Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||
De genusbepalende eigenschappen van Engelse leenwoorden in het Nederlands
| ||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||
motel.Ga naar voetnoot1 In de twaalfde editie van Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal komen ongeveer 3200 Engelse leenwoorden voor; daarvan zijn er ongeveer 200 22 neutrum, wat ook weer niet veel meer is dan 6%! Als we mogen aannemen dat 25% van de monomorfematische substantieven in het Nederlands neutra zijn, dan geven deze cijfers wel aan hoe klein de kans is dat een Engels leenwoord in het Nederlands als neutrum wordt behandeld Uit een experimentje bij Turnhoutse dialectsprekers komt dezelfde tendens naar voren (Schenck 1985,193): als acht woorden [jig, mulch, blend, scoop; cardigan, derrick, skiffle, warrant] die naar de vorm noch naar de inhoud een kenmerkende genuseigenschap vertonen, aan 20 informanten worden voorgelegd met het verzoek daar, door het gebruik van een lidwoord en een voornaamwoord een genus aan toe te kennen [wat 160 gegevens opleverde], wordt er slechts 9 keer voor het neutrum gekozen (dat is in 3.8% van de mogelijkheden). Het feit dat 6 van die 9 toewijzingen op het conto komen van lager opgeleide oudere informanten wijst er bovendien op dat 15 van de 20 informanten het neutrum vrijwel helemaal geen kans meer geven. Als men geneigd zou zijn dit gegeven toe te schrijven aan de omstandigheid dat het Engels ons geen neutra kan bezorgen, doet men er goed aan kennis te nemen van een soortgelijk onderzoek van Clyne m.betr.t. het Duits. Daarin bleken 23.6% neutrum-toewijzingen voor te komen [Clyne 1969]. Het ziet er naar uit dat zich bij de Engelse leenwoorden duidelijk een ontwikkelingslijn van het Nederlands manifesteert, waarop ruim honderd jaar geleden al is gewezen door Brill (1871: 1,168). De leenwoorden richten zich dus naar een tendens die al langer in het Nederlands aanwezig is - denk aan het verdwijnen van het neutrum uit het Afrikaans - en tezelfder tijd komen ze die tendens versterken. M.betr.t. het Engels heeft Welna erop gewezen dat ook in het Oudengels leenwoorden niet meer als neutra werden ingedeeld [Welna 1980, 410] in de eerste tijd van de veranderingen die tot het huidige éénklassige systeem hebben geleid. Voorts past deze behandeling in het proces dat Van Haeringen ‘onthetting’ heeft genoemd [Van Haeringen 1962,105]. In een onderzoek van de Leidse neerlandicus Van Driem (1983) blijkt dat jonge randstedelingen hen onbekende zuiver Nederlandse nieuwvormingen en spookwoorden vrijwel niet als neutra classificeren. Sterker nog zelfs van 20 traditionele, historisch bepaalde het-woorden | ||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||
worden door zijn 102 informanten alleen de woorden schilderij, zadel, rooster, gordijn en koord altijd als neutrum aangewezen. Bij alle andere 40 opgegeven substantieven wordt van 4 tot 99 keer de opgegeven. Smits en Koenen [1989] geven bij de behandelde woorden helemaal geen genus op. Maar in hun inleiding stellen ze dat er ‘een keurige regelmaat’ bestaat bij de genustoekenning: ‘geef een leenwoord altijd de, tenzij er een reden is om het te kiezen. Een reden, wel te verstaan, die met het Nederlands te maken heeft.’ (blz. 27). (Uit het onderzoek van Schenck blijkt dat deze regelmaat ook in het Turnhouts geconstateerd kan worden (Schenck 1985, 202).)
