Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Jacobus van Gruitrodes Speculum saecularium hominum (cap. 1) in Middelnederlandse vertaling
| |
[pagina 37]
| |
wel wat de materiële vorm van de codex, als wat zijn inhoud en zijn geschiedenis betreft, ontbreken in die beschrijving een aantal niet onbelangrijke gegevens. De aanvullende noten die ik, met Lievens' beschrijving bij de hand, ter plaatse kon maken, worden onder III hierna meegedeeld. Bovendien bleek de codex naar de inhoud ook nog een interessante aanwinst in petto te hebben. Het in Lievens' beschrijving niet of slechts heel globaal weergegeven gedeelte van het handschrift (fol. 127 e.v.) bestaat immers, in tegenstelling tot wat men zou kunnen menen op grond van de geringe belangstelling die De Vreese er blijkbaar voor betoonde, niet uitsluitend uit korte gebeden, excerpten, dicta e.d., maar bevat, met name op fol. 159ro-164vo en op fol. 181ro-184ro, twee vrij omvangrijke uittreksels uit moraliserend-, respectievelijk mystiekreligieuze traktaten, beide weliswaar zonder titel en anoniem. Voor het tweede excerpt bracht de index op de bijbelplaatsen in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta te Leiden uitkomst: het bijbelcitaat waarmee het begint, bleek het incipit te zijn van een pseudo-Tauleriaans traktaat dat door Lieftinck in een zestal andere handschriften reeds was aangetroffen. En na enig speurwerk kon het eerste excerpt als een Middelnederlandse vertaling van het eerste kapittel van Jacobus van Gruitrodes Speculum saecularium hominum worden geïdentificeerd. Van het bestaan van zo'n vertaling was tot nu toe niets bekend.
Jacobus van Gruitrode, als Jacob van den Eertwech te Gruitrode in Belgisch Limburg geboren omstreeks 1400-1410, stierf in het kartuizerklooster Alle Apostelen nabij Luik op 12 februari 1475. Vanaf 1440 tot zijn dood was hij, met een onderbreking in 1445-47, wanneer hij nl. het klooster Sion bij Zierikzee bestuurde, prior van het genoemde Luikse kloosterGa naar voetnoot(1). In zijn Liber de scriptoribus ecclesiasticis schrijft Johannes Trithemius Gruitrode in totaal 28 werken toe, alle in het Latijn. Het moderne onderzoekGa naar voetnoot(2) onderscheidt hierin meestal vier grote categorieën: de Spe- | |
[pagina 38]
| |
cula, de Dialogen of Colloquia, de Rosaria en de overige werken. Van een aantal opuscula uit de laatste drie categorieën zijn, dank zij vooral het speurwerk van J. DeschampsGa naar voetnoot(3), (soms verscheidene) Middelnederlandse vertalingen en bewerkingen aan het licht gekomen, met name van: Dialogus Crucifixi et peccatoris, Dialogus Mariae et peccatoris, Dialogus alius Mariae et peccatoris, Rosarium Jesu et Mariae en Coronula sanctae Mariae. Van geen van de Specula was tot nog toe, naar mijn weten, een vertaling in het Middelnederlands opgedoken.
