Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taalpolitiek in de Bourgondische tijd
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het vroege taalcontact.2.1. In West- en Midden-Europa is in de 11de en 12de eeuw een lineaire taalgrens ontstaan (Gysseling, 1976), maar Germaans- en Romaanssprekende volkeren bleven in hetzelfde staatsverband met elkaar samenwonen en het spreekt vanzelf dat een dergelijke lange periode van taalcontact sporen heeft nagelaten in de evolutie van het Nederlands, niet alleen in het Zuiden, maar ook in het Noorden. Een hele tijd lang was ook het overgrote deel van het huidige Nederland overigens deel van een tweetalig rijk. Die sporen zijn niet alleen het gevolg van het geografisch naast elkaar liggen van beide gebieden, maar ook (en misschien vooral) van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
feit dat het Frans ook een rol ging spelen in de Nederlandssprekende gebiedsdelen zelf. In de Middeleeuwen was het Graafschap Vlaanderen een leen van de Franse koning. De andere Nederlandssprekende gebieden hingen feodaal van het ‘Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie’ afGa naar voetnoot(1) en al onze landen kwamen tijdens de Bourgondische periode, samen met een groot Franssprekend gebied, geleidelijk in één rijk terecht, geregeerd door (aanvankelijk uitsluitend) Franssprekende Hertogen van Bourgondië.
2.2. De culturele invloed van het Frans was aan de hoven van de graven van Vlaanderen vrij groot: Franstalige dichters genoten er het mecenaat van de graven, zodat ook de literatuur in de volkstaal daar sterk door beïnvloed werd. De meeste literaire producten waren gedurende lange tijd aanpassingen van Franse modellen en het ligt voor de hand dat niet enkel de behandelde thema's, maar ook de gebruikte taal sterk door die Franse voorbeelden werden beïnvloed, zoals o.m. talrijke Franse leenwoorden aantonen (De Vries, Willemyns & Burger 1993, 246). Bij Salverda de Grave (1906) kan men nalezen, dat heel wat van die leenwoorden al in de 12de eeuw zijn ontleend. Hoewel Franse invloed ongetwijfeld in het Zuiden vroeger en ingrijpender is opgetreden dan in het zoveel verder verwijderde Noorden, laafde men zich ook daar aan de Franse bron. In officiële taal, zo bericht De Vooys (1970), worden Nederlandse woorden door Franse equivalenten vervangen; dadinghe wordt composeren, arrestement neemt de plaats in van bestel en bevelinghe ruimt de plaats voor commissie.
2.3. Dat contact had natuurlijk ook externe, d.w.z. taalpolitieke consequenties. Door het contact met hun Franse leenheer en met Frankrijk werden eerst de Vlaamse graven en nadien hun adellijke ‘entourage’ min of meer grondig verfranst, d.w.z. dat ze naast Nederlands ook Frans kenden en gebruikten en, in sommige gevallen, na zekere tijd alleen nog dat laatste (Degroote 1956). Dat had ook gevolgen voor het bestuur van het land en het is dan ook geen toeval dat, na het verdwijnen van het Latijn als taal van de bestuursstukken, er eerst een periode kwam waarin Frans werd gebruikt (Willemyns 1979). Maar ook toen de echte volkstaal zijn intrede deed bleef voor het Frans als bestuurstaal een belangrijke rol voorbehouden en vele stukken (zij het meestal niet die voor lokaal gebruik) werden in Vlaanderens belangrijkste steden (Brugge, Gent en Ieper) nog in het Frans geschreven. Vooral een belangrijk deel van het schriftelijke verkeer tussen de graven en hun steden gebeurde (in beide richtingen) in het Frans (Mantou, 1972). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De situatie in het andere belangrijke deel van de Zuidelijke Nederlanden, het Hertogdom Brabant, was wezenlijk anders. De Brabantse hertogen waren feodaal van het Duitse rijk afhankelijk (maar stonden veel losser van hun leenheren, dan de Vlaamse graven van de hunne), zodat het Frans daardoor alleen al een veel geringere rol speelde. Het Frans speelde weliswaar op cultureel gebied een zekere rol, maar het Hertogdom, dat ongeveer met de huidige Nederlandse provincie Noord-Brabant en de twee huidige Belgische provincies Antwerpen en Brabant samenviel, was voor het overgrote gedeelte louter Nederlandssprekend en Nederlands was daarom ook de taal van het hof en de enige bestuurstaal (De Ridder, 1979). Toen het Latijn als administratieve taal geleidelijk verdween, gebeurde dat in Brabant weliswaar iets later dan in Vlaanderen, maar wel veel duidelijker ten voordele van de Nederlandse volkstaal (Degroote 1956, 305).
