Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Indecente literaire raadsels uit de vroege zeventiende eeuw
| |
AchtergrondDeze literaire raadsels zijn steeds in verzen geschreven. Soms zijn ze verwoord in coupletten, terzinen, kwatrijnen of sestetten, maar de uitgesproken voorkeur ging naar het octaaf en vooral naar het sonnet. Deze laatste dichtvorm was in Italië sinds Petrarca immers bijzonder in trek en zou, zoals bekend, geleidelijk in geheel West-Europa navolging vinden en er al vlug aanzwellen tot een echte vloedgolf van sonnetten-cyclussen allerhande die pas op het einde van de zestiende eeuw over haar hoogtepunt heen was. | |
[pagina 79]
| |
Ook de raadsels-dichters werden door deze mode meegesleept en verpakten hun enigmata bij voorkeur in deze volwaardig literaire vorm. Ook voor deze literaire raadsels speelde Italië in de zestiende eeuw een leidinggevende rolGa naar voetnoot(2). De oudste auteur van dit soort jeu d'esprit was Angiolo Cenni, een smid die te Sienna een van de stichters was van de Congrega dei Rozzi (Vereniging van landslieden) en er onder het pseudoniem Risoluto allerlei gedichten, waaronder verfijnde raadsels, voor schreefGa naar voetnoot(3).
Hij vond weldra vele navolgers met raadsels die gesluierde obsceniteit als meest opvallend en meest uitgesproken kenmerk hebben. Onder de voornaamste noemen we Giovanni Francesco StraparolaGa naar voetnoot(4), Girolamo MusiciGa naar voetnoot(5), Ascanio de Mori da CenoGa naar voetnoot(6), Giulio Cesare CroceGa naar voetnoot(7), Antonio MalatestiGa naar voetnoot(8) en tenslotte Tomaso StiglianiGa naar voetnoot(9). Deze laatste liet ons drieënveertig raadsels na, waarvan zesendertig in later tijd ‘products of the foulest wit’ genoemd werden. Zo obsceen waren ze dat de Filippis, die een grondige studie aan het Italiaanse literaire raadsel wijdde, ze niet zonder enige overdrijving ‘simply unprintable today’ vond. Een voorbeeldGa naar voetnoot(10):
Il gonfiar del ballone.
Donne io parlero chiar, se non u'annoio
Quando di far quel gioco humor mi viene
Mi prendo in mano l'ingravidatoio
Chè ritto, e duro, ed un licor contiene.
Il qual puntato ad un foro di cuioi
Che frà de cosie altra persona tiene:
Tanto inanzi ea indietro aitar m'ingegno
Chel licor scarco e quella pancia impregno.
| |
[pagina 80]
| |
Obsceniteit in volkse raadsels is zeker geen Italiaans monopolieGa naar voetnoot(11), maar voor de literaire hebben de Italianen het in de zestiende eeuw wel erg bont gemaakt. Het is dan ook niet te verwonderen dat het werk van Straparola en Stigliano in 1604 door de Kerk op de lijst van de verboden boeken werd geplaatstGa naar voetnoot(12).
De dichters van dergelijke raadsels sturen door een aantal zorgvuldig gekozen details en bewust dubbelzinnige verwoordingen de lezer bij zijn zoeken naar de oplossing in een bepaalde richting. Op het einde van het gedicht meent hij zeker te weten dat hij op het goede spoor zit. Wanneer dan de echte oplossing gegeven wordt blijkt die, geheel in tegenspraak met de gewekte verwachting, ontwapenend onschuldig te zijn. De misleide lezer kan niet anders dan beschaamd zijn over zijn eigen ongezonde verbeelding die hem een antwoord deed vermoeden dat bij het horen van de oplossing totaal onverantwoord blijkt. Het honi soit qui mal y pense blijkt dan ook even uitstekend als beschamend op hem van toepassing.
De meeste raadselverzamelingen van dit soort leggen er de nadruk op dat hun doel is de lezer te vermaken en hem aan het lachen te brengen, vooral dan in de lange, vrolijke nachten van de karnavaltijd. Gedurende deze periode van het jaar werden ook in Italië vele waarden tijdelijk op hun kop gezet en werd veel getolereerd dat gedurende de rest van het jaar niet mocht. Het is immers opvallend hoe vele van deze Italiaanse raadsels voorkomen als onderdeel van de karnavalpret.
Zo bevat Mori da Ceno's Giuoco piacevole raadsels die in deze tijd van het jaar in een gezelschap verteld werden, wat hun obsceen karakter aanvaardbaar moest maken. Dit is eveneens het geval voor Straparola's Piacevoli Notti (Plezierige Nachten), waarop we zo dadelijk nader ingaan. In feite kunnen we moeilijk in deze raadsels voor de karnavaltijd meer ernst of eerbaarheid verwachten dan in de Decamerone of in de talrijke navolgingen van Boccaccio's meesterwerk. Verscheidene auteurs uit de Renaissance wijzen er ook op dat een zekere vrijheid of morele losheid in de raadsels het genoegen verhoogt van hen die de antwoorden moeten zoeken, want wat eerst vervaarlijk indecent lijkt te zullen worden, blijkt dat naderhand helemaal niet te zijn. | |
[pagina 81]
| |
Straparola's ‘Piacevoli Notti’De novellenschrijver Straparola is vooral bekend door een verzameling van verhalen die hij in twee delen te Venetië liet verschijnen, respectievelijk in 1550 en 1553Ga naar voetnoot(13). Ze zijn geput uit verscheidene bronnen, o.a. uit de Gesta romanorum, de Cent nouvelles nouvelles, de Legenda aurea, maar vooral uit Boccaccio en andere Italiaanse voorgangers. Ze zijn bizar, fantastisch en meestal licentieus van gegeven, en de vorm waarin ze gegoten zijn is slordig.
Het kader waarin deze verhalen werden verteld wordt geschetst in de Proem, waarvoor de inleiding op Boccaccio's Decamerone als model werd gebruiktGa naar voetnoot(14). Vatten we even de inhoud samen.
Ottariano Maria Sforza, de hertog van Milaan, is om een aantal redenen die hier weinig terzake doen, verplicht om tijdelijk de stad te verlaten. Hij vertrekt en neemt zijn dochter Lucrezia met zich mee. Ze vestigen zich tijdelijk te Murano. Signora Lucrezia omringt er zich met tien charmante gezelschapsdames, allen jonge meisjes zoals zij. Deze groep wordt weldra versterkt met twee matronen van edele afkomst en met verscheidene edellieden en geleerden.
Elke avond komen ze samen in het paleis waar Signora Lucrezia en haar vader hun intrek hebben genomen. Daar de karnavaltijd voor de deur staat, nodigt de Signora haar gezelschap uit om de volgende avond samen te komen om te overleggen hoe ze de karnavaltijd zullen doorbrengen. Ze komen overeen dat ze elke avond een dansfeest zullen houden. Om daarbij voor de nodige afwisseling te zorgen en de belangstelling van de deelnemers op peil te houden, zullen elke avond vijf dames ook een lied ten gehore brengen. Daarna zullen dezelfde vijf, in een volgorde die door het lot zal bepaald worden, elk een verhaal vertellen dat telkens eindigt met een raadsel, waarvan de andere aanwezigen moeten proberen de oplossing te vinden.
Dit deden ze gedurende dertien opeenvolgende nachten. De enige afwijking van deze formule was de dertiende nacht: op deze laatste samenkomst werden er niet vijf maar dertien verhalen verteld met een gelijk aantal raadsels.
In totaal zijn er dus drieënzeventig verhalen en evenveel raadsels. Deze raadsels op rijm (8 vv.) maken een geïntegreerd deel uit van de verhalen. Vele ervan zijn onkies, onfatsoenlijk of zelfs obsceen. Het gezelschap | |
[pagina 82]
| |
zocht steeds tevergeefs in de verkeerde richting, wat blijkt als de vertelster zelf ten slotte de heel onschuldige verklaring ervan geeft en bovendien soms haar verontwaardiging laat blijken over de schunnige bedoelingen die men - geheel ten onrechte, vindt ze - in haar raadsel heeft menen te zien. | |
De invloed van de ‘Notti’ buiten ItaliëBij het inschatten van de invloed die de Notti buiten Italië hebben uitgeoefend moeten we een onderscheid maken tussen aan de ene kant de verzameling verhalen met de zangen en vooral de raadsels incluis, en aan de andere de raadsels afzonderlijk.
De Notti als geheel hebben vooral in Frankrijk succes gekend. Dit was het gevolg van de vertaling die Pierre Larivey ervan bezorgdeGa naar voetnoot(15). De grootste verdienste van Larivey is dat hij een tiental blijspelen heeft geschreven, wat hem voor sommigen tot de beste komische auteur maakt van de zestiende eeuw in FrankrijkGa naar voetnoot(16). Een paar ervan hebben zelfs Molière geïnspireerdGa naar voetnoot(17).
Zijn vader was een Italiaan die naar Frankrijk was uitgeweken en daar zijn naam had verfranst. Zijn zoon Pierre werd te Troyes geboren in 1540. Hij werd geestelijke en later kannunik van de kerk van St.-Étienne in zijn geboortestad.
Zijn kennis van het Italiaans verklaart dat hij zich niet alleen met het schrijven van blijspelen en het uitgeven van almanakken verdienstelijk heeft gemaakt, maar ook met het vertalen van Italiaans literair werk. Zijn vertaling van het door Louveau niet gepubliceerde tweede deel van de Notti verscheen in 1573. Acht jaar later volgt een vertaling van de twee delen samen onder de titel Les Facétieuses Nuits. Hiervoor werd Louveaus vertaling van het eerste deel grondig herzien.
