Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proeve van particularistisch taalgebruikGa naar voetnoot1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
particularistische schrijftaal voorstelden en na te gaan in welke mate die van andere codes afweek. 1.2. In 1886 had de Brugse stadsadministratie voor een Nederlandse vertaling gezorgd van een Franstalig reglement over de uitbating van het Brugse slachthuis. Er kwam, van diverse kanten, enige kritiek op de in die tekst gebruikte taal en dat gaf aanleiding tot het ontstaan van twee alternatieve vertalingen. Een was van de hand van O. Périer, een Brusselse advokaat en directeur van het ‘Beknopt Verslag’ van het Belgische parlement, wiens bedoeling het was algemeen Nederlands te schrijven, zoveel mogelijk conform de noordelijke norm. De andere was van de hand van een vurige Westvlaamse particularist en lid van het Gilde van Sinte Luitgaarde, de Brugse arts E. van Steenkiste, die zich uiteraard tegen de noordelijke norm verzette en een taal schreef die niet alleen als een illustratie kan worden beschouwd van de schrijftaal die de particularisten voor ogen stond, maar die ook als zodanig wordt voorgesteld en vergezeld is van een uitvoerige uiteenzetting waarin geargumenteerd wordt waarom de ene taalvorm boven de andere wordt verkozen (Van Steenkiste 1886). Périer en Van Steenkiste beschouwden zichzelf als duidelijke tegenpolen. Uit een ingezonden brief van Périer aan de krant ‘L'Indépendance belge’ in Brussel, naar aanleiding van de controverse waarover hier wordt bericht, blijkt duidelijk dat hij van de particularisten geen hoge dunk had: ‘Les Flamands de Bruges... sont partagés en deux camps: les uns se servent exclusivement de l'idiome de la West-flandre, (on les appelle taalparticularisten, les autres estiment que tous les Flamands, indistinctement, doivent s'appliquer à parler et écrire le néerlandais, dans toute sa pureté.... Si le conseil communal de Bruges tenait à avoir un règlement rédigé dans l'idiome de la West-Flandre, il était parfaitement inutile de prendre mon avis. Je n'entends me servir que de la langue néerlandaise’. Van Steenkiste van zijn kant, is over de opvattingen en bedoelingen van Périer evenmin te spreken; vandaar, zo zegt hij: ‘... dat ik opsta tegen de taaldwingers der Noord-Nederlandsche school, zij mogen Odilon Périer heeten, Jan Ten Brinck of hoe ook’ (Van Steenkiste 1886, 10). Op p. 12 kwalificeert hij beide genoemden als aanstichters van de ‘onhebbelijke voogdij der Hollanders’. Dit laatste staat in een contekst die andermaal de heel dubbelzinnige houding van de Brugse particularisten t.a.v. de Vlaamse Beweging kenschetst (Willemyns 1996, 245-249), een dubbelzinnigheid die ook opvalt bij iemand als Van Steenkiste, wiens onverdachte Vlaamsgezindheid eigenlijk door niemand in twijfel werd getrokken. Ten Brinck had, n.a.v. Van Steenkistes vertaling, o.m. de volgende opmerking gemaakt: ‘Indien de Nederlandsch sprekende Belgen deze taal gaan spreken en schrijven, zal de geheele Vlaamsche Beweging op niets uitlopen’. Daarop reageert dan Van Steenkiste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als volgt: ‘Daar ik later op zijne beoordeling wederkeer, zal ik er nu niets van zeggen, 't en zij dat hij geheel gerust mag zijn over den uitval der Vlaamsche Beweging die ten minste dit goed gevolg hebben zal, hoop ik, dat zij onze taal van de onhebbelijke voogdij der Hollanders zal ontmaken’. Op p. 25 zegt hij t.a.v. Périer en anderen die er analoge opvattingen op nahouden: ‘Daar hebt gij een gedacht van hetgeen die mannen door “nederlandsch” verstaan. En die mannen zijn het die gedurig met hun nieuw- en liefgesmeden woord “taalparticularisten” uitkomen, en naar den kop werpen van al die vrij en vrank genoeg is om niet heel en gansch in hunne bekrompene dwangschoe'n te gaan! Weet gij wie er “taalparticularisten” zijn? Zij zelve; lieten zij een ander vrij, dan hadden wij niets tegen hunne wijze van doen, maar neen: bijzonder hollandsch!!! oftwel zij roepen dialect! cacographie! onmogelijk patois! dwaasheden!...