Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
‘Een voetreis naar Rome’: een receptiegeschiedenis
| |
[pagina 148]
| |
Michel van der Plas zelf werd uit het Klein Seminarie in Hageveld bij Heemstede weggezonden op grond van zijn aanstootgevende gedichten. In de dialogen met Godfried Bomans, gepubliceerd onder de titel In de kou in 1969, zegt hij daarover: ‘Wat ik met name heb moeten horen over mijn gedichtjes, mijn schrijven, over mijn aspiraties daartoe, dat heeft mij de voet dwarsgezet, dat heeft mij op het laatst gebroken. Als ik niet om die reden moeilijkheden had gekregen, dan was ik - neem ik aan - wel met mijn vierentwintigste jaar priester gewijd, net zoals Anton van Duinkerken, als die geen moeilijkheden op hetzelfde gebied had ontmoet’.Ga naar voetnoot3 Bomans vermeldt in die context ook Gabriël Smit: ‘Het valt mij op dat bij ons mensen die uitbundig creatief zijn geweest en wier oeuvre als een bom insloeg, ik denk aan Aafjes bijvoorbeeld, oud-seminarist geweest zijn, Gabriël Smit en Van Duinkerken, je kunt er nog wel tien opnoemen, die allemaal in de beperktheid gezeten hebben en die plotseling gaan feestvieren’; zo sloegen jongens uit strengkatholieke families door aan de universiteit in Amsterdam; ‘Aafjes is typisch zo'n man, in het creatieve dan’.Ga naar voetnoot4 Van der Plas verliet het seminarie in juli 1946 en las dan de Voetreis. Hij zegt daarover in gesprek met Bomans: ‘ik herinner me nog levendig de gelukzaligheid en het gevoel van finale bevrijding waarmee ik dat boek heb liggen lezen. (...) dat was voor mij geschreven. En toen pas, toen ik het uit had, wist ik: nu ben ik van het seminarie af. (...) Wat heb ik aan dat boek gehangen. En ik ben het met je eens; dit kon door niemand anders geschreven zijn dan door een ex-seminarist’, waarop Bomans: ‘Het is van iemand die jarenlang in roggebrood gebeten heeft’.Ga naar voetnoot5 Aafjes zelf zou over die ‘kuise’ opvoeding in de seminaries en over zijn poging tot bevrijding ervan getuigen: ‘Het werd een aanval tegen de preutsheid van die dagen, het Victoriaanse tijdperk was helemaal niet uitgestorven. Men mocht de dingen niet liefhebben om de dingen zelf, men moest er altijd bij denken dat, als men te ver ging, men in de zonde terechtkwam. We hadden een diabolische dimensie en in de Voetreis ga ik in, neem ik stelling tegen deze Victoriaanse levensopvatting die dan nog overal heerst. Ik zeg dat liefde een goed an sich is, op zich, in zich, dat wijn een goed ding is, op zich, in zich, dingen die nu totaal verwezenlijkt zijn in het christendom. (...) Daarom is de Voetreis een aanval geweest toch ergens natuurlijk - tegen mijn opvoeding, de opvoeding van die dagen. (...) De kuisheid was in die dagen een zaak die tegenwoordig niet meer voorstelbaar is, geloof ik, een middeleeuws | |
[pagina 149]
| |
begrip’.Ga naar voetnoot6 Nu is dat ‘overleefd’, voegt hij eraan toe, ‘trouwens, zelfs de seminarist krijgt nu dezelfde “Voetreis” te lezen. Het is totaal achterhaald als revolutionaire zaak’.Ga naar voetnoot7 Maar voor de meer-dan-orthodoxe katholieken was het dat nog lang niet in 1946. De Voetreis werd kort na de publicatie niet brutaal afwijzend, maar toch met een beleefd duidelijk protest besproken door de poëzierecensent Dr. P.C. Boeren in het pas opgerichte weekblad De Linie, maar enkele weken later verscheen op 23 augustus 1946 een artikel van de hoofdredacteur prof. dr. J.H.C. Creyghton S.J., hoogleraar in kanoniek recht, onder de titel: ‘Vastberaden verzet tegen de propagandisten van zonde en heidendom. Ook al dichten zij zo fraai als Bertus Aafjes’. Pater Creyghton, die in Rome gestudeerd had en nooit gedichten las, nam het boekje even mee en kwam na één week terug op de redactie met de mededeling: ‘Dit is schandelijk’. Dan volgde de banvloek op de frontpagina van De Linie in een jezuïetisch, dat wil zeggen: zeer logisch opgebouwd betoog met de klemtoon op het ethische criterium bij