Men kan dus zeggen dat, vóór de Bourgondische periode, Vlaanderen tweetalig in het Nederlands en het Frans en Brabant vrijwel eentalig in het Nederlands werden bestuurd. Economisch, politiek en cultureel was Vlaanderen echter veel invloedrijker dan Brabant en men kan er, zoals Gysseling (1971) heeft opgemerkt, van uitgaan dat veel Franse invloed in de gemeenschappelijke schrijftaal daar via Vlaanderen in terecht is gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De Bourgondische tijd.In 1369 valt Vlaanderen door erfenis aan de Hertog van Bourgondië, schoonzoon van de Graaf van Vlaanderen en zoon van de Franse koning. Diens kleinzoon, Filips de Goede (1396-1467) verovert ook Holland, Zeeland, Brabant, Henegouwen, Namen en Luxemburg. De Vlaamse Graaf, Lodewijk van Male, zelf had in 1357 al Antwerpen en Mechelen verworven.
3.1. Naar het einde van de 14de eeuw toe werd er veel meer in het Nederlands geschreven en gelezen dan in de voorafgaande periode. De 14de eeuw betekende o.m. de voortzetting van de didactische tendens, die Maerlant had ingeluid en die kennelijk danig tegemoet kwam aan de weetgierigheid en de leeslust van het stadspatriciaat. In de cultuur, net als in de politiek, is het de eeuw van de ‘verburgerlijking’, d.w.z. van de toenemende invloed en macht van de niet-edelen. Op het politieke vlak zag men, na de hevige uiting van verzet tegen de overheersing van Frankrijk en van de pro-Franse adel, die de Guldensporenslag was, pogingen om Vlaanderen en Brabant dichter bij elkaar te brengen (o.m. door middel van de pro-Engelse politiek van de Gentse patriciër Jacob van Arte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velde) en van de Hertog van Brabant om een unie met Limburg tot stand te brengen. Holland (en de andere noordelijke Nederlanden) bleef voorlopig nog buiten de verenigingstendenzen, die zich vooral daar uitten, waar de economische en culturele opbloei het grootst en de drang naar seculiere politieke macht het hevigst waren, t.w. in de zuidelijke Nederlanden, waar vooral het industrieel sterk ontwikkelde Vlaanderen de toon aangaf.
Die tendenzen werden nog versterkt door het aan de macht komen en de politiek van het Huis van Bourgondië. Tijdens de regering van dit Franse geslacht zouden literatuur en cultuur in de Nederlanden een originaliteit ontwikkelen, die hoge toppen scheerde. Zowel in de schilderkunst (Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memlinc e.a.) als in de architectuur (de Gotiek van de Nederlanden) en de muziek (de polyfonie met o.m. Johannes Ockeghem en Jacob Obrecht) werden nieuwe wegen bewandeld en waren de Lage Landen toonaangevend in Europa. Ook in de literatuur zou men niet ten achter blijven en het meest opvallende kenmerk is de opbloei van het wereldlijke theater, vooral door het toedoen van de Rederijkerskamers. Hoewel de oorsprong van het verschijnsel in Noord-Frankrijk lag, ontplooide het zich hier, zowel kwantitatief als kwalitatief, op een nooit geziene wijze, niet het minst ook dank zij de typische organisatie der Landjuwelen. Hoewel er ook in het Noorden Rederijkerskamers actief waren, lag het centrum van hun activiteit en succes in het Zuiden.
