Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||
Over bastaardwoorden en bastaardbeslissingen
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||
gemaakt, kan niet als reden ingeroepen worden voor de volledige afwijzing van de voorstellen, omdat in het rapport elk stuk problematiek (elke klank-grafeem-relatie) apart wordt behandeld. Met andere woorden: het afwijzen van voorstellen t.a.v. de schrijfwijze van /s/ (als <s>, of per woord alternerend als <s> of <c>) kan op geen enkele manier het eveneens afwijzen van b.v. de voorstellen voor /k/ of voor /ks/ verantwoorden. De commissie heeft er nauwgezet op toegekeken dat elk stuk problematiek apart tot intern gemotiveerde voorstellen leidde. | |||||||||||||||||||||||||||
1.2. DiscussiepuntenIn deze tekst zal ik, tegen de achtergrond van de ministeriële beslissing, drie belangrijke punten aansnijden:
| |||||||||||||||||||||||||||
2. De achtergronden van het werk van de Commissie-GeertsDe Commissie-Geerts legde eind 1993 de laatste hand aan een rapport voor de Nederlandse Taalunie, waarin voorstellen worden gedaan voor aanpassing van een beperkt aantal aspecten van de spelling: de tussenletters, de diacritische tekens, en de zogenaamde bastaardwoorden. Dat laatste aspect interesseert ons hier verder, met als eerste richtinggevend belangstellingspunt: wat zijn ‘bastaardwoorden’?
In de Leidraad van de Woordenlijst van 1954 onderscheidt de Commissie-Van Haeringen-Blancquaert (verder afgekort tot H.-B.) twee verschillende niet-inheemseGa naar voetnoot(1) woordcategorieën: de ‘bastaardwoorden’ en de zgn. ‘vreemde woorden’. Een echte definitie voor de twee ‘speciale’ cate- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||
gorieën geeft de Commissie-H.-B. niet. Vast staat dat het om woorden van vreemde komaf gaat, maar waar de grens ligt tussen ‘eigen’ woorden zoals kaas, kelder, schrijven, gems, boksen (die zijn objectief gezien allemaal van vreemde afkomst), en ‘bastaardwoorden’ zoals cent, risee, box, tact, pact, akte, wordt in de Leidraad nergens duidelijk gemaakt; blijkbaar is het een axiomatisch gegeven categorie. Met de term ‘bastaardwoord’ wordt wél wat anders bedoeld dat met de - veel minder negatief geladen - term ‘leenwoord’, waarmee al die woorden worden bedoeld waarvan kan worden aangetoond dat ze aan een andere taal ontleend zijn. Er moet kennelijk nog wat aan de hand zijn met de spelling, b.v. doordat de fonemen niet op de standaardmanier door grafemen worden weergegeven. Mocht deze visie juist zijn, dan betekent het uiteraard dat het onderscheid tussen ‘eigen’ en ‘bastaard’-woord verdwijnt zodra de spelling van wat nu als ‘bastaardwoord’ te boek staat, geregulariseerd wordt; daarmee zou dan ook de categorienaam zelf kunnen verdwijnen.
Even onduidelijk als het onderscheid tussen ‘eigen’ en ‘bastaard’-woorden is dat tussen ‘bastaard’- en- ‘vreemde’ woorden. De Commissie-H.-B probeert die laatste categorie te omschrijven aan de hand van een paar voorbeelden (alibi, meeting, thriller), en de opmerking dat die ‘in hun oorspronkelijke vorm vaak internationaal zijn geworden’ (Leidraad p. XLVI). Niet meteen een voorbeeld van absolute helderheid, en dezelfde Commissie voegt er bescheiden aan toe dat een scherpe grens tussen bastaardwoorden en vreemde woorden niet is te trekken. Toch heeft het onderscheid aan de basis gelegen van een principiële onderscheiding: die tussen woorden die wél, en die die niet voor ‘vernederlandsing’ in aanmerking kwamen. Bastaardwoorden hebben in de voorstellen van die Commissie meestal (of: altijd?) een ‘vernederlandste’ vorm gekregen, als enig toegelaten, als voorkeur- of als nakeurvorm. Vreemde woorden behouden zoveel mogelijk de spelling van de taal waar ze aan ontleend zijn, maar op een aantal punten, b.v. dat van de accenten in woorden van Franse afkomst, wordt daar toch wel van afgeweken, cf. verder.
Met de term ‘vernederlandsing’ komen wij bij een principiële vraag i.v.m. het begrip ‘spellingaanpassing’ terecht: Is ‘vernederlandsing’ wel de enige mogelijke vorm van ‘regularisering’ van de spelling van woorden die uit andere talen het Nederlands binnenkomen? Tot en met de Commissie-H.-B. was het antwoord op die vraag kennelijk affirmatief: aanpassingen van de spelling van leenwoorden zijn altijd het resultaat geweest van de vraag: is woord X of Y of Z in zulke mate integraal deel gaan uitmaken van het Nederlands, dat het verdient om volgens de regels van de Nederlandse taal gespeld te worden? Als op basis van een of andere - meestal impliciete - redenering bleek dat dat zo was, dan werd een ‘Nederlandse’ spelling geconsacreerd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dat is niet de enige mogelijke aanpak van een spellingregeling van bastaardwoorden. Het is theoretisch denkbaar een regeling op te stellen voor aparte deellexica, b.v. voor de woorden van vreemde afkomst, of voor een deel daarvan (cf. voor deze problematiek o.a. Van Heuven 1994). Wie de Woordenlijst van 1954 grondig bestudeert, merkt dat dat inzicht, althans impliciet, toch ook al bij de Commissie-H.-B. een - weliswaar heel bescheiden - rol heeft gespeeld: voor één enkel deelgebied van de problematiek is een globale beregeling voorgesteld, die afwijkt van wat in de taal van oorsprong aan spellingconventies bestaat, maar die tegelijk ook van het standaard-Nederlandse blijft afwijken: de regeling voor lange /e/ in woorden van Franse afkomst. Daar stelt de Commissie-H.-B. de volgende regel voor: als de klank /e/ in woorden van Franse afkomst enkel wordt geschreven, dan krijgt hij een accent aigu alleen maar aan het absolute woordeinde, en eventueel ook in de voorlaatste lettergreep in een woord dat met zo'n teken eindigt, dus b.v. wel in procédé, maar niet in procedure.