Voor deze Nuits was er blijkbaar grote belangstelling, want in enkele jaren tijd verschenen er niet minder dan drie herdrukken vanGa naar voetnoot(18). Larivey gaf aan Straparola's werk een Franse tint mee en hield zich niet strikt | |
[pagina 83]
| |
aan de oorspronkelijke tekst. Hij veroorlooft zich allerlei vrijheden, ook bij de raadsels. De meeste daarvan werden door hem herschreven en omgewerkt. Waar die bij Straparola elk acht verzen telden, zijn ze door Larivey tot sonnetten uitgebouwd. Hij vergrootte daarbij hun onkiesheid door pikante details en voegde verscheidene trekjes toe die hij aan andere Italiaanse meesters in het genre ontleende.
Dit soort risqué-raadsels sprak tot de ‘esprit gaulois’ van onze Zuiderburen, zodat het ook niet te verwonderen is dat Larivey in Frankrijk verscheidene navolgers heeft gehadGa naar voetnoot(19).
In 1618 werden een handvol van Larivey's raadselsonnetten opgenomen in een uitvoerige verzameling erg ondeugende gedichten, het beruchte Cabinet satyrique ou Receuil des vers piquans et paillards de ce tempsGa naar voetnoot(20). Het is a.h.w. de culminatie van de erotische dichtkunst in het Frankrijk van die tijd. Met de inhoud van de hierna te bespreken Nederlandse collectie is er zogoed als geen verband, zelfs niet met de erin opgenomen sonnetten van Larivey, waarvan we er slechts twee ook in de Nederlandse verzameling aantreffen.
Veel belangrijker voor het onderwerp dat ons hier bezighoudt is een ander, ouder Frans boekje. Uit het begin van de zeventiende eeuw - mis- | |
[pagina 84]
| |
schien nog uit de laatste jaren van de zestiende - dateert een werkje in folio-formaat dat door BrunetGa naar voetnoot(21) als volgt werd beschreven: Enigmes joyeuses pour les bons esprits. S.l., n.d. (fin du XVIe siècle) in fol. de 10ff., ayant chacun une jolie gravure en tête; au bas de la première se trouve le nom du graveur: Halbeeck F.Ga naar voetnoot(22). Brunet wijst te recht op de uiterste zeldzaamheid van dit althans qua aantal bladzijden heel bescheiden boekjeGa naar voetnoot(23). Het enig mij bekende exemplaar bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek (Bibliotheca Reale) te TurijnGa naar voetnoot(24). Het telt echter slechts 8 ff.; een titelblad en een laatste blad met (eventueel) het drukkersadres zijn niet bewaard. Het is de lopende titel die door Brunet wordt aangegeven. Elk van de 8 folio's bevat bovenaan een kopergravure, gevolgd door een Frans sonnetGa naar voetnoot(25). Beide, prent en sonnet, zijn gevat in een ornamentele omlijsting. De eerste gravure is inderdaad gesigneerd: rechts onderaan staat I.V. Halbeeck F.Ga naar voetnoot(26) (zie afbeelding). Dit is de Vlaming Jan Van Haalbeeck († 1630) die lange tijd in het buitenland, eerst te Parijs en dan te Kopenhagen gewerkt heeft, en vooral bekend is om zijn portretten en zijn geschiedkundige taferelen.
De invloed van de raadsels uit Straparola's Notti bleef immers niet beperkt tot Frankrijk. Ook in de Nederlanden vonden ze weerklank, zij het zeer waarschijnlijk langs Larivey's Franse vertaling om en dan nog is er wellicht geen direkte relatie tusssen de Nederlandse incognotus scriptor en Larivey's werk. | |
[pagina 85]
| |
Invloed in de NederlandenEen bijzonder merkwaardig en anoniem boekje, waarvan de oudste bewaarde editie uit 1624 dateert, heeft tot op heden zeer weinig aandacht gekregenGa naar voetnoot(27). Toch heeft dit uiterst zeldzaam en door de vele gravures ook heel aantrekkelijk boekje een inhoud die zeker onze aandacht ten volle verdient, zoals ik hier voor een gedeelte daarvan hoop aan te tonen.
Het boekje is getiteld: Incognoti scriptoris Nova Poemata, ante hac numquam edita. Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raetselen. Het vermeldt geen auteur of drukkersadres en evenmin een plaats van uitgave. Wel is het gedateerd: ‘Anno 1624’. Het is duidelijk dat de auteur, d.i. de samensteller, zich bewust in anonimiteit heeft gehuld om moeilijkheden met de overheid, kerkelijke en wereldlijke, te vermijden. Belangrijk is dat het titelblad ons meedeelt dat de uitgave van 1624 was ‘Voor de derdemael oversien, vermeerdert ende verbetert’. Uit het woord vooraf blijkt dat het boekje te localiseren is in Leidse studentenkringen en dit wordt bevestigd door de gegraveerde titelpagina die aan de zoëven genoemde, eigenlijke titelbladzijde voorafgaat. Hier is de titel: Enigmata sive Emblemata Amatoria en eronder staat: ‘Lugdun. Batav. Ao 1624’.
Een uniek exemplaar van de uitgave van 1624 bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den HaagGa naar voetnoot(28). Van zowel de eerste als de tweede uitgave van dit in-16de oblongboekje, dat in zijn derde uitgave 208 pp. telt, is geen enkel exemplaar bekend. Het is dus ook niet met zekerheid vast te stellen wat men zich van dat ‘vermeerdert’ op de titelpagina van de derde druk precies moet voorstellen.
Op grond van de Latijnse versie van het voorwoord (p. 19) waar men de datum 30 juni 1618 aantreft, neemt men aan dat de eerste verloren gegane druk in 1618 op de markt is gebrachtGa naar voetnoot(29).
Hetzelfde boekje werd, zeer waarschijnlijk met toevoeging op het einde van twee gedichten, voor de vierde maal herdrukt in 1642. Bij herdrukken van populaire boeken zorgden de uitgevers om commeriële redenen ervoor telkens ‘wat nieuws’ toe te voegen. Van deze uitgave is één volle- | |
[pagina 86]
| |
dig en één incompleet exemplaar bewaardGa naar voetnoot(30). De twee volledige exemplaren, één van de derde en één van de vierde uitgave, zijn afkomstig uit de bekende Collectie WallerGa naar voetnoot(31).
Het boekje met zijn handig oblong-formaat moet in de eerste helft van de zeventiende eeuw een bestseller geweest zijn. Niet alleen de vier drukken wijzen daarop, ook de zeldzaamheid van de bewaarde exemplaren. Ook het feit dat er in 1634 een piraatdruk van op de markt werd gebracht door een onbekende drukker die zwakke kopieën van de platen liet steken, maar overigens de tekst getrouw weergeeftGa naar voetnoot(32).
De enige aanwijzing voor wie de incognotus scriptor van het werkje is geweest, is de Nederlandse versie van het voorwoord die gesigneerd is met de letters C.W.B.L. Jochem Becker is van mening dat dit Casper Werner Baertius Magdeburgensis, d.i. Kasper Barth is, wiens volumineus oeuvre van Neolatijnse poëzie zijn tijdgenoten met bewondering vervulde en die in 1615 en 1617 in Leiden studeerdeGa naar voetnoot(33).
Het geïntendeerd publiek voor dit boekje blijkt eveneens uit dit voorwoord. De samensteller richt zich ‘aen alle Heeren ende Studenten die met liefden bevangen zijn’ en verdedigt de intense en vurige verering van de godin Venus. Maar het boekje richt zich speciaal tot ‘die Maechdekens van onze tijd’ en dit verklaart ook het gebruik van het Nederlands. Alle auteurs uit die tijd die zich tot meisjes en vrouwen richtten - men denke aan Heinsius, Dante, en Lyly - voelden zich immers verplicht dat in de moedertaal te doen, daar de meisjes niet verondersteld werden enige andere talenkennis te bezittenGa naar voetnoot(34).
In de hiernavolgende bladzijden beperk ik mij tot de uitgave en bespreking van één van de twee belangrijke delen waaruit de inhoud van dit boekje bestaatGa naar voetnoot(35): een reeks van zestien literaire raadsels, in meer dan | |
[pagina 87]
| |
één taal, geïllustreerd met kopergravures. Samen met een groep ‘Cluchtrefereynen’ vormden ze wellicht de ganse inhoud van de eerste, verloren gegane editieGa naar voetnoot(36).
Op p. 29 van het boekje treffen we de volgende faux-titre aan: Enigmes Ioievses povr les bons esprits. Dat zijn cluchtige Raetselen voor alle Ionghe Geesten. Met de Verclaringe van dien, de welcke hier achter aen volgen elck op zijn Folio. Dit gedeelte van het boekje (pp. 29-89) omvat vijftien kopergravures van volbladformaat, althans in de editie van 1624. In die van 1642 zijn er zestien. De prenten 1 en 6-15 werden gegraveerd door Crispijn de Passe junior; de overige (2-5) worden toegeschreven aan Gillis van Scheyndel. De gravuren van de Passe zouden zijn gebaseerd op het werk van Mathias MerianGa naar voetnoot(37). Zoals we verder zullen zien is het zeker goed mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de Passe en Van Scheyndel een reeks prenten van een andere graveur hebben gecopiëerd.