2. Het Nederlands moet dus kennelijk heel dwingende redenen hebben om een Engels leenwoord als neutrum te classificeren. Bij de meeste ontleningen zijn dergelijke redenen niet aanwezig: ze benoemen veelal volkomen nieuwe dingen, zodat er geen inhoudelijke factoren in het geding zijn en de woorden in kwestie hebben slechts zelden de formele kenmerken die tot neutralisering kunnen dwingen. Woorden als bug, buggy, gap, dinghy, run, flat en pitch kunnen dan ook niet anders dan als de-woord behandeld worden. Andere worden daarentegen wel als het-woord geclassificeerd: het agreement, het budget, het commitment, het copy- right, het dominion, het interview, het closet, het management en een aantal andere zijn zowel in het Nederlands als in het Duits neutrum. Maar hobby is in het Nederlands een de-woord, in het Duits is het das Hobby geworden. Als dat het gevolg zou zijn van de invloed van het zinsverwante das Steckenpferd [Urbanova 1966, 103], dan is het wel een intrigerende vraag waarom het stokpaardje geen invloed op het genus van de Engelse verwant heeft gehad. Zou de uitgang ie hobby hebben gedwongen lid te worden van de familie van actie? Die kans is zeker niet klein, want alleen concilie, domicilie, evangelie, filippie, mahagonie, mahonie, ministerie, monopolie, officie, oligopolie, privilegie en sacrificie zijn onzijdig. [Van deze twaalf woorden zijn er negen verwant aan een Latijns -ium substantief! De classificatie als de-woord wordt, in het W.N.T., toegeschreven aan de afleiding van de meervoudsvorm remedia en subsidia.] Daarnaast vinden we een paar duizend de-woorden (als we ook nog de woorden met een beklemtoonde ie-uitgang meetellen zijn het er nog een duizend meer). Dat ie en het geen goeie vrienden zijn blijkt uit de recente verwikkelingen met remedie en subsidie, allebei ook -ium-woord van oorsprong. In de Woordenlijst van 1954 worden ze als ‘v. en o.’ gekwalificeerd. Welnu, van de 102 jonge, randstedelijke informanten van Van Driem geeft niemand bij deze beide woorden nog het neutrum als genus op [Van Driem 1983, 156]. Het ziet er dus naar uit dat semantische en formele factoren een rol spelen bij de genusbepaling van ontleningen en dat het systeem ook een bepaalde hiërarchie vertoont. Dezelfde veronderstelling vinden we bij | ||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||
Verhoeven en Jansen (1996). Zij hebben het over ‘de twee volgende categorieën: de grammatica- en betekenisregels of die van de analogie. De volgorde is hier belangrijk, omdat ze de rangorde van belangrijkheid weergeven. Als een woord volgens de grammaticale en betekeniscategorie het krijgt, en volgens de analogie de, dan wordt het het. (1996, 157).Ga naar voetnoot2 De evolutie van de classificatie van establishment laat echter ook zien dat inhoudelijke en vormelijke factoren elkaars concurrenten kunnen zijn. In de eerste jaren van de ontlening werd establishment overwegend als de-woord gebruikt [Geerts 1970]. Dat kan het gevolg geweest zijn van de inhoudelijke verwantschap met b.v. de klasse, de kaste, de bourgeoisie of de elite. Het kan misschien ten dele ook toegeschreven worden aan het verschil in beklemtoning tussen establishment en de neutrale Nederlandse ment-woorden [argument, document]. Op dit moment is establishment overwegend een het-woord geworden. Het is niet helemaal uitgesloten dat het zinsverwante woord bestel daar een rol bij heeft gespeeld. Maar het is veel waarschijnlijker dat de ment=het-systematiek het buitenbeentje in het gelid heeft gedwongen. Het bevindt zich daar nu - waarschijnlijk definitief - in het gezelschap van o.m. agreement, appointment, commitment, equipment, management en understatement, helemaal gedomineerd door ongeveer 170 traditionele Nederlandse het-woorden. Er is slechts één de- woord met de uitgang -ment: de consument.Ga naar voetnoot3 Het is duidelijk dat de betekenis van dit woord zo dwingend is dat de formele factor het onderspit heeft moeten delven. Voorts is het overigens ook wel interessant om te constateren dat de overgrote meerderheid van deze 170 woorden aan het Frans ontleend zijn - bikkement, donderement, kakement, pierement, prevelement en tafelment zijn de enige Nederlandse vormingen - en dat ze in het Frans tot de masculiene klasse behoren. Hier is dus wel degelijk sprake van een dwingende Nederlandse formele regel. Hetzelfde zien we bij woorden als coaching, dancing, hearing, marketing en timing, die in het Nederlands als de-woorden geclassificeerd worden, naar de formele overeenkomst van -ing met het Nederlandse suffix -ing in deverbatieve nomina actionis als mededeling en vereniging. Met deze classificering gaat een duidelijke voorkeur gepaard voor het opvatten van dergelijke woorden als concrete zaaknamen. Als ik het goed zie is dat in het Duits niet het geval. En vandaar een opvallend verschil tussen de Nederlandse en de Duitse classificering. In het Duits wordt het | ||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||