Voorbeelden van regelgeving die tot volledige of gedeeltelijke ‘vernederlandsing’ hebben geleid, zijn veel en veel frequenter. Voorbeelden zijn resp.:
Ook de Commissie-Pée-Wesselings heeft in haar voorstellen een omstandig gebruik gemaakt van zulke verederlandsings-regels. Voor de Commissie-Geerts hoefde een regeling (dus: beregeling) van de spelling van leenwoorden niet per se met het oude begrip ‘vernederlandsing’ van doen te hebben. De modificatie ‘niet hoeven’ is van belang, omdat toch steeds de praktijk van de bestaande voorkeurspelling het bepalende principe was. Zoals boven al gezegd immers: de Commissie-Geerts wenste dat die voorkeurspelling de basis voor de beregeling bleef. Dat leidde tot de volgende principiële optie: Onderzocht moest worden wat in de bestaande voorkeurspelling aan regelmaat aanwezig was, en in tweede instantie: hoe die regelmaat vergroot kon worden. De commissie, die zich daar heel nauwgezet aan heeft proberen te houden, is tot de conclusie gekomen dat in heel veel gevallen de ‘vernederlandsing’ al zover doorgedrongen was, dat alleen veralgemening daarvan tot ‘consistentie’ kon leiden. Toch zijn er op die regel nogal wat uitzonderingen, cf. verder.
De boven aangehaalde voorbeelden van beregelingen door de Commissie-H.-B. illustreren nog een ander belangrijk punt, dat ook in de Com- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||
missie-Geerts tot theoretische reflectie en discussie heeft geleid. Bij elke poging tot (be)regeling rijst het grote probleem op welk niveau naar regelmaat moet worden gestreefd. Regelmaat kan alle instantiaties van een foneem betreffen; dat is b.v. het geval geweest toen in 1954 alle grafieën met <ph> rigoureus door <f> werden afgelost. Men kan ook rekening houden met verschillende omgevingen, zoals dat in 1954, althans wat de Voorkeurspelling betreft, gebeurd is voor <t> en <th> in Griekse woorden met thêta. De Commissie-Geerts heeft hier een pragmatisch standpunt ingenomen, in die zin dat telkens weer rekening is gehouden met het aantal en de aard van de veranderingen die in bestaande woordbeelden noodzakelijk zouden zijn. Zo is b.v. voor de <th>-problematiek, die tenslotte maar een paar tientallen woorden en woorddelen betreft, heel rechtlijnig voor veralgemening van <t> gekozen; voor <x> daarentegen wordt rekening gehouden met verschillende omgevingen. Het resultaat van die laatste beslissing is natuurlijk een ingewikkelder beregeling; het standpunt van de commissie is altijd geweest, en dat van de leden van de nu ontbonden commissie is nog steeds, dat een ingewikkelde maar formaliseerbare regel beter is dan helemaal géén regel. Eigenlijk betekent het laatste immers, dat er per woord een regel moet worden onthouden, in de aard van: cabine wordt met <c> geschreven, kabinet met <k>, c/kabaal wordt in één betekenis met <c> geschreven, in alle andere met <k>, enz., enz. In dit verband past nog de volgende opmerking: het zou de besluitvorming ten goede zijn gekomen als de ministers rekening hadden gehouden met het feit dat hun eigen opdracht, nl. om te streven naar een zo bescheiden mogelijke verandering, a priori in conflict moest komen met hun - ondertussen wel beleden maar niet gebleken - geloof in de noodzaak van een eenvoudige en consistente regeling.
Het nog oppervlakkiger niveau dat boven t.a.v. <é> geïllustreerd is, heeft de Commissie-Geerts niet verder willen uitbreiden, maar op een paar plaatsen is wel op bestaande regelmaat in dit opzicht gewezen, en is daar gebruik van gemaakt: zo blijkt b.v. dat in de Voorkeurspelling een woord met een anlaut- en een inlaut-/k/ gecombineerd, vrijwel nooit een combinatie van <c> en <k> heeft, maar dat in principe de twee /k/'s in de spelling aan elkaar zijn aangepast, cf. krokus, cactus, krokodil, spektakel, spectaculair, kritiek, criticaster, criticus, klassikaal (daarnaast in Van Dale ook, met een andere betekenis classicaal), enz.Ga naar voetnoot(2) Dat bij de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||
Commissie-H.-B. impliciet gebleven principe heeft de Commissie-Geerts wel geëxpliciteerd op de plaats waar er gebruik van is gemaakt. Ik wil er wel op wijzen dat dat dus geen nieuw principe is: het is iets wat in de bestaande Voorkeurspelling impliciet gehanteerd wordt. Eigenaardig is wel dat bepaalde experts, die een oordeel over het werk van de Commissie-Geerts hebben uitgebracht, zich negatief hebben uitgesproken over dit type van expliciteringen, en juist daarop hun afwijzing van sommige voorstellen menen te mogen baseren, echter zonder daarbij ook meteen de Voorkeurspelling te verwerpen.
Dat is met name vooral zo geweest t.a.v. een andere beregeling: Tegen het idee van de Commissie-H.-B. in, dat het onderscheid tussen bastaardwoord en vreemd woord niet duidelijk is, heeft de Commissie-Geerts, door een zorgvuldige analyse van de gegevens van de Voorkeurspelling, toch een aanzienlijk aantal regels kunnen opstellen. De volgende categorieën van woorden zijn immers zo goed als systematisch van aanpassing (dus bij H.-B. ‘vernederlandsing’) uitgesloten:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wat ten slotte, als een woord twee mogelijke uitspraken heeft, of als een substantief naast een gewoon ook een vreemd meervoud mogelijk maakt? Ook daarvoor heeft de Commissie-Geerts een voorzichtig standpunt ingenomen: zulke woorden behouden hun status van ‘vreemd’ woord.