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Nederlands in de administratie.2.1. Wanneer nu Van Steenkiste in de Brugse gemeenteraad voorstelde Nederlands als taal van de stadsadministratie in te voerenGa naar voetnoot2, kreeg hij met een heel bijzonder probleem te kampen, namelijk hoe zo'n administratief Nederlands eruit behoorde te zien (Willemyns 1996a). Daar hadden zijn gildebroeders zich nooit over uitgelaten. Aan de hand van het bovengenoemde incident i.v.m. de vertaling van het slachthuisreglement ga ik daar nu dieper op in. In Périer (s.d.) zijn die vertalingen gepubliceerd en van commentaar voorzien, net overigens als in Van Steenkiste (1886). 2.2. Om een idee te geven van waar het over gaat volgt hier een excerpt (art. 2 van het reglement): ‘Le directeur a pour mission de surveiller la qualité des bestiaux et de toutes les viandes destinés à être exposés en vente. Il observe à cet egard les règles suivantes: A. Il n'admet dans l'enceinte de l'abattoir que les bestiaux qu'il aura reconnus sains et exempts de maladies; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
et dresse procès-verbal de l'opération. Ce procès-verbal mentionne l'état des organes et constate, d'après cet état, les causes certaines ou probables de l'urgence de l'abatage ou de la mort et les motifs de la décision qu'il a prise à l'égard de l'usage de la viande. Les procès-verbaux de l'espèce sont transcrits dans un registre spécial coté et paraphé par un membre du collège échevinal. Copie de chaque procès-verbal est envoyée dans les vingtquatre heures au collège’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a: vertaling Van Steenkiste:‘De bestierder moet de beesten en het vleesch nazien die de lieden willen te koop stellen. Daartoe zal hij de volgende schikkingen onderhouden: A. In het beluik van het slachthuis laat hij nooit geene andere beesten binnen 't en zij deze welke hij gezond en vrij van ziekten bevonden heeft. B. Na het slachten en voor het scheiden schouwt hij de ingewanden en 'n laat het vleesch maar stempelen achter dat hij verzekerd is dat het zonder gevaar mag geëten worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b: de officiële vertaling‘De Bestuurder is gelast de hoedanigheid van het vee als ook van alle vleesch bestemd om te koop gebracht te worden, na te zien. Te dien einde komt hij de volgende regelen na: A. In het beluik van het slachthuis aanveerdt hij slechts de beesten die hij zal erkend hebben als gezond en vrij van ziekten; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermeldt hij den toestand der organen en bestatigt, volgens dezen toestand, de zekere of waarschijnlijke oorzaken der dringendheid van de afmaking of van den dood, alsmede de redens der beslissing die hij ten opzichte van het gebruik van het vleesch genomen heeft. Deze verslagen worden overgeschreven in een bijzonder boek door een lid van het schepencollegie genummerd en geteekend. Afschrift van ieder verslag wordt naar het collegie binnen de vier en twintig uren gezonden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c: vertaling Périer‘De roeping des bestuurders is het toezicht te houden op de hoedanigheid van het vee en van al het vleesch dat bestemd is om te koop gesteld te worden. Hij neemt te dien opzichte de volgende regels in acht: A. Binnen het slachthuis laat hij alleen die beesten toe, welke hij erkend zal hebben als gezond en vrij van ziekten. 