de beoordeling van kunstwerken. Op die weegschaal was de Voetreis zonder meer een schandelijk boek, voor katholieken absoluut te mijden. Na de Rademacher-Schorerprijs, die hem bij het eind van de oorlog 1.000 gulden en heel wat prestige had opgeleverd, had Aafjes een meestal vleiende kritiek gekregen op de publicatie van In het Atrium der Vestalinnen en andere fragmenten in 1945, hoewel toen al de vrijmoedigheid van de scene in Het hotel ter discussie stond en iemand als Anthonie Donker - allicht volkomen terecht - toen al waarschuwde voor een al te lichtvoetig spel met woorden, een kritiek die Aafjes als een persoonlijke afstempeling mee zal dragen tot op de dag van vandaag. Maar de geruchtmakende discussie rond de Voetreis barst los na de publicatie van het artikel van pater Creyghton. De verbolgen Jezuïet ergerde zich vooral aan de nacht in Het hotel: ‘Een dichter die deze schandelijke misdraging voorstelt als een bewonderenswaardig exploit, belaadt zich met een verschrikkelijke verantwoordelijkheid. De omstandigheid dat anderen dag in dag uit hetzelfde doen, excuseert hem niet. Hij bevordert minachting voor de elementaire wetten der kuisheid en der naastenliefde, die als een kanker vreet aan onze samenleving. Hoe schoner zijn gedicht, hoe groter zijn verantwoordelijkheid. (...) Zij kunnen Aafjes verheerlijken, zoveel zij willen. Wij zullen Aafjes, in zijn Voetreis tenminste tegenwerken en afbreuk doen met de middelen die ons ten dienste staan. Want dit boekje verpest onze morele atmosfeer. Men late het ongekocht en ongelezen’.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 150]
| |
Nu, dat laatste werd zeker niet opgevolgd, waarschijnlijk ook niet door vele lezers van De Linie. De eerste druk was in luttele weken uitverkocht, een tweede - zesde tot twaalfde duizendtal - volgde onmiddellijk. Anton van Duinkerken, vertegenwoordiger van een groep jongere katholieken in De Gemeenschap, reageert in het dagblad De Tijd (5/10/946) met veel sympathie voor Aafjes bedroefd, gegriefd en verontwaardigd, tegen de integralistische ethische vooroordelen van Creyghton: ‘Verontwaardigd heeft pater Creighton (sic) ons door den toon van zijn artikel. Er stond in dit triomfantelijk stuk niet een enkel woord van priesterlijke deernis, om het zieleleven van den man die in het openbaar werd uitgekreten voor ontuchtige en voor propagandist der ontucht. (...) Indien hij een moeder in leven heeft, heeft zij kunnen lezen, dat haar zoon een vuilboord is. De pater heeft het zelf gezegd’.Ga naar voetnoot9 Ironische spotternijen waren niet uit de lucht, zoals verwacht kon worden. Zo dit burleske artikel van J.H.W. V(eenstra) onder de titel Ave Aafjes in De Baanbreker (7 september 1946): ‘Wie gelooft dat Aafjes nu geen voetreizen meer mag doen en op een linieschip aan de ketting wordt gelegd, is een onnozeling. Want dit is een doorgestoken kaart. Het is een reclametruc tout court. Natuurlijk vliegt iedereen na lezing van De Linie naar de boekhandel en koopt “De Voetreis”. Jong en oud moet De Voetreis lezen vóór of achter de gordijnen. Verrukkelijk, boeiend, prikkelend! De Zwarte Kat herleeft. De drukken vliegen weg. Aafjes rijk, de uitgever rijk. En dat alles door één nacht met een morellenzwartogig meiske. Begrijpt u het? Aafjes heeft eenvoudig de hele zaak geënsceneerd. Eerst dat gevalletje in Rome - als ie er tenminste geweest is -, toen De Linie op touw gezet en nu zichzelf aangeprezen. Want natuurlijk is dat prof. dr. J.H.C. Creyghton S.J. een van zijn pseudoniemen. Dat zijn zo van die dichtertrucjes, al vind ik dat “professor” een beetje brutaal. Maar niettemin, mijn petje af! Het is meesterlijk bedacht van de jongste der meesters. Heel Nederland reist voet in de huiskamer en grijpt daarna naar zijn gezonde verstand’.Ga naar voetnoot10 Of een reactie van Godfried Bomans in De Volkskrant (31/10/1946) onder het motto: Aafjes zag eens pruimen hangen,
O, als eieren zo groot!
