Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
De legende van Uilenspiegel en Charles de Coster, een boek, een auteur, een vertalingGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 101]
| |
van de Uilenspiegelfiguur in de 16de eeuw, overigens de tijd waarin hij zijn boek situeerde. Uilenspiegel zou volgens de legende geboren zijn in Kneitlingen (Brunswijk) in 1350. In 1510-1511 verscheen de oudst bewaarde, in het Hoogduits geschreven maar vermoedelijk uit het Platduits vertaalde tekst ‘Dyl Ulenspiegel’; in 1518 verscheen te Antwerpen een Engelse ‘Howleglas’; tussen 1525 en 1546 verscheen de oudst bewaarde Vlaamse Ulenspiegel en in 1532 de oudst bewaarde Franse ‘Tiel Ulespiègle’, die vermoedelijk door een Vlaming was geschreven. Met zijn 30 Duitse versies, zijn 13 Franse en zijn 4 Vlaamse was Uilenspiegel in de 16de eeuw beslist een Europese figuur, maar zeker geen uitsluitend Vlaamse. Charles de Coster heeft hem exclusief Vlaams gemaakt! Maar tegelijk moest hij een symbool van geheel België worden: de taal (eigenzinnig Frans), de zoektocht en de parallellie tussen de 16de en de 19de eeuw stonden daar borg voor. Maar daarover straks iets meer. De Coster kende de gegevens op de (vernietigde) grafzerk van Damme: ‘Dit is uwen spiegel’ en de combinatie ‘uil’ en ‘spiegel’. In zijn ‘Préface du hibou’ was de uil ook de nachtvogel die, voor de spiegel gezet, zijn ware gezicht toont nl. het driftmatige, de ondeugden; maar die uil was tevens de vogel van de wijsheid - een tegenstelling, zoals er in De Costers boek vele zijn. Al meteen wordt tevens hier de evolutie gesuggereerd van de zeven die van hoofdzonden tot deugden evolueren. De uil is dan enerzijds ‘komedie’ of kwaad, anderzijds ‘wijsheid’ of goed. De Coster vindt zelf nog een andere betekenis: in ‘La légende’ toont Uilenspiegel in Damme de voorbijgangers hun (symbolische) gezicht in een omlijsting en zegt dan ‘ik ben ulen spiegel’ - ‘ulen’ zou dan, althans vogens de auteur ‘ulieden’ betekenen ‘ainsi que cela se dit encore présentement dans l'Oost en la West-Flandre’. Allicht kende De Coster ook de Duitse traditie: in het Platduits betekent de imperatief ‘Ul e spegel’: ‘veeg mijn gat af’ en in ‘La Légende’ toont de kleine Uilenspiegel ‘son faux visage’ (zijn valse/averechtse gezicht) aan de pelgrims in Meyborg, terwijl hij achter Klaas' rug op de ezel zit. Het anale karakter van Uilenspiegels fratsen komt in de volksboeken sterk tot uiting. En van Uilenspiegel is het maar één pasje in het donker naar de ‘nachtspiegel’, de pispot. Ook de traditie die Uilenspiegel in Kneitlingen liet geboren worden, heeft De Coster ironisch ingeschakeld: hij liet Uilenspiegel een ‘Eulenspiegelken’ verwekken bij een Duitse deerne en schrijft: ‘Et c'est de cet Eulenspiegelken qu'il est dit faussement qu'il naquit à Knittingen, au pays de Saxe’. Kneitlingen, Knesselare, Knittingen... | |
[pagina 102]
| |
De Coster respecteerde de volkse traditie die van Uilenspiegel een vagant en een reizende nar maakte: hij nam de grappen en de grollen over en maakte er nog wat nieuwe bij. Maar hij liet de nar tevens boven zichzelf uitgroeien tot een anti-clerikale, anti-paapse en anti-Spaanse geus, een idealistische vrijheidsstrijder en een held die een grootse, mysterieuze opdracht op zich neemt: ‘Trouve les Sept/Et la Ceinture’. Hij maakte eigenlijk een nieuwe Uilenspiegel en plaatste hem in zijn specifiek historische kader, de 16de eeuw, maar dan in Vlaanderen, in de vrijheidsstrijd van de Nederlanden tegen Karel V en vooral tegen Filips II. Bovendien liet hij hem vergezeld gaan door Lamme Goedzak, zijn materialistische vriend en door Nele, zijn geïdealiseerde geliefde.
Uilenspiegel is het enige, volledig uitgebalanceerde personage uit het boek. Alle andere personages zijn stereotiepen: Lamme Goedzak, een Brabantse variant van een Noordnederlandse volksfiguur Jan de Wasscher is de onverzadigbare vreetzak; vader Klaas, de sociale, zorgelijke vader, wordt plotseling, zonder enige evolutie, een ‘ketter’; Soetkin is de dappere moederfiguur; Katelijne is de goede heks, draagster van de vrije gedachten, na Uilenspiegel is haar personage het best uitgewerkt; Nele tenslotte is de volstrekt geïdealiseerde geliefde van Uilenspiegel, zij zou verwijzen naar Elisa Spruyt, De Costers eerste geliefde - dit zou moeten blijken uit de briefwisseling ‘Lettres à Elisa’, postuum gepubliceerd in 1894. | |
2. Historisch kaderOmdat De Coster een historische evocatie wilde brengen heeft hij zich dus grondig gedocumenteerd. Hij vermeldt in de fameuze voetnoot bij ‘Préface du hibou’ - die hem van plagiaat vrij moest pleiten - de kroniekschrijver Van Meteren, een sermoen van Broer Adriaensen Cornelis, het Lied van de Geuzen en het Lied van de Verraders. Volgens de Vlaamse De Coster-kenner Vic Nachtergaele moet De Coster ook het boek ‘The rise of the Dutch Republic’ van John Lothrop hebben gelezen, en er onjuiste informatie uit hebben overgenomen nl. het zeer negatieve portret van Keizer Karel V, de honderdduizend slachtoffers van de Inquisitie en het recht op beloning van de verklikkers. Dat de sermoenenbundel van Broer Adriaensens Cornelis waaruit De Coster citeert een latere mystificiatie zou zijn doet hier weinig ter zake.