3.2. Op het ogenblik dat Vlaanderen onder Bourgondië kwam telden de Nederlanden zowat 2,5 miljoen inwoners en de grootste steden, Gent en Brugge, lagen in Vlaanderen. Door de personele unie, die een tweetalig rijk tot stand bracht, werd de taalsituatie in de Nederlanden vooral op één niveau direct door de politieke verandering beïnvloed, nl. op het niveau van de bestuurders en de hoogste sociale klasse. Met kan er inderdaad van uitgaan, dat voor ‘het volk’ de verandering van ‘heerser’ geen grote rol speelde. Wat de adel betreft was er, zeker in Vlaanderen, nauwelijks van verandering sprake, aangezien die ook voordien met een Franse leenheer en dito hof te maken had en zich daar al verregaand aan had aangepast. Voor Brabant daarentegen was het wel voor het eerst, dat ze met een Franstalige vorst geconfronteerd werden. In Holland zal er, door het samengaan met Henegouwen vanaf 1299, ook al wel een zekere bekendheid met het Frans als (partiële) taal van de administratie hebben bestaan, ook al moesten heel wat teksten worden vertaald, omdat die kennis te kort schootGa naar voetnoot(2). Vanaf 1404, toen de broer van de Bourgondische Hertog, Antoon, hertog van Brabant werd, behoorde dit gewest al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de Bourgondische invloedssfeer. Het wordt formeel Bourgondisch wanneer de Staten van Brabant Filips de Goede als Hertog accepteren (1430). ‘Na het feitelijke inpalmen van Holland, Zeeland en Henegouwen in 1428, de verwerving door aankoop van Namen in 1429, het vriendschapsaccoord in 1430 met de bisschop van Utrecht, was de intocht in Brabant de voorlopige afronding van de Bourgondische expansie’ (Blockmans & Prevenier 1988, 82).
3.3. ‘Taalpolitiek’ in de hedendaagse zin van het woord had in de Nederlanden nooit bestaan: politieke grenzen vielen niet met taalgrenzen samen en er zijn geen aanwijzingen, dat er een streven naar politieke eenheid op grond van taalovereenkomst zou hebben bestaan.
3.3.1. Bij het aan de macht komen van het Bourgondische Huis, dat dus eerst alleen de Zuidelijke Nederlanden bestuurde, was er van taalregulering geen sprake, alleen van een praktische regeling. De Bourgondische dynastie was Frans en het Frans was dan ook de hoftaal en de taal waarvan men zich voor contact met de centrale administratie bediende. Het taalgebruik in de landen zelf bleef ongewijzigd en er waren ook geen pogingen daar verandering in te brengen. Indien sommige steden op bepaalde ogenblikken toch in het Frans met de administratie of met het Hof gingen corresponderen, dan was dat veelal op hun eigen initiatief, maar toch niet altijdGa naar voetnoot(3).
Naarmate de regering van het Huis van Valois langer ging duren en ook steeds grotere delen van de Nederlanden onder hun heerschappij kwamen, begon ook op taalgebied een en ander te veranderen. Dat had enerzijds te maken met de Hertogen, die er zich meer en meer van bewust werden dat het zwaartepunt van hun macht in de Nederlanden lag en zich, tot op zekere hoogte, steeds meer als Nederlandse prinsen gingen gedragen, en anderzijds met de Nederlanden zelf die, in conflicten met het hertogelijke gezag, ook vaker en vaker aspecten van taalgebruik in het ‘onderhandelingspakket’ opnamen.
De eerste Hertog kon er nog, als het ware vanzelfsprekend, van uitgaan, dat het centrale, Bourgondische gezag in het Frans zou worden uitgeoefend en het is niet bekend, dat daar veel oppositie tegen zou zijn gekomen. De ‘taalkwestie’ zou echter, in toenemende mate, gebruikt worden in conflicten tegen personen alsook in de altijd latent aanwezige strijd van de Staten en Steden om de regionale macht tegen centralistische gezagsuitbreiding te beveiligen (Prevenier, 1961). Zo werd bij de ‘eis’ om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de administratie vanuit Rijsel naar het centrum van de Nederlanden over te brengen, het taalargument (tegen de Franstalige stad en de Franstalige kanselier) wel gebruikt, maar was het Vlamingen en Brabanders toch veel meer om andere dingen te doen. De taaleisen, die in 1405 bij het aantreden van Jan Zonder Vrees werden gesteld, liepen vooruit op de nog strengere ‘toegevingen’, die in 1477 van Maria van Bourgondië zouden worden afgedwongen, maar zijn toch in beide gevallen vooral te verstaan als pogingen om het gezag stevig in de