-ing-substantief als een equivalent beschouwd van de Engelse gerund en derhalve gelijkgeschakeld met de Duitse infinitief. Aangezien gesubstantiveerde infinitieven in het Duits neutrum zijn, worden de Engelse -ing-ontleningen ook als neutra behandeld. Substantieven als smoking, die wel als zaaknaam opgevat worden, zijn ook in het Duits niet-neutrum. Het is mogelijk dat er ook in het Nederlands af en toe sprake is (of misschien moet ik zeggen ‘is geweest’) van de behandeling van Engelse -ing-woorden als gerund, dus als equivalent van de gesubstantiveerde infinitief. In Van Dale 1984 en 1992 worden aquaplaning, bowling, close-reading, curling, joy-riding, skaat ing, en surfriding als neutra geclassificeerd. (Reinsma [1984] beschouwt de laatste drie daarentegen als de-woord.) In Van Dale 1992 komen bovendien als neutra voor: breakdancing, briskwalking, copywriting, elbowing, fisting, icing, near banking, rafting, en tripping. Het ziet er dus naar uit dat in dergelijke gevallen het suffix de doorslag probeert te geven. Gelet op de omvang en de produktiviteit van de -ing-groep in het Nederlands mag zeker wel verwacht worden dat het daar vroeg of laat in zal slagen. De oudere ontleningen shirting en webbing - allebei stofnamen en bovendien textielnamen en daardoor passend in de reeks van het buckram, het cambric, het canvas, het catgut en een dertigtal andere neutra - zouden zich dan definitief - of in ieder geval het langst - als neutra moeten kunnen handhaven. Een en ander wijst erop dat de semantische factor sterker kan zijn dan de formele. We zouden ook kunnen zeggen dat de semantische factor de formele verhindert om zijn invloed te laten gelden. Dobbelaere (1979) en Köpcke [1982] hebben hetzelfde voor het Duits vastgesteld. De ene keer kan blijkbaar de betekenis, een andere keer de vorm de genusbepalende factor zijn. De vraag is dan of te bepalen is wanneer de ene dan wel de andere de doorslag geeft. Eer die vraag beantwoord kan worden moet de aard van de verschillende factoren worden bepaald. We moeten de Nederlandse substantieven dus proberen in te delen in klassen naar kenmerken waar we voor de genustoewijzing wat aan kunnen hebben. Het spreekt vanzelf dat de lakmoesproef voor de genustoewijzing het sterkst zal zijn als we niet alleen formele en semantische klassen hebben, maar ook een klasse van woorden die zowel naar de vorm als naar de betekenis zo gekenmerkt zijn dat er bij de genustoewijzing een conflictsituatie ontstaat. In dergelijke gevallen kan dan blijken welke factor de grootste invloed uitoefent. Een mogelijk model van een dergelijke indeling ziet er, wat de formele kant betreft, in grote trekken zo uit: er zijn mono- en plurimorfematische woorden [de monomorfematische kunnen enkel- of meerlettergrepig zijn: sommige Duitse en Engelse onderzoekers gebruiken ook dit criterium bij het opsporen van de genusbepalende factoren]; de plurimorfematische substantieven zijn onder te verdelen in samenstellingen | ||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||
en afleidingen; de afleidingen zijn impliciet [er is sprake van klassetranspositie] of gevormd met een affix; de affixafleidingen zijn gevormd met een prefix, een suffix of een discontinu affix; suffixafleidingen kunnen gevormd zijn met een al dan niet genusafdwingend suffix (-heid maakt van ieder woord een de-woord; een met -schap gevormde afleiding kan een de-woord [b.v. de beterschap] of een het-woord [het landschap] zijn). Wat de semantisch kant betreft is er een tweedeling te maken van enerzijds substantieven die tot een genusuniforme klasse behoren en substantieven die dat niet doen. De ideale conflictsituatie ontstaat als een substantief naar de betekenis in een genusuniforme klasse gerangschikt zou kunnen worden, maar met een genusbepalend suffix gevormd is. Daar wordt verderop meer aandacht aan besteed. Als leenwoorden met deze Nederlandse systematiek geconfronteerd worden, speelt nog een aparte eigenschap een rol: naar die eigenschap zijn de leenwoorden in te delen in cognaten en niet-cognaten. Cognaten zijn in de etymologie woorden van gelijke afstamming. In verband met de leenwoorden bedoelt men ermee wat Carstensen [1980, 58] genoemd heeft ‘die nächste lexicalische Entsprechung’ in de ontlenende taal. Dat is in sommige gevallen een synoniem - we kunnen dan van ‘semantische equivalentie’ spreken -, in andere gevallen is er sprake van klankvormelijke identificatie; in weer andere gevallen treffen we zowel klankvormelijke als inhoudelijke equivalentie aan. Deze indeling doorkruist de verschillende klassen die we tot nog toe hebben onderscheiden. Het is dan de verwachting dat de genustoewijzing bij leenwoorden des te dwingender is als het aantal convergerende kenmerken groter en het aantal divergerende kleiner is.