De aan Gruitrode toegeschreven vijf Specula richten zich telkens tot één groep van mensen in het bijzonder: prelaten (Speculum praelatorum), ondergeschikten (Speculum subditorum), priesters (Speculum sacerdotum), leken (Speculum saecularium sive huius mundi amatorum) en boetvaardigen (Speculum sive stimulus poenitantiae). Zij vormen in de overlevering vaak één geheel onder de titel: Specula omnis status humanae vitaeGa naar voetnoot(4). Soms komen ze ook wel afzonderlijk voorGa naar voetnoot(5). De weerklank die de Specula in hun oorspronkelijke Latijnse vorm op het einde van de 15de eeuw hebben genoten, kan zonder enige overdrijving indrukwekkend worden genoemdGa naar voetnoot(6). Maar ook in vertaling blijken deze werken, meer in het bijzonder het Speculum saecularium (ook wel circulerend onder de titel: Speculum aureum animae peccatricis), al spoedig - althans buiten de Nederlanden - een grote verspreiding te hebben gevonden. Vanaf de tachtiger jaren van de vijftiende eeuw verschenen DuitseGa naar voetnoot(7) en FranseGa naar voetnoot(8) vertalingen (bij herhaling) in druk. | |
[pagina 39]
| |
Het Speculum saecularium sive huius mundi amatorum telt zeven hoofdstukken: elke dag van de week kon zodoende de door zonde misvormde ziel in de ‘spiegel’ kijken. Het eerste van die zeven kapittels, ‘De vilitate et miseria hominis’, is in zeer sterke mate - meer dan P. Bange in haar bespreking laat zienGa naar voetnoot(9) - door De miseria humanae conditionis (ca. 1195) van Lotharius van Segni (later paus Innocentius III) geïnspireerd. De Middelnederlandse vertaling ervan vormt dan ook een van de weinige (mij bekende) sporen van het ‘Nachleben’ in onze middeleeuwse literatuur van dit in het algemeen nochtans zeer invloedrijke werk. Daar bovendien nog heel wat vraagtekens zweven rond het ontstaan én zelfs rond het auteurschap van het Speculum saecularium, leek het me niet oninteressant het relatief vroege getuigenis van het handschrift uit de Universiteitsbibliotheek te Wroclaw hier integraal uit te geven. De datum van 1486 die de kopiist op fol. 214 vo opgeeft, roept meer bepaald de vraag op naar de plaats en het milieu waarin deze Middelnederlandse vertaling van het Speculum op handschriftelijke wijze verspreiding kon vinden. Voortgaand op de ondubbelzinnig franciskaanse inhoud van het hele manuscript en op de zelf-identificatie van de kopiist van fol. 210vo-212ro, broeder Jan dyrix van meettecoiuen van sint truden (vgl. onze beschrijving van het handschrift in III hierna), kan men weliswaar voor waarschijnlijk aannemen dat het manuscript ten laatste vanaf 1568 in het bezit van een franciskanenklooster (Minderbroeders of Begaarden?) te St.-Truiden is geweest. De geografische nabijheid van deze laatste stad bij de plaats waar Jacobus van Gruitrode nagenoeg heel zijn monastieke leven doorbracht, levert evenwel slechts een bedrieglijk verband op met de tekst van de Speculum-vertaling in | |
[pagina 40]
| |
ons manuscript. Zowel de taalGa naar voetnoot(10) als de naam van de eerste kopiist, brueder gerrit van lewerden, wijzen immers op een heel wat noordelijker streek van oorsprong. Dit wordt bovendien door de rubricering van een aantal voor het bisdom Utrecht typische heiligen in de kalender bevestigdGa naar voetnoot(11). Vrij kort na zijn ontstaan in Overijsel of Gelderland moet dus het handschrift - in verband met de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw? - naar het zuiden zijn gemigreerd. Maar hoe is dan de Gruitrode-vertaling in dat Noordnederlandse handschrift terechtgekomen?