't Scheen, dat Aafjes wou gaan plukken,
Schoon heer Creyghton 't hem verbood....Ga naar voetnoot11
Pater Creyghton heeft gelijk in abstracto, aldus Bomans, maar hij blies alarm op het verkeerde moment: er viel ‘weinig alarmerends te | |
[pagina 151]
| |
bezien’ voor wie wat nauwer toekijkt op de Voetreis: ‘Want deze reis gaat werkelijk in de richting van Rome, al is er meer vereist om daar inderdaad te arriveren. Aafjes betekent in het Fries: zoon van Eva. En de dichter plukte ook werkelijk, onder de goede vruchten die hij schonk, enkele appels van de boom, waar hij beter deed af te blijven, maar hij plukt ten minste. Vele anderen zagen de boom om’.Ga naar voetnoot12 Toen Bertus Aafjes met zijn vriend de tekenaar Piet Worms een artistiek fraai verzorgd gebedenboekje voor kinderen had samengesteld onder de titel Bid kindje, bid, schreef De Nieuwe Eeuw op 14 december 1946 daarover: ‘Een alleraardigst boekje, kerkelijk goedgekeurd. Het eindigt met deze regels: Kinderen, bid ook eens braafjes, voor Piet Worms en Bertus Aafjes. Ongetwijfeld is dit pater Creyghton S.J. uit het hart gegrepen’.Ga naar voetnoot13 Protestantse critici zagen in het gedicht zelf en in de hele polemiek in katholieke milieus vooral een goedpraterij van een terugkeer naar paganisme. Dergelijke zware woorden zijn toen inderdaad gevallen, terwijl de persen maar draaiden en de kassa's rinkelden. In het andere, meer linkse kamp werd onvertogen gegrinnikt. Zo stond er in De Groene Amsterdammer van 14 september 1946: ‘Naar wij vernemen zal binnenkort een herpublicatie van de uitverkochte bundel Een voetreis naar Rome van Bertus Aafjes in De Linie tegemoet gezien mogen worden. De soms wat lichtzinnige verzen zullen eenigermate worden aangepast aan den toon van het blad en de titel zal dan ook veranderd worden in: Een voetbad in Rome’.Ga naar voetnoot14 Gezaghebbende Nederlandse critici uit die tijd als Simon Vestdijk, F.W. van Heerikhuizen, Gabriel Smit, Dirk Coster, Karel Meeuwesse en W.L.M.E. Van Leeuwen oordeelden genuanceerder, schaarden zich geenszins achter Creyghton, maar lieten meestal niet na onvolkomenheden van esthetische aard in het ‘lange gedicht’ te belichten. De reacties in de contemporaine Vlaamse pers waren veel minder opgewonden. Het Rijke Roomse Leven was in Vlaanderen ook nog lang niet uitgestorven, maar van dat nachtje in het hotel lag geen criticus bij ons zo onbedaarlijk wakker te woelen als de meest opgewonden lezers boven de Moerdijk. Wrevel of ergernis over ethische kwesties, laat staan over pornografie, ontbreken hier ten enenmale. Alleen Raymond Brulez spot met de bekrompenheid en onnozelheid van ‘een Dr. P.C. Boeren’ die de dichter het volgende had verweten: ‘Van de menschelijke tragiek, die Mozart in zijn “Requiem” in haar volle draagwijdte onthulde, is vooralsnog te weinig te bekennen om het werk van Aafjes als onvergankelijk te beschouwen’, waarop Brulez terugkaatst: ‘Van de religieuze | |
[pagina 152]
| |
ingetogenheid die Schubert in zijn “Ave Maria” liet prevelen is er in Bert de Corte's “Germinal” te weinig te recht gekomen opdat deze verzenbundel als livre de chevet van onze begijntjes zou kunnen dienen’.Ga naar voetnoot15 De recensies concentreren zich op de esthetische kwaliteiten van de tekst en prijzen in het bijzonder het ‘Atrium’, een wissel op toekomstig meesterschap. Erik van Ruysbeek, bij voorbeeld, noemde de Voetreis de ‘Spielerei van een godenkind’, afkomstig van ‘deze kleine Mozart der dichtkunst’.Ga naar voetnoot16 Mathieu Rutten schreef dat het succes van de Voetreis vergeleken kon worden met dat van Gorters Mei, Boutens' Beatrijs