De auteur heeft het historische kader van de 16de eeuw gerespecteerd maar hij heeft wel een eigen interpretatie gebracht, wat misschien de enorme weerklank van zijn boek in Oost-Europa verklaart. Hij heeft bv. in de 16de eeuwse opstand in de Nederlanden niet de spanningen gezien tussen de hoge adel en de lagere adel en de onvrede van de Vlaamse | |
[pagina 103]
| |
kooplieden die door Spanje gekortwiekt werden. Voor hem was het een opstand van het gehéle volk tegen de hebzucht en de onverdraagzaamheid van Karel V en vooral van Filips II. Het gehele volk - het proletariaat - eiste zijn rechten op en wilde politieke zelfbeschikking. De opstand werd voorbereid en gevoerd in alle ‘kaberdoesjen, musicos et tavernes’ van Vlaanderen én Wallonië. De jonge liberaal, anticlerikaal, antibourgeois en logebroeder Charles de Coster heeft in de 16de eeuwse vrijheidsstrijd een voorafbeelding gezien van de 19de eeuw waarin volgens hem de morele, religieuze, politieke en sociale vrijheden van het volk door de bourgeoisie en de clerus met voeten werden getreden. | |
3. ‘L'oeuvre au noir’Een terechte kritiek op het boek - tenminste als men het beschouwt als een historische roman - is dat Reformatie, Contrareformatie en Humanisme er niet in worden gewaardeerd als een oprecht religieus en intellectueel élan. Met deze kritiek voor ogen kan tegenover ‘La Légende d'Ulenspiegel’ dat andere meesterwerk van latere datum: ‘L'oeuvre au noir’ (1968) van de grote Franse schrijfster Marguerite Yourcenar worden geplaatst - eigenlijk is zij Frans-Vlaams van afkomst, geboren te Belle, en ze situeert haar boek ook grotendeels in Vlaanderen, in de 16de eeuw. Deze tijd wordt kritisch beleefd door een humanist, de bastaard Zeno, geboren te Brugge. Als dokter en alchemist bereist hij het hele 16de eeuwse Europa en maakt de evolutie mee van het ‘vrije denken’, eerst als buitenstaander, later als betrokkene, nog later als slachtoffer in Brugge waar hij na een leven lang zwerven is teruggekeerd. Het boek geeft een indringend beeld van de bewogen 16de eeuw overal in Europa. De slotbladzijden over het langzame sterven van Zeno nadat hij in zijn cel zijn polsen heeft overgesneden, wat door de schrijfster tot op het ultieme moment wordt gevolgd, behoren naar mijn gevoel tot de aangrijpendste uit de wereldliteratuur. Toch is het een feit dat ‘L'oeuvre au noir’ nooit de wereldwijde weerklank van ‘La légende d'Ulenspiegel’ had kunnen krijgen. Het mist - uiteraard bijna - het uitgesproken visionair-epische, naief-volkse en picareske karakter van De Costers ‘Légende’ en kon zich daardoor bezwaarlijk tot de volksverbeelding richten. Marguerite Yourcenar schreef in een andere tijd en vanuit een andere geestesgesteldheid en ze richtte zich tot een intellectueel publiek. Hier dient ook ‘Het Geuzenboek’ van Louis Paul Boon even te worden vermeld. Het verscheen in 1980, een jaar na zijn dood. Het handelt eveneens over de 16de eeuw in Vlaanderen en Nederland en Boon past er een aantal technieken van De Coster in toe o.a. de poëtische verwijzin- | |
[pagina 104]
| |
gen naar de maanden bij het begin van elk hoofdstuk. Hij heeft blijkbaar slechts de eerste honderd bladzijden kunnen voltooien want de rest van het boek is in de documentatie blijven steken. | |
4. ‘De leeuw van Vlaanderen’Sterker en anders dringt zich een vergelijking op met twee Vlaamse boeken, die dertig jaar vroeger dan ‘La légende d'Ulenspiegel’ (1867) zijn verschenen: ‘In 't wonderjaer’ (1837), het debuut van de Vlaamse auteur Hendrik Conscience, dat over hetzelfde onderwerp handelt, nl. over de Geuzenstrijd, en ‘De leeuw van Vlaanderen’ (1838), over het middeleeuwse Vlaanderen van 1302 en de Guldensporenslag. Conscience, die de zoon was van een Franse vader en een Vlaamse moeder, schreef in het zogenaamde ‘Vlaams’. De Coster, die de zoon was van een Vlaamse vader en een Waalse moeder, schreef in het Frans. De moedertaal, anders gezegd. De Coster miste door de taal eigenlijk de aansluiting met het Vlaamse volk, voor wie zijn boek uiteindelijk was bedoeld. Wel bereikte hij, een halve eeuw later, zowat de hele wereld, behalve Vlaanderen, Nederland en Frankrijk (de eerste vertaling in het Nederlands dateert van 1896 en had aanvankelijk weing succes; en in Frankrijk werd het boek al bij verschijnen gedoodverfd, maar dat had met De Costers archaïserende taalgebruik te maken). Hendrik Conscience kreeg in 1837-1838 wel degelijk bijna meteen aansluiting met het Vlaamse volk. De reden hiervoor was dat hij, vooral met ‘De leeuw van Vlaanderen’ aan het Vlaamse volk zijn identiteit, zijn zelfbewustzijn en zijn geschiedenis teruggaf. Vooral ‘De leeuw van Vlaanderen’ werd al meteen een nationaal volksboek: Consciences sterk geïdealiseerde, middeleeuwse Vlaanderen met zijn zwart-wit indeling in helden en verraders en zijn onwereldse vrouwenfiguren heeft vele generaties Vlamingen aangesproken! ‘La légende d'Ulenspiegel’ was literair gesproken een veel belangrijker en veel complexer boek dan ‘De leeuw van Vlaanderen’ en het hoofdpersonage Tijl Uilenspiegel, met zijn legendarische fratsen en zijn even legendarische vrijheidsdrang, was geschikter om een Vlaamse volksheld te worden dan Consciences naïeve held Robrecht van Béthune. Maar De Coster schreef in het Frans. Bovendien gaat de romantiek in Vlaanderen terug naar de Middeleeuwen en die zijn nagenoeg uitsluitend te situeren in Vlaanderen (met steden als Brugge, Gent, Ieper, later Leuven, Mechelen, Brussel en Antwerpen). Voor de Vlamingen uit de 19de eeuw was de Tachtigjarige Oorlog, die de splitsing in het Spaanse, katholieke Zuiden (Vlaanderen) en de pas opgerichte onafhankelijke, calvinistische Republiek der Nederlanden voor gevolg had, niet (meer) hun oorlog. De schei- | |