Nederlanden zelf te verankeren en aldus onder de permanente controle van de Staten en Steden te plaatsen. Van Maria werd geëist - en verkregen - dat zij enkel nog ‘gheboren vlaminghe, vlaemsch sprekende ende verstaende’ in openbare functies zou benoemen (Degroote 1956, 307). De ‘moedertaaleisen’ worden meer en meer niet enkel een deel, maar zelfs een symbool van het verzet tegen het centralistische gezag. Armstrong (1965, 402) merkt op: ‘Quite understandably French itself was associated in Netherlandish-speaking areas with foreign and autocratic rule’. Wanneer de Nederlanders de nadruk willen leggen op hun privilegies en dus - impliciet of expliciet - de centraliserende macht van de Bourgondiërs contesteren, blijkt dat niet alleen uit wat ze zeggen, maar ook uit hoe ze het zeggen, nl. in het Nederlands i.p.v. in het Frans: ‘There is evidence from all three orders of society to suggest that Netherlandish speakers deliberately used their mother tongue when they wished to advertise their opposition to the Burgundian power’ (Armstrong 1965, 403)
Het hevigst wordt ervoor gestreden telkens wanneer een nieuwe hertog(in) wordt geïnstalleerd, d.w.z. op het moment dat zijn/haar gezag nog niet stevig gevestigd is. Zo accepteerde, zoals gezegd, Jan Zonder Vrees in 1405 dat de correspondentie die met hem, in zijn functie van Graaf van Vlaanderen, wordt gevoerd, in het Nederlands zou zijn, maar in 1409, wanneer hij zich stevig genoeg in het zadel voelde, trok hij die ‘toegeving’ weer in. Hetzelfde gebeurde wat de taal in de administratie betreft; Van der Meer schrijft in dat verband: ‘wenn [die burgundischen Fürsten] ihre Untertanen günstig stimmen wollten, so sprachen sie flämisch. Wenn sie ihre Unzufriedenheit zeigen wollten, so sprachen sie nur französisch und wollten nur in dieser Sprache angeredet werden’ (Van der Meer 1927, lix).
N.a.v. zijn Blijde Intrede in Gent, legden de Vier Leden van VlaanderenGa naar voetnoot(4) Jan zonder Vrees een eisenbundel voor, met o.m. de eis ‘het over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen van de centrale hertogelijke rechtbank, de Raad van Vlaanderen, van het Franstalige Rijsel naar het Nederlandstalige deel van Vlaanderen en de omschakeling in die Raad naar de Nederlandstalige procedure, de fysieke aanwezigheid van de hertog in Vlaanderen en het verwijderen van niet-Vlaamse ambtenaren’ (Blockmans & Prevenier 1988, 41). De hertog en zijn familie resideerden na 1405 inderdaad bijna permanent in het graafschap. De Raad van Vlaanderen werd onmiddellijk naar Oudenaarde overgebracht en in 1407 naar Gent. In 1409 echter vaardigde Jan een kaderwet uit, waarin hij zijn centralistische opvattingen uitvoerde en op een deel van zijn vroegere toegevingen terugkwam: ‘In de Raad van Vlaanderen zal voortaan achter gesloten deuren opnieuw Frans worden gesproken, in openbare zittingen zullen Nederlandstaligen echter in hun taal antwoord krijgen.’ (Blockmans & Prevenier 1988, 41). Armstrong (1965, 397) tekent daarbij aan: ‘This solution was typically Burgundian since it admitted Flemish at the regional level, but preserved French for the serious transactions of the council as an organ of central government.’
Men is er zich te zelden van bewust dat al de betrokkenen natuurlijk in staat moeten zijn geweest om die voortdurende wijzigingen in spreek- en werktaal na te leven, dat er, met andere woorden, een tweetalige klasse van politici en (hogere) ambtenaren moet hebben bestaanGa naar voetnoot(5). Toch vindt men nergens een aanduiding (op enkele, nog te vermelden, woorden bij Armstrong (1965) na), in hoeverre Franstaligen ook in staat waren in het Nederlands te functioneren. Hoewel dat, bij mijn weten, nog niet systematisch werd onderzocht, zal dit tweetalige functioneren, de noodzaak de in het Frans gestelde documenten in het Nederlands te vertalen en allicht ook de onvoldoende taalcompetentie van sommige ‘verfranste’ ambtenaren wel het ontstaan van het met gallicismen doorspekte, ‘vertalingsnederlands’ hebben ingeleid. Maar omgekeerd hadden Nederlandstaligen natuurlijk ook soms moeite met het Frans. Coutant (1994) wijst er in zijn recent verschenen studie over de molens op hoe vele Nederlandstalige kopiisten problemen hadden hun rekeningen in het Frans op te stellen. Zelfs de enkelen die behoorlijk Frans