of Werumeus Bunings Maria Lecina; toch wees hij erop - m.i. terecht - dat het gedicht ‘doorlopend vrij ongelijk’ is; alleen het sluitstuk Atrium biedt de ideale dosering van ‘grote’ en ‘zuivere’ poëzie.Ga naar voetnoot17 Achilles Mussche aanzag het gedicht als de voorbode van een nieuwe richting die het ‘volle leven’ in niet-hermetische verzen bezong en ook doordrong in het jongste werk van Marcel Coole, Jan Vercammen en Karel Jonckheere.Ga naar voetnoot18 Michel van der Plas zou later die herrie en die hetze vanwege de verbolgen katholieken als volgt relativeren: ‘Het rumoer rond het gedicht zou gaandeweg verstommen, maar nog lang zou er de aura omhangen van pikante, in elk geval zeer gedurfde lectuur, en het is de vraag hoe vele toenmalige kopers van het boekje teleurgesteld moeten zijn geweest bij de ontdekking dat het allemaal zeer meeviel, voor zover zij de lectuur ervan al niet vroegtijdig hadden opgegeven, omdat zij nooit eerder geleerd hadden poëzie te lezen en te smaken’.Ga naar voetnoot19 Aafjes zelf zei ongeveer twintig jaar later in een interview met Hans van de Waarsenburg het volgende over de aanval van Creyghton: ‘Ik vond het geen leuke kritiek. Ik las hem bij het Leidseplein aan zo'n krantestalletje. Misschien had ik niet eens het geld om het blad te kopen. Ik herinner me, dat er een meisje naast me ging staan dat meelas. Ik voelde me net een varken dat een stempel kreeg; tegen vuilschrijvers, of tegen zedenbedervers. Het was dus helemaal niet leuk, maar ik heb het de man niet aangerekend. (...) Heel deze rel rond Een Voetreis was een enorme bevordering voor de verkoop. Dat was het directe resultaat’.Ga naar voetnoot20 Vandaag de dag, aldus Aafjes in 1985, zou niemand | |
[pagina 153]
| |
dat nog als erotiek lezen, maar voor een man als Creyghton was zelfs dat ‘onverteerbaar’.Ga naar voetnoot21 De Voetreis was volgens de dichter vooral ‘een frontale aanval op de levenshouding van de katholiek in die tijd’, een bijdrage tot ‘de vermenselijking en de liberalisatie van het katholicisme in Nederland’.Ga naar voetnoot22 De verkettering door De Linie leverde hem naast fabelachtgie verkoopcijfers in elk geval een vervelende naambekendheid op. ‘Hoe drukkend dat was’, zegt hij in hetzelfde interview, ‘heb ik mijn hele leven verder wel ervaren. Ook voor verwanten was het vervelend. Mijn broer heeft er veel hinder van ondervonden. Hij heeft mij eens gezegd, dat hij onmiddellijk ophield te bestaan als hij zijn naam noemde. De weervraag was altijd: ‘Ben je familie van de dichter Bertus Aafjes?’ Voor hem was het een van de redenen om naar Amerika te emigreren.Ga naar voetnoot23
1953 werd een hachelijk jaar in Aafjes' loopbaan als dichter - en zo ben ik bij de tweede klap die hij na de publicatie van de Voetreis moest incasseren. In Elseviers Weekblad publiceert hij drie essays over de toen smaakmakende experimentele poëzie van de Vijftigers. Die essays verschijnen op 6, 13 en 20 juni in dat weekblad onder niet mis te verstane titels: Poëzie van het schuifgat, ondertitel: Paard achter de wagen gespannen; Lucebert of de schim van Kloos, ondertitel: Trilt en er is kunst (Lucebert); en: Apotheose der liefdeloosheid, ondertitel: Wij bloeien maar bloeien vergeefs (Claus). Hij citeert uitvoerig uit de bloemlezing Atonaal door Simon Vinkenoog en uit bundels van diezelfde Vinkenoog, Hugo Claus, Lucebert, Remco Campert, Hans Andreus, Jan G. Elburg en uit een essay van M. Vasalis over de experimentele poëzie. Een behoorlijke kennis van zaken kan men hem zeker niet ontzeggen. Het was de oorspronkelijke bedoeling zes essays te schrijven: drie