[pagina 105]
| |
ding met het Noorden was definitief, Vlaanderen behoorde bij het pas gestichte België. | |
5. SynopsisDe Coster heeft de geschiedenis van Uilenspiegel - en de Nederlanden - weergegeven van 1527 tot na 1585 in vijf boeken van ongelijke lengte. Het eerste - en langste - boek gaat over Uilenspiegels kindertijd en jeugd. 20 van de 85 hoofdstukjes refereren aan de Van Paemelbrochure ‘Het aerdig leven van Ulenspiegel’. Al meteen wordt de tegenstelling tussen Uilenspiegel en Filips II geaccentueerd. Beiden zijn in 1527 op dezelfde dag in de meimaand geboren. Uilenspiegel wordt tot zes maal toe gedoopt; Filips krijgt bij zijn doopsel zes geschenken. (Misschien zinspeelt De Coster in de uitvoerige behandeling van het doopsel op zijn eigen doopsel: 3 eeuwen later geboren, in 1827, zij het dan in augustus, werd hij gedoopt in de kapel van het paleis van de pauselijke nuntius te München. Monseigneur graaf Charles Mercy d'Argenteau d'Ochain was zijn peter en gaf hem zijn eigen naam Charles; markiezin Henriette de la Tour du Pin, moeder van de gestorven verloofde van de nuntius, was zijn meter. Maar daarover straks iets meer.) Uilenspiegel groeit op tot een extraverte schelm, een ‘picaro’; Filips tot een gesloten, wrede jongen. Na een conflict met de Damse geestelijkheid moet Uilenspiegel op pelgrimage gaan. Bij zijn terugkeer sterft zijn vader Klaas als ketter op de brandstapel. Hijzelf en zijn moeder Soetkin worden gefolterd en ook Soetkin sterft. Klaas heeft een schat gekregen van zijn ketterse broer en dat is de eigenlijke reden waarom Klaas op de brandstapel terechtkomt als ketter en waarom Soetkin en Tijl gefolterd worden. De schat wordt even later gestolen. Uilenspiegel evolueert door de dood van zijn ouders en de diefstal van de schat tot een wreker van zijn ouders en van Vlaanderen, dat door Keizer Karel eveneens wordt bestolen en gefolterd. De ‘as’ van Klaas symboliseert het bewustzijn van zijn taak. De goede toverheks Katelijne laat hem en Nele een grijsachtig vocht drinken. Hij krijgt tijdens een soort magische séance een ‘visioen’ met de opdracht ‘Trouve les Sept/Et la Ceinture’. Op dat moment is Uilenspiegel 39 jaar, maar het hele boek door heeft hij geen eigenlijke leeftijd. Net als Nele, die op dit moment minimum 30 en maximum 35 jaar moet zijn, is hij eeuwig jong. In het tweede boek zwerft Uilenspiegel door Vlaanderen en Wallonië op zoek naar de Zeven en de Gordel. Lamme vergezelt hem en die is op zoek naar zijn vrouw. Deze periode, 1559-1560 valt samen met de rege- | |
[pagina 106]
| |
ring van Margaretha van Parma, de landvoogdes van Filips II in Vlaanderen. In het derde boek keert Uilenspiegel naar Damme terug, ontmaskert een weerwolf die Grijpstuiver, de viskoopman en verklikker van zijn vader blijkt te zijn. Grijpstuiver vertegenwoordigt het kwaad en is een symbool van Alva want deze periode 1567-1571 valt samen met de terreur van de Hertog van Alva, de legeraanvoerder van Filips II in de hele Nederlanden. Grijpstuiver wordt terechtgesteld, wat een negatieve repliek betekent van de terechtstelling van Klaas. In het vierde boek, 1571-1573, sluit Uilenspiegel zich aan bij de watergeuzen. Hij verneemt dat de dief van Klaas' schat, die de duivelse minnaar van Katelijne blijkt te zijn, ontmaskerd is en terechtgesteld. Deze dief en ‘duivel’, Joos Damman, vertegenwoordigt eveneens het kwaad. Door zijn terechtstelling is nu ook de diefstal gewroken, maar Katelijne is door de waterproef zo toegetakeld dat ze sterft. Het vijfde boek, 1573-1584, speelt tijdens de periode dat Requesens landvoogd was van Filips II in Vlaanderen. Het Noorden verklaart Filips II van de troon vervallen en proclameert de Republiek der Nederlanden. Lamme vindt zijn vrouw terug, ze zat in de klauwen van het kwaad: een duivelse, dikke monnik, Lammes antipode. Nele roept de geesten op, door zichzelf en Uilenspiegel met een magische zalf in te strijken en zij verklaren Uilenspiegels opdracht. De Zeven zijn niet de onafhankelijk geworden Noordelijke provincies want in dit opzicht is Uilenspiegels opdracht onvoltooid, zelfs onvoltooibaar want de 17 provincies zijn niet meer samen. De Zeven betekenen de zeven hoofdzonden (of ondeugden) die door de evolutie van de tijd nu deugden zijn geworden; de Gordel is het vriendschapsverbond tussen België en Nederland, een soort Benelux-gedachte avant la lettre dus. Aan het slot van het boek ligt Uilenspiegel schijndood, maar als de geestelijke macht (de pastoor) en de wereldlijke macht (de burgemeester en de schepenen) hem laten begraven, verrijst hij. ‘Est-ce qu'on enterre, dit-il, Ulenspiegel, l'esprit, Nele, le coeur de la mère Flandre? Elle aussi peut dormir, mais mourir, non! Viens Nele.’ Daarna komt nog een zin. Over die slotzin graag iets meer aan het slot van dit artikel. | |
6. Een olifantBij monde van Bubullus Bubb, de uil uit de ‘Préface du hibou’, noemt de auteur zijn boek ‘cet éléphant que vous êtes 18 à essayer de pousser à la gloire’. Hij bedoelt er zijn 18 vrienden-etsers mee, die met 30 etsen de zgn. tweede uitgave van zijn boek verlucht hebben. Met ‘éléphant’ | |
[pagina 107]
| |