kenden, stonden voor een zware taak. Ze kregen rekeningen van timmerlieden en smeden die enkel een Vlaams dialect spraken. De kopiisten waren meestal niet op de hoogte van de werking en vooral van de terminologie van de molen. Ze zagen zich genoodzaakt allerlei foefjes te bedenken om hun rekeningen leesbaarder te maken. Het resultaat is, zegt Coutant, een verbazende meng- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal (p.7). De ontvanger van Opwijk bv. schrijft in 1428 het volgende (vertaling van de Franse tekst): ‘De beneden genoemde timmerlieden hebben aan de bovenvermelde molen de volgende werkzaamheden uitgevoerd, waar we geen Frans woord voor kennen, want de bovengenoemde Hector noch de timmerlieden van de streek kunnen aan de voorwerpen die met de molen in verband staan een gewone Franse naam geven’Ga naar voetnoot(6) (p. 8) De enige ontvanger die zich aan de ordonnantie van de Rekenkamer onttrok - die van Belle - deed dit inderdaad uit onkunde en hij verontschuldigt zich zelfs daarvoor: ‘Ende es te wetene dat hoewel men van ouden tijden gheploghen heift de rekeninghe van den vorseide demaine van Belle te makenen ende stellene in Walsche talen, dat hier nochtans dese jeghewordeghe rekeninghe doet ende ghemaect es in Vlaemscher tale, ende dat bij consente ende orlove van mijnen Heeren de President ende lyeden van de Rekencamer ons vorseiden gheduchten Heeren te Rijssel, bij hemlieden consideracie ghehadt dat de vorseide Pieter, ontfangher, de Walsche tale lettel oft niet verstaet’ (1486; p. 8-9)) Soms vertaalt een ontvanger letterlijk een Vlaamse term, omdat hij de specifieke betekenis van het woord niet kent... Wanneer in 1437 de ontvanger van Kruibeke schrijft dat ze 3 ‘bendes a vent’ hersmeden voor de Heimolen van Kruibeke, vertaalt hij slecht de Vlaamse term ‘windebant’. Het eerste deel van het woord heeft natuurlijk niets met ‘wind’ te maken, maar komt van het werkwoord ‘winden’... (p. 10) Eén voorbeeld is voldoende om het taaltje van sommige rekeningen te illustreren: ‘A Guillaume Stuer et Jaque de le Male, carpentiers, pour avoir ouvré de leur mestier au moulin de Monseigneur nommé le Woelputmolin et fait de nouviel les degrez et le stert, deux wederleeste; item eenen pestel a une des verges, refait le rinchout et le gote, de heekene ende twindaez (p. 11)’ Wanneer er geen ‘machtsstrijd’ bij te pas kwam, was Jan Zonder Vrees vrij ‘welwillend’: hij leerde zelf Nederlands en koos zijn motto ‘Ik houd’ in die taalGa naar voetnoot(7). Ook een deel van het hofleven speelt zich voortaan in het Nederlands af, ook wanneer de Hertog er zelf bij betrokken is. Hij zorgde er verder voor dat zijn opvolgers, Filips de Goede en Karel de Stoute een stevig in de Nederlanden verankerde opvoeding kregen en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal goed leerden te sprekenGa naar voetnoot(8). Ook Karels opvolger, de latere Duitse Keizer Maximiliaan van Oostenrijk, vond het belangrijk de twee talen van het rijk van zijn vrouw (Maria van Bourgondië) te leren. Musper (1956,I,245) deelt mee, dat hij lessen in het ‘Vlaams’ kreeg van zijn schoonmoeder, Margaretha van York (een Engelse...) en na enige tijd een kennis van de taal had verworven die hem, dacht hij zelf, in zijn Vlaamse landen zeer populair maakte (Armstrong 1965, 398). In elk geval was het bij de kroning van zijn vrouw, dat de Nederlanden het Groot Privilegie afdwongen, waarbij niet enkel heel wat stedelijke en regionale macht werd hersteld, maar ook uitdrukkelijk de streektaal tot officiële landstaal werd uitgeroepen (Degroote 1956, 307). Al tijdens de regering van Filips de Goede was het overigens materieel niet meer mogelijk alle Nederlandse bestuursstukken te laten vertalen, zodat de centrale administratie wel gedwongen was met de originelen te werken en dus (ook) in het Nederlands diende te functioneren (in bewaardgebleven stukken vindt men overigens af en toe een Franse glosse in de marge; Armstrong 1965, 399). N.a.v. de kroning van Filips de Schone tot Hertog van Brabant (1494) wordt aan de tekst van de ‘Blijde Inkomst’ een passage toegevoegd om de taal van de Brabanders tegen de willekeur van de vorsten te beschermen. ‘Het is dank zij deze bepaling’, zegt Degroote (1956, 307), ‘dat de Raad van Brabant tot aan de Franse Revolutie Vlaams is gebleven’.