Ik breng in de hierna volgende teksteditie een moderne interpunctie aan. Het handschrift zelf gebruikt als leesteken alleen een dubbele punt; de plaatsen waar die voorkomt, worden in de tekst met een achterwaartse schuine streep (\) aangeduid. Het einde van een bladzijde wordt weergegeven door een dubbele schuine streep (//). Waar de tekst interpretatiemoeilijkheden biedt, volstaat meestal een vergelijking met het Latijn om de betekenis doorzichtig te maken. Op enkele plaatsen heb ik dan ook in voetnoot de overeenkomstige Latijnse passage geciteerdGa naar voetnoot(12). Voor een grondige vergelijkende studie en situering van onze vertaling in de tekstgeschiedenis is het op dit moment te vroeg: het te bestuderen materiaal is nog nauwelijks in kaart gebracht. Moge de navolgende editie alvast de verdienste hebben enige aandacht te vragen voor een uit het oogpunt van de receptieve literatuurgeschiedenis bijzonder belangrijke, en, mede door zijn compilerend karakter, in cultuurhistorisch opzicht heel representatieve tekst. | |
[pagina 41]
| |
II. Tekst
| |
[pagina 42]
| |
sult vynden dat gij vele snoder sijt. Besiet dat vander lucht gemaket is, ende du salste bekennen dattu vele snoder biste. Ansiet dat vanden vure gemaket is, // du salste di seluen die alre snoetste vynden. Noch dijn gelick en mach nyet maken die hemelsche dyngen, noch bouen die eertsche dyngenGa naar voetnoot(16). Want du biste den besten gelick, Want de mensche en heft nyet meer vander eerden dan een beest. Vander eerden sijn sij geboren ende sij sullen eerde worden. Het en sijn geen alre malcks woerden, Mer de alre wiseste salomon heft sie gesproken. Daer omme, o mensche, hoe edel dat gij heet te wesen, tot deser werlt bistu gecomen, ende du en denckeste nyet hoe snode dat dijn begyn is dattu ter werlt gecomen biste.
Wilstu weten ten anderden mael watstu biste, Hoert wat de sterre der doctoren, Santus augustynus, seit van hem seluen: ‘Wie mij arme mensche, wat byn ic? jck byn leyder een vat vol drecks ende een scholpe der onsuuerheit, vol stanc ende verveernysse, blynt, arm ende naket, vol gebreken, nyet wetende mijn begyn - mijn eynde en is nyet dan lijden ende onsalicheit ende sterflick -, Die sijn dagen verbij gaen als een scheme, De welke sijn leuen als de mane vergaet, ende als die // blomen op den bomen wassen ende ter stont vallen sij of. Jck byn eerde, ellendich, ende een kynt des toerns ende een bequaem vat tot sunden, \ ontfangen in onsuuerheyden, leuende in armoden, ende steruen in groter pijnen’. Daer van seyt Santus bernardus: ‘Wat is een mensche anders dan een sack vol drecks ende een spise der worme? Wilstu wel merken wat di comt doer mont, nose ende van alle uwen ander leden uwes lichams, so en hebstu nyet onreyners gesien dan de mensche’. Ansiet de bomen ende ander cruden: die geuen van hem sueten roeke, ende du mensche geues van di alle onreynycheit. Die bomen geuen van hem oly ende wijn ende balsam, ende du geues van di alle onreynicheit ende dreck. Die vruchten geuen van hem sueten roke, ende du geuest van dij onmenschelike stanck. Want also danych als de boem is, al so danyge vruchten brenget hi voert. Want een guet boem en mach geen quaet vrucht voert brengen, Ende een quaet boem en mach geen guede vrucht voert brengen. Wat is // een mensche anders dan een boem ongeeertGa naar voetnoot(17), Daer de mensche es dat blat dat vanden wynde weert of genomen, ende als die stoppel die vander sunnen wert verdurret? Daer | |
[pagina 43]
| |