verwijst hij ongetwijfeld ook naar de omvang van zijn boek en vermoedelijk ook naar de opbouw, de structuur, het genre ervan. De ‘Légende’ lijkt inderdaad een wanstaltig geheel, hoewel de doorgezette queeste van Uilenspiegel naar de ‘Zeven en de Gordel’ én de zoektocht van Lamme naar zijn vrouw én ook de rechtlijnige afwikkeling in de tijd, van 1527 tot 1584, het boek tot een aanvaardbaar geheel maken. Ook de parallellen en/of tegenstellingen bv. de plastische en lyrische aanzetten van de maanden, de terechtstellingen van een Vlaams beeldhouwer, van Klaas, van Grijpstuiver, van Joos Damman, de folteringen van een aapje en van katten door de jonge Filips, later van Soetkin en Tijl, van Katelijne, de volgehouden tegenstelling Uilenspiegel-Filips II, De Nederlanden-Spanje maar ook Klaas-Karel V en Lamme-Broer Adriaensen Cornelis zijn ordenende en bindende structuurelementen.
Natuurlijk is het boek geen evenwichtig opgebouwde klassieke 19de-eeuws roman. Het is meer een volksepos dan een historische roman en zijn chaotische, grillige bouw benadert die van een 18de-eeuwe prozaverhaal: een soort vergaarbak van brieven, dagboek, liedjes, beschouwingen, verhalen... Eigenlijk beantwoordt het boek aan veel genres maar breekt er telkens weer mee. Het is een historische roman want het handelt over bekende personages en is goed gedocumenteerd. Maar de auteur neemt een loopje met de geschiedenis, hij schematiseert en plaatst het geheel buiten de tijd. Het is een legende want het sluit aan bij de populaire literatuur, bevat veel folkloristische elementen en karikaturaal getekende personages. Maar de intrige is complex en de avonturen hebben een diepere zin. Het is een jongensboek, en als zodanig is het ook herhaaldelijk bewerkt, want de toon is didactisch, het familiegeluk wordt opgehemeld, goed en kwaad zijn zwart-wit getekend en de jonge held wordt nooit volwassen. Maar andermaal: de intrige is complex, de held blijft een onaangepaste en het verhaal blijft open. Het is een gedicht, de uil noemt de schrijver trouwens ‘monsieur du poëte’, en de herhalingen, de zinsmelodie, de archaïserende taal zijn poëtiserend. Maar het boek is en blijft een verhaal. En natuurlijk is het ook een epos! Het gaat over een hele gemeenschap, verteld langs een van zijn leden om en dit personage groeit uit tot een symbool: de vrije mens. Er is ook doorlopend een tendens tot epische vergroting, waardoor Vlaanderen uitgroeit tot een wereld en daar hebben de Russen allicht hun eigen onmetelijke land in herkend. Het is ook een boek vol magie wanneer men bv. de overigens poëtische episodes met de geesten, de hallucinaties of visioenen onder invloed van tovermiddelen (of drugs) beklemtoont. In die episodes heeft De Coster de symboliek van de vrijmetselarij ondergebracht: getallensymboliek, bv. de | |
[pagina 108]
| |
Zeven, de Gordel, lichtsymboliek, parallellen met ‘Die Zauberflöte’ van Mozart. En natuurlijk is het ook gedeeltelijk een schelmenroman én een liefdesroman! Het is dit alles tegelijk, maar stijgt ook boven dit alles uit. Boven ieder genre, boven iedere ideologie. Het is een hymne aan de vrijheid, de persoonlijke vrijheid en de gewetensvrijheid en aan het optimistische, ongetwijfeld wat naïeve geloof in de vooruitgang, in de toekomst. Door die universaliteit is het boek dan ook voor zo vele en zo verscheidene wagens gespannen, waarover straks graag iets meer. | |
7. Charles de Coster, vlaming of waal?Het boek verscheen op 31 december 1867, opdat het toch nog in aanmerking zou komen voor de Belgische Vijfjaarlijkse Staatsprijs, die het natuurlijk niet kon ontgaan, maar even natuurlijk niet heeft gekregen. Het is De Costers eerste, maar niet zijn laatste desillusie met dit boek. Ook de zorgvuldig voorbereide uitgave van 1869 sloeg niet aan. En het zou nog tot 1893 duren voor een min of meer volkse herdruk verscheen - De Coster was in 1879 in armoede gestorven. Het past hier misschien om iets over Charles de Coster zelf te zeggen. Hij heeft eigenlijk op nagenoeg ieder terrein gefaald. In zijn studies aan de Brusselse ULB, in zijn jarenlange platonische liefde voor Elisa Spruyt, als bediende bij de bankmaatschappij La Société Générale en twintig jaar later als professor geschiedenis en Franse cultuur met een hoge wedde aan de Krijgsschool, wat hij reeds na één jaar opgaf. Wel bleef hij tot zijn dood repetitor Frans aan de militaire school, een baan ver beneden zijn bekwaamheid. Hij was een onaangepaste, net als zijn personage Tijl Uilenspiegel. Ook als schrijver leek hij gefaald te hebben, al hadden zijn ‘Légendes flamandes’ uit 1858 enig succes gekend. ‘La légende d'Ulenspiegel’, die negen jaar later verscheen, droeg de sporen van zijn evolutie: via liberale artistieke milieus en de ULB was hij terechtgekomen in het anticlerikale vrijmetselaarsmilieu en geëvolueerd naar het utopische socialisme van o.a. Fourier en Prud'homme. Maar zijn fascinatie voor het Vlaamse, germaanse element in België en Nederland was al gebleken uit zijn journalistieke bedrijvigheid in het blad ‘Uylenspiegel - journal des ébats artistiques et littéraires’ van de kunstschilder Félicien Rops. Daarin schreef hij anticlerikale, humanistisch-democratische, anti-bourgeoisstukken, waarin zijn voorkeur voor de kleinen tot uiting kwam. Hij toonde zich vol begrip voor de Vlaamse taaleisen. Hij was ontegensprekelijk een overtuigd democraat en zag het nut en de noodzaak in van de twee talen en culturen in de staat België die | |
[pagina 109]
| |
hij bedreigd wist door Frankrijk en nooit meer verenigbaar met Nederland. Daarvan is de neerslag te vinden in ‘La légende d'Ulenspiegel’!