We zien dus dat tweetaligheid bij het regeerwerk meer en meer de regel wordt en dat de Nederlandse onderdanen van de Hertogen op de duur ook de vreemde gewoonte van hun vorsten gaan overnemen: wanneer er in de Staten Generaal oppositionele geluiden te horen zijn, worden die meestal in het Nederlands naar voren gebracht, zodat er in toenemende mate toch in de keuze van Nederlands of Frans oppositie dan wel instemming met de Bourgondische regering uitgedrukt wordt. Bij Armstrong (1965) vindt men enkele interessante anecdotes over de manier waarop de taalkeuze aan de omstandigheden werd aangepast. Hij vertelt bv. hoe in 1527 de prelaten van Brabant met de toenmalige regentes, Margareta van Oostenrijk, overhoop lagen i.v.m. de fiscale aanspraken van de regering: During the discussion before the estates of Brabant, the abbot of Villers, spokesman for the prelates, suddenly stopped addressing Margaret in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
French and continued in Netherlandish. Margaret took this as a defiance of her government and immediately sequestrated the goods belonging to abbeys of Brabant represented at the estates’ (Armstrong 1965, 403). Maar ook onderling gaan de Staten de ‘taalkwestie’ uitspelen. Wanneer in 1500 Brugge, tot Antwerpse nijd, van Filips de Schone de continuering van zijn stapelrechten krijgt, is de patentbrief in het Frans gesteld. De havenrivalen weigeren echter de brief te publiceren of er rekening mee te houden, omdat er geen Nederlandse vertaling bij is gevoegd en men ‘in Antwerpen geen Frans begrijpt’...
3.3.2. Holland en Zeeland.
De moeilijkste opdracht voor Filips de Goede binnen het kader van zijn grote scenario voor de eenmaking van de Nederlanden, een scenario dat hem in de 16de eeuw de eretitel ‘conditor Belgii’ opleverde, was ongetwijfeld de integratie in de Bourgondische Nederlanden van Henegouwen, Holland en Zeeland.
Jan van Beieren, die zijn grafelijke prerogatieven voortdurend tegen de aspiraties van Jacoba van Beieren moest zien te verdedigen, had in Den Haag een erg op het Bourgondische model geïnspireerde hofcultuur opgebouwd. Hij ‘charmeerde de [Hollandse] intellectuelen door een artistiek actieve hofhouding’, die hij in 1417 vanuit Henegouwen naar Den Haag had meegenomen, tekenen Blockmans & Prevenier (1988, 62) aan. Zij wijzen erop dat hofcultuur in de 15de eeuw inderdaad een veel gehanteerd medium was om voor de dynastie een gunstig imago te onderhouden: ‘een koppelteken tussen gemeenschappelijke levensstijl en de elite in de samenleving’.
3.3.3. De Bourgondische regering ligt dus aan de basis van de veralgemening van de tweetaligheid in de hele Nederlanden. In 1434 nog had de Raadspensionaris in Brussel het ‘privilege’ gekregen geen stukken te moeten behandelen, die in het Frans waren gesteld. Later was tweetaligheid echter een vereiste voor dat soort ambtenGa naar voetnoot(9) en werd bv. ook de correspondentie tussen de Hollandse stadhouders en de Hertog in het Frans gevoerd, omdat een stadhouder persoonlijk de Hertog bij de Staten vertegenwoordigde en niet andersom. Dat de manier waarop de centralistische en centralizerende Bourgondische administratie werd opgebouwd belangrijke consequenties had voor het taalgebruik in de hoogste kringen, blijkt uit allerlei aanduidingen: ‘De stadhouders van Holland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren tot 1477 Henegouwers of Vlamingen, terwijl vele Bourgondiërs op functies zaten in de Reken- en Raadkamers van Vlaanderen en Henegouwen; in Holland fungeerden dan weer tal van Vlamingen en Brabanders. Bourgondiërs hadden een duidelijk overwicht in de hertogelijke dienst: zij vormden immers de oude vertrouwde kern die overal inzetbaar was. Franstaligen waren sterk in de meerderheid, wat het gebruik van het Frans als centrale bestuurstaal in de hand werkteGa naar voetnoot(10). De Rekenkamer van Rijsel, die ook toezicht hield op de financiën van Vlaanderen, was eentalig Frans. De verslaggeving van de Raad van Vlanderen te Gent gebeurde in het Frans, zij het dat de processtukken de taal van de partijen gebruikten. Individuele Vlaamse, Brabantse of Hollandse ambtenaren die carrière maakten in de centrale regeringsorganen, pasten hun taalgebruik en veelal ook hun naam aan’ (Blockmans & Prevenier 1988,123). Het mechanisme van ‘upward social mobility’ werkte dus volop.