essays tegen én drie essays voor de experimentele poëzie, want al doende was hij beginnen in te zien wat de Vijftigers eigenlijk op het oog hadden, ‘nl. een hele nieuwe situatie te scheppen in de evolutie van de poëzie’, waar hij zich allengs toch enigszins kon in terugvinden en die in zijn eigen dichten begon mee te trillen, hoe onderduims en tersluiks ook.Ga naar voetnoot24 Tragisch-ironisch zouden wij immers kunnen noemen wat na de publicatie van de artikels en na de frontale botsing met de Experimentelen in Aafjes' eigen poëtische evolutie voorviel. Met zijn volgende verzenbundel De karavaan uit 1953 wilde hij bewijzen dat je experimentele poëzie zomaar klakkeloos neer kunt schrijven, en dat die dus niet kan deugen, maar dat soort dichten kwam in zijn eigen teksten ‘onderaards’ naar boven. Hij probeerde de invloed van de experimentelen op zijn | |
[pagina 154]
| |
manier te verwerken.Ga naar voetnoot25 Toen hij ze had aangevallen, had hijzelf ze blijkbaar geabsorbeerd. Hij profiteerde duidelijk van wat hij veroordeeld had. Die constatering verlamde hem zo dat hij maar liever niet meer zou schrijven, temeer daar de Experimentelen, die hem nooit wezenlijk iets kwaads deden, hem eenvoudig niet langer zagen staan, wat hem nog het meest griefde en ontmoedigde.Ga naar voetnoot26 ‘Sinds de gebeurtenissen in 1953 ben ik geblokkeerd. Moreel, poëtisch, in mijn werk en in de kritiek’, zal hij nog eens ongeveer 30 jaar later zeggen.Ga naar voetnoot27 Maar het kwaad viel niet meer te herstellen. Er was zo'n storm in literair Nederland losgebarsten, dat de hoofdredacteur van Elseviers Weekblad, Artzenius, na de publicatie van de eerste drie essays zei: ‘Er is zo'n rotzooi over gekomen, we sluiten’. Zodoende zat Aafjes ‘compleet met (zijn) vingers tussen de deur’.Ga naar voetnoot28 Had ik de essays maar in een literair tijdschrift weggestopt, aldus Aafjes achteraf, maar nu op dat ‘volkomen verkeerde podium’ van een weekblad, nu kreeg ik dat hele ‘zich literair achtende gepeupelte’ dat eigenlijk niets van poëzie afweet, achter mij, wat de afkeur van de ‘serieuze dichters’, de ‘echte dichters’, nog aanscherpte, en ‘het verschrikkelijke gevolg was, dat ik diegenen definitief verloor, die mijn vrienden hadden kunnen zijn’.Ga naar voetnoot29 In de drie berucht geworden essays stelt hij op agressief gelijkhebberige toon zijn eigen poëticale opvattingen op tegenover die van de Experimentelen. Die blijken grondig en onverzoenbaar te verschillen, temeer daar zij blijken te rusten op een nog veel fundamenteler afwijkend mensbeeld. Een christen humanist als Aafjes heeft geen boodschap aan de poëtica's van Vinkenoog of Elburg, van Lucebert of Claus. Hij zal Hans Andreus, Remco Campert, Koos Schnur en ook Jan Elburg nog enigszins sparen, maar zijn afwijzing komt bijna even radicaal én kortzichtig over als die van pater Creyghton zeven jaar tevoren. De experimentele poëzie is in zijn ogen niets anders dan ‘de chaos van de onderbewuste verwarring’. Vinkenoog noemt hij een miserabel prozaïst.Ga naar voetnoot30 Wat die lui durven verkondigen, bestempelt hij als schandelijk. ‘Ik wou mezelf zijn beneden mijn middenrif’, aldus het credo van Jan Elburg.Ga naar voetnoot31 Dat is in Aafjes' ogen een onbetamelijke breuk met de cultuur zonder meer, dat wil zeggen: met het intellect als fundament van de Westerse beschaving. Afdalen beneden het middenrif doe je anno 1953 niet ongestraft - dat is het leidmotief in het eerste essay, | |
[pagina 155]
| |
