Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
De beek en haar geheim 1857-1859
| |||||||||||||||||||||||||
Het Beekwater-thema bij Gezelle
| |||||||||||||||||||||||||
HandschriftenIk wil aan het Gezelle-corpus twee nauw-verwante gedichten - of één gedicht? - toevoegen, door twee bladen handschrift, en dan nog eens drie bladen handschrift bij elkaar te voegen. De 5 bladen zijn in hetzelfde grote snellopende geschrift geschreven, met bruine inkt, verso huiswerken. Tussen blad 1 en 2 is inhoudelijk een volstrekte samenhang, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
en ook tussen 3, 4 en 5. Het geschrift lijkt ook in 3, 4 en 5 compacter. Ik maak dus twee groepen: Hs I a Komt die weet van dichten De Jubileumuitgave heeft die handschriften gereproduceerd, maar heeft geen verband gelegd tussen I a en b noch tussen I en II. Er staan bovendien zeer vele fouten in de ontcijfering. Wat hier volgt, is niet de reproductie van het handschrift. Ik geef meestal de laatste correctie van het handschrift. Met al de vele andere correcties, aarzelingen, pogingen, aanzetten - werd hier geen rekening gehouden. De dichter ontmoet 's nachts, alleen in de maneschijn, de snellopende beek. Te Roeselare liep de Mandel vlak naast de muur van het college. Het eerste gedicht zal ik De Mandel noemen, het tweede Beekwater. | |||||||||||||||||||||||||
DateringHs I a is verso een huiswerk van B. Vermeesch Die jongens zaten in Gs Poësis in 1858-59.
In klaswerken van leerlingen komt het beekwater- of waterthema voor tussen 1857-59: De Bron, Aen het water, Kostbaer is 't water, Het water, Aen 't water van de Mandelbeke. | |||||||||||||||||||||||||
Analoge thematiek
|
1. | Geclassificeerd bij KG 183 (besproken Jub KG 270): lachepitjes van de beke (Gij loopt over... wateren en / 't leutige beekske plooit / Zijn lipkes en lachend en schate[rend] / met krinkelkes overstrooid). Het aangezicht van de beek. |
2. | Bij KG 216 (besproken Jub KG 272): water dat voorbij mij gaet... De dichter geeft een traan mee aan de voorbijsnellende vliet. |
3. | Bij KG 216 (besproken Jub KG 79): twee beken naast elkaar. |
4. | Bij GGG 34 (besproken Jub KG 79): 't docht mij 'k zag twee beken spruiten. |
5. | Bij GGG 115 (besproken Jub KG 160): 's menschen leven is als een beke... |
6. | Bij KB 213 (niet gepubliceerd) een nog nauwelijks leesbaar potloodhandschrift met o.a. 'k hoorde noch de beke / noch heur lied / en in heel de streke 'en / Hoorde ik niet (een 19-tal regels). De stille beek. |
Gedrukte gedichten
1. | Hoort (GGG 34): de twee beken. 1858-1877? |
2. | Vaart voort (GGG 71): de gang van de beek. 1859-1860? |
3. | Van de Wilgen (GGG 104): de wilgen aan de beek. 1859 |
4. | 't Er viel ne keer (LV 3): het bladje op het water. 1859 |
5. | Het water is een wonder ding (LV 177 en 350): wonderlijkheid van het water. 1860 |
6. | Op de Speije, bij nachte (LV 170). 1858, dezelfde thematiek (speie = sluis). |
Een verwant handschrift
Een klein stukje handschrift lijkt tot dezelfde inspiratie te behoren: we noemen het Hs A
Handschrift A
Is dit niet het dagworden na de nacht doorgebracht bij de beek?
Noten
Alle handschriften in het GM.
HS Ia, geclassificeerd bij KG 182, gereproduceerd KG 268
G publiceerde het daaruit geabstraheerde kleengedichtje Komt, die weet van dichten
HS Ib, bij KG 164; zie KG 242. Daaruit KG 't Is de Mandel
HS II, bij KG 187; zie KG 282. Daaruit KG Och of alle menschen
Alle verwijzingen zijn naar de Jubileumuitgave. [Zie ook J. Boets, Verzameld Dichtwerk, deel 2, p. 207 en deel 7, p. 207 en 213].