In Wallonië-Brussel, had men wel wat moeite met het Vlaamse karakter van De Costers ‘Légende’. De literatoren Mockel-Thiry-Liebrecht hebben een potsierlijke communautaire ‘roddel’ verspreid, die vele jaren stand heeft gehouden: Charles de Coster zou niet de zoon van een Vlaming en een Walin, maar een volbloed Waal zijn geweest! Zij beweerden, met als enige bewijzen uitspraken van boezemvriend Félicien Rops, dat Charles de natuurlijke zoon was van zijn peter, monseigneur graaf Charles Mercy d'Argenteau. Deze graaf was een kleurrijke figuur: hij was huzarenofficier onder Napoleon, aide-de-camp van Willem I van Nederland, plotseling geestelijke na de dood van zijn verloofde en vervolgens bliksemsnel aartsbisschop en pauselijk nuntius te München. De ouders van Charles, Augustijn de Coster uit Ieper en Anne-Marie Cartreul uit Hoei, waren hofmeester en linnenjuffrouw van monseigneur graaf Charles. Overigens is er nog een tweede ‘roddel’: de bekende socialistische politicus Camille Huysmans, toen burgemeester van Antwerpen, had van een familielid van monseigneur graaf Charles vernomen dat niet de pauselijke nuntius, maar zijn oudste broer graaf François de vader was! Huysmans heeft met duivels genoegen de aartsbisschop vrijgepleit, maar toen zijn theorie geen hout sneed, heeft hij met even duivels genoegen gemeend Charles de Coster nader te kunnen brengen bij ‘Willem die Madoc maecte’, de 13de eeuwse schrijver van ‘Van de Vos Reinaerde’, ‘die vermoedelijk tot de geestelijke stand had behoord’, aldus Huysmans. Reinaert en Uilenspiegel waren Huysmans paradoxale modellen. Zelf was hij van Waalse afkomst en een natuurlijk kind, die het tot eerste minister en burgemeester van Antwerpen had gebracht. Het duidelijk chauvinistische Waalse driemanschap wilde De Coster tot Waal maken en beweerde dat hij in zijn ‘Légende’ alleen maar Vlaams had willen doen, dat het boek niet spontaan uit zijn ziel was opgeweld, wat dit ook moge betekenen; de paradoxenjager Huysmans evenwel schakelde De Costers boek, ongeacht de taal én de volgens hem Waalse afkomst van de auteur, resoluut in bij de Nederlandse literatuur. Ondertussen hebben de advokaat Georges de Froidcourt en de geoloog Roger Gheyselinck - deze laatste in een zeer emotioneel pleidooi ‘De dood van taai geroddel’ uit 1969 - ‘bewezen’ dat Charles de Coster echt wel de zoon is van Augustijn uit Ieper. Met de moeder had niemand ook maar enig probleem, ze was immers een Walin; wel hebben Vlaamse verdedigers haar minder mooi gemaakt als de Waalse literaten beweerden dat ze geweest was. | |
[pagina 110]
| |
Ik vertel de ‘roddel’ na, maar besef best dat ‘roddel’ hardnekkig is. De Costers adellijke afkomst staat nog steeds geboekstaafd in meer dan één gezaghebbend naslagwerk!