van seit de hilige prophete Job: ‘Die mensche is geboren vander vrouwen, ende een corte tijt is sijn leuen ende is vol onsalicheiden: hij gaet wt als een blome, ende weder omme wert hi veruult (?)Ga naar voetnoot(18) ende vluwet gelick een scheme, ende nummermeer blijft hi in enen doene of wesen’. Als onse lieue here seit totten menschen: ‘asche bistu ende du salste asche werden’. Ende Job seit tot onsen lieuen heren: ‘gedencke, lieue here, dattu mij gemaket hebste als slijm, ende in stubbe salstu mij duen vergaen’. Waer omme, dreck, bistu houeerdich? \ waer om bistu op geblasen ende wilstu di verheffen? \ waer van, o asche, glorieerstu dij, de ontfangen biste in sunden, ende dijn gebuerte is armoede te leuen in pijnen ende te steruen in bangycheiden? \ benauwicheiden is al dijn leuen, o mensche, waer om bistu houerdich, de welke sijn ontfangenisse is schult ende geboren werden in pijnen, ende al dijn leuen is arbeit, ende van noets wegen // moetstu steruen. Waer om makestu dijn vleesch vet ende myt costeliken dyngen versierstut, dat in corten dagen de wormen sullen eten inden graue, ende dijn siele en versierstu nyet myt gueden werken, die na deser tijt sal werden gepresentiert voer god ende voer alle sijne engelen inden hemel? Waer om versmaetstu dijn siele ende makeste dijn vleysch costeliker dan dijn siele ende wilte dat die dienst maget sal vrouwe wesen ende de vrouwe dienst maget: en is dat nyet grote dwaesheit? O siele, du hebste enen vyant die v seer na bij geseten is; ende dijn eygen vrent hebstu tegen dij, die quaet voer guet gyft. ende in een gedaente van vrentscap so is hi dijn alre boseste vyant: \ dese viant is dijn onsalige vleysch, dat gij also lief hebbet ende also seer mynnet. Wanner du desen viant genodet hebste, \ so hebstu dijnen alre boesten viant tegen di op gericht, ende alstu hem versiert hebste, so hebstu dijnen alre wretsten viant tegen di gewapent, Ende alstu dat van buten myt mengerleie sierheit ende costelicheit heste angedaen, so hebstu di gespoeliert alre gesteliker versierheit. //
Merke ten derden male, o sunder, wat salstu wesen na dyt leuen? \ du en salste anders nyet wesen dan een stynkende prije ende een spise der wormen. Besiet hoer grauen, die di voer gegaen waren ende gestoruen sijn den lichamliken doet, ende du en salste nyet vynden dan asche ende verveerlike stanck. Dattu nu biste, hebben si gewest; ende dat sij sijn, salstu werden. Het hebben menschen gewest als du biste: \ sij hebben gegeten, gedroncken ende gelacht, ende in welden hebben sij hoer dagen volbrocht; Ende in een ogenblick tijt sijn sij neder gedaelt ter hel- | |
[pagina 44]
| |
len. Hier wort hoer vleysch gegeuen den wormen ende gender hoer siele wort gedeputert totten ewigen brande, tot dier tijt toe dat weder omme de onsalige siele sel vergadert werden mytten licham; ende dan sellen sij werden gegeuen totter ewiger pinen, op dat de gene de gesellen gewest sijn inder welluste \ sellen ock gesellen wesen inder pijnen ewelike: want al een pine hoert daer toe de welken een mynne gewest hebben totter sunden. Wat batet hem de idel glorie // nu vander werlt ende de corte blijtscap, \ macht in deser tijt ende wellust des vleysches ende valsche rickdom ende grote gesynd ende quade begerte? Waer is dat [licham (geschrapt)] lachen ende dat spotten ende die vermetelheit ende verdwaeltheit? O wat droefheit volget daer na een corte blijtscap voer also cleynen wellust! Wat hem geschiet is, dat mach di geschien: want du biste een mensche vanden slijm der eerden als sij waren, ende du leueste vander eerden, ende du salte eerde worden als dijn laetste dach comt, by auenturen mach hij huden wesen. Want kenlick ist dattu steruen salste, meer onseker is dij wanneer of in wat manyeren of waer: want die doet verbeit dij in allen plaetsen. Ist dattu wisseliken wilte duen, so saltu hem ock verbeyden. Van deser werlt mynners seit ysodorus: ‘O mijn wt vercoren wij sellen ouerdencken hoe cort dat is die salicheit der werlt ende hoe cleyn dat is de glorie ende hoe bedrechlick ende brosch is de tytlike macht. Waer sijn nu dese conyngen ende prynsen ende keysers, die gene de wellustich, machtich ende rike hebben gewest in deser tijt? Vergaen sijn sij als een // scheme ende een droem: men machse sueken mer men vijnter nyet’. Wat willen wij hier toe seggen? Die conyngen sijn voergegaen ende de pryncen sijn doet \ ende vele van hem meenden lange te leuen ende nummermeer te steruen in deser tegenwoordiger tijt. Voerwaer, nyet also, gij bose menschen, want gij sult steruen als mensche ende als enych vanden prynsen salstu neder vallen. Santus bernardus seit: ‘wat isser meer stynkender dan een doet mensche ende wat isser verveerliker antesien dan dat licham van enen doden menschen, daer de welke genoechlick was ante sien in sijn leuen?’ Wat batet die rickdom, wellust ende ere? \ die rickdom en sal di nyet verlossen vander doet, noch wellust vanden wormen, noch de ere vanden stanck. Als crysostymus seit: ‘Wat batet hem dat sij onkuus gewest hebben in deser tegenwoerdiger tijt des leuens ende welluste ende to den eynde to sijn gebleuen? Besiet haer grauen ende siet of daer // yet vander houerdien litteyken sijn gebleuen in hem, of daer enyge teikenen van rickdom ofte onkuusheit vijntste? Segge mij: waer sijn hoer costelike cleder ende scone ornamente? \ waer is nu hoer spiegel der genochten? \ waer is | |
[pagina 45]
| |
descare de hem na volchde ende de leckerheit de hem na volchde van spise ende dranck, lachen, boerten ende spotten, de ongeordenyerde ende onbesneden blijtscap? Waer sijn sij geuaren ende gebleuen? Waer is nu de blijtscap ende waer sijn sij, welke is hoer eynde?’ Besich merkelick ende gaet wat nare bi tot een yegeliken graue, ende siet allene asche ende stynkende wormen. O mensche, gedenck deser lief hebbers, wat hoer eynde is: huden bistu sterck ende machtich, morgen bistu siec ende begrauen inder eerden, Ock of sij in blijtscappen of in welden of myt arbeit ende suerheit hier hoer leuen geendet hebben.
Besiet, mijn alre lieueste, gelesen ende gesien in dit capittel wt woerden der hiliger leres watstu hebste gewest eer du geboren waerste, ende wat du biste in // deser tijt, Ende wat du worden sulste nae deser tijt. O mensche, oftu myt desen drye punten di altijt onledich mackste! O onsalige kynderen adams, gij laet achter dat waerachtich ende salich studium ende sueket meer dat ydel is ende vergancklick. Mar du alre lieueste, gedenck in dijn herte dijn snoetheit ende ongeuallicheit naden wtwendigen man ende volget na de oetmodicheit ende scuwet de houerdie, \ wetende dat houerdie is een waerachtich teyken daer de bose geest de sijne mede teykent vanden saligen menschen. Als Job seit: ‘hi is een conynck van alle de kynderen des houerdiens’. Als Santus gregorius seit: ‘het is een openbaer teyken der verdoemder menschen houerdie, Ende oetmoedicheit is een teyken der salicheit’. Daer om mach een yegelick mensche merken onder wat conynck dat wi staen: onder den conynck christus ofte den bosen geest. Daer van seit ysodorus: ‘een siele des houerdygen mensches wort van gode // gelaten ende wort een woenstat der duuelen’. Als ecclesiastycus(?)Ga naar voetnoot(19) seit int x capittel: ‘Hatelick is de houerdie god ende de guden menschen.’ \ dat schynet wel waer: die houerdie worp lucyfer wten hemel, Adam wten paradijs, pharonen ende alle sijn heer heftse verdroncken int rode meer, \ saul den conynck wt sijnen rike, Ende heft nabogodonosor verwandelt in een beest; om sijner houerdyen waert antheochuus quader doet steruende ende herodes vanden engel verslagen, Tot een spiegel des sundigen menschen. | |
[pagina 46]
| |
III. Hs. Wroclaw, Universiteitsbibliotheek IV. D. 5: aanvullende nota's bij Lievens' beschrijving in Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa, p. 204-210Het handschrift telt 214 bladen, die echter slechts onvolledig en hier en daar bovendien foutief met inkt waren gefolieerd; op ons verzoek werd door een medewerker van de bibliotheek deze oude foliëring door een nummering met potlood aangevuld en gecorrigeerd. De samenstelling van het boekblok is als volgt: V (10) + VI (22) + (VI-1) (33) + 7 VI (117) + 2 (119) + (