Voor vreemde woorden, op die manier omschreven, heeft de Commissie-Geerts voorgesteld om, net als - in principe - in 1954, de bestaande ‘vreemde’ spelling te respecteren. Het gaat daarbij dus om een systematische uitzondering op alle voorgestelde beregelingen.
Daarmee komen wij voor de laatste keer terug bij het begrip ‘beregeling’. De Commissie-Geerts heeft, zoals betoogd, geprobeerd een consistente beregeling op te stellen voor de ‘niet-vreemde’ leenwoorden. Die beregeling hoefde niet noodzakelijk helemaal volgens de bestaande regels voor de ‘eigen’ woordenschat te verlopen.
De Voorkeurspelling levert het volgende beeld op: wat het consonantisme betreft, sluit de voorstelling in leenwoorden in anlaut en in absolute auslaut relatief nauw bij die in de eigen woordenschat aan, maar die in inlaut verschilt vrij aanzienlijk; cf. b.v. de verschillende behandeling van /k/ in bibliotheek-bibliothecaris, fabriek-fabricage. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het evidente feit, dat de eigen woordenschat, die praktisch geen items met meer dan één volle vocaal bevat, heel makkelijk model kan staan voor de ‘externe’ woordposities, maar niet, of toch zeker niet direct, voor andere omgevingen. Dat laatste geldt ook b.v. voor de positie van /k/ voor /t/ in leenwoorden, b.v. defect, district, perfect: er zijn weliswaar woorden als naakt, inkt in de ‘eigen’ woordenschat, maar directe voorbeelden met /kt/ na een korte vocaal, zijn er niet. Dat maakt dus dat de Voorkeurspelling heel vaak een andere behandeling van een zelfde foneem laat zien in inlaut dan in de andere omgevingen. Met dat feit heeft de Commissie-Geerts nauwgezet rekening gehouden. | |||||||||||||||||||||||||||
3. De activiteiten van de Spellingcommissie3.1. Algemene principesVan het Ministercomité had de Commissie-Geerts, na advies van de Raad voor Taal en Letterkunde, bij haar instelling de opdracht gekregen ‘uitsluitend voor de volgende spellingsonderdelen, een consistente spelling’ te ontwerpen: de bastaardwoorden, de verbindingsletters <s> en <e(n)>, en de diacritische tekens. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||
De commissie heeft die opdracht, zoals ik al heb betoogd, zo geïnterpreteerd:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||
De Commissie heeft een aantal criteria gedefinieerd die bij het toepassen van de spellingregels tot uitzonderingen zouden kunnen leiden. Een voorbeeld: zowel geografische namen als alle daarvan afgeleide woorden behouden de spelling die in België en Nederland courant is; dat geldt dus niet alleen voor landstreken als Champagne of Cognac, maar ook voor de gelijknamige dranken, ook als die zonder hoofdletter geschreven worden, en dus tot soortnaam zijn geworden. Het principe geldt b.v. ook in het volgende geval: officiële namen van plantengeslachten e.d. zijn heel vaak gevormd op basis van eigennamen (vaak van botanici, kwekers, enz.); als nu die officiële naam ook als volkse benaming voor de plant in omloop komt, zoals bv. bij fuchsia of weygelia het geval is, blijft ook weer de ‘officiële’ (in dit geval duidelijk ook ‘etymologische’) spelling bewaard. Wat de Commissie i.v.m. het probleem van de uitzonderingen wel steeds voor ogen heeft gehouden is, dat telkens als een uitzondering gecreëerd wordt, dat er eigenlijk op neerkomt dat er een regel aan het systeem wordt toegevoegd. Het aantal uitzonderingen moet dus beperkt blijven. | |||||||||||||||||||||||||||
3.2. Procedures van de uitwerkingHoe kon/moest dat alles nu worden uitgewerkt? Achtereenvolgens heeft de Commissie zich bezig gehouden met het probleem van de tussenklanken, met een aantal problemen van de diacritische tekens, en met dat van de bastaardwoorden. De vraagstelling was telkens weer: hoe krijgen we een systeem dat tegelijk minimaal van het bestaande verschilt, en toch consistent is? Ter illustratie wil ik even stilstaan bij een minder gecontesteerd aspect van de voorgestelde spellingaanpassing: De spelling van de tussenklank <e(n)>.
In een eerste fase bleek dat zowat evenveel leden van de Commissie-Geerts op intuïtieve basis voor veralgemening van de spelling <e> (zoals de Commissie-Pée-Wesselings had voorgesteld) als voor <en> koos; de tweede spelling wordt verantwoord door het feit dat <en> als morfologisch teken (dus in de woordvorming) een courante voorstelling is voor wat door de meeste Nederlandstaligen als sjwa wordt uitgesproken: in werkwoorden en zelfstandige naamwoorden verschijnt sjwa (<en>) als meervoudsuitgang, en het ligt dus op het eerste gezicht voor de hand dat sjwa, voor zover die klank niet tot het grondwoord zelf behoort, met <en> wordt voorgesteld. Het uiteindelijke resultaat van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||
de discussies in de Commissie is een voorstel waarin die twee grafieën toch weer allebei een rol spelenGa naar voetnoot(4). Alleen op die manier bleken regels opgesteld te kunnen worden, waardoor relatief weinig samenstellingen van kleedje moesten wisselen, en werden tegelijk een aantal moeilijk verteerbare spellingenGa naar voetnoot(5) zoals *Griekeland, *ogeblik of *ziekehuis en *tarwenbier, *rodenkool of *spelenvaren vermeden. Het spreekt vanzelf dat de beregeling daardoor moeilijker wordt dan met een eenduidige keuze het geval was geweest. Maar, zoals gebleken is uit de reacties, zowel van de adviserende instanties als van het Ministercomité: de regeling werd daardoor wel aanvaardbaar. Toch heeft de Commissie zelf voorgesteld dat een paar uitzonderingen op de beregeling zouden worden opgenomen: Koninginnedag is er zo één, omdat dat in Nederland een eigennaam geworden is. Maneschijn zou evenmin de algemene regel volgen, met als argumentatie dat maan met deze betekenis (namelijk onze eigen, unieke aarde-satelliet) geen vorm op <en> naast zich heeft (eigenlijk geldt het als een soort van naam); het krijgt dus, net als alle andere zelfstandige naamwoorden zonder meervoud, op het einde van het eerste lid van een samenstelling gewoon <e>. Noch de relatieve ingewikkeldheid van de beregeling, noch de noodzaak om uitzonderingen te aanvaarden, is voor het Comité van Ministers aanleiding geweest om de voorstellen af te wijzen.