Naar mijn mening is de sterkste satirische passage in de ‘Légende’ het verhaal van Uilenspiegel die in Ieper, de geboorteplaats van zijn vader, in de Sint-Maartenskerk koster wordt: ‘bedeau’, het kan ook suisse betekend hebben, maar het klinkt mooier met die allusie op De Costers naam. Uilenspiegel rooft de schapraai van de waanzinnig vretende en zuipende kapittelproost leeg en slaagt erin de proost te doen geloven dat de heiligenbeelden uit de kerk de dieven zijn. De woedende proost slaat de beelden stuk - averechtse allusie op de Beeldenstorm die in de Westhoek ontstaan is o.a. uit onvrede tegen de geestelijkheid. Ook Sint-Maarten is kapot geslagen. Als even nadien de processie moet uitgaan dwingt de angstige proost de klokkenluider om Sint-Maarten te vervangen. Uilenspiegel strooit jeukpoeder in de gewaden van alle processiegangers, ook van de klokkenluider die bovenop zijn stellage niet mag verroeren. De Coster beschrijft uiterst plastisch de zich als apen krabbende en tenslotte rennende processiegangers. De klokkenluider doet het uiteindelijk in zijn broek en zijn dragers rennen nog harder want ze zijn overtuigd dat het gaat regenen... | |
8. Vertalingen en aanpassingen‘La légende d'Ulenspiegel’ werd in de 20ste eeuw in Duitse vertaling, even later ook in Deense, Zweedse, Engelse een groot succes. Maar vooral in Oost-Europa, de USSR, Polen, het Servo-Kroatisch en het Tsjechisch werd het boek een onvoorstelbare bestseller. Destijds - en nu nog schijnt het - was het in Rusland goed voor een miljoen exemplaren per jaar! In de Latijnse landen sloeg het niet zo goed aan, Frankrijk negeerde het zelfs - kort na verschijnen schreef een Parijs criticus dat hij het spijtig vond dat het zo slecht uit het Vlaams was vertaald. Frankrijk heeft De Coster archaïserend taalgebruik, zijn ‘Belgisch’ nooit au sérieux genomen. In Wallonië was er verzet tegen de Vlaamse geest van het boek, in Vlaanderen tegen het antiklerikale karakter ervan; Richard Delbecq had het al vroeg, nl. in 1896, in het ‘Nederlands’ vertaald. Vervolgens werd de Uilenspiegelfiguur aangepast, ik bedoel: in Vlaanderen, al is ook in het Engels bv. iets gelijkaardigs gebeurd. In 1903 schreef Antoon Moortgat een naief-volks katholiek drama ‘Uilenspiegel’. In 1904 plagieerde een zekere Auctor, die de journalist Jan Bruylants bleek te zijn, de ‘Légende’ van De Coster. Hij noemde ‘zijn’ boek-in- | |
[pagina 111]
| |
wekelijkse-afleveringen ‘Tijl in Vlaanderen’ en liet het spelen in de Franse revolutie: Tijl vocht er tegen de sansculotten, de vrijzinnigen. Het boek kende een overdonderend succes. (De Coster speelde omstreeks 1870 met het idee rond om een nieuwe Uilenspiegel te situeren in de Boerenkrijg, allicht wist Auctor daarvan.) In 1921 kwam zelfs een vervolg op ‘Tijl van Vlaanderen’: Uilenspiegel wordt dan aan het front gefusilleerd, maar vanzelfsprekend verrijst hij! (Hier past, als curiosum, een verwijzing naar een van ‘La légende d'Ulenspiegel’ in het Engels. Het boek werd twee keer integraal vertaald: in 1922 door F.M. Atkinson en in 1934 door Alan Ross Macdougall, met een inleiding door Camille Huysmans en houtsneden door Frans Masereel, herdrukt in 1943. Maar de derde, eigenlijk de eerste, ‘vertaling’ en bewerking door Geoffrey Withword, gepubliceerd in Londen in 1918 en herdrukt in 1978 is wel heel curieus. Uilenspiegel wordt hier ideologisch ‘gebruikt’ volgens de noden van die tijd: ‘the sinister figure of the king of Spain broods over it all like a Kaiser and the episodes of stake and torture are recorded with a realism which might appear exaggerated had not modern Belgium - though in terms of “scientific warfare” - an even more devilish tale to tell.’ (Preface). Withword heeft De Costers boek zo geëxcerpeerd dat het de gruwelijkheden van de Eerste Wereldoorlog oproept en tegelijk de zaak van de Geallieerden dient! Zijn ingrepen in de tekst (weglatingen, verschuivingen) en in de schriftuur, (‘some slight modification of the original text’ en ‘a touch of rhetoric’ deelt hij mee in zijn ‘Preface’) gaan verder dan alles wat met Uilenspiegel en ‘La légende’ in Vlaanderen is gebeurd want het boek wordt gepresenteerd als zijnde van Charles de Coster zelf en het heeft niets meer met de oorspronkelijke ‘Légende’ te maken. De Costers complexe boek werd versmald tot alleen maar een ‘verhaal’ en het is vooral d.m.v. deze bewerking dat ‘La légende d'Ulenspiegel’ in Groot Brittanië en Amerika bekend is geworden! Ik heb geen gegevens over soortgelijke bewerkingen in andere taalgebieden - censoren als deze Geoffrey Withword zijn in staat om ‘La légende’ aan welke ideologie ook aan te passen.) Terug naar Vlaanderen, waar m.i. boek en personage minder geraffineerd werden aangepast aan de zgn. ‘noden’ van de tijd. In 1925 en 1930 verschenen de nationalistische, expressionistische toneelstukken ‘Tijl I’ en ‘Tijl II’ van Anton van de Velde: Tijl wil Vlaanderen bevrijden van het franskiljonisme maar staat symbool voor de traditionele waarden van het katholicisme. In 1944 publiceerde dezelfde Anton van de Velde een historische roman ‘Nele van Ingedal’, waarin Tijl tegen de ketters vecht omdat hij Vlaanderen katholiek wil houden en met Nederland verenigd wil zien - als het maar katholiek blijft. | |
[pagina 112]
| |
Dat het Uilenspiegel-personage ‘gebruikt’ werd door het nationalisme was kenmerkend voor de periode tussen de twee oorlogen; zijn ‘bekering’ evenwel - de vrije denker die katholiek wordt - was al in de 16de eeuw begonnen! Korte tijd nadat Filips II het volksboek over Uilenspiegel op de index had laten plaatsen verscheen er een katholieke Uilenspiegel. De brochure bij Van Paemel die De Coster heeft gelezen en gebruikt is binnen deze katholieke traditie te situeren, maar De Coster heeft het vroegere anticlerikale karakter van Uilenspiegel hersteld en aangedikt. In 1965 tenslotte heeft Hugo Claus voor de Leidse universiteit De Costers tekst en ideeën Clausiaans vertaald. Hij is de enige die ook een hommage brengt aan Charles de Coster. | |
9. Vertalingen in het NederlandsDe eerste vertaling van ‘La légende d'Ulenspiegel’ in het Nederlands door Richard Delbecq (1896) is zeer ten onrechte ‘slecht’ genoemd, ik vind ze integendeel sterk en origineel. Té origineel want vaak creatief Westvlaams! Deze vertaling werd herhaaldelijk herdrukt, het laatst in 1977. Toen bleek het nodig om zo'n 200 woorden achterin te verklaren in modern Nederlands opdat het boek nog min of meer leesbaar zou zijn. Dat sommige gedeelten, o.a. de ‘bordeelscène’, ingekort zijn ligt waarschijnlijk niet aan de preutsheid van de vertaler maar aan de gebruikte versie - pas in 1959 heeft Joseph Hanse de definitieve tekst gepubliceerd. Alle uitgaven en vertalingen van voor 1959 zijn blijkbaar onvolledig. De tweede veel verspreide vertaling, naast heel wat minder belangrijke vertalingen en bewerkingen, is gemaakt door Theun de Vries en gepubliceerd in 1947. Ze is eveneens vaak herdrukt, het laatst in 1972. Ook De Vries baseerde zich op een onvolledige tekst maar vertaalde soms onjuist en geeft vaak een al te vrije interpretatie van het origineel. Zo luidt de openingszin bij De Vries: ‘De meimaand ontsloot de bloemen van de meidoorn en toen werd Uilenspiegel te Damme geboren, als zoon van Claes.’ Dit is heel wat anders dan: ‘A Damme, en Flandre, quand mai ouvrait leurs fleurs aux aubépines, naquit Ulenspiegel, fils de Claes.’ (Te Damme in Vlaanderen, toen de meimaand de bloesems aan de hagedoorns opende, werd Uilenspiegel, de zoon van Klaas, geboren.) Voor De Coster is Damme, Vlaanderen, hoogst belangrijk, voor De Vries lijkt de meimaand belangrijker te zijn. Zo is bijna elke zin aanvechtbaar.