2.3. Uit deze teksten blijkt duidelijk dat alle drie de auteurs problemen hebben met deze administratieve taal (het Nederlands werd al lang niet meer voor die functie gebruikt). De enige die zich niet over zijn eigen vertaalprestatie of die van de anderen heeft uitgelaten is de (onbekende) ambtenaar, die de officiële vertaling heeft gemaakt en die Van Steenkistes lof ‘deze vertaling was merkelijk beter als al de voorgaande’ allicht wel heeft verdiend. Dat hij zich niet van de stroeve ambtenarenstijl kon ontdoen heeft met de bovengenoemde situatie te maken, maar ook met zijn functie. Ook de vertaling van Périer is, ondanks de lof die hij ervoor oogstte, vrij stroef en omslachtig. Hij gaat wel ongecomplexeerder met (Franse) leenwoorden om en hij vermijdt zoveel mogelijk lexicale provincialismen en belgicismen. Vreemd genoeg is Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Steenkiste de enige die erin slaagt het ‘officialese’ enigszins op de achtergrond te dringen, maar zijn taal wordt dan weer ontsierd doordat zijn particularistische obsessie hem dingen ingeeft als ‘de beeste’ (vr. ipv het beest), ‘de boek’ (man. ipv het boek), ‘bij uitneming’ (ipv bij uitzondering) of ‘de schepenraad’ (ipv het schepencollege). Toch zit er enige waarheid in zijn bewering dat hij de enige is die ‘niet letterlijk, woord voor woord, slaafsch en vertaal[t]’ (p. 27).Hij laat dan ook niet na Périer zijn slaafse navolging van de Franse tekst te verwijten: ‘'t Zij hier in 't voorbijgaan gezeid dat Heer Périer's stelsel van vertaling hetzelfste lot zal ondergaan. Hij wilt dat wij het fransch, woord voor woord, en bijgevolg slaafsch, in 't vlaamsch overzetten. Wij willen vooruit en vooral den zin, geheel den zin, wedergeven, omdat wij weten dat zijn stelsel belachelijk en onmogelijk is, ingezien fransch en vlaamsch geheel en gansch van aard verschillen’ (Van Steenkiste 1886, 40) Vanzelfsprekend heeft Van Steenkiste gelijk met deze laatste bewering, waarmee echter niet is aangetoond dat Périer het anders wilde. Kwalijk is inderdaad dat Périer helemaal niet bedoelde wat Van Steenkiste ervan maakt. Périer had het eigenlijk over leenwoorden en had betoogd: waarom zou men agent de police niet door politieagent mogen vertalen in plaats van op schadebeletter terug te vallen (Périer sd., 2)? Anderzijds bevestigt Van Steenkistes tekst mijn vroeger al geuite vermoeden (Willemyns 1996, 249) dat sommige particularisten niet alleen op een manier schrijven, die zeker van ervaring met de hantering van het medium getuigt, maar bovendien dat dit taalgebruik inderdaad vloeiender, minder krampachtig en vooral stilistisch vlotter is dan veel van wat elders in het land werd gepubliceerd. 2.4. Ik rond deze vergelijking af met enkele voorbeelden van de uiteenlopende manier waarop de drie vertalers enkele passages uit de Franse tekst hebben overgezet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De commentaren3.1. Over de officiële vertaling zegt Périer (c.d.,2) ‘dat ze als goed mocht beschouwd worden, mits ze hier en daar wat gewijzigd wierde’. De vertaling-Van Steenkiste bestempelt hij als ‘middelmatig, ten eerste omdat zij doorspekt is met Westvlaamsche woorden en spraakwendingen, ten andere omdat er aan de Nederlandsche woorden en uitdrukkingen die er in voorkomen, herhaaldelijk eene betekenis wordt gegeven die ze eigenlijk niet hebben, en eindelijk omdat de schrijver... onophoudelijk zondigt tegen de beginselen van spraakkunst en spelling’ (Périer s.d.,1). Over zijn eigen vertaling citeert hij het oordeel van Mr. Julius Obrie ‘rechter bij de rechtbank van eersten aanleg te Dendermonde, van wien onlangs zulke goed doordachte studiën verschenen in de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle over het “Noord-Nederlandsch strafrecht”’: ‘Ik heb uwe vertaling belezen en keur ze ten volle goed; wat mij vooral meeviel, is de zuivere