zoals ook in de twee volgende. Zijn wij nog holbewoners, of zuigelingen? Amuseren we ons nog met kinderrammelaars? Een poging tot commentaar bij het gedicht Einde van Vinkenoog besluit hij als volgt: ‘De subtropen beneden het middenrif hebben volledig getriomfeerd’.Ga naar voetnoot32 Voor Aafjes is cultuur enkel denkbaar uit kracht van de synthese van de subtropische zone plus de zone boven het middenrif. Hij hoopt dat de Experimentelen, wier welzijn hij wil behartigen, na het ‘voorstadium’ van het Experiment, terug mogen keren ‘tot de taal der mensen’.Ga naar voetnoot33 De onoverkomelijke kloof tussen zijn classicistische poëzie-opvatting en die van de Experimentelen wordt in de grond veroorzaakt door de aardschok die de Vijftigers teweegbrachten: zij ondermijnden de fundamenten zelf van het Westerse humanisme. Een ‘schoffie’ als Lucebert, bij voorbeeld, verleent met zijn ‘analfabetische namen’ uitsluitend stemrecht aan het dierlijke in de mens. Weer eens dat anathema over de verwerping van de geest bij een dichter die ‘het souterrain’ uitroept tot ‘een totalitaire staat’.Ga naar voetnoot34 Die manifeste ravage van het intellect kan hij missen als de pest. Luceberts poëzie is een ‘verraad aan de geest’ doordat ze ‘de woordsynthese’ uitstoot.Ga naar voetnoot35 Daar valt dus het sleutelwoord ‘synthese’ weer - de pijler bij uitstek van Aafjes' mensbeeld en het uitvloeisel daarvan, zijn poëtica. In dat essay over Lucebert, ‘de schim van Kloos’, staan de verschrikkelijke zinnen: ‘Lees ik Lucebert's poëzie, dan heb ik het gevoel dat de SS de poëzie is binnengemarcheerd. Een totalitair stelsel van rauwe gevoelens en instincten, met de laarzen aan van een verschrikkelijke uniformiteit, uit zich in een dwangmatig Sieg Heil van woorden als: oe, a, oer, ei, urinoir’.Ga naar voetnoot36 Dat van die SS zal hem niet meer vergeven worden. Het derde essay is even naargeestig destructief. De Experimentelen gingen uitsluitend in de puinhandel, zo schrijft hij, ze sloopten alles, ook ‘hun eigen bovenhelft’.Ga naar voetnoot37 ‘De atonale dichter heeft door zijn handelwijze het evenwicht tussen de ziel en het lichaam van het woord dermate verstoord dat al zijn emoties aan hongeroedeem lijden en al zijn gedachten daarentegen met een waterhoofd rondlopen’.Ga naar voetnoot38 Vuilschrijvers als Lucebert huldigen de ‘deus ex vagina’. Hun afkeer van het christendom, dat best een afstraffing kan gebruiken (zo geeft Aafjes ruiterlijk toe), dat is geen afstraffing, maar ‘gekrabbel boven de waterplaats’.Ga naar voetnoot40 Hun aversie tegen alles loopt uit in ‘een apothese van de liefdeloos- | |
[pagina 156]
| |
heid’.Ga naar voetnoot41 Campert is ‘zijn (eigen) reus’ geworden, zogezegd, ja, maar ‘een reus van een dwerg’. Conclusie: de experimentele poëzie is een verloren zaak, ze hebben het kind met het badwater weggegooid, ze doen te theatraal, brabbelen wartaal, met hun pathologische haat hanteren zij uitsluitend ‘de slopershamer der liefdeloosheid’.Ga naar voetnoot43 Zij plegen ‘een verlate chantage op de aristocratie van de geest’.Ga naar voetnoot44 Daar is het Aafjes in laatste instantie om te doen in deze verblinde diatribe, die inderdaad zelf het kind met het badwater buitengooit: zijn christelijk-humanistisch mensbeeld is gegrondvest op de harmonische synthese van geest en zinnen, van intellect en subtropische zones, van liefde en vertrouwen in de maakbaarheid van een ondermaanse thuis, en van de zegbaarheid van de dingen die ons lief zijn. Hij voelde zich bij deze bijtende kritiek op de poëtica der Experimentelen gesterkt door een gelijkgezinde afwijzing in geschriften van M. Vasalis,Ga naar voetnoot45 maar dat heeft niet mogen baten: de Experimentelen in groep zagen hem van dan