Dat laatste is merkwaardig, want om de voorstellen i.v.m. de bastaardwoorden integraal naar de prullenmand te verwijzen, beroept het Comité zich precies op het feit dat vele regels ingewikkeld zijn (blijkbaar dus: ingewikkelder dan nodig), en dat bovendien vaak voorgesteld wordt om een aantal woorden als uitzondering toch met een afwijkende spelling te behouden.
Ik geef een paar voorbeelden om dit duidelijk te maken: twee die uiteindelijk in de Eindvoorstellen van de Spellingcommissie de voorkeur hebben gekregen (3.2.1 en 3.2.3), en één dat als ‘tweede keuze’ is voorgesteld (3.2.2)Ga naar voetnoot(6). Dat laatste wil ik hier ter sprake brengen omdat het de kwaliteit van de besluitvorming treffend illustreert. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||
3.2.1. De beregeling van /ks/Zoals voor elk probleem heeft de Commissie eerst onderzocht in welke ‘omgevingen’ /ks/ voor kan komen in het Nederlands. Als wij gevallen zoals bakzeun en links (resp. een ‘verdoken samenstelling’ en een heel oude, niet meer doorzichtige afleiding) buiten beschouwing laten, dan blijkt dat de combinatie /k/+/s/ in het Nederlands alleen maar in leenwoorden (waarvan sommige heel oud) voorkomt, en wel in de volgende omgevingen:
De enige grafie die in alle genoemde omgevingen, althans in bepaalde woorden, voorkomt is <x>, maar veralgemening daarvan zou nooit geaccepteerd worden (cf. b.v. *hex, *axijns, *axie). De Commissie heeft dan uiteindelijk geopteerd voor de volgende complexe regeling:
Dat levert dus uit de verzameling woorden die we net hebben opgesomd, de volgende veranderingen op (althans als er geen uitzonderingen worden geponeerd): <sukses>, <aksijns>, <klakson>, <praksis>, <boks>, <foks>, <contekst>, <sekst> en <fenix>, <larix>. Dat is behoorlijk wat, maar toch blijft de overgrote meerderheid van alle | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||
woorden met /ks/ op die manier onveranderd. Hét grote verschil met de toestand zoals die nu in de Voorkeurspelling bestaat, ligt dus niet in de (kwantitatieve) afwijkingsratio, maar in het (kwalitatieve) feit dat van vaste regels uitgegaan kan worden. | |||||||||||||||||||||||||||
3.2.2. De beregeling van /k/Op dezelfde manier zou je nu ook de veel omvangrijkere massa woorden met /k/ in andere omgevingen kunnen gaan bekijken. Dit is wel de categorie van woorden waarin in het verleden het meest ‘geschoffeld’ is; het gevolg is dat de ‘voorkeur’ voor <c> of <k> met geen enkel criterium correleert. In tegenstelling met wat nogal eens in populaire uitspraken geponeerd wordt, dus ook absoluut niet met de etymologie van de woorden in kwestie. Een eventuele optie om de chaos aan te passen aan de etymologie (of zoals sommigen het liever zullen willen stellen: dat weer in orde te brengen), zou ontelbare wijzigingen in het schriftbeeld vereisen. Bovendien vereist het vaak een ad hoc-beslissing over de vraag met wélke taal het woord in kwestie dan wel geassocieerd moet worden; een goed voorbeeld daarvan is het nu wel bekende gynaecoloog, dat als gelatiniseerde vorm kennelijk de voorkeur heeft gekregen op het geromaniseerde gynecoloog, en zeker op de eenvoudige transcriptie van de oorspronkelijke Griekse woordcomponenten (gynaikoloog).
Liever dan op die manier ‘orde op zaken’ te stellen, heeft de Commissie-Geerts er in eerste instantie voor geopteerd weer na te gaan wat in diverse omgevingen het voorkeurbeeld in de Voorkeurspelling is. Ik resumeer de bevindingen (met enige vereenvoudiging erbij):
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||
De laatste omgeving biedt weer dezelfde opsplitsing tussen een- en meerlettergrepige woorden, die wij ook al bij /ks/ hebben gevonden. Dat is niet toevallig: eenlettergrepige woorden zien er meestal zo volkomen als inheemse woorden uit, dat ze ook voor de spelling direct met die categorie van woorden geassocieerd worden.