taal waarin zij geschreven is, zoodat ze eerder een oorspronkelijk werk dan wel eene vertaling schijnt te wezen’ (Périer c.d., 2-3). Tenslotte citeer hij ‘het oordeel van den heer Dr. Jan ten Brink, Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, die als een man van gezag geldt op gansch het gebied der Nederlandsche taal- en letterkunde, zowel in Holland als in België’. Die schrijft: - ‘De eene vertaling is van U (= Périer) en gaf mij geen stof tot gegronde aanmerking’ Van Steenkiste (1886,3-4) zegt over de officiële vertaling het volgende’: ‘Vreezende dat deze vertaling even gebrekkelijk ging zijn als al de andere die tot dan toe uit de schrijfkamers van het Stadhuis gekomen waren, vroeg ik dat nieuw stuk ter lezinge eer dat de Raad vergaderde. Ik beken het volgeern: deze vertaling was merkelijk beter als al de voorgaande; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nogtans om verschillige redens, die ik in den gemeenteraad uiteen gedaan heb, was zij verre van mij te voldoen en in der haaste miek ik zelve eene vertaling die ik dan in de volgende zitting voordroeg’. Verder bevat Van Steenkistes lange tekst (48 bladzijden) een uitvoerige apologie van zijn eigen vertaling, die allerlei argumenten bevat waar ik nog op terugkom en getuigt van een grote belezenheid. Hij vermeldt en/of citeert o.m. allerlei geleerde en andere geschriften i.v.m. taal, niet het minst ook zulke die in het Noorden waren verschenen: J. Winkler, Bilderdijk, het Middelnederlandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam, de eerste afleveringen van het WNT, het ‘noordnederlandsch Tijdschrift’ Noord en Zuid, Schuermans, Van Beers, A. Joos, Kiliaen e.a. De verdediging van Van Steenkiste, die overigens vaak spits en to the point is, berust vooral op twee soorten argumenten, waarvan hij de irrelevantie echter niet inziet of niet accepteert. Het eerste is de ‘logica van de taal’, die hem doet uitroepen: we schrijven toch ook niet ‘nagegaapt’ of ‘gegijkt’ als participia van naäpen en ijken, waarom zouden we dan gegeten boven ‘geëten’ moeten verkiezen (p. 31)? Het tweede is: waarom zou iets wat ‘goed Dietsch’ is niet gebruikt mogen worden, d.w.z. iets wat in het Middelnederlands al bestond maar dat de Hollanders vergeten zijn, of iets wat wel in bepaalde gewesten maar niet in andere voorkomt, kortom alles wat door De Bo in zijn bekende 5 punten werd samengevat (cf. Willemyns 1993). Indien een dergelijke discussie al vruchtbaar is, dan natuurlijk enkel wanneer er een gemeenschappelijke discussiebasis is, d.w.z. wanneer men het over wat de norm is min of meer eens is. Ook vandaag nog is een argument als: ‘dat is geen Standaardnederlands’ slechts nuttig wanneer de discussiepartners accoord gaan over welke norm als richtsnoer dient. Tot slot geeft Van Steenkiste (p. 46-48) nog een overzicht van ‘al wat ik op de vertaling van den Heer Périer te zeggen heb’ en dat betreft:
3.2. Wat we bij Van Steenkiste krijgen is het ‘normale’ particularistische discours, dat de Luitgardisten voor de buitenwereld reserveerden. Hier wordt ‘de zuivere vlaamsche Maagd’ die moet beschermen ‘tegen de verpestende invloed van goddeloosheid en zedebederf’ (SLG I, 57) niet vermeld, maar krijgen we de redenering: waarom zou wat wij schrijven slechter of onaanvaardbaarder zijn dan wat zij schrijven, met de traditionele argumenten onderbouwd en met allerlei citaten doorspekt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liefst van Noordnederlanders waarvan de meesten niet begrepen waar het over ging of op hun eigen manier particularistisch waren, zoals Johan Winkler. Men doet er goed aan te bedenken dat dit alles werd geschreven in een tijd toen voor velen de uitkomst van het ‘normdebat’ nog niet vaststond. Velen leefden in de overtuiging of de illusie dat de