Deze gravures horen bij evenveel sonnettenGa naar voetnoot(38), die niet alleen in een Nederlandse maar meestal ook in een Franse en steeds ook in een Latijnse versie voorkomen. Ook hier vertoont de uitgave van 1624 enkele onregelmatigheden: soms ontbreekt de Franse tekst (die we dan evenmin vinden in de uitgave van 1642), één gravure ontbreekt en één raadsel; deze beide laatste komen dan wel voor in de uitgave van 1642. In feite bestaat de volledige serie dus uit zestien plaatjes en zestien teksten, zoals dit in de uitgave van 1642 het geval is.
Alle sonnetten (op één na) zijn - steeds in de uitgave van 1624 - vergezeld van een verklaring in Nederlands proza. Deze uitleg of verklaring van het raadsel komt voor, ofwel op de verso-zijde van de gravure, ofwel - voor twaalf ervan - achteraan deze tekstgroep, nl. op pp. 88-89, waar ze voorafgegaan zijn door de titel: ‘Prologe op het voorgaende’Ga naar voetnoot(39). Aan deze ‘prologe’ - eigenlijk een epiloog - gaat nog een korte ‘ontschuldiging’ vooraf (pp. 78-79), getiteld ‘Aen den beminden Leser’. | |
[pagina 88]
| |
Het tekstgedeelte met de ‘cluchtige Raetselen’ is in de editie van 1624 onvolledig overgeleverd en ook met de volgorde van illustratie en tekst is er wat misgelopen. Deze gebreken kunnen echter gemakkelijk worden hersteld door vergelijking en aanvulling met de editie van 1642 en dat is dan ook in de hiernavolgende uitgave gebeurd.
De ‘ontschuldiging’ waarmee de niet toevallig anonieme auteur zich ‘Aen den beminden Leser’ richt, is in dit geval zeker geen louter formele, op een oude traditie steunende captatio benevolentiae. Feit is immers dat de in sonnetvorm opgegeven raadsels een ‘uiterst scabreuze bedoeling’Ga naar voetnoot(40) lijken te hebben. Maar dat is alleen het gevolg - zo heet het - van een troebele verbeelding, de dichter pleit in alle geval onschuldig: Aen den beminden Leser Belangrijk in deze ‘ontschuldiging’ is dat de incognotus scriptor verwijst naar ‘den Autheur dien ick in desen ben ghevolcht’, wat duidelijk aantoont dat deze gedichten geen oorspronkelijk werk zijn. Vermeldenswaard is daarbij eveneens 1) dat van enige verwijzing naar Italië, laat staan naar Straparola of Larivey geen spoor te bekennen is, zodanig dat men zich de vraag kan stellen of de scriptor wel wist dat de Italiaanse novellenbundel aan de basis lag van zijn stoute sonnetten. 2) dat het dus wel geen bewuste keuze van de scriptor is geweest de sonnetten uit de verhalen van Straparola-Larivey te lichten en daarbij de pikante vertellingen zelf geheel te ignoreren. Veel aannemelijker lijkt mij dat zijn directe bron niet Straparola-Larivey is geweest. En dit brengt ons tot het volgende onderdeel met de probleemstelling van de bronnen. Maar eerst nog dit. | |
[pagina 89]
| |
De oplossing of uitlegging is van het berijmd raadsel gescheiden. Ofwel bevindt die uitleg zich op de verso-zijde van het blad waarop het raadsel voorkomt, ofwel (voor twaalf van de vijftien) helemaal achteraan, na het raadsel-gedeelte van het boekje.
De kopergravure echter gaat telkens vooraf aan elk raadsel waarop ze betrekking heeft. Elk raadsel bestaat dus uit drie delen: een afbeelding, een berijmd raadsel in sonnetvorm en de uitleg ervan. Vermits de afbeeldingen niet het raadsel maar wel de oplossing in beeld brengen, is het duidelijk dat hun aanwezigheid in feite het effect van de sonnetten in hun raadselfunctie teniet doet. Opvallend is ook dat de vraag naar de oplossing, naar een antwoord in deze gedichten nooit expliciet wordt gesteld.
Hieruit mag men besluiten dat, indien de Nederlandse sonnetten ooit echt een raadselfunctie hebben gehad, m.a.w. indien van de lezer echt verwacht werd dat hij de oplossing of het antwoord zou zoeken, de sonnetten geen begeleidende visuele voorstelling van die oplossing konden verdragen. Zeker niet als die afbeeldingen vóór de impliciete vraagstelling werd geplaatst. Oorspronkelijk waren er dus wel geen afbeeldingen bij de teksten, zoals dat b.v. in de hierboven vermelde Italiaanse raadsels evenmin het geval is. De gravures hebben niet alleen de raadselfunctie van de sonnetten ondermijnd en het boekje in de richting van een emblemataverzameling omgebogen. Ook de pikante, met opzet in een erotische richting sturende formuleringen van de sonnetten verliezen er een deel van hun impakt door. De illustraties werden in de vroege zeventiende eeuw commercieel blijkbaar zo belangrijk geacht, dat men door hun toevoeging bewust, of misschien ook in dit geval onbewust, de originele functie en spankracht van de teksten eraan heeft opgeofferd. De afbeeldingen nemen nu de belangrijkste plaats in, het sonnet is er nog slechts een dubbelzinnige ‘Spielerei’ en de prozauitleg is er zogoed als geheel overbodig door geworden. In het licht van deze verschuiving is het dan ook niet te verwonderen dat de gegraveerde titel op het boekje spreekt van Enigmata sive Emblemata. | |
De bron van de Nederlandse sonnettenDe auteur die de bewust in de anonimiteit ondergedoken samensteller van het boekje beweert te hebben ‘ghevolcht’, is zeker voor een deel van de teksten, de Fransman Larivey. Inderdaad de Franse sonnetten 4-7, 9 | |
[pagina 90]
| |
en 11Ga naar voetnoot(42) zijn meestal letterlijk, soms met enkele kleine wijzigingenGa naar voetnoot(43), overgenomen uit diens Franse vertaling of beter bewerking van de NottiGa naar voetnoot(44).
Twee andere sonnetten (nrs. 1 en 12) komen wel bij Larivey voor, met hetzelfde onderwerp als in de corresponderende Nederlandse, maar in een verwoording die geheel verschilt van die in de Nederlandse collectie. Tenslotte is er één sonnet (nr. 13) dat niet bij Larivey maar wel bij Straparola aangetroffen wordt, maar ook hier is wel het onderwerp maar niet de verwoording dezelfde.
Zes van de zestien sonnetten zijn dus letterlijk (of zogoed als) overgenomen uit Larivey. Drie andere (1, 12 en 13) lijken er alleen hun inspiratie geput te hebben.
Een tweede bron is het Franse boekje dat ook de titel voor de Nederlandse verzameling heeft geleverd: Enigmes joyeuses pour les bons esprits. Zoals we reeds hierboven hebben gezien, bestaat dit werkje uit een reeks van acht gravures, elk gevolgd door een sonnet. Alle gravures zijn dezelfde als die in het Nederlandse boekje en ook alle sonnetten komen in het laatstgenoemd werk voor.
Drie gedichten (nrs. 3, 5 en 7) van de acht, die corresponderen met respectievelijk nrs. 12, 2 en 10 in de hiernavolgende collectie, treffen we alleen hier aan, de overige vindt men ook bij Larivey. Bij sonnet nr. 3 vinden we in de Enigmes onderaan bovendien dezelfde twee Latijnse regels tekst die ook bij nr. 12 in de Nederlandse verzameling staan. Waar Van Haalbeeck deze drie gedichten vandaan heeft is niet bekend. Jochem Becker veronderstelt dat ze ofwel voor deze gelegenheid werden geschreven of dat Van Haalbeeck ze uit een onbekende bron heeft overgenomenGa naar voetnoot(45).
Tussen deze Enigmes en de Nederlandse collectie bestaat dus een rechtstreeks verband. Daar het Franse boekje naar alle waarschijnlijkheid ouder is dan het Nederlandse, heeft het wellicht als rechtstreekse bron gefungeerd. | |
[pagina 91]
| |
De gravures in het Nederlandse boekje zijn dan wel minderwaardige, verkleinde en soms omgekeerde kopieën van de prachtige, haarscherpe prenten van Van Haalbeeck in de Enigmes. Het is bovendien zeer goed mogelijk dat dit Franse boekje oorspronkelijk niet acht maar zestien gravures, elk met een begeleidend sonnet telde, en dat de ganse Nederlandse verzameling erop gebaseerd is. Het is goed denkbaar dat in het unieke exemplaar van de Enigmes niet alleen de titelpagina en het drukkersadres ontbreken, maar ook een aantal andere bladen. In dat geval - het kan uiteraard niet meer zijn dan een hypothese - zouden alleen de Nederlandse en de Latijnse vertaling en de Nederlandse uitleggingen aan de incognotus scriptor toe te schrijven zijn. Zeker lijkt mij in alle geval dat de Enigmes als één van, misschien zelfs als de enige bron voor de Nederlandse collectie te beschouwen isGa naar voetnoot(46). | |
BesluitBij een poging om het ontstaan van de Nederlandse collectie teksten en gravures te achterhalen zijn we bijzonder gehinderd door het vermoedelijk fragmentair bewaarde exemplaar van de Enigmes. Met de nodige omzichtigheid kan men zich de gang van zaken als volgt voorstellen. De incognotus scriptor was een intellectueel uit de Leidse studentenmiddens die goed vertrouwd was met de Franse literatuur. Hij heeft een Frans boekje met schunnige raadsels in dichtvorm onder de ogen gekregen die steunen op een Italiaanse traditie. Hij heeft de titel en de inhoud overgenomen, en de Franse sonnetten voorzien van een Nederlandse en een Latijnse vertaling alsook van een prozauitleg in de landstaal bij elk raadselsonnet.