Een beregeling zou er nu zo uit kunnen zien, dat de genoemde tendensen (of althans de voornaamste daarvan), in ‘vuistregels’ worden omgezet, b.v. als volgt:
Bij elk van die deelregels kan dan weer, indien nodig, een beperkt aantal uitzonderingen worden geformuleerd, nl. voor die <k>- spellingen die al vanouds in de spelling zijn opgenomen, b.v. bokaal, lokaal, brokaat, riskant, pikant en een aantal andere tweelettergrepige woorden op aat/aal/ant. Een nadeel is eventueel wel dat een aantal ‘vernederlandsingen’ uit 1954 weer op de helling zou komen te staan, bv. spellingen zoals oktober, produktie, publikatieGa naar voetnoot(8). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||
3.2.3. De beregeling van /u/Niet alle probleemgebieden leveren evenveel moeilijkheden op. Spellingconventies voor vocalen b.v. zijn veel minder gevoelig voor omgevingen dan consonanten. Dat is te illustreren aan het voorbeeld van de /u/. In het CELEX-woordbestand, dat de Commissie-Geerts als basis voor haar onderzoek heeft moeten gebruiken (helaas was geen vollediger materiaal ter beschikking), komen 437 niet-gelede woordvormen voor met één of soms twee /u/'s erin. Dat levert niet minder dan 10 verschillende grafieën op, nl. <oe/ou/oû/u/ue/ui/o/oo/eu/ew>. Afgezien van de eerste twee komen die vrijwel uitsluitend in echt vreemde woorden voor, zoals crew, move, caput, guano, cruise: enkel voodoo en bazooka, geen van beide in de Woordenlijst van 1954, komen volgens de algemene normen van de Commissie voor aanpassing in aanmerking.
Wat <oe> en <ou> betreft dan, krijgen we de volgende verdeling:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het net beschreven complex van waarnemingen heeft de Commissie-Geerts ertoe gebracht een heel eenvoudige regel te formuleren: /u/ wordt <oe> geschreven. Uiteraard blijft ook hier weer voor individuele woorden de mogelijkheid bestaan om die op een andere manier te gaan of te blijven schrijven, maar dan gaat het om uitzonderingen: in de eerste plaats zijn dat dus de woorden die op morfologische of fonologische gronden als ‘vreemd’ moeten gelden, maar ook bij andere woorden kan er aanleiding zijn om van de regel af te wijken: silhouet en pirouet (niet in de CELEX-lijsten) zijn serieuze kandidaten, omdat omspelling hier ook nog in een ander opzicht een echte breuk met de traditie zou impliceren (<sil(l)oeët>, <piroeët>, met trema). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||
4. Linguïstische verantwoording voor de regelsystemen4.1. InleidingEen belangrijk belangstellingspunt bij het recente voorstel tot regeling van de leenwoordenspelling is het volgende: Heel vaak worden voor verschillende omgevingen andere regels voorgesteld; dat maakt de beregeling zelf ingewikkeld, en vermindert de leerbaarheid voor de gemiddelde spellinggebruiker. Een vraag daarbij is natuurlijk wel of de beregeling überhaupt iets met de gemiddelde taalgebruiker te maken heeft. De overgrote meerderheid van de woorden waarvoor ze is ontworpen, heeft immers voor de modale taalgebruiker nauwelijks relevantie; de spelling van woorden die tot het actieve areaal van dit bevolkingssegment behoren, kan, zoals de voorstanders van de voorkeurspelling heel de tijd betogen, rustig uit het hoofd geleerd worden. Uiteraard zou dat bij een bescheiden, of zelfs bij een grondige, aanpassing niet anders worden. Het probleem ligt eerder bij de gecultiveerde taalgebruiker, vooral de auteur van betogend en wetenschappelijk proza. Zo iemand krijgt geregeld weinig frequente woorden te schrijven, waarvan het woordbeeld niet in het geheugen is verankerd, in het extreme geval simpelweg omdat het woord nieuw is. De spellingregels waarmee de Commissie zich heeft bezig gehouden zijn dus eerder vuistregels voor het afleiden van spellingen dan alledaagse gebruiksregels.
Wij komen terug op de hoofdvraag: is het verantwoord een set van soms ingewikkelde regels op te stellen, en dan meer bepaald de verzameling regels die in het Eindrapport worden opgenomen? De verantwoording omvat een aantal belangrijke punten, waarvan de voornaamste in 4.2 en 4.3 worden besproken. | |||||||||||||||||||||||||||
4.2. De interne consistentie van het spellingsysteem als specifieke realisatie van het Nederlands (<-> andere talen)Het is zeker niet noodzakelijk dat een spelling gebaseerd is op een aantal streng toe te passen principes, waar nooit van kan worden afgeweken. Er zijn wel talen warin zoiets volledig of toch in hoge mate gerealiseerd is (Italiaans en Turks b.v.), maar het Nederlands behoort daar niet toe, evenmin trouwens als Frans, Engels, Duits, Spaans, enz.). We hoeven maar aan de spelling van de tweeklanken /EI/ en /OU/ te denken. Die is niet logisch geregeld, maar reflecteert de etymologische afkomst van woord (b.v. autonoom) of klank (b.v. kou-blauw).
Zulke etymologische onderscheidingen betreffen over het algemeen de ‘eigen’ woordenschat. Ook in het Engels, met zijn bijzonder ingewikkelde, niet synchroon beregelbare spelling, zijn divergerende spellings- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||
beelden in de eerste plaats in de basiswoordenschat (Germaanse en ook oude leenwoorden) te vinden, cf. b.v.: break-brake, meat-meet, bore-boar. Toch kunnen ook bij de nieuwkomers in een taal zulke ‘regelmatigheden’ bestaan. Eén daarvan is net ter sprake geweest: in het Nederlands wordt de klank /OU/ in leenwoorden altijd met <au> voorgesteld (uitzonderingen vormen de oude leenwoorden fout en kous). Een andere mogelijkheid is gerealiseerd in de spelling van /s/ tussen sonorant en vocaal (b.v. insekt en incest): daar komen twee spellingen voor: <s> en <c>, maar die zijn in het Nederlands volledig volgens de oorspronkelijke systemen bewaard gebleven. Ook in zo'n geval kunnen wij zeggen dat het etymologische principe gerespecteerd is. De Commissie-Geerts heeft voor zulke gevallen dan ook geen veranderingen voorgesteld: het is kennelijk een algemeen aanvaarde (en zuivere) oppositie, die haar wortels in de traditie heeft.