af gewoon niet meer staan. Vóór de publicatie van die drie essays had Karel Jonckheere in de nazomer van 1952 al Aafjes' poëzie afgelijnd t.o.v. de Experimentelen: Aafjes verknoeit zijn poëzie niet met experimenten, aldus Jonckheere; hij heeft ons altijd een leesbaar type van poëtische zegging voorgehouden, zowel in zijn poëzie zelf als in zijn geschriften daarover.Ga naar voetnoot46 Maar ook die apologie avant la lettre werd wellicht honend weggelachen. Lucebert gaf Aafjes woedend lik op stuk in zijn ‘Open brief aan Bertus Aafjes’ in De Groene Amsterdammer van 4 juli 1953Ga naar voetnoot47, maar de Experimentelen hebben begrijpelijkerwijze geweigerd om als groep op dat gemodder in te gaan. Toen Hugo Claus, die toen met Elly Overzier, alias de actrice Elly Norden, in Rome zat, over Aafjes' essays hoorde, schreef hij aan Simon Vinkenoog dat hij het helemaal niet opportuun vond om daar als Vijftigers-groep één woord aan te verspillen: ‘Laat Hans Andreus zich verdedigen tegen het épithète: charmant, jij tegen intelligent, Lulu tegen: aap in het oerwoud, ik tegen de valse citaties, dit lijkt mij boeiender, strijdlustiger, juister, (...). Maar laat er ons toch niet een gekwetste groep van maken’.Ga naar voetnoot48 Zo geschiedde. Maar inmiddels heeft het incident Aafjes' reputatie binnen de literaire canon toch aanzienlijke schade berokkend. | |
[pagina 157]
| |
Op dit ogenblik is de polemiek wel geluwd. Aafjes' werk wordt niet meer op wereldbeschouwelijke gronden beoordeeld, maar op zijn poëtische merites afgewogen. En op dat stuk is ook een consensus gegroeid. De aanvankelijke reserves m.b.t. het maakwerkkarakter van zijn classicistische verzen hebben zich bijna als een gemeenplaats stevig in de Aafjes-kritiek genesteld, en voor een groot deel is dat wel gerechtvaardigd, zeker wat sommige manifeste slippers in de Voetreis betreft. Garmt Stuiveling schreef in zijn boek Triptiek dat de Voetreis bij al zijn bekoorlijkheid toch wel een lied was van de oppervlakte en zelfs van de vlakte.Ga naar voetnoot49 Pierre H. Dubois, die het dispuut met de Experimentelen situeerde binnen de paradigma's apollinisch-dyonisisch, noemde Aafjes in navolging van A.M. Binnendijk ‘soms een slordig en onverantwoordelijk beheerder’ van zijn zo ruim toebedeelde talenten en schreef dat de aanhef van de Voetreis voor een groot deel bestaat uit ‘berijmd proza’, terwijl het gedicht in zijn geheel talrijke ‘zwakke plekken’ bevat.Ga naar voetnoot50 Aafjes' reputatie is inmiddels wel aanzienlijk getaand. Bij zijn overlijden in 1993 sprak Kees Fens in De Volkskrant van ‘het noodlot van gewezen grootheid’, die niet zozeer werd weggehoond, maar weggedichtGa naar voetnoot51. Weggedicht ja, door een nieuwsoortige poëzie-opvatting, belichaamd door eergierige jongeren die hem ook al zijn succes op het forum misgunden. En hij heeft het ongeluk gehad, die poëtica die niet de zijne kon wezen, zo ondoordacht te kleineren. Als curiosum vertel ik nog even dit: in Vrij Nederland van 5 juli 1996 las ik een stukje van Bas Heijne onder de titel De sensatie. Een vleug van smart, blijkbaar het eerste in een serie ‘over boeken die eens een onuitwisbare indruk maakten’, maar die desondanks tegenwoordig even onuitwisbaar dood zijn. Wie de Voetreis nu leest, kan zich alleen verbazen over het destijds inslaand succes van het gedicht. ‘De lezers die het gedicht van Aafjes mooi vonden, zijn onbegrijpelijke wezens geworden, afkomstig uit een cultuur die alleen uiterlijk nog lijkt op de onze’. In dat berijmd verhaal is het leven ‘zacht als boter, zoet als fondant’ de dichter stelt de wereld ‘krampachtig mooi’ voor; ‘wij herinneren het ons nog, of wij weten dat onze vaders en moeders dat spul lazen, maar die herinnering is in de grond een soort geestelijk afweermechanisme’; ‘Wie schrijft die blijft, houden leesbevorderaars ons vol overtuiging voor. Lees Voetreis naar Rome en je gelooft er niets meer van’ (ik citeer nog altijd Bas Heijne); je krijgt er meteen ‘gillende kiespijn’ van, van ‘zoveel mierzoete rijmelarij’; die woorden zijn ‘versleten’, zij hangen in ‘een ondoordringbare mist van poëtische clichés’; ‘Je krijgt het er | |