In dit Franse werkje kwamen ook gravures voor die elk van de oplossingen voor de raadsels in beeld brengen. Die heeft hij door de Passe en Van Scheyndel laten kopiëren in verkleind formaat.
In hoeverre deze hypothese de werkelijke gang van zaken weergeeft zullen we wel nooit te weten komen. Feit is echter dat de Nederlandse collectie raadselsonnetten, met hun door de bijhorende gravures en prozaverklaring tot emblemata omgebogen functie, een bijzonder interessant geheel vormen. Deze verzameling is inderdaad het enige tastbare bewijs | |
[pagina 92]
| |
van de invloed die de Italiaanse literaire raadsels, langs het Frans om, in het Noordnederlands universitair milieu hebben uitgeoefend.
Het is bovendien heel opmerkelijk te noemen dat het niet de verhalen uit Straparola's Notti zijn geweest die bij ons enige weerklank hebben gevonden. Men mag immers zonder aarzelen stellen dat in de ogen van Larivey wel degelijk die verhalen (en in mindere mate de raadsels) de aanleiding tot zijn vertaling zijn geweest. Dit wijst er m.i. op dat de Nederlandse intellectueel, die incognotus wenst te blijven, zich niet rechtstreeks op Larivey heeft gebaseerd, maar op een Franse bron die reeds voor hem de raadsels uit de vertellingen van de Notti had gelicht en die als zelfstandige entiteiten op weg had gezet om een eigen leven te gaan leiden. Het spreekt vanzelf dat een collectie als de Enigmes joyeuses voor hem daartoe reeds het terrein kan geëffend hebben. | |
De Raadsels1
Van boven uyt mijn huys sach ick korts, dat beneden,Ga naar voetnoot1.
Margrietjen deed' een werck dat wel van meer gheschiet,
Sy handelden yets ronts, hoe twas en weet ick niet,Ga naar voetnoot3.
Sy quam scheent van den dans, so gingen noch haer leden.
| |
[pagina 93]
| |
5[regelnummer]
Sy heeft dat met een vaert en met een cloeck toestieren,Ga naar voetnoot5.
Op 't dertelst dat sy mocht, in een diep hol ghedaen,
En om dat in den gront geheelijck te doen gaen,
Wrocht sy met hooft en eers op alderley manieren.
Als nu, naer weynich tijts, haer 'thijgen over quam,Ga naar voetnoot9.
10[regelnummer]
Door dien geheel haer lijf 't werck so ter herten nam,
(Gelijckmen altoos siet de vrucht naer moeyte komen),Ga naar voetnoot11.
So heeftser eyntelijck een soet nat uyt ghevist,
Daer mede Margariet heeft haren brant gheslist,Ga naar voetnoot13.
En doen vertrockse haer, van vreucht gantsch inghenomen.Ga naar voetnoot14.
Het verstant van dit eerste raetsel is dat een dienst Maeght aen een Bronput Water staet en put, als blijckt uyt de Figure. Het ronde datse handelt, is de koorde met den Eemer, diese met cracht ende beweginghe al haerder leden arbeyt inden put neder te crijghen, door 'twelcke werck hijghende ende verhit sijnde, slisttse [sic] haren dorst met het water datse daer uyt heeft ghetrocken. De gravure staat in de ed. van 1624 op p. 30, in die van 1642 op p. 28. De Franse versie die erop volgt begint zo: Estant en ma maison je regarday du feste [sic; lees fenestre] Daarop volgt de Latijnse (in 1624 p. 32; in 1642 op p. 31) die begint: Fortè fenestrati speculam de culmine tecti De verklaring staat in 1624 op p. 80, in 1642 op p. 32. Dit ensemble neemt in 1624 de vierde plaats in, in 1642 de eerste, maar ook in de eerstgenoemde ed. spreekt de verklaring van ‘dit eerste raetsel’.
Het Franse sonnet bij Larivey (twaalfde nacht, vierde vertelling) behandelt hetzelfde onderwerp, maar verschilt qua verwoording geheel van dat in het Leidse boekje. Het wordt er in de mond gelegd van dame Vincende en luidt als volgt (ed. 1585, II, pp. 213-14): En jouant et riant, folastrant, et chantant | |
[pagina 94]
| |
En de verklaring: Cet Enigme ne signifie autre chose que la chambriere laquelle riant et chantant va a l'eau, s'approche du puys, et se penche a demy dessus, puis prenant la corde descend son [s]eau, en le puisant se remue si forr que le plus souvent elle en sue, elle l'y mect sec et dur, mais elle l'en tire tout moillé. 2
Ick ben wit als de snee, in lenghde naer tbehooren,
Wel hert en stijf maer soet, en bovenal ghesocht
Van maechden die noch niet aen 't Hymen zijn verknocht,Ga naar voetnoot3.
Of die wel noch den eedt niet hebben aengesworen.Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Elck een van haer wenscht staech dat ick haer word gegevenGa naar voetnoot5.
Ick word van elck van haer getroetelt en gheviert,
Nu raeck ick in den schoot die rijcklijck is gheciert,Ga naar voetnoot7.
Van onder haren rock daer my de wermt doet leven.
En om te hebben noch van vreucht volmaeckter reen,Ga naar voetnoot9.
10[regelnummer]
En om in alles my te stellen wel te vreen,
So word ick in een hol root als een roos ghesteken.
| |
[pagina 95]
| |
Met een gelijcken brant daer worstelend' te saem,
Vloeyt in het eynt uyt my een nat, so aenghenaem,
Dat in de werelt noyt is soeter ding ghebleken.
Dit raetsel en bediet anders niet dan eenen suycker capittelstockGa naar voetnoot1., die door zijne soeticheydt, die van naturen soete Maechdekens onghetwijfelt seer aenghenaem is. Wordt over sulcx van haer wel begeert, ende met groote vriendelijckheyt aenghenomen, ende nu inden schoot gheleyt, dan inden sack ghesteken daer het de wermte stijf maeckt, ende voor het smilten bewaert. Wanneerse dan de soeticheydt willen ghenieten, soo steken sy het in haren mont, alwaer het door te suijgen ende aenroeren vande tonge smiltende, in een soete natticheyt wort verkeert. De gravure komt in de ed. van 1624 voor op p. 34, in die van 1642 op p. 33. In de oudste uitgave volgt daarop de Franse tekst (p. 35), dan de Latijnse (p. 36) en de Nederlandse (p. 37). In de ed. van 1642 is de volgorde: Ned. tekst (p. 34), Franse (p. 35) en Latijnse (p. 36).
De Franse tekst begint als volgt: Ie suis blanc comme neige et long de bonne sorte
Raide, dur et plaisant, et sur tout desiré
en de Latijnse: Res ergo sum nive candidior, teres, albida, longa
Dura quidem, sed cara tamen, multumque cupita
De verklaring staat in de 1624 ed. op p. 81-82, in die van 1642 op p. 37. In de oudste ed. neemt dit ensemble de vijfde plaats in de reeks in.
Dit Frans sonnet komt niet voor bij Larivey noch bij Straparola. Men treft het echter wel aan in de Enigmes joyeuses (nr. 5). | |
[pagina 96]
| |
3
Siet hier hoe dat ghy u moet aen 't geluck bevelen,
En wel recht stieren toe, want so ghy qualyck schiet,Ga naar voetnoot2.
En niet in 't midste gat, so deucht u spelen niet.Ga naar voetnoot3.
Het middelst is den roof en d'eere van het spelen,Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
In schieten ist niet al, ghy moet met al u krachten,Ga naar voetnoot5.
Toestoten tot de gront, so dat de Juffrouw siet,
En selfs bekennen moet dat ghy te degen schiet,
En dat den stoot is goet, daer staet al scherp naeu op te achten.
Dat ghy blijft onderweegh, of 't haestich lopen staeckt,
10[regelnummer]
Nu ingaet, dan weer uyt, of niet met al en raeckt,Ga naar voetnoot10.
Sijn dingen om te zijn tot aller tijt mispresen.
In 't spelen wacht u wel int avrex gat te gaen,Ga naar voetnoot12.
('T souw u mispresen zijn) hoe na dat sy oock staen,Ga naar voetnoot13.
Het moet om hebben prijs al naeuw ghenomen wesen.
Het spel dat ghy hier hoort beschrijven wordt van de Franchoisen genaemt Trou MadameGa naar voetnoot1.. Men moet in het middelste gadt schieten want in de andere comende is het spel verloren; ten is oock niet ghenoech dat ghy er in schiet ende dat het tusschen beyden oft half wegen het gat blijft ligghen, maer het moet tot binnen toe in gheschoten worden, ghelijck het | |
[pagina 97]
| |
raetsel dat ende voorts alle de mans danGa naar voetnoot2. van spelen eyghentlijck beschrijft. De gravure staat in beide edities op p. 38. In de ed. van 1624 volgt de Franse tekst, dan de Latijnse (p. 40) en de Nederlandse (p. 41). In de ed. van 1642 is de volgorde: Ned. tekst (p. 39), Franse (p. 40) en Latijnse (p. 41).
De Franse tekst begint: Voici comme tu dois louer d'adresse et d'heur
Il faut mettré [sic] au milieu de ce trou, qu'on appelle
De Latijnse: An ne puellares cum virgine ludere ludos
Expetis et certare globis, et victor haberi?
De verklaring staat in de ed. van 1624 op pp. 82-83, in die van 1642 op p. 42. In de eerstgenoemde neemt dit ensemble de zesde plaats in.