Echter: de natuurlijke evolutie van de Nederlandse spelling (en gedeeltelijk ook: het werk van vroegere spellingcommissies) heeft ervoor gezorgd dat er ook niet-etymologisch gefundeerde opposities in de spelling zijn gekomen. Voorbeelden zijn de <ou>/<oe> waar we het boven over gehad hebben, <s>/<c> aan woordbeginGa naar voetnoot(10), en natuurlijk ook de verschillende spellingen voor /k/ in bastaardwoorden, met hun absoluut onvoorspelbare distributie.
Betekent dit nu in de praktijk méér dan dat de Nederlandse spelling een wat rommelig beeld vertoont? Jammer genoeg wel. Allereerst is het zo dat geen enkele Nederlandstalige, hoe ontwikkeld en belezen die overigens ook is, de officiële spelling van een zeldzaam voorkomend woord ooit uit zichzelf kan reconstrueren, en dat iedereen die wat ingewikkelder teksten wil schrijven dus geregeld een Woordenlijst zal moeten raadplegen (of een spellingchecker inschakelen natuurlijk). Maar veel erger: voor nieuwe woorden en formaties is er helemaal geen mogelijkheid om op eigen initiatief een ‘verantwoorde’ beslissing te treffen. Ter illustratie: op het ogenblik dat het equivalent van het woord catacoustique (Fra.), catacoustics (E.), Katakustik (D) in het Nederlands opdook, moest daarvoor een spelling bedacht worden. Hoe dat door andere taalgebruikers is opgelost, is mij niet bekend, maar de verantwoordelijke hoofdredacteur van de laatste uitgaven van Van Dale geeft dat woord als catacoustiek, een spelling dus die fundamenteel afwijkt van b.v. akoestiek, nochtans een van de elementen die in het nieuwe woord zitten. Hoe dat zo komt is ook uit te leggen: voor het Griekse element kata bestaan in de Neder- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||
landse Voorkeurspelling twee grafieën: zowel <c> als <k> komt (qua aantal vrij evenwichtig) in bepaalde woorden voor, zonder enige interne of externe motivering trouwens. De taalgebruiker, die dus voor de taak komt te staan een ‘nieuw’ woord met c/kata te gaan schrijven, kan hier geen objectief te verantwoorden keuze maken; hij/zij kan zich natuurlijk door een intuïtieve voorkeur voor één van de lettertekens laten leiden. Als die voorkeur dan naar <c> uitgaat, zoals bij de hoofdredacteur van Van Dale ‘toevallig’ het geval blijkt te zijn, heeft dat wel een reeks consequenties. Daar hoef ik in dit verband niet op in te gaan: alle beslissingen tezamen leveren catacoustiek op. Voor hetzelfde geld had het dus ook katakoestiek kunnen zijn. Het essentiële punt is, dat de Voorkeurspelling geen valide basis biedt voor extrapolatie van het bestaande naar nieuwe woordenGa naar voetnoot(11). Met andere woorden: We veroordelen onszelf ertoe om ook in de toekomst, ad infinitum, telkens weer naar de komst van een nieuwe versie van de Woordenlijst uit te kijken: om de tien jaar komt er zo een, hebben de toeziende Ministers troostend aangekondigd. Ter vergelijking: wie enigszins op de hoogte is van het Franse, Engelse, Duitse, Zweeds, Spaanse, enz. spellingsysteem, komt voor een woord als het bovenstaande, dat tot het ‘normale’ aanvullingssysteem van de woordenschat behoort, automatisch tot de enige mogelijke spelling.
Er komt dus, met volle medewerking van het Ministercomité, een permanente Spellingcommissie. Of die tot een min of meer consistente beeldvorming zal kunnen komen, is meer dan twijfelachtig: om te beginnen zal de personele bezetting geregeld veranderen, en verder zal die commissie zich niet aan de modes van de tijd kunnen onttrekken. Laten we niet vergeten dat aan de laatste jaren, waarin, parallel met de toegenomen zin voor etiquette en decorum, <c> een opmerkelijke aantrekkingskracht heeft verworven, een tweetal decennia vooraf zijn gegaan waarin <k> veel beter in de markt lag; tijdschrifttitels als Dokumentaal en Spektator liegen er niet om. De pendelbeweging van de geschiedenis noemt men dat. En het is niet zeker dat we op dit gebied het einde van de geschiedenis bereikt hebben, dat is ook op heel andere gebieden al een illusie gebleken. Wij worden niet alleen veroordeeld om permanent op de beslissingen van de regelgevende instantie te wachten, maar hebben daarbij ook nog de quasi-zekerheid dat het cumulatieve beeld van de Nederlandse spelling er, met de jaren, niet beter op zal worden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||
4.3. Systeemvereisten van de taalEr is een tweede belangrijke reden om te opteren voor een zo consistent mogelijk regelsysteem. Die is volledig taalintern gemotiveerd.
Elke taal heeft een specifieke interactie tussen fonologische en morfologische aspecten. Wat het Nederlands betreft zijn morfologische aanpassingen in het woord in de eerste plaats gebonden aan het woordeinde, in veel minder sterke mate aan het woordbegin: vooral aan het woordeinde worden affixen (i.c. dus suffixen) aan de woordstam aangehecht. Stam en affix interageren in het fonologische vlak, en dat brengt speciale vereisten mee voor de spelling.
Uiteraard is die situatie niet uniek voor het Nederlands; voorbeelden uit andere talen zijn:
Zulke veranderingen zijn automatismen in de spelling, en als een spellingsysteem goed ineen zit, worden die door het systeem zelf gedicteerd. Het zou ons te ver leiden om op de interne motivering van de pas genoemde Engelse en Franse aanpassingen in te gaan, maar wie met die systemen vertrouwd is, hoeft daar ook geen uitleg bij: in ieder geval zijn de resultaten van de aanpassing intern te verantwoorden. Het is nu precies op dit punt dat een aantal woordbeelden, die tot het niet-beregelde deel van de Nederlandse voorkeurspelling behoren, voor moeilijkheden zorgen. Die moeilijkheden situeren zich ten minste op twee punten: de diminutiefvorming, en de aanhechting van allerlei sjwa-suffixen.