[pagina 158]
| |
vijftig jaar later benauwd van, zo veilig en knus en gekunsteld is de wereld van Een voetreis naar Rome’. En als klapstuk een beschouwing over ‘het fenomenale succes’ van het gedicht: na de hongerwinter, waarin zelfs een hap bordkarton naar echt brood gesmaakt zal hebben, moeten ‘de sleetse woorden en beelden’ bij de hongerige lezers een romantisch gevoel van bevrijding opgeroepen hebben, maar de dichter doet ‘alsof er helemaal geen oorlog is geweest’, en dan de klap op de vuurpijl: ‘Juist na Auschwitz moet er een grote behoefte aan poëzie zijn geweest, aan slechte poëzie vooral, aan verskunst die mensen herinnerde aan wat eens eeuwig mooi gevonden werd. Onschuld en reinheid, daar draait het in de surrogaatpoëzie van Een voetreis naar Rome om. Niet toevallig twee woorden die toen het gedicht verscheen juist hun betekenis verloren hadden’. De mokerslag met die Auschwitz-vuist leverde in het volgende nummer van 12 juli 1996 een verbolgen lezersbrief op van een dame, Henriette Boas uit Badhoevedorp, die erop wijst dat Auschwitz nergens een rol speelt in de na-oorlogse geschriften van Nederlandse nietjoodse auteurs en dat het succes van de Voetreis niets met Auschwitz te maken kan hebben. In Heijnes column wordt ook nog twee keer gezegd dat de tekst van de Voetreis niet meer leverbaar is. Dat klopt niet. Een tijd geleden bracht Meulenhoff een luxe-editie van om en bij de 1.000 frank op de markt, maar die is ook uitgeput. Bij Meulenhoff verscheen in 1997 een zeventiende druk van Een voetreis naar Rome met een nawoord door Hans van de Waarsenburg, waarin hij heel wat nuttige gegevens over de receptie in Nederland samenbracht. Ziezo, tot hier mijn eigen kleine odyssee doorheen een halve eeuw bij momenten bewogen receptiegeschiedenis van Een Voetreis naar Rome. Wat mezelf betreft, de tekst is mij nog altijd dierbaar, niet zo dierbaar weliswaar als ‘das Land wo die Zitronen blühn’, maar dierbaar toch, jawel. Ik kan dit beknopte overzicht van de receptiegeschiedenis van Aafjes' Voetreis wel niet beter afsluiten dan met dit gedicht van onze collega Christine D'haen, geschreven op 15 augustus 1984, toen zij, in het midden van haar levensbaan gekomen (‘nel mezzo del camin di nostra vita’) aan zijn en haar voetreis naar Rome terugdacht: Nel mezzo
Bertus,
je idyllische Voetreis naar Rome,
- charmeur en jongleur en vagant
slechts bezwaard met lyriek en dromen,
vriendelijk en tolerant -
| |
[pagina 159]
| |
het enig reisepos geschreven
door Nederlands Muze, verlokte mij toen
in negentienhonderd veertig en zeven
ook zoiets rijks nonchalant te doen.
Jij, ik en allen, in 't midden gekomen,
moeten steeds opnieuw op bevleugdelde schoen
naar een ver onvermoeder Rome
met menige omweg de Voetreis doen.Ga naar voetnoot52
Ook Christine D'haen reageerde met een ingezonden brief (in de NRC) op het geciteerde stuk van Bas Heijne. Het slot van haar brief luidt: ‘Ik wil Een voetreis naar Rome in onze literatuur niet missen. Laat het gauw weer leverbaar zijn, en met vele voetnoten’. Ik kan dat alleen maar onderschrijven. |
|