Dit Franse sonnet komt bij Larivey niet voor en ook bij Straparoli ontbreekt een verwant raadsel. In het Cabinet satyrique van 1618 komt een pikant gedicht voor over hetzelfde spel, maar het is geen sonnet en de verwoording is geheel verschillend. | |
[pagina 98]
| |
(Van Haalbeecks versie)
| |
[pagina 99]
| |
4
Ick sach dat hem een ding inschoot, niet om gelijcken,
En wonder wel gheciert in bey zijn knien sadt,
Twelck hy op sulcker wijs omhelst had en omvat,
Dat hy tot elcken steeck het gat haer dede blijcken.
5[regelnummer]
Een anderen die haer half ademloos sach wesen,
Oock sonder slach van pols en stronckelende gaen,Ga naar voetnoot6.
Quam cloeckelijck by haer, en vallende haer aen,
Gaf haer de onderlaech, en is op haer gheresen.Ga naar voetnoot8.
Daer na nam hy een dinck, ick weet niet wat het was,
10[regelnummer]
Sich spoejende int werck stack hy so seer, so ras,
So dickmaels, en so veel, dat sy begon te swillen,
Of haer dat pijnlijck was is my gantsch onbekent,
Maer ick weet, als haer weer den anderen quam omtrent,
Dat hare suchtjens staech niet waren om te stillen.Ga naar voetnoot14.
Het gene daer van hier ghesproken wort is een Ballon, die met een speuijt wort opgeblazen, naer datse ademloos, dat is slap, is geworden; de suchtjens daer hij in het eynde van segt, is het uytsuysen van den wint alsse wederom begonnen te spelen, door dien het clapken [klepje] niet wel en hiel. De gravure staat in de ed. van 1624 op p. 42, in die van 1642 op p. 43. In de eerstgenoemde volgt eerst het Franse sonnet (p. 43), dan het Latijnse (p. 44), gevolgd door het Nederlandse (p. 45). In de ed. van 1642 komt eerst de Nederlandse tekst (p. 44), dan het Franse sonnet (p. 45), gevolgd door het Latijnse (p. 46).
De Franse versie begint: Ie le vy qu'il tenoit entre ses deux genoux
Quelqu'une bien paree et passablement belle
De Latijnse versie vangt als volgt aan: Vidi quod dudum laetis conplexibus illam
Comprimeret (nam mollis erat cute, corpore bella)
De verklaring staat in de 1624-ed. op p. 83, in die van 1642 op p. 47. In de eerstgenoemde neemt het ensemble de zevende plaats in.
Het Frans sonnet komt voor bij Larivey op het einde van het tweede verhaal van de eerste nacht. Het verhaal wordt er verteld door dame Folterie. Als het gezelschap het raadsel niet kan raden, geeft ze zelf de volgende uitleg (ed. 1585, pp. 29-30): Deux hommes vouloient jouer à la balle l'un la prend entre ses genoux et la tient le trou decouvert, et l'autre avec la seringue qu'il luy mect dans le ventre, pousse tant quelle en devient grosse. | |
[pagina 100]
| |
(Van Haalbeecks versie)
| |
[pagina 101]
| |
Er is alleen een vage verwantschap met Stigliani's ‘Il gonfiar del ballone’ (zie de tekst in de inleiding hierboven). 5
Ick hebber eenen stracx sien sachtelijck aenroeren,Ga naar voetnoot1.
Een wijt, ruychachtich hol, ick weet niet hoe het was,Ga naar voetnoot2.
Hij poogd' int midden recht, die hy op de van pas,Ga naar voetnoot3.
Een ding vol senuen en stijf ghestreckt te voeren.
5[regelnummer]
Sijn huysvrou riep hem toe: doet sacht, tis niet te degen,Ga naar voetnoot5.
Sacht man, ten is niet wel, ghy scheurt het werck, hout stil!
Hy, om in dese saeck te volghen haren wil,
Trockt uyt, en heeft het doen daer rechter in ghekregen.Ga naar voetnoot8.
Sy hilpen in dat werck malkandren al haer macht,
10[regelnummer]
Doch hebben het allencx te saem soo ver ghebracht,
Dat sy ghecomen zijn ten eynde van haer hopen.Ga naar voetnoot11.
Ick weet niet wat sy deen, doch meen ick dat den manGa naar voetnoot12.
Dat werck wel dapperlijck quam op de lendens an,Ga naar voetnoot13.
Want hem alst was ghedaen veel druppels sweet af dropen.
Het ruyge hol dat hier wort aengeraect, is een leerse, daer hy zijn been wat averechts in stack; 't welck siende waerschouwt hem zijn Vrou, om de leers niet te scheuren, ende helpt hem in het aentrecken. Nu, naerdemael de leers wat eng was is hem door vermoeytheyt het sweet uytghebroken. De gravure staat in de ed. van 1624 op p. 46, in die van 1642 op p. 48. In de eerstgenoemde volgen op de gravures respectievelijk de Franse tekst (p. 47), de Latijnse (p. 48) en de Nederlandse (p. 49). In de ed. van 1942 is de volgorde: de Nederlandse tekst (p. 49), de Franse (p. 50) en de Latijnse (p. 51).
De Franse versie begint: I'ay tantost veu quelqu'vn maniant doucement
Ie ne sçay quoy de creux, couvert d'un poil volage
En de Latijnse: Bellus homo patulam rem contrectabat utroque
Pollice, quam sparsim lanugo hirsuta tegebat
De verklaring staat in de 1624 ed. op p. 84, in die van 1642 op p. 52. in de eerstgenoemde neemt het ensemble de achtste plaats in. | |
[pagina 102]
| |
Dit Franse sonnet komt letterlijk in Larivey voor op het einde van het dertiende verhaal van de dertiende (en laatste) nacht. Het wordt er aan het gezelschap voorgelegd door dame Vincende. Ze geeft als uitleg (ed. 1585, pp. 255-56): Un homme manioit un bas de chausses, qui est creux et velu d'un petit poil ou cotton, et l'ouvrant assez large, mettoit son pied dedans lequel estoit gros, nerveux et tendu. Sa femme qui voioit qu'il ne se chossoit pas bien, s'escrioit qu'il fist tout bellement, pource qu'il gastoit tout, au moyen de quoy il retiroit la chausse: puis la remettoit d'une autre façon. Finalement apres avoir longtemps demeuré en ces peines, il s'est chaussé. 6
Int midden van de plaets verwacht my vast myn vrouwe,
Haer ermen zijn ghestreckt, haer beenen zijn van een,
Als ick dan ben gereet en boven op getreen,
Maeck ick dat sy haer plaets en ick mijn wel behouwe.
5[regelnummer]
Dan neem ick in de hant iet langs, dat ga ick tergen,Ga naar voetnoot5.
Nu doe ick het om hoog, dan douw ick het om laech,
Tot dat ick't eyntelijck door mijn arbeyden staech,
Kan tusschen eene cloof bequamelijcken bergen.Ga naar voetnoot8.
Terwijl den eenen dan sweet en al hijgend' staet,
10[regelnummer]
En d'andere staech deur 'topsteken niet en laet,Ga naar voetnoot10.
So konnen wy te saem ons werck te deegh volvoeren.
| |
[pagina 103]
| |
Des volgend' voegen wy ons steken ras op een,Ga naar voetnoot12.
Sulckx dat den bovensten 't werck staeckt en komt beneen,
Den ondersten also ontslaende van zijn roeren.Ga naar voetnoot14.
Het beduytsel van dit Enigma is dat een Man met een Vrou staet en saecht. Dat hy seyt hare beenen van een te zijn, is daerom dat het selve werck qualijck anders can ghedaen worden; het ghene hy berght is de saghe die allencxkens, door het op ende neder trecken in een clove gheraeckt. Wanneerse dan tot de schraghe toe ghevordert zijn soo moet den bovensten ophouden ende aftreden. De gravure staat in de ed. van 1624 op p. 50, in die van 1642 op p. 53. In de eerstgenoemde volgt op de gravure eerst de Franse tekst (p. 51), dan de Latijnse (p. 52) en tenslotte de Nederlandse (p. 53). In de ed. van 1642 is de volgorde: de Nederlandse tekst (p. 54), de Franse (p. 55) en de Latijnse (p. 56).
De Franse tekst begint: Ma compagne m'attend au milieu de la place
Ses deux cuisses ouvrant et estendant les bras
En de Latijnse: Ante bores mea me jam dudum expectat Amica
Expansis manibus pedibusque per atria tensis
De verklaring staat in de 1624-ed. op pp. 84-85, in die van 1642 op p. 57. In de eerstgenoemde neemt dit ensemble de negende plaats in.
Het Franse sonnet komt letterlijk overeen met Lariveys bewerking van de Notti (alleen werd in v. 1 compagnon vervangen door compagne). Het raadsel komt er voor op het einde van de vierde vertelling van de zesde nacht en wordt er aan het gezelschap voorgelegd door dame Lorette. Als niemand het antwoord weet, geeft ze de volgende verklaring (ed. 1585, II, pp. 33-34): Deux hommes vouloient sier une grosse poultre, l'un demeura atttendant en la place, l'autre monta dessus le bois, ou estant la sie, qui est longue et la frotta, et en haut, et en bas d'un peu d'huile, puis la mit en la fente du bois. Ce faict commencent à travailler, le remuans tousjours jusques à l'oeuvre accomplie, qu'il fallut que celuy qui estoit dessus descendist, le quittant à celuy de dessoubs. Hierbij valt op te merken dat in het Nederlandse boekje de situatie nog pikanter werd gemaakt door niet twee mannen (zoals bij Larivey) maar een man en een vrouw samen te laten werken. Aan de andere kant is er van de suggestieve ‘huile’ in het Ned. sonnet geen spoor. | |
[pagina 104]
| |
7
Als ick my gisteren wat buyten ging vertreden,Ga naar voetnoot1.