4.0. Bij leenwoorden waarbij geen van de genusbepalende factoren aanwezig is, zou de genustoewijzing idiosyncratisch kunnen zijn. Maar gelet op het duidelijke overwicht van de de-klasse, kunnen we de het-klasse als de gemarkeerde beschouwen. En op grond daarvan kan verwacht worden dat de leenwoorden in kwestie in de meeste gevallen bij de de-klasse worden ingedeeld. 4.1.0. Bij de andere bekijken we eerst de niet-afgeleide cognaten die geen deel uitmaken van een genusuniforme lexicale reeks. Van een groep van 67 dergelijke leenwoorden kunnen we constateren dat er niet minder dan 63 het genus hebben gekregen van het Nederlandse equivalent. Alleen bij Far-West, hole, script en shot is dat niet het geval. Alleen de Far-West [naast het westen; verg. de Oost; dit genus zou te maken kunnen hebben met de semantische categorie ‘streeknaam’ (Van Driem 1983, 273)] en de hole [naast het hol] vertonen een afwijking. Daarbij is het interessant om te constateren dat de twee afwijkingen zich weliswaar naar de ongemarkeerde klasse hebben gericht, | ||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||
maar ook dat het bestaan van een cognaat zo veel gewicht heeft, dat de overigens weinig vitale het-klasse toch 23 nieuwe leden heeft gekregen [het arthouse, artwork, board, break-even point, copyright, deck, deadweight, design, fish-eye, floodlight, free-wheel, happy end, home, milocorn, nomansland, panel, pond (sterling), science park, (audio)rack, seminar, shirt en teamwork]. De twee andere tegendraadse nomina zijn, althans als we op de woordenboeken afgaan, twijfelgevallen. Van Dale kwalificeert script als ‘m. en o’-woord, shot als m. woord. Dat je dat mag betwijfelen blijkt uit Koenen, die shot al sinds 1969 als ‘m. en o.’ kwalificeert en script sinds 1974 als ‘o.en m.’. Naar mijn eigen taalgevoel zijn het allebei het-woorden, maar ik moet daar wel aan toevoegen dat ik als oud-voetballer en Brabander het woord shot zonder enige moeite met schot identificeer, terwijl dat bij kenners van de foto- en filmterm en zeker bij degenen die aan de morfinespuit denken, waarschijnlijk veel minder invloed van het schot werkzaam zou kunnen zijn. Toch is er met shot iets meer aan de hand zoals ondubbelzinnig blijkt uit de classificatie van dropshot, jumpshot, passing-shot, snapshot en totaalshot in de grote Van Dale: dat zijn allemaal neutra. Voorts is het ook interessant dat bananashot er niet in voorkomt, maar vervangen is door bananeschot! Aangezien het rechterlid in samenstellingen het genus van de samenstelling bepaalt, moet shot wel degelijk een neutrum zijn. 4.1.2. Onder verwijzing naar de net genoemde regel zeg ik over de genusclassifatie van samenstellingen verder niets. Na wat ik over de invloed van het genusbepalende suffix al heb gezegd en omdat het niet nodig is alle suffix-gevallen in detail te bespreken, beperk ik me hier wat deze groep betreft tot een paar saillante bevindingen. In het algemeen geldt bij suffigering dezelfde regel als bij de samenstellingen: de zgn. rechterkanthoofdregel dwingt de afleiding om het genus van het suffix over te nemen. Bij de indeling van leenwoorden blijkt daar niet van te worden afgeweken. Sterker nog: woorduitgangen die naar de vorm overeenkomen met een Nederlands suffix, blijken tot een classificatie te leiden die op het schijnbare suffix gebaseerd is. Ik verwijs naar het enkele minuten geleden besproken geval van de -ing-uitgang. Andere gevallen zijn substantieven op -age en -y die als de- woord worden ingedeeld, met als enige uitzonderingen