Omdat De Costers boek me bij lectuur fascineerde én omdat de 150 houtsneden van Frans Masereel om zo te zeggen voor het eerst in een Nederlandstalige uitgave van ‘La légende’ zouden worden opgeno- | |
[pagina 113]
| |
men - een eerdere vertaling met de houtsneden van Masereel zou tijdens de tweede wereldoorlog in Antwerpen integraal zijn verbrand - heb ik een nieuwe vertaling gemaakt, die in 1984 bij Malegijs, Kemmel is verschenen. Ik heb de meest recente editie van Joseph Hanse ‘Edition définitive’ (Deuxième Edition, 1965) gevolgd, zodat deze vertaling eigenlijk de eerste is die volledig teruggaat naar het origineel. Ook heb ik voor het eerst de ‘Préface du hibou’, waarin De Coster zich zeer bewust toont omtrent de gedurfdheid van zijn boek, voor het eerst in het Nederlands vertaald. De meeste vertalers, ook in andere talen dan het Nederlands, hebben de betekenis van ‘Préface du hibou’ onderschat en dan ook deze tekst niet vertaald. Mijn vertaling van 1984 moet ik nu afwijzen: ze is te gejaagd ontstaan en bevat heel wat zetfouten en inconsequenties. Toen het Davidsfonds een herdruk ervan voorstelde voor 1989 heb ik mijn vertaling uit 1984 grondig hernomen. Persoonlijk geloof ik ook dat de etsen van Pieter Breughel beter de geest van het boek weergeven dan de houtsneden van Masereel. Werk van James Ensor had eigenlijk met evenveel recht gekund.
Er is geschreven dat de Légende onvertaalbaar zou zijn. Is ze dit enkel in het Nederlands? Misschien - ik heb niet kunnen nagaan hoe Duitse, Engelse, Russische, Poolse enz. vertalers bepaalde problemen hebben opgelost. Het kan dat sommige problemen voor hen niet golden. De Légende wil nl. een Belgisch boek zijn: Frans qua taal maar met Vlaamse, zelfs dialectische inslag. Met Belgisch bedoel ik dan: 19de eeuws Belgisch, toen de artistieke liberale, Brusselse milieus die De Coster frequenteerde België als verfranst aanzagen, toen ‘le flamand’ voor hen een reeks dialecten was, maar zijzelf tevens met ‘le génie flamand’ dweepten. Bovendien wilde De Coster een patina over zijn taal leggen, ze archaïseren en ze daardoor wellicht tot een soort Belgisch Frans maken. Hardnekkig is het misverstand, zelfs nog bij Gheyselinck in 1969, als zou De Coster een 16de eeuws Frans hebben geschreven, zoals Rabelais of Ronsard. De taalkundige Jean-Marie Klinkenberg heeft de taal van De Coster grondig bestudeerd. Zijn ‘Style et archaïsme dans la Légende d'Ulenspiegel’ omvat twee delen, samen 783 pagina's. Klinkenberg verwerpt de opvatting van een 16de eeuws Frans en noemt De Costers zgn. archaïsmen meteen begrijpelijk omdat hij er een reeks technieken in toepast, de echte archaïsmen zijn gering in aantal. De Coster vervormt bv. bekende woorden: babouines in plaats van babines, buverie in plaats van beuverie. Soms wijzigt hij de schrijfwijze bv. Nopces et ripailles in plaats van noces et ripailles. Soms maakt hij bijwoorden en zelfstandige naamwoorden tot bijvoeglijke naamwoorden bv. le populaire belgique in plaats van le peuple belge. Hij gebruikt massaal affixen bv. ensemblement in plaats van ensemble, nonchaloir et désespérance in plaats van noncha- | |
[pagina 114]
| |
lance et désespoir. Hij houdt van versteende uitdrukkingen bv. se tenir coi en koppels van termen bv. nobles et ignobles. Hij maakt opsommingen die hij verder in de tekst verklaart. Zodoende wil hij een sfeer oproepen, die van de 16de eeuw en poëtiseert hij a.h.w. in en door de taal. Ook op die manier manifesteert hij zijn vrijheid tegenover het Frans uit Frankrijk. Wat doe je als vertaler met dit alles? De taal van Marnix van Sint-Aldegonde of Carel Van Mander of P.C. Hooft pasticheren? Delbecq schreef resoluut een zeer creatieve, soms archaïserende taal; Stijn Streuvels deed in zijn vertaling van ‘Légendes flamandes’ hetzelfde d.w.z. hij streuvelde De Coster. Resultaat: quasi onleesbaarheid, een behoefte aan woorduitleg én een indruk van verouderd zijn die De Costers teksten nooit hebben. Ik wilde dit euvel vermijden en heb geopteerd voor een moderne taal met nogal wat eigen vindingen bv. hibouse (hibou en bouse koeiedrek) wordt uilin of vuilin; docteur ès fricassées wordt doctor in de spijsbegeerte, Broer Adriaensen Vauriaensen wordt Broeder Loeder Adriaensen enz. Ik heb de jij-vorm verkozen boven de Brabantse