1. De diminutiefvorming is waarschijnlijk wel het domein waar de interactie tussen fonologie en morfologie in het Nederlands het meest prominent aan de oppervlakte komt. Bekend is dat er niet minder dan 5 allomorfen zijn, waartussen, afhankelijk van kenmerken van het woord (bouw van de eindsyllabe en klemtoonpatroon), dwingend geselecteerd moet worden: tje, pje, kje, je, etje. Op de regels gaan wij hier natuurlijk niet in, het gaat ons er alleen om een paar problemen te signaleren die zich in het niet-beregelde deel van de voorkeurspelling voordoen.
Als in het Nederlands een woord op vocaal uitgaat, dan wordt die in de regel met een vocaalteken als afsluiting van de laatste syllabe weergegeven (foto, premie, taxi lade, la, chocola). De diminutiefvorming verloopt | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||
dan heel regelmatig: zulke woorden selecteren tje: dat wordt aangehecht, en het enige waar nog op gelet moet worden, is dat de vocaal voorgesteld wordt als in een gesloten syllabe (dus b.v. fotootje, taxietje). Nu bevat de voorkeurspelling ook een aantal leenwoorden die van hun oorspronkelijke taal (het Frans) in de spelling een laatste syllabe met (enkele) vocaal + consonant geërfd hebben, b.v.: depot, chassis, relais. Het Nederlandse spellingssysteem nu bevat geen enkele indicatie hoe het diminutief van zulke woorden geschreven moet worden: depotje zou een logische oplossing zijn, maar is niet mogelijk, omdat het spellingsbeeld een heel andere uitspraak suggereert (depot + je, zoals pot + je), depottje (depot + tje, zoals hobo + tje) is absoluut onaanvaardbaar als spellingbeeld. Ten slotte heeft de Commissie-H.-B. dan geopteerd voor depootje, nota bene de spelling die door het systeem zelf opgedrongen zou worden als het enkelvoudige woord als depo geschreven werd. Gelijkaardig ook dineetje. Kennelijk in arren moede heeft de Commissie-H.-B. voor het diminutief dus toch maar de spelling aanvaard die ze voor de grondvorm halsstarrig bleef afwijzen: een voorbeeld van inconsequentie die niet weg te werken is, tenzij de vreemde spellingen volledig naar het museum worden verwezen waar ze thuishoren.
Een pikant detail is ook nog dat de Woordenlijst lang niet altijd duidelijkheid brengt. Bij atelier b.v. wordt geen diminutiefvorm vermeld, en hetzelfde bij chassis: voor dat woord zegt de Woordenlijst wel dat het meervoud (uiteraard met [s] uitgesproken) gelijk geschreven wordt, maar het diminutief moet kennelijk maar niet gebruikt worden: chassistje is het enige wat denkbaar is op basis van de stamvorm, maar dat suggereert weer een heel andere uitspraak dan de beoogde (cf. kistje); maar chassietje: wie zal dat durven te schrijven zonder rugdekking van een competente Spellingcommissie?
De voorbeelden geven een navrant beeld van wat gebeurt als een vreemd spellingssysteem moet interageren met een inheemse morfologie.
Gelijkaardige problemen zijn er ook bij woorden die op ‘stomme’ <e> uitgaan: vormen als <cliqueje>, <claqueje>, <boutiqueje> zijn grafologisch absoluut onaanvaardbaar (na vocaalteken verwachten we immers het allomorf tje); reden genoeg voor Van Dale om, althans voor de laatste twee woorden (ook) de ‘vernederlandste’ vormen resp. kliek(je) en boetiek(je) voor te stellen? Wij kunnen alleen maar hopen dat de Raad voor Taaladvies tenminste voor zulke gevallen de knoop door zal durven hakken.
Even overtuigende voorbeelden zijn er voor het tweede domein: dat van de toevoegbaarheid van suffixen die in het schrift met <e> beginnen. Voorbeelden zijn hier: chic-chique, truc-trucendoos, stuc-stukeren/stucen. Wat achter het liggend streepje van elke combinatie staat, zijn pogingen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||
om de /k/-klank weer te geven: alleen het eerste komt uit de Woordenlijst, de andere worden, kennelijk als wanhoopsoplossingen, in de laatste uitgaven van Van Dale voorgesteld. Overigens moet erop gewezen worden dat ook chique, hoe Frans - en ‘chic’ - het er ook uit ziet, niet aan die taal ontleend kan zijn, althans niet met de hier bedoelde betekenis: het adjectief chic is in het Frans onverbuigbaar, en chique betekent (naast andere niet zo ‘chique’ betekenissen) tabakspruim.
In alle voorgestelde gevallen moet per woord apart een beslissing worden genomen; een vraag is trouwens nog maar eens door wie dat dan moet gebeuren: opnieuw diezelfde permanente Spellingcommissie waar we het al over gehad hebben? En op basis van welke regels moet die dan die beslissingen nemen? Een boeiende vraag, die ons allicht eens te meer tot de conclusie zou kunnen brengen dat alleen een verzameling consistente regels de basis voor een verantwoord spellingsysteem kan vormen. | |||||||||||||||||||||||||||
5. Het etymologische argument tegen aanpassing van de spellingNogal wat mensen zijn kennelijk gecharmeerd geraakt door de romantiek van het ‘etymologische argument’, het idee dat de spelling maximaal informatie zou moeten geven over afkomst en geschiedenis van het woord in kwestie. In dit verband heeft het - eigenlijk bijzonder ongelukkige - voorbeeld van de gynaecoloog wonderen gedaan.