resp. het image en het body [waarnaast overigens ook de body wordt opgegeven]. Voorts is het interessant om te constateren dat van een lijst van 109 substantieven op -er slechts carter neutrum is, terwijl dat niet het enige substantief is dat niet als nomen agentis kan worden opgevat [de barter, de blunder, de bunker, de jigger, de kipper, de laser, de shelter]. Hier speelt blijkbaar het geringe aantal Nederlandse het-woorden op -er een doorslaggevende rol: tegenover het onbeperkte aantal nomina agentis staan slechts een zestigtal -er-woorden [zoals anker, bister, cijfer, ijzer, leger, offer, pleister en wonder]. | ||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||
Ten slotte wijs ik in dit verband nog even op de woorden op -et, een uitgang die, gelet op het in verhouding grote aantal neutra waarin hij voorkomt, als neutrale genusbepaler beschouwd kan worden: van een reeks van 158 nomina blijken er 104 neutrum te zijn (66%). Van de Engelse leenwoorden is 61% als neutrum ingedeeld. Daar moet echter wel aan toegevoegd worden dat het in z'n geheel om slechts 18 ontleningen gaat: anklet, bracket, budget, calumet, closet, gadget, jacket, millet, palet, pallet, pamflet, pocket, racket (1), racket (2), singlet, socket, ticket en wicket (waarvan calumet, pallet, pocket, racket (2), singlet en socket de-woorden zijn). 4.1.3. Engelse leenwoorden kunnen, zo is af en toe al even gebleken, hun genus ook toegewezen krijgen op grond van de semantisch categorie waar ze bij ingedeeld kunnen worden. Zo zijn bobtail, buldog, mastiff, puck, spaniel, deerhound, harrier, newfounlan der, retriever, setter, terrier, husky, sheltie en whippet de-woorden. Bij sommige van deze woorden zou de vorm daar verantwoordelijk voor kunnen zijn. Maar bij de eerste vijf is dat uitgesloten. Als er een verklaring voor het indelen bij de de- klasse bestaat, is dat misschien dat het allemaal hondennamen zijn. Hetzelfde geldt m.m. voor de namen van dranken [de cocktail, de gin, de grog, de punch, de tonic, de brandy, de sherry, de whisky], voor de namen van dansstijlen [de boston, de charleston, de foxtrot, de square, de step, de swing, de twist, de boogie-woogie], van muziekgenres [de beat, de house, de pop, de punk, de ragtime, de ska, de soul], de namen van auto's en andere rijtuigen [de break, de buick, de cab, de jeep, de sedan, de buggy, de shuttle, de sulky, de tilbury], de namen van vaartuigen [de catamaran, de hovercraft, de jetfoil, de coaster, de klipper, de sculler, de tanker, de trailer, de dinghy, de wherry, de ferry] en de namen van jassen en soortgelijke kledingstukken [de battle-dress, de cardigan, de monty-coat, de sweater, de smoking] met als enige uitzonderingen voor al deze categorieën het gingerbeer (zie verderop) en het jack, dat waarschijnlijk als een uitspraak- of spelvariant wordt opgevat van het oudere Nederlandse woord jak. Namen van talen [het basic, het cobol, het slang], spelen en spellen [het badminton, het bridge, het pingpong, het tennis, het cricket, het hockey, het rugby], en stofnamen [het buckram, het cambric, het mink, het mohair, het napkin, het tartan, het velvet, het shirting] worden bij de neutra ingedeeld. Alleen bij deze laatste groep treffen we een enkele uitzondering aan: de sludge en de coalite. Enkele andere stofnamen zouden een dubbele classificatie hebben: linoleum, shantoeng, tinneroy, tropical, nylon, rubber en arrowroot. 4.1.4 Ten slotte bestaat de mogelijkheid dat het genus van een leenwoord zonder genusbepalende kenmerken toegekend wordt op basis van semantische equivalentie met een Nederlands woord. Dat is het best te illustreren met de gevallen waarin een leenwoord onzijdig wordt, zoals het geval is met bacon, call-money en magazine die neutrum kunnen | ||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||