gijvorm. Ook het onnederlandse tegenwoordig deelwoord, een manie bij De Coster, heb ik zoveel mogelijk vervangen. Ik heb niet geopteerd voor het Zuidnederlands (wat nu in Van Dale Belgisch heet) omdat ik dit vaak als ‘niet meer zo gebruikelijk’ aanvoel. Tot zover leek mijn optie haalbaar en consequent. Er was evenwel een tweede moeilijkheid: De Costers zogenaamde ‘Vlaams’. Het zijne, inderdaad. Men heeft geschreven dat dit 16de eeuws Vlaams zou zijn, vanuit de opvatting dat De Coster ook 16de eeuws Frans schreef. Ik ervaar het veeleer als kromspraak: la cuyte, la dobbel-kuyt, la dobbeleknollaert (dit zijn biersoorten), miesevangers en meesevangers, une muske conyn, la cloche dite Wacharm, Keyser Karel is op 't groot marckt, stockfisch, une koekebacke, Staet op! staet op! ik 't bevel, vuilen hond! Ik had net als Delbecq en De Vries dit De Costers Vlaams kunnen vernederlandsen, maar dan was zijn bedoeling - een Vlaamse sfeer brengen in de Franstalige tekst - volkomen verdonkeremaand. In niet Nederlandse vertalingen kunnen die zgn. Vlaamse woorden zonder meer blijven staan en dan met een asterisk verklaard worden - ik heb ze gecursiveerd en in hun allerminst consequente spelling bewaard. Ik voelde me niet geroepen De Costers zgn. 16de eeuws Vlaams te verbeteren, maar wilde toch wel laten merken dat ik er niet over had gelezen. Een uitzondering vormen, vermoed ik, de namen van cafés maar het zou kunnen dat ik interpreteer. Ik geloof nl. dat daar enig systeem in zit: sommige zijn eentalig Nederlands of Frans, andere tweetalig. Zo was het vroeger in België, zo is het nog vaak.
Tot besluit: graag iets over de slotzin. Het was geen echt vertaalprobleem, ik had te vertalen wet er staat. En er staat, althans volgens | |
[pagina 115]
| |
Hanse: ‘Et il partit avec elle en chantant sa dixième chanson, mais nul ne sait où il chanta la dernière.’ (En hij vertrok samen met haar, zingend zijn tiende lied, maar niemand weet waar hij het laatste heeft gezongen.) In het Nederlands heeft men ‘il chanta’ tot nu toe steeds vertaald als ‘hij zou zingen’ of ‘hij zal zingen’. Logisch want Uilenspiegel is onsterfelijk! Maar er staat: ‘il chanta’, Passé Simple. Dus: ‘hij heeft gezongen’. Dat zou dan kunnen betekenen dat Uilenspiegel, die ondertussen een symbool is geworden - ‘Est-ce qu'on enterre, dit-il, Ulenspiegel, l'esprit, Nele, le coeur de la mère Flandre? Elle aussi peut dormir, mais mourir, non! Viens Nele!’ - door de slotzin ‘mais nul ne sait ou il chanta la dernière’ wel degelijk gestorven is. Hij diende niet te sterven om een symbool te kunnen worden, hij was reeds een symbool! Maar hoe is het gesteld met de vrijheid als het symbool ervan dood is? Dat de held hier opnieuw de status van gewoon sterveling krijgt, zou paradoxaal zijn! Andermaal een Uilenspiegeliaanse paradox allicht? Ook dat het verhaal plotseling gesitueerd zou worden ‘à une époque donnée dans le passé’ zoals prof. Hanse in een brief aan Prof. Nachtergaele probéért te verklaren, lijkt me niet overtuigend. Misschien mocht daar eigenlijk niet staan wat er staat! Een inconsequentie van de auteur allicht? De Coster gaat trouwens in deze slotzin weg van de volkse traditie: het volk ‘weet’ toch dat Ulenspiegel zijn laatste lied, zijn zwanezang in Damme heeft gezongen! Voorts zou het voor de jagers op symbolen erg mooi zijn geweest om in de slotzin ‘sa sixième chanson’ te lezen. Uilenspiegels laatste lied zou dan inderdaad zijn zevende zijn geweest en het hele boek door is er zoveel te doen rond die zeven. Maar prof. Hanse heeft de liederen goéd geteld en Roger Gheyselinck bv. niet: er zijn er inderdaad negen en geen zes! Ik herhaal: mijn probleem als vertaler was het niet, ik heb vertaald wat er in de ‘Edition définitive’ van prof. Hanse staat. Toch zou het best kunnen dat De Coster zélf de liederen slecht heeft geteld want door ‘sixième’ en ‘il chantera’ wordt de realiteit overstegen, wat in de slothoofdstukken van ‘La légende’ gebeurt, terwijl ze door ‘dixième’ en ‘il chanta’ bevestigd wordt. Wij zullen wel nooit achterhalen wat er hoort te staan, het lijkt Uilenspiegels laatste frats te zijn. Maar intussen blijkt toch ook dat De Costers Uilenspiegel, meer dan 120 jaar na de publikatie van de ‘Légende’, zijn laatste lied nog steeds niet heeft gezongen! |
|