Sach ick bezijden wechs een dochter wonder soet,
Van aensicht vriendelijck, en vrolijck van gemoet,
Door een vermaeckelijck werck beweghen al haer leden.
5[regelnummer]
Nu deedse gantsch van een een scheur wijt opgespleten,
En dan eens half van een, daer na, als wonder, gauwGa naar voetnoot6.
Sloot zijse wederom soo dicht by een en nauw,
Dat ghy noch scheur en saecht, noch dat het was gereten.
Daer na greep sy een ding, ick weet niet hoe het heet,
10[regelnummer]
Doch was het lang, 'twelck sy staech in de selve spleet,Ga naar voetnoot10.
Met groote gauwicheyt wist in en uyt te douwen.
Daer na, haer roerende met haer gheheele lijf,
Stiet sy 't of sachtiens wech, of trockt tot haer so stijfGa naar voetnoot13.
Dat licht bleeck dat sy was met sulcken werck te houwen.Ga naar voetnoot14.
In dit raetsel vint ghy een dochter besich sittende aen het Weef ghetou. De scheur diese van een ende wederom by een doet, is het open, het lang- | |
[pagina 105]
| |
achtich ding datse greep, is de spoel, de welcke sy deur het open deurschoot, ende daer na aensloech. De gravure komt voor op p. 54 in de ed. van 1624; op p. 58 in die van 1642. In de eerstegenoemde is de volgorde weer: de Franse tekst (p. 55), de Latijnse (p. 56) en dan de Nederlandse (p. 57). In de ed. van 1642 weer, zoals gewoonlijk: de Nederlandse (p. 59), de Franse (p. 60) en de Latijnse (p. 61).
De Franse tekst begint: M'allant esbatre aux champs je vy le your d'hier
En un lieu a l'escart une certaine fille
de Latijnse: Nuper ut agrestis transibam prata coloni
Umbrisfero vidi secessu forte puellans
De uitleg staat in de 1624 ed. op pp. 84-85, in die van 1642 op p. 62. In de eerstgenoemde is deze tekstgroep de tiende in de reeks.
Het Franse sonnet is zeer sterk verwant met het énigme dat dame Fleurdiane ter oplossing voorlegt op het eind van Straparola's tweede vertelling van de twaalfde nacht. Niemand kan de oplossing raden, waarop ze zelf verklaart (ed. 1585, II, pp. 211-12): ... qu'il signifie autre chose, si non la belle tisserande, laquelle ouvre et referme le large trou qui est la trame de sa toille, apres y mect souvent je ne scay quoy de long, qui est la navette: puis remuant les pieds et les mains, prend plaisir à travailler. | |
[pagina 106]
| |
8
So haest ick kom van 't bed, om beter moet te maken,
Gae ick ter plaets daer ick wijntonnen merck te zijn,
Daer zijnde, neem ick op soo veel oft weynich wijn,Ga naar voetnoot3.
Naer dat my altemets den wijn wel comt te smaken.
5[regelnummer]
'T best hebbende ghedaen, neem ick naer huys myn gangen,Ga naar voetnoot5.
Om yder van mijn volck te gheven hare taeck,
Ick ben der niet soo haest, of mijnen knecht seyt vaeck:
Gaet, meester, daer ghy siet dat schoone beeldt uythangen.Ga naar voetnoot8.
Ick loop daer neerstelijck heen; als ick gekomen ben,
10[regelnummer]
Een meed' maet hebbende die met my wercken ken,
Beginnen wy met erm en lendens ons te weren,
En steken al ons best in een wijt duyster gat:
Soo werckende druypt ons ghemeenelijck het nat,
Doort groot ghewelt en cracht van douwen op ons cleeren.
Het werck daer desen Man mede besich is ende soo ernstelijck voor heeft, is dat hy met zijnen medemaet deur de deur van den kelder wijntonnen nederlaet, en alsoo hy dit vat wat te hellende hout ende het bomgat niet wel gestopt, soo wort hy nat van den Wijn die hem ontloopt. | |
[pagina 107]
| |
De gravure staat in de ed. van 1624 op p. 58, in die van 1642 op p. 62. In de eerstgenoemde is de volgorde ook nu: de Franse tekst (p. 59), het Latijnse sonnet (p. 60) en het Nederlandse (p. 61). In de ed. van 1642 weer, zoals gewoonlijk: de Nederlandse (p. 63), de Franse (p. 64) en de Latijnse tekst (p. 65).
Het Franse sonnet begint: Des que je sois levé, pour avoir bon courage
Ie cours tout droit au lieu où ie voy un louchon
Het Latijnse: Quam primum exsurgo plumis nova gaudia quaero
Utque rigem siccas fauces accedo tabernam
De uitleg staat in de ed. van 1624 op p. 86, in die van 1642 op p. 66. In de eerstgenoemde ed. komt deze tekstgroep op de elfde plaats.
De Franse tekst komt bij Larivey niet voor en bij Straparola heb ik evenmin iets gelijkaardigs gevonden. Naar mijn gevoel is dit sonnet een van de minst geslaagde. 9
Als ick somtijts heb lust, of dat het comt gelegen,
Soe gae ick tot mijn lief, omhels' hem, vat hem aen,
| |
[pagina 108]
| |
En laet door mijne hant de snaer so dickmaels gaen,
Tot dat sy is heel stijf, al wouw sy schoon daer tegen.Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Daer na, als ick 't gereet en tot het wercksje veerdich,Ga naar voetnoot5.
Doe ick mijn beenen op, en doet soo tusschen tween,Ga naar voetnoot6.
Dat niemant meenen sou of wy zijn bey naer een,
Soo geef ick het zijn plaets en voechter in seer aerdich.
Met groote gauwicheyt roer ick dan op en neer,
10[regelnummer]
Nu eens ter slincken kant, en dan ter rechter weer,
Met onverwenschte vreucht volbrengende mijn saken,Ga naar voetnoot11.
En soo somtijts verslapt oft nederneycht de snaer,
Soo stel ickse weerom, en brengse soo tot haer,Ga naar voetnoot13.
Dat my meer vreuchden naer als opt te voor genaken.Ga naar voetnoot14.
Het lief tgeen deze dochter in dit Enigma met sulck eenen lust omhelst, is de viool de Gamba, diese stelt om op te spelen; welck ghedaen zijnde, set zijse vast tusschen hare beenen, daer na begint sy den strijckstock gins ende weder over de snaren te roeren. Sose somwijlen comen te ontstellen of af te lopen, so draeyt zijse wederom op tot een nieu vermaeck. De gravure die in de 1624-ed. hierbij staat (p. 62), hoort niet bij deze tekst. Ze stelt een vrouw voor die op de luit speelt. In feite hoort ze dus thuis bij nr. 12. Het prentje dat bij dit sonnet (en de Franse en de Engelse versie ervan) hoort, komt er voor op p. 74; de gravure met respectievelijk de viool- en de luitspeelster werden door de drukker omgewisseld. In de ed. van 1642 werd evenmin de juiste gravure bij de tekst geplaatst (zie bij nr. 12). In de ed. van 1624 is de volgorde van de teksten: de Franse (p. 63), de Latijnse (p. 64) en de Nederlandse (p. 65), in de ed. van 1642 echter: de Nederlandse (p. 69), de Franse (p. 70) en de Latijnse (p. 71).
De Franse tekst begint als volgt: Ie ne veux celer, quand ie me trouve à point
Ie vais voir mon amy, ie le prens, ie l'embrasse
De Latijnse: Cur taceam? fatear quod res jubet ipsa fateri
Si qua capit me luxuries amplector Amicum
De uitleg staat in de ed. van 1624 op p. 87 en in die van 1642 op p. 72; in deze laatste werd de uitleg van de vioolspeelster met die van de luitspeelster verwisseld. In de 1624-ed. neemt deze groep de twaalfde plaats in.
Het Franse sonnet komt voor bij Larivey op het einde van het tweede verhaal dat er door dame Loyse verteld wordt. Het gezelschap zoekt het | |
[pagina 109]
| |
antwoord op het raadsel - zoals steeds - in een totaal verkeerde richting. Geërgerd over zoveel onkuise fantasie, komt ze tussen en geeft de volgende onschuldige verklaring (ed. 1585, II, pp. 208-09): vous... exposez mon Enigma tout autrement que je ne l'entens, et qu'il ne soit ainsi je veux bien que scachez que par iceluy je ne veux entendre autre chose, que la violle, laquelle la Dame pour se recreer prend et accorde, apres la met entre ses cuisses, et avec l'archer qu'elle remeue haut et bas, et de tous costez, s'en donne du plaisir. 10
Ick sey: mijn Juffrouw sidt! sy deedt op mijn begeeren,Ga naar voetnoot1.
En is naer een cleyn bed, en leegh genoech, gegaen,
Ick volghde voet voor voet haer sachtlijc achter aen,
En heb wat opgelicht, gelijck 't moest zijn, haer cleeren.
5[regelnummer]
Met yverigen ernst heb ik terstont begonnen,
Aenstekende mijn werck; al sachtiens, seyd sy, maet,
Al sachtiens, want ick voel dat het niet recht en staet,Ga naar voetnoot7.
Ghy doet my seer, houwt stil, soo souter niet in komen.Ga naar voetnoot8.
