteur was, een artiest die als ‘autodidact’ zich vertrouwd wist te maken met wat er in de bewogen en veelzijdige kunstenaarswereld leefde en die aan dat leven geëngageerd deelnam. Van bij den beginne echter was hij een ‘origineel’ artiest. Een laatste ‘wetenswaardigheid’ tot besluit: bij de vroegste versie van wat als een eerste kapittel van Pallieter kon bedoeld zijn, hoort een karakteristiek van Charlot. Daarin konden ‘de kinderen Begga's en hun Pastoor, haren biechtvader [...] niet verstaan dat Charlot bij een mensch inwoonde die bijna nooit naar kerk of kluis ging, die God noch gebod onderhield en slechte boeken las’.Ga naar voetnoot24 Wie de boekenlijst van 1913-14 overloopt, zal daarin heel wat ‘slechte boeken’ aantreffen! Intussen echter weten we, dat Pallieter niet verloren gelopen is en dat dit niet te danken was aan de bezorgdheid van Charlot! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1: De boekenlijst in het hs.Verzen gezangen, gedichten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proza
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toneel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 2: De boekenlijst, alfabetisch en ‘bewerkt’Ga naar voetnoot25
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|