Het ‘argument’ kan van verschillende kanten onder vuur worden genomen. Minder belangrijk in deze context is de overweging dat de etymologie van welke spellingvorm ook alleen maar interpreteerbaar is voor wie de etymologie van het woord kent. Of anders gezegd: de spelling voegt aan de etymologische kennis niets toe. Belangrijker is de volgende overweging: etymologische kennis is met spellingvormen alleen maar te verbinden, op voorwaarde dat die consequent in de hele woordenschat is toegepast, en dat met elk grafeem ook een regelmaat verbonden is. Dat nu is voor de voorkeurspelling hoegenaamd niet het geval. Ik illustreer dat - voor wie vertrouwd is met de spelling uiteraard ten overvloede - met een paar feiten.
Het woord gynaecoloog levert meteen een voltreffer op: het is, samen met praeses, het enige mij bekende woord uit de Woordenlijst waarin /e/ met <ae> wordt weergegevenGa naar voetnoot(12). Dat zijn niet de enige ‘klassieke’ ontleningen die in het Grieks met <ai> of in het Latijn met <ae> werden weergegeven, cf. b.v. estheet, prefix, preludium, premisse, presidium, pre- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||
tor, enz., enz. Het feit dat in die twee woorden <ae> is blijven staan, is dus niet meer dan een ‘accident de parcours’, waarbij iedereen het recht heeft te gaan fantaseren over het ‘waarom’ van dat ‘accident’ bij precies deze woorden. Hoe dan ook, met de schrijfwijze <ae> resp. <e> bij woorden van dit type is, voor zover mij bekend, geen enkele objectieve historische grond verbonden, wij leren uit die oppositie niets i.v.m. de geschiedenis van de woorden in kwestie, noch in het Nederlands, noch in welke andere taal ook.
Een veel uitgebreider categorie van woorden is die met de klank /k/. In dit verband is de uitspraak van (althans één van) de Ministers, dat het Comité gekozen had voor de spelling met <c> zowat een waardemeter voor de deskundigheid op basis waarvan de beslissing is genomen. Lijsten van woorden in de bestaande Voorkeurspelling vertonen een verbijsterende variatie in <c>- en <k>-keuzes, die op geen enkele manier met welk etymologisch principe ook te verbinden is. Ik wil dat even illustreren met een fragment uit de materiaalverzameling waarop de Commissie-Geerts zich heeft gebaseerd. Het betreft de woorden in Van Dale, waarin anlaut-/k/ gevolgd wordt door het klinkerteken <a>; om niet teveel plaats in te nemen beperk ik mij hier tot de eerste helft van deze verzameling, nl. met als laatste volgletter op de <a> een <m>:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het zal duidelijk zijn dat alle interne systematiek in dit staal goed zoek is. Er zijn wel een paar constanten: recente Engelse leenwoorden hebben allemaal <c>, en dat geldt ook voor bijna alle ontleningen aan de Romaanse talen, behalve het Frans. Woorden ontleend aan Oosteuropese en niet-Indo-Europese talen hebben dan weer in grote meerderheid <k>. Dat laatste kan te maken hebben met het feit dat heel vaak een transliteratie nodig is. In tegenstelling met een wijd verbreide en nogal eens met grote stelligheid verkondigde mening, hebben de meeste ontleningen aan het klassieke Grieks <c>; de Franse vallen in twee groepen uiteen: die met een duidelijk afwijkende fonische bouw, die dus nog duidelijk als Frans herkenbaar zijn, hebben vrijwel allemaal <c>; bij de overige is willekeur troef; niet alleen hebben wij b.v. cabine en kabinet naast elkaar, maar een vrij groot aantal ontleningen heeft zelfs verschillende spellingen naargelang van de betekenis. De verdeling is op geen enkele manier met wat voor principe ook te associëren. Grotendeels hetzelfde geldt trouwens ook van de ‘klassieke’ leenwoorden (uit Grieks en Latijn). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vooral voor de ‘klassieke’ leenwoorden neemt het Nederlands onder de Westeuropese talen een absoluut unieke plaats in: in een vergelijkbare positie (dus voor <a>) heeft het Engels in ‘gewone’ bastaardwoorden <c>, het Frans <c> of <qu> (volledig overeenkomstig het etymologische principe), het Duits en alle Scandinavische talen <k>, het Spaans en het Italiaans <c>. Afwijkende spellingen zijn in die talen gereserveerd voor echt uitheemse begrippen (b.v. in het Engels nogal wat namen voor flora en fauna van Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, en verder natuurlijk ook nogal wat woorden die op eigennamen en merknamen teruggaan)Ga naar voetnoot(13). | |||||||||||||||||||||||||||
6. SlotconclusieWat voorafgaat biedt een overzicht van de voornaamste bedenkingen die de leden van de Spellingcommissie, opgericht op 11 juni 1990 door het Ministercomité van de Nederlandse Taalunie, hebben, nu het grootste deel van de voorstellen waar zij gedurende drie jaar hard aan gewerkt hadden, door het Ministercomité verworpen zijnGa naar voetnoot(14). De negatieve beschikking is er gekomen ondanks de overwegend positieve reacties van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (oktober 1993), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (november 1993) en de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren van de Nederlandse Taalunie (10 december 1993). Die adviezen zijn, tezamen met de definitieve tekst van het Eindrapport van de Spellingcommissie, sedert korte tijd voor het publiek ter beschikking: Het relevante materiaal, dat door het Ministercomité gebruikt is om zijn beslissing te funderen, is in september 1994 eindelijk verschenen als Spellingdossier, Deel I Spellingrapport - Deel II Spellingbesluit. Het is erg onwaarschijnlijk dat degenen die overtuigd zijn van het fundamentele gelijk van hun ongelijk, de pijnlijke confrontatie met het materiaal zullen willen aangaan. De discussie is gesloten. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||
Literatuurverwijzingen
|
|