Om dat syt soo versocht, en dat het qualijck stack,Ga naar voetnoot9.
10[regelnummer]
Trock ick het weer tot my, en deedt met meer ghemack,
Indouwende en uyt, tot dat het was te degen.Ga naar voetnoot11.
| |
[pagina 110]
| |
Half zijnde nu vermoeyt, seydt ick: ten is noch niet,
Tis noodich, eer ick gae, dat dit noch meer geschiet,
Doch alst al was gedaen heb ick mijn loon gekregen.
In dit raetsel vindt ghy eenen Schoenmaker besich met een Ioffrou hare schoenen aen te trecken, maer alsoo sy wat te cleyn zijnde ende ten eersten niet wel aen en willen schieten, soo arbeyt hy soo lang met uyt en aen trecken tot dat sy eyndelijck in gheraken. De gravure komt in de editie van 1624 voor op p. 66, in die van 1642 op p. 73. In de eerstegenoemde is de volgorde van de delen: de Franse tekst (p. 67), de Latijnse (p. 68) en de Nederlandse (p. 69). In de ed. van 1642 weer: het Nederlandse sonnet (p. 74), het Franse (p. 75) en het Latijnse (p. 76).
De Franse tekst begint: Ayant un peu parlé, la Dame s'est assise
Sur un petit lict verd qui estoit assez bas
en de Latijnse: Quum tria vix mecum submisso gutture verba
Protuleram, en habili concedis foemina lecto
De uitleg staat in de ed. van 1624 op p. 87-88, in die van 1642 op p. 77. In de eerstgenoemde komt deze tekstgroep op de dertiende plaats.
Dit Frans sonnet treft men niet aan bij Larivey en evenmin bij Straparola. Het komt echter wel voor in de Enigmes joyeuses (nr. 7). Het is naar mijn gevoel een van de bestgelaagde uit de ganse reeks. | |
[pagina 111]
| |
De eerste gravure in de Enigmes joyeuses
| |
[pagina 112]
| |
11
Ick ben een spanne lang, wit, soo ghy siet, en teeder,
Aen 't uyterste heb ick het hooft een weynich groot,
Mijn Juffrouw wenscht my staech, oft heeft my in den schoot,Ga naar voetnoot3.
Of anders leyt sy my by hare zijde neder.
5[regelnummer]
Sy grijpt my menichmael, ja dag'lijcx, mach ick segghen,
Met hare handen aen, sy doet haer knien op,Ga naar voetnoot6.
En in ruyge plaets steeckt sy nu mijnen top,
Nu trecktser hem weer uyt, nu gaetser hem weer legghen,
En om dat dan het werck te veerdiger sou gaen,
10[regelnummer]
Raeckt sy my aerdichlijck met hare vingers aen,
En houwt niet op van my te draeyen en te vrijven.
Ick ben haer vreucht alleen, haer wesen, haer gelaet,
Maer, laes, so my somtijts de stijvicheyt vergaet,Ga naar voetnoot13.
So moet ick jammerlijck van haer verbannen blijven.
Hier hoort ghy de beschrijvinghe van een maniere van spinnen, by de Franchoysen wat beter bekent als hier te Lande. Tgeen een spanne lang wort ghenoemt, is het rocken, den top, (dat is) het rockenhooft, omwonden met Vlas, 't welck sy wrijft ende draeyt tot garen; met de stijvicheyt wilt sy segghen dat het Vlas, om goet werck te maecken, niet te dick te volghen, vast ende stijf moet gehouden wesen. De gravure staat in de ed. van 1624 op p. 70, in die van 1642 op p. 78. In de eerstgenoemde is de volgorde van de teksten: Franse (p. 71), Latijnse (p. 72) en Nederlandse (p. 73). In de ed. van 1642: Nederlandse (p. 79), Franse (p. 80) en Latijnse (p. 81).
De Franse tekst begint: Ie suis long d'un espan, delicat, rond et blanc
Ayant devers le bas la pointe un peu grossette
De Latijnse: Quamtum [sic] vis videar palmo vix longior uno
Sitque bebeti puncto paullum mihi mucro retusus
De uitleg staat in de ed. van 1624 op pp. 88-89, in die van 1642 op p. 82. In de eerstgenoemde uitgave neemt deze zeer geslaagde tekstgroep de veertiende plaats in.
Het Franse sonnet komt bijna letterlijk voor bij Larivey, op het einde van het tweede verhaal uit de elfde nacht, dat dame Leonor ten gehore heeft gebracht. Vooral de mannen in het gezelschap zien in het raadsel allerlei sexuele allusies. Leonor maakt zich kwaad over zoveel mannelijke geilheid en verklaart hoe onverantwoord dat allemaal is (ed. 1585, II, pp. 187-88): | |
[pagina 113]
| |
Mon Enigme ne signifie autre chose que le fuzeau qui est long, délicat, rond, blanc, gros, par le bout, et quasi tousjours entre les mains des femmes, qui souvent le fichtent dans une motte douillette, qui est la filasse d'autour leur quenouille; elle [sic] crachent dessus pour le faire mieux tourner, mais s'il s'espointe, elles ne s'en veulent plus servir. Het ‘elle crache sur moy’ (v. 11) uit het Franse sonnet is in de Nederlandse versie verdwenen; daar is dit detail vervangen door ‘En houwt niet op van my te draeyen en te vrijven’ (bij Larivey: ‘Elle crache sur moy, et m'en frotte a l'entour’). 12
Om 't aengenaemste spel dat ick weet in mijn leven,
Neem ick de snaer ter hant na noens tot tijdt verdrijf,
Ick stelse, handelse tot dat sy is heel stijf,
En wel te deegh bequaem om my gheneucht te gheven.
5[regelnummer]
Ick worp my op mijn bed, en sonder te verdrieten,
Druck ickse op mijn schoot, ick neemse in mijn erm,
En my dan roerende met een ghewenscht ghescherm,Ga naar voetnoot7.
Weet ick mijn herts verlang met vreuchden te genieten.Ga naar voetnoot8.
Maer soo dan altemets de snaer comt af te gaen,Ga naar voetnoot9.
10[regelnummer]
En eenichsins verslapt, soo neem ickse weer aen,
En tracht dat soete spel van nieus weer aen te vangen.
| |
[pagina 114]
| |
Also maect my mijn lief veel vreught, so langh de snaer
Te degen is ghestelt, en dan ga ick van daer,
Moed', maer int minste niet versaet van mijn verlanghen.Ga naar voetnoot14.
Beminde Lezer, dit raetsel komt in 't verstand by na met het gheen over een daer henen ick u sende. Want ghelijck de andere sidt en speelt, op de viool de Gamba, so is dese besich met de luyt. Het meeste onderscheyt, datter behalven dat tusschen beyden sou mogen wesen, is dat de andere op eenen stoel sidt. Dese op het bed, maer dat comt ten naesten by over een uyt. Ick denck dat de Poeet meer van het sachte beddeken heeft gehouden als van eenen harden stoel, ende daerom dese dochter op een bed heeft afgemaelt [= afgebeeld]. Zoals reeds hierboven bij nr. 9 werd opgemerkt, zijn de gravures van de viool- en de luitspeelsters omgewisseld. De luitspeelster staat in de ed. van 1624 op p. 74, in die van 1642 op p. 68. In de eerstgenoemde volgt eerst het Franse sonnet (p. 75), dan het Latijnse (p. 76) en het Nederlandse (p. 77). In de ed. van 1642: eerst de Nederlandse tekst (p. 84), dan de Franse (p. 85) en ten slotte de Latijnse (p. 86).
De Franse tekst begint: Pour le plus doux esbat que je puisse choisir
Souvent apres deisner, craignant qu'il ne m'ennuye
Onderaan deze tekst staat in de ed. van 1642 in de onderkantlijn in kleiner corpus: Viva fui in Sylvie, tandem percussa securi
Dum vixi tacui, mortua dulce cano
De Latijnse tekst begint als volgt: Illa ego foemineos quae post mea prandia ludos
Quaerito, Cantorem prae multis osculor unum
De uitleg staat in de 1624-ed. op p. 89, in die van 1642 op p. 87. In de eerstgenoemde is de tekstgroep de laatste in de reeks.
Het Franse sonnet dat bij Larivey voorkomt (elfde vertelling van de dertiende nacht)) verschilt - eigenaardig genoeg - geheel van dat in het Nederlandse boekje.
Het wordt er geformuleerd door ‘Le Trevisan’, een van de mannelijke leden van het gezelschap (ed. 1585, II, pp. 248-49): Lasse d'un long repas d'un trop oyseux loisir
Je vas trouver celuy qui soulasse ma vie
Adoncques je le pren et si bien le manie
Qu'il semble qu'il se plaise a me donner plaisir
Apres pour accomplir l'effect de mon desir
Je me mets sur mon lit, ou de joye ravie
Doucement je l'enstrain, et son ventre j'appuie
Sur le mien, sans de luy me vouloir desaisir
| |
[pagina 115]
| |
Puis remuant bien fort et branslant par secousses
Entre mille plaisirs et allegresses douces,
Je savoure le fruit d'un doux contentement
Et jouy des douceurs de ceste douceur grande,
Tant qu'a mon bien aimé le nerf froidement bande
Et que je me recree en cest esbatement.