Sleutel
/ /: | strepen door redacteur toegevoegd voor het begrijpen |
...: | onzekere lezing |
[ ]: | toevoeging door redacteur |
( ): | woorden die G doorstreepte, maar die nodig zijn voor het ritme |
ij: | door redacteur gepunt |
Het is soms onduidelijk of er i of e staat | |
nummering: | door redacteur |
Jub: | Jubileumuitgave van G. Gezelle's Volledige Werken, Standaard, 1930 |
GGG: | Gedichten, Gezangen en Gebeden |
KG: | Kleengedichtjes |
KB: | Kerkhofblommen |
LV: | Laatste Verzen |
De Gedichten
[De Mandel]
HS I
HS Ib
[Beekwater]
II a
die lijk snoeren altemael
II b
II cGa naar voetnoot(5)
Bespreking
De eerste betekenis van dit gedicht is een godsdienstige: het beekwater, een stuk zuivere natuur, doet de wil van God: toen God het water schiep beval hij het, neer te dalen (het water loopt van hoog naar laag). Dat neerdalen krijgt een morele betekenis: het is de nederige houding die de goede is. Het water voert het bevel uit. Overal wordt hem dat dalen verhinderd (door keien, gras, boorden etc.); maar het water biedt luid prostesterend weerstand tegen die weerstand. De dichter wenst, dat alle mensen zich zouden gedragen als het water. Hijzelf wenst ook zo te worden: liever vallen dan in iets de wil van God ontgaan. Gezelle heeft hier, bij het begin van zijn bewuste leven, een klaar en duidelijk levensprogramma omschreven, dat hij ook tot in de dood trouw is gebleven.
Het is echter mogelijk dit gedicht daarenboven psychologisch, of dieptepsychologisch te verklaren.
Het beekwater is een deelverzameling van het water.
De symboliek van het water bij Jung, Bachelard, M. Eliade, behelst vooral de aspecten:
- | moederlijkheid; |
- | identiteit en dualiteit (mannelijk en vrouwelijk); |
- | taal; |
- | vloeien naar beneden. |
Gezelle heeft die aspecten van het water pregnant verwoord. Ik zie in dit gedicht vooreerst drie actanten: God, de beschikker, de vader die het bevel geeft. Het bevel aan het water luidt: ‘daal tot aan de schoot’; de beek, die het bevel uitvoert, en met een onstuitbare drift naar beneden ijlt: het kind dus; een wezen, dat daar op de laagste plaats bereikt wordt: een schuimvat onder een doek van schuim, waar onophoudend ‘sturtgegons’ heerst, dat zijn brede schoot ontbindt en groot (betekent ook: zwanger) wordt. We mogen daarin misschien een moederlijke instantie zien. Want het doel van de queeste ligt wel daár: daar heel beneden waar dat verborgen spatten en schuimen gebeurt, de schoot.
Maar dat is niet alles. Er zijn tegenstanders: stenen en keien en grassen. Doór die tegenstand tegen die tegenstanders spreekt de beek. En dat is nu voor Gezelle het belangrijkste, de stem van de beek.
De dichter ontmoet de verleidelijke beek, 's nachts in de maneschijn; hij wil die belevenis meedelen aan iemand ‘die weet van dichten’. Het is voor de dichtkunst dat het aanschouwen en het horen van de waterval van belang is. De stem van het water zal in de poëzie weerklinken, de dichter wil aan het water gelijk worden.
Die stem ontstaat door tegenstand tegen alles wat het water verhindert de wil van de vader uit te voeren of de moeder te zoeken.
De Mandel is mannelijk, in het Frans is la Mandelle vrouwelijk, en het water is dan weer onzijdig. ‘Zijn schoot ontbinden’Ga naar voetnoot(6) (baren) is ook dubbelzinnig: het is mannelijk en vrouwelijk tegelijk.
In de oedipale situatie zijn we gewoon, de vader te zien als degene die aan zijn zoon verbiedt de moeder te willen. Hier is het omgekeerde het geval. Moeten we dan begrijpen dat de vader een geslachtelijk onbeslist wezen beveelt aan de moeder gelijk te worden? De stem van de dichter zou dan de moederlijke stem moeten worden, die het ‘diepgedoken woord’, het woord van de moeder, zou moeten vertolken.
Ik weet niet, of dit een juiste of mogelijke interpretatie is. Maar gezien Gezelles familiale situatie, waar de vader het geestelijk en materieel welzijn van de kinderen behartigde, en waar Guido de oudste was, die de zorg met de vader deelde; zijn leraarssituatie, waar hij als priester (in soutane) voor zijn leerlingen ook de moederlijke rol vervulde; zijn dichterspositie, waar hij zegt dat hij zijn gedichten baart en verzorgt - zou het niet onaannemelijk zijn dat de dichter in een psychisch moederlijke situatie terechtgekomen is, en in wezen door de wil van de vader. In Gezelles thematische wereld zie ik vele sporen van juist die psychische houding.
Daarom denk ik dat zulke interpretatie van deze tekst, die door Gezelle nooit zó gepubliceerd werd, maar die toch wel een heel belangrijk psychisch evenement weergeeft, niet onmogelijk is.
In 1859 heeft Gezelle die thematiek religieus uitgebreid: in 't Er viel'ne keer een bladtjen / op het water heeft hij de eenheid van beweging van het bladje met het water gebruikt als beeld voor de volledige eenheid van de wil van het schepsel met de wil van het Al, gezien als Al-moeder.
- voetnoot(1)
- schenkt = schijnt.
- voetnoot(2)
- wompel: nénuphar (De Bo).
- voetnoot(3)
- slei: lap (De Bo).
- voetnoot(4)
- vrecht: vracht, last.
- voetnoot(5)
- Hier begint de strofevorming.
- voetnoot(6)
- ontbinden: verlossen, in toepassing op eene kraamvrouw (WNT).