Samenvattend kan men zeggen, dat de Hertogen van Bourgondië op een heel eigen manier het ‘talenprobleem’ in hun Nederlandse bezittingen aanpakten. Zij hielden aan het Frans vast voor wat hun eigen entourage betrof, maar leerden wel de taal van hun onderdanen te spreken en te gebruiken. Besturen lieten ze hun rijk zowel in het Nederlands als in het Frans, meestal echter zonder dat daar strikte regels voor werden vastgelegd. Af en toe ziet men, dat de vertegenwoordigers van de Nederlanden maatregelen eisen, en door kunnen drukken, die het gebruik van de landstaal veilig moeten stellen, maar meer en meer gaan zowel Hertog als plaatselijke bestuurders inzien, dat de taaleisen een onderdeel vormen van de voortdurende strijd tussen de regionale verzuchtingen van Staten en Steden en de centraliserende tendenzen van de hertogelijke administratie. Toch was, alles bijeen, de taalsituatie vrij losjes en tolerant. Armstrong schrijft: ‘As for the Burgundian government, more tolerant than later European governments, it never interfered to teach its subjects what language they should speak or write’ (Armstrong 1965, 409).
3.4. De Bourgondische periode was er echter niet alleen een van verfransing, maar ook een die de taaluniformering binnen de Nederlanden bevorderde en wel door de vele interne migraties die plaats vonden en die, veel meer dan in het verleden ooit het geval was geweest, spreekcontact tussen de verschillende delen van het Nederlandse taalgebied tot stand brachten. De Bourgondische centralistische gewoonte om geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoge ambtenaren uit het eigen gewest te benoemen is een van de factoren die hier beslist een grote rol hebben gespeeld. Enkele voorbeelden mogen dit duidelijk maken:
Blockmans & Prevenier (1988, 88) wijzen nog op een andere factor: ‘Vorstelijk cliëntelisme bestond erin dat men eindeloos geschikte huwelijken smeedde tussen patricische families en mensen uit de Bourgondische hof- en ambtenarenwereld’. Naast een verfransende invloed, zal dat beslist ook voor de standaardizering van het Nederlands consequenties hebben gehad. Die bevolkingsvermenging had echter niet alleen in de hoogste sociale kringen plaats, maar ook bij de ‘gewone’ bevolking. Dat ook daar een steeds toenemend contact plaatsvond blijkt o.m. uit de feit dat bv. Brugge, in de 15de eeuw de rijkste stad van de Nederlanden, in die periode, zijn bouwvakarbeiders slechts voor 20-25% uit het graafschap Vlaanderen betrok, voor 25-30% uit Brabant en in aanzienlijke mate uit Zeeland, Holland, Gelre, Utrecht enz. (Sosson, 1977). Dat ook economische factoren een rol speelden bij hoe die zich standaardizerende taal er uit ging zien en wie daarbij het meeste invloed had, daarover kan geen twijfel bestaan. Daarom is het belangrijk drie factoren te beschouwen: a) aantal inwoners, b) rijkdom en c) verstedelijking.
a) rond 1470 is het geschatte inwonersaantal als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) in 1445 komen een kwart van de hertogelijke inkomsten uit het Graafschap Vlaanderen, evenveel als uit Bourgondië en Franche-Comté; Holland-Zeeland en Brabant-Limburg leverden slechts resp. 9,5% en 7,9%. Voor de inkomsten uit de domeinen leverde Vlaanderen zelfs 32% (Holland-Zeeland 13%, Brabant-Limburg 11%) (Blockmans & Prevenier 1988,101).
c) Belangrijk voor de standaardizering is ook de verstedelijking die in Holland 45%, in Vlaanderen 36% en in Brabant 31% bedroeg. Het hoogste aantal inwoners per vierkante km is in Vlaanderen met 77, dan Holland met 66, Henegouwen met 41 en Brabant met 40.