zijn onder invloed van de synoniemen spek, geld en tijdschrift. Even interessant zijn echter de-woorden als case, draw, goal, research, rumble en topic, waarnaast zonder enige moeite een Nederlands neutrum synoniem geplaatst kan worden [resp. geval, gelijkspel, doelpunt, onder zoek, geruis en onderwerp]. Die kunnen erop wijzen dat deze pure synonimiefactor niet overschat moet worden.Ga naar voetnoot4
5. 1. Samenvattend kunnen we concluderen dat Engelse ontleningen in het Nederlands bij de de-klasse ingedeeld worden, behalve als een aantal redelijk goed te omschrijven factoren in het geding zijn: de aanwezigheid van een cognaat, de mogelijkheid om ingelijfd te worden bij een semantisch categorie, de aanwezigheid van een bepaald suffix en, ten slotte, het bestaan van een niet-cognaat semantisch equivalent. De eerste drie factoren voorspellen het genus vrijwel volledig, de laatste is veel minder doorslaggevend. Deze opsomming geeft meteen ook de hiërarchie aan: als een substantief gekenmerkt wordt door twee (of meer) conflicterende kenmerken, dan heeft de aanwezigheid van een cognaat meer invloed dan het ingelijfd kunnen worden bij een semantische categorie en deze factor heeft weer meer invloed dan de aanwezigheid van een bepaald suffix. Zo blijkt gingerbeer een neutrum te zijn, toe te schrijven aan de aanwezigheid van het bier, niettegenstaande het feit dat alle andere dranknamen de-woorden zijn. De semantische categorie textielnaam blijkt jersey, manchester en shirting tot het lidmaatschap van de neutra te dwingen, niettegenstaande de aanwezigheid van de-suffixen 5.2. Variëteiten van het Nederlands waarin bij de commune substantieven (nog) een onderscheid wordt gemaakt tussen masculiene en feminiene woorden, bieden ons een extra mogelijkheid om de behandelde toewijzingscriteria te toetsen. Bij het gebruik van een Engels leenwoord moet daarin bij pronominalisering van een de-woord nog gekozen worden tussen hij- en zij-pronomina. Schenck heeft van 30, naar leeftijd en opleiding gedifferentieerde Turnhouts sprekende informanten de genustoekenning bij 35 (weinig bekende, maar naar de vorm of naar de betekenis aan inheemse woorden relateerbare) Engelse leenwoorden nagegaan en geconstateerd dat in 76,6% van alle gebruiksgevallen overeenkomst bestaat met het verwachte genus. De grootste overeenkomst is te vinden bij de masculiene en de neutrale woorden. De meeste vergissingen zijn te vinden bij het gebruik van de naar verwachting als feminien herkenbare substantieven | ||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||
op -ing, age, -ence, -ion en -y, en ze worden begaan door de lager opgeleide informanten. Voorts is het duidelijk dat de vergissingen in het voordeel van het masculinum zijn. Deze masculiniseringstendens - overigens ook al geconstateerd door Pauwels (1954, 254) - wordt sterk bevestigd door de resultaten bij de hierboven in § 1. al genoemde 8 niet naar de vorm of naar de betekenis aan inheemse woorden relateerbare Engelse leenwoorden (jig, mulch, blend, scoop, skiffle, derrick, cardigan en warrant): ‘73,7% van de gemaakte keuzen is masculien, tegenover 22,5% feminien en slechts 3,8% onzijdig.’ (Schenck 1985, 193). | ||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|