De uitleg die ‘Le Trevisan’ tenslotte zelf moet geven bewijst dat ook de dames ongezonde fantasieën hebben: ... qu'il ne signifie autre chose, que le Luth, qui a tous ces effects, et lequel je pense ne donne ennuy a aucune de ceste belle et honneste compagnie. Hetzelfde Franse sonnet als in het Nederlandse boekje (inclusief de Latijnse tekst onderaan) treft men echter wel aan in de Enigmes joyeuses (nr. 3). 13
Onlancx ginc ick na 't velt om 's geest vreucht te vermeren,
Int opgaen van de Son, int kriecken van den dach,
Int soetste vande Mey, daer ick een werck aensach,
Verwonderings waerdich, van een hupsche maecht hanteren.
5[regelnummer]
Een vantse in het Velt, die sy met schone woorden,
Soo streeckse, dat sy wat na haer voornemen kreech,Ga naar voetnoot6.
| |
[pagina 116]
| |
En strelend' aen zijn sijd seer sachtlich neder seech,
Tot dat sy hem tot een aengenaem werck bekoorde.
Een senuachtich ding heeft sy met vreucht gevat,
10[regelnummer]
Gestreecken op en neer, soo langen tijt, tot dat
Sy daer ded' met een greep een seer soet Sap wtlopen.
Dit heeft sy in een hol tusschen haer been gedaen,
En daer door tenemael contentement ontfaen,
Tot dat sy meerder vreucht van hem weer stont te hopen.
De beduydenisse is een Boerin die, commende int Velt, een Koe met soete woorden lockt, het langh' zeenachtich dingh zijn de speenen die sy soo langh strijct op ende neer tot dat daer de melck wtcomt, die sy in de Emmer, die sy tusschen haer beenen heeft staen, doet. De gravure komt in de ed. van 1624 voor op p. 9 van het tussen p. 30 en 31 ingelaste deel; in die van 1642 staat ze op p. 96. Er is geen Franse versie. De Latijnse begint als volgt: Quum roseo nuper Phoebus surgebat Eoo
Et secunda solers properabat ad arva Colonus
De verklaring staat in de ed. van 1624 op de achterkant van de gravure, in die van 1642 op p. 99. Dit ensemble komt in de ed. 1624 op de derde plaats maar in die van 1642 op de twaalfde. Het behoort tot de bestgeslaagde sonnetten uit de reeks.
Een hiermee corresponderend Frans sonnet komt bij Larivey niet voor. Bij Straparola is er nochtans een raadselgedicht dat duidelijk de inspiratie voor de Nederlandse (en de Latijnse) tekst heeft geleverd (vijfde vertelling van de derde nacht). Het luidt in de erg vrije en geëpurgeerde ‘vertaling’ van W.G. WatersGa naar voetnoot(47): I saw one day in fine spring weather
A head and a breech full close together,
Another breech I likewise found
Squatting at ease upon the ground
And once, as strong as any mule,
Stood quiet, subject to the rule
Of two, who in the head shone bright
And looked with pleasure on the sight
Meantime the head pressed closer still.
And then there were who worked with will,
With dexterous grasp, now up, now down,
No prettier sight in all the town.
Dit raadsel wordt opgegeven door dame Eritrea, die als verklaring geeft: ... one who sits down under a cow and sets to work to milk her. And for the same reason he who milks the cow must keep his head close to the | |
[pagina 117]
| |
cow's breech, and the milker, for his good convenience, sits with his breech on the ground. She is very patient, and is kept in restraint by one, namely, he who milks her, and is watched by two eyes, and is stroked by two hands and the ten fingers, which draw form her the milk. Wanneer men de ‘gezuiverde’ versie vergelijkt met het Nederlandse sonnet (en de uitleg) blijkt duidelijk dat bij Waters zogoed als alle pikante details en suggestieve woorden verdwenen zijn. 14
Ons Angeniet, hoort mijn bediet,Ga naar voetnoot1.
Was laestmael in de stal gegaen,
Alwaer sy hadt een ding gevat,
En in een diep ront gat gedaen,
5[regelnummer]
Daer stont dees Meyt, met vrolickheyt,
En stack dat ding op ende neer,
Niet wasser stil, want naers en bil,Ga naar voetnoot7.
En 't heele lijf was in de weer.
Na 't lang gedouw van dees Jonckvrouw,
10[regelnummer]
En stoten in dit diepe gat,
Wort sy gewaer, met vreucht, dat daer
Wtvloeyde een soet sapich nat,
Doen wist sy wel, dat doen het spel
| |
[pagina 118]
| |
En werck ten eynde was gebracht,Ga naar voetnoot14.
15[regelnummer]
Dus heeft met lust, haer weer gerust,
Aensiende 't geen sy hadt gevracht.
Dit beduyt een Boerin die smerghens vroegh op staende, inde stal gaet om te karnen, het langhe ronde dingh is de Karenstock, die sy in een doncker hol, dat is in de Karne steeckt, die sy soo langh heen ende weder douwt, tot dat het werck ghedaen is. De gravure ontbreekt in de uitgave van 1624, maar komt wel voor in die van 1642 (p. 88). Het gedicht is een sonnet ‘caudato’, in dit geval van zestien verzen. Er is geen Franse versie. De Latijnse tekst (14 vv.) begint: Nostra matutina surgens Ancilla quieto De verklaring staat in de ed. van 1642 op p. 32 (in die van 1624 ontbreekt ze), en het ensemble neemt er de dertiende plaats in in de reeks; in de ed. van 1624 is het gedicht de eerste in de serie.
Een sterk verwant Frans gedicht komt bij Larivey niet voor; bij Straparola heb ik het eveneens tevergeefs gezocht. Wel is er enige vage verwantschap met het sonnet Une femme qui pile dat bij Larivey en in het Cabinet satyrique (p. 306) voorkomt. | |
[pagina 119]
| |
15
Onlancx was ick in druck, in groten angst en pijne,Ga naar voetnoot1.
Door dien mijn roder mont een kouwe had ontfaen,
Waer wt een grote sieckt van binnen was onstaen,
Die quaet te helpen was dan door een medecijne.
5[regelnummer]
Dit heeft sy my geclaecht, en ernstelick gebeden,
Dat ick so veel sou doen, en helpen haer in noot,
Want haer de sieckt allencx bracht in soo groten noot,
Dat teenemael onstelt waren haer teere leden.Ga naar voetnoot8.
Ick gaf haer daer wat lancx, dat sy met groot ghemack,
10[regelnummer]
In een seer doncker hol tusschen haer beenen stack,Ga naar voetnoot10.
Suyghend' daer an, waer med' sy stracx begon te rakenGa naar voetnoot11.
Tot beternis, en seyd': schoon Lief, comt alle daech,
Tot dat mijn sieckte is genesen, want ick staech
Haeck na alsulcken saeck die my dus doet vermaken.Ga naar voetnoot14.
Dit beduyt, Een Dochter vercout zijnde, is ontstelt door al haer leden, het lang ding is een Taback-pijp, waer wt sy suycht, ende daer van geneest, smaeck krijgende in den Taback. | |
[pagina 120]
| |
De gravure komt in de ed. van 1624 voor op p. 5 (van het ingelaste gedeelte), in die van 1642 op p. 92. Er is geen Franse versie van het gedicht. De Latijnse tekst begint: Tristis eram nuper curusque ingentibus aeger
Crudeli quia languebat mea vulnere morbi
De verklaring staat in de ed. van 1624 op de keerzijde van de gravure, in die van 1642 op p. 95. Dit ensemble neemt in de ed. van 1624 de tweede plaats in maar in die van 1642 de veertiende.
Een verwant sonnet komt bij Larivey en Straparola niet voor. 16
Laest als de Noorde windt ons quam met kou beprangen,
Brullende stuer en straf door Boreas bestier,Ga naar voetnoot2.Ga naar voetnoot2.
Soo werdt mijn Antonet, mijn over soete Dier,
sittende aen mijn zij met koude gantsch bevangen.
5[regelnummer]
Comt, seytse, laet ons toch met ons ghewonelijck spelen,
Verwarmen onse Leen! Wat staet ghy doch en kijckt?Ga naar voetnoot6.
Tast aen al u gheweer niet langhe nu en prijckt,Ga naar voetnoot7.
En laet het u met my te bollen niet vervelen.Ga naar voetnoot8.
| |
[pagina 121]
| |
Dies ick met goeden moet dat spel ginck met haer aen,
10[regelnummer]
En hebt gins ende weer soo dick door 't gat ghedaen,Ga naar voetnoot10.
Dat ick door 't langh ghestoot met al mijn gantsche leden,
Ghevoelde my verwarmt, maer ick scheyde niet uyt,
(Want dit was haer versoeck) voor dat my van den huyt,
Yverich in het spel, veel druppels zweet afgleden.
Dit beduyt, Een Dochter met een Jonckman spelende een spel met twee ronde ballen; het langhe dingh is de spaen daer sy de bollen mede vatten ende voortdryven, het ronde gat is den beughel daer sy door spelen. De gravure staat in de ed. van 1624 op p. 11 van het tussen p. 30 en 31 ingelaste, ongenummerde gedeelte; in de ed. van 1642 op p. 100. In de eerstgenoemde uitgave komen de sonnetten zelf niet voor. In de ed. van 1642 komt de Ned. tekst voor op p. 101, gevolgd door de Latijnse (p. 102). Een Franse versie is er niet.
Het Latijnse sonnet begint als volgt: Nuper ab Arcta campis glacialibus Vrsae
Quum fuerit Boreas, mea frigore capta puella
De uitleg staat in de ed. van 1624 op de achterkant van de gravure (p. 12 van de ongenumerde ingelaste bladzijden), in die van 1642 staat hij op p. 103, en besluit de reeks raadsels.
Een parallel Frans gedicht komt bij Larivey niet voor en bij Straparola heb ik iets gelijkaardigs evenmin gevonden. |
|