norm, al dan niet in overleg met ‘de Hollanders’ nog kon, nog moest worden vastgelegd. Hoe men zich dat meestal voorstelde blijkt uit Van Steenkistes uitlating n.a.v. het door hem gebruikte woord beluik (voor ‘gebouw’): ‘De groote Nederlandsche woordenboek van De Vries en te Wynckel (sic) en is nog aan de B niet gekomen, maar daar zal men het waarschijlijk opnemen of men zou het toch moeten doen; wordt het daarin opgenomen, dan zal beluik, dat nu volgens al die schoolvossen geen Nederlandsch meer en is, wederom Nederlandsch worden’ (Van Steenkiste 1886, 24-25). Men ging er dus van uit dat wat in het WNT werd opgenomen niet alleen als norm zou gelden, maar ook werkelijk zou worden gebruikt. Dat is overigens ook een van de redenen waarom Schuermans zijn ‘Algemeen Vlaamsch Idioticon’ of De Bo zijn ‘Westvlaamsch Idioticon’ publiceerde. Tot in den treure wordt ook het argument herhaald dat het reglement voor Bruggelingen bedoeld is, implicerend dat het onnodig is een algemene(re) taal te schrijven, die overal geldig en aanvaard zou zijn. Van Steenkiste maakt in dat verband graag gebruik van het ook in het Gilde van Sinte Luitgaarde vaak gehoorde argument dat de Westvlamingen bepaalde woorden niet zouden verstaan. Wanneer Périer erop wijst dat in de zin ‘'Deze twee eerste schikkingen en vallen op de beesten niet’, ‘slaan op’ het goede woord is, antwoordt Van Steenkiste: ‘slaan op’ is goed nederlandsch, dat is waar, maar te Brugge zou het volk dat niet verstaan’ (o.c., 31). Vreemd is alleszins de vaak herhaalde bewering dat een soort algemene taal voor overal bruikbaar is, maar niet voor Brugge: ‘Maar, heer Advocaat, en vat gij dan niet dat gij met deze woorden uwe vertaling veroordeelt alsook deze van den stadsschrijver? Uwe vertalingen zullen aanveerd worden, zegt gij, als men overlegt dat deze verordening kan toepasselijk zijn op andere lieden dan Bruggelingen, ja, zelfs op Noordnederlanders. Hewel ik stel vooren die stukken met zorge te bewaren voor die andere Steden en bijzonderlijk voor deze van Noordnederland. Maar men wenscht eene vertaling voor Brugge, die te Brugge verstaan worde; wij hebben reeds vertalingen genoeg die misschien wel in andere Steden en namentlijk in Holland verstaan worden en ik heb maar mijne vertaling opgemaakt omdat ik wel wist dat de vertaling van den stadsbediende voor andere steden en bijzonderlijk voor Holland kon dienstig zijn, maar hoegenaamd voor Brugge niet’. Bijna nergens blijkt Van Steenkiste de behoefte te voelen zijn stelling, waarvan hij toch moet vermoeden dat ze onwaarschijnlijk klinkt, nl. dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een door een Brugse stadsambtenaar geschreven tekst voor Bruggelingen onverstaanbaar zou zijn, met argumenten en vooral excerpten, te onderbouwen. Hij sluit op die manier aan bij het gebruikelijke procedé van het SLG, dat erin bestond niet enkel het noordelijke Nederlands, maar ook iedere poging tot taalstandaardizering in Vlaanderen zelf als een ‘stramme, gedwongene, stijve, gezochte tale’ te karakterizeren en af te wijzen (overigens zonder ooit ook maar één bewijsplaats aan te halen). Over wat ze in plaats daarvan verkozen waren ze al even weinig concreet, maar er was wel een duidelijk strategisch verschil tussen wat daar intern over werd gezegd en wat naar de buitenwereld toe werd verklaard. Naar de buitenwereld toe probeerden ze het te doen lijken alsof de SLG-doelstellingen nauwelijks van de algemeen particularistische afweken. In de interne discussies namen de ‘linguïsten’ onder de leden de taak op zich aan te tonen waarom een algemene(r) Nederlands, verwerpelijk is, en dat leidde soms tot tragikomische uitlatingen, waarvan ik in Willemyns (1996) vele concrete voorbeelden heb gegeven. Dat alles moet men zien in het licht van de onderliggende ideologie van de Brugse particularisten, die erop gericht was de Westvlamingen (althans die die konden lezen) te doen geloven dat zij enkel konden lezen en verstaan wat in de door de Luitgaardisten voorgestane en gefabriceerde taal was geschreven: ‘Dus moest men de mythe aanvaardbaar maken dat Westvlaams een eigen taal is, die niet alleen niets te maken heeft met Nederlands, maar ook niet met het algemeen Vlaams’ (Willemyns 1996, 259). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Een korte karakterisering van Van Steenkistes taalgebruik4.1. De taal die Van Steenkiste schrijft is vrij consequent. Hoewel het Westvlaams op de achtergrond voortdurend doorklinkt, is het helemaal niet zo dat hij dialect zou schrijven. Zijn verontwaardigde afwijzing van dat verwijt is niet alleen oprecht, maar ook terecht: ‘Willen wijlieden dan dat iedere dietsche schrijver zijne platte gewestspraak schrijve? Verre, verre zij van daar’, zegt hij, en verder: ‘Ik voor mij, ik wil zelfs voor Stads voorschriften, geene gewestspraak bezigen; maar wel echt Nederlandsch in den breeden en waren zin des woords... Ook is mijne vertaling in geen gewestspraak, gelijk Mijnheer VisartGa naar voetnoot3 het onkundig meent, maar in echt, algemeen gangbaar Nederlandsch geschreven’ (Van Steenkiste 1886, 39). Na de uitroep ‘Wilt gij gewest- of gouwspraak hooren?’ geeft Van Steenkiste enkele voorbeelden van het ‘Onze Vader’ uit Winklers Idioticon. Hij had er overigens ook op kunnen wijzen dat in Brugge wel degelijk soms ook dialect werd gedrukt, zo o.m. in een verkiezingspamflet waaruit ik ter illustratie een excerpt overneem: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ha ja, 't ha ton entwien anders gedoon! Zeikers ooke van die vrimde mamzils dan ze uut Zwitserland doen kommen, die nie anders en verstoon of frangs, die je dus nie verstoon, os j'hunder eksplekeert waffer ziekte dajje heit, en die 's avons gon gon wangelen met entwoosten 'en ipgeschept lief - en die de goe brokskies, die vo de zieken greed gemaakt worden, mor zalve binnenslobberen lik of het gebeurd is toe Paries’Ga naar voetnoot4 4.2. Hoewel dat inderdaad in geen geval is wat Van Steenkiste schrijft of voorstaat, wordt hier toch op de woorden gespeeld. Wanneer de tegenstanders van de particularisten de term ‘dialect’ gebruiken, dan bedoelen ze ook niet een zuivere weergave van de gesproken taal zoals men die in Brugge kon horen en die op een niet onaardige wijze in het bovenstaande citaat werd neergeschreven. Met meer recht kan men in een aantal gevallen wel spreken van wat ik vroeger, bij een beschrijving van het huidige variëteitencontinuüm in Vlaanderen, ‘getranslitereerd dialect’ heb genoemd, d.w.z. een variëteit waarin sommige gemarkeerde vormen ‘in de richting van de standaardtaal worden aangepast, maar het morfologisch en syntactisch systeem van het dialect grotendeels ongewijzigd wordt bewaard’ (Willemyns 1987, 147). Van Steenkiste zou met die karakterisering beslist geen problemen hebben gehad, want dat is precies wat hij nastreefde. Hijzelf en nog heel wat anderen in het particularistengilde waren heel goed op de hoogte zowel van de taalontwikkeling in de Nederlanden als van de verschillende variëteiten die er gebruikt werden. Zijn (en hun) Westvlaams gekleurde ‘Dietsch’ (zoals hij de schrijftaal bij voorkeur noemt) is dus een bewuste keuze, zoals niet alleen blijkt uit de theorieën die hij daar graag over verkondigt, maar ook uit het vrij consequente taalgebruik. Enkele voorbeelden: a) hij gebruikt heel stelselmatig de dubbele negatie (‘'t en doet hier niet ter zake’ [p. 4]; ‘niet klaar en ziet’ [p. 27]. Nergens in zijn tekst ontbreekt ‘het oud loochenwoord en’, zoals hij het op p. 32 noemt. 