In het eerste kwart van de 16de eeuw ziet men dat de economische situatie en de relatieve sterkte van de gebieden belangrijke wijzigingen ondergaan. In economisch opzicht betekenden de jaren 1492-1530 een periode van aanzienlijke expansie rondom Antwerpen dat snel opklom tot de positie van wereldmetropool. Sterke groei eveneens in Holland en Zeeland die met hun scheepvaart de Duitse Hanze definitief verdrongen. In deze gebieden moet eveneens een sterke stijging van het bevolkingscijfer zijn opgetreden, waardoor Brabant en Holland konden opwegen tegen het vroegere Vlaamse overwicht (Blockmans & Prevenier 1988, 170).
Vanaf 1477 was het stamland Bourgondië definitief in Franse handen overgegaan en bleven alleen de kerngewesten in de Nederlanden ‘Bourgondisch’. Niettemin (of juist daarom) bleven ‘Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Holland, Zeeland en Namen, na 1480 ook heel Luxemburg, een eenheid vormen en werden zich daarvan scherper bewust onder de Franse dreiging die zij met alle kracht bestreden’ (Blockmans & Prevenier 1988, 148). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Latere evolutie.4.1. Door het huwelijk van Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk, de zoon van de Duitse keizer, komen de Nederlanden aan het huis van Habsburg. Hun zoon, Filips de Schone, huwt met Johanna van Aragon, die in 1504 Koningin van Spanje wordt. Daardoor worden in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1516 Spanje en zijn Amerikaanse koloniën, deel van het rijk van Habsburg, onder hun zoon Karel V, die het jaar voordien hertog en dus vorst van de Nederlanden was geworden en in 1519 bovendien nog Keizer van het Duitse Rijk werd. Aan de Nederlanden voegt Keizer Karel toe: de wereldlijke bezittingen van de bisschop van Utrecht, Friesland, het Groningerland, Gelre en Doornik. De Nederlanden krijgen dus nieuwe grenzen en worden in 1548 in de Bourgondische Kreits samengevoegd, zodat ze althans bestuurlijk nu een geheel vormen. Antwerpen was tussen 1495 en 1520 uitgegroeid tot de grootste handelsmetropool van het Westen en ook wat cultuur en opleiding betreft, worden hoge ogen gegooid: Erasmus noteert in 1525 al, dat er nergens zoveel mensen met een schoolopleiding te vinden zijn als in de Lage Landen en berichten dat er verbazingwekkend veel mensen kunnen lezen en schrijven duiken regelmatig op. Vincente Alvarez, een Spaanse edelman uit de entourage van Filips II, noteert in zijn dagboek dat bijna iedereen (zelfs de vrouwen) dat kan en Guicciardini bevestigt dat in zijn Beschrijving van de Nederlanden (1565) zelfs voor de plattelandsbewoners. Hij voegt er bovendien aan toe dat heel wat inwoners van de Nederlanden verschillende talen kunnen spreken, een niet alledaagse gebeurtenis en wellicht een van de eerste vermeldingen van de ‘talenknobbel’ waar ook nu nog Vlamingen en Nederlanders graag prat op gaan (De Vries, Willemyns & Burger, 1993). Bevestiging daarvan komt uit nog een andere Spaanse bron: de auteur Pedro Cornejo, die in 1578 een geschiedenis van de opstand publiceerde, zegt van de Vlamingen ‘Ce peuple est fort adonné aux lettres et à l'exercise de diverses langues; quasi tous entendent communément trois ou quatre langues’. Bijzonder lovend is hij ook voor de Vlaamse vrouwen, van wie hij niet alleen zegt dat ze ‘belles de leur nature’ zijn, maar ook ‘elles lisent, escrivent... et disputent de la foi comme bien scavans docteurs’Ga naar voetnoot(12).
4.2. In 1555 doet Karel afstand van zijn Nederlandse bezittingen ten gunste van zijn zoon Filips, die ook koning van Spanje wordt. De Nederlanden worden aldus een deel van het Spaanse, Habsburgse Rijk. Voor Filips zijn de Nederlanden volkomen vreemd en in het raam van zijn verspaansingspolitiek worden de hofkringen in Brussel dringend verzocht van Frans op Spaans over te schakelen. Die aanmaning zou nochtans geen succes hebben en van een grotere invloed van het Spaans zou er pas sprake zijn na de scheiding van Noord en Zuid; het zou echter niet lang duren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Conclusies.Samenvattend kan men, voor de Bourgondische tijd, waarin voor het eerst aan ‘taalpolitiek’ werd gedaan, vooral onthouden dat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Bibliografie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|