4.3. Van Steenkiste wil, zoals ik al zei, geen ‘gewesttaal’ schrijven en vermijdt dus dialectismen. Alleen is het niet altijd zo eenvoudig erachter te komen wat hij als zodanig beschouwt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a) de zgn. scherplange ê (< ogm. ai) geeft hij bijna altijd weer op de ‘standaardtalige’ wijze (‘vleesch’, ‘beide’), behalve in het woord ‘kleengeestig’, dat hij, met slechts één uitzondering (‘kleingeestig’, p. 48) met ‘ee’ schrijft. De frequentie van ‘ee’-vormen is bij de meeste zijner gildebroeders aanzienlijk hoger. In ‘bestierder’ (p. 5) en ‘vier’ (p. 5)Ga naar voetnoot5 gebruikt hij de westelijke, ontronde vormen van de ogm. ‘eu’. 4.4. Van het bovenstaande afgezien is het grootste deel van de particularistische afwijkingen in Van Steenkistes taal lexicaal van aard en meestal worden die gerechtvaardigd door de (al dan niet terechte) bekommernis door de Bruggelingen verstaan te worden. Zo vinden we:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. SlotbeschouwingenHoe oprecht is Van Steenkiste wanneer hij op p. 21 van zijn apologie schrijft: ‘Mijnheer Périer beweert dat zijne vertaling echt “Nederlandsch” is, en de mijne niet. Voor die het woord “Nederlandsche taal” verstaat gelijk de heeren Périer, Ten Brinck enz. is die bewering volkomen gegrond. Voor die, integendeel, het woord “nederlandsche taal” verstaat gelijk ik, uit eigene overtuiging en op zeggen en leeren van vele en grote taalkundigen uit Noord en Zuid-Nederland, het versta, is die bewering volkomen valsch, kleengeestig en zelfs belachelijk’. Ik denk dat we ervan uit kunnen gaan, dat hij dat werkelijk meent, al is het natuurlijk ook zo, dat een soortgelijke redenering werd gebruikt door andere leden van het Sinte Luitgaardegilde, waarvan ik in Willemyns (1996) heb aangetoond, dat niet taalkundige, maar veeleer religieus-politieke motieven daaraan ten grondslag lagen. Dat neemt niet weg, dat het particularistische discours ook op zichzelf bestond en dat Van Steenkiste zijn stuk in die traditie heeft geschreven. Dat die tendens het uiteindelijk niet heeft gehaald is op zichzelf natuurlijk geen reden om ze als onterecht te bestempelen. Wel kan men zeggen, dat in de situatie van Vlaanderen in de 19de eeuw, het particularistische discours bijzonder ongelukkig en politiek zeker onverstandig was (Willemyns 1996a). Opvallend is in elk geval met hoeveel overtuiging Van Steenkiste en anderen hun zaak verdedigden en hoe ze zich uitputten om argumenten voor hun gelijk te vinden. Ze blijken op de hoogte te zijn geweest van zowel de taalontwikkeling in andere gewesten dan West-Vlaanderen, als van de taalkundige publicaties waar ze, net overigens als hun tegenstreven, datgene uit plachten te citeren wat in hun kraam pastte. Dat de discussie tussen particularisten en integrationisten zo vaak op een dovemansgesprek lijkt heeft te maken met enerzijds het feit dat achter zogenaamd linguïstische argumenten vaak heel andere bedoelingen schuil gaan, anderzijds met het feit dat men, zonder dat het met zoveel woorden werd uitgesproken, heel andere toekomstontwikkelingen voor ogen had. Het debat dat in Vlaanderen uiteindelijk werd gevoerd over de norm van het Nederlands en de plaats daarin voor endogene vormen, niet het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minst overigens in deze academie, was legitiem en heeft uiteindelijk tot veel opklaring geleid. Het zou daarom m.i. verkeerd zijn dat beeld te vertroebelen door daar ook de zgn. tweede generatie Westvlaamse particularisten bij te betrekken. Ondanks een zekere overeenkomst van argumenten aan de oppervlakte, gaat het om een totaal ander debat zelfs wanneer het, zoals bij Van Steenkiste, op het linguïstische vlak wordt gevoerd met argumenten die in eerste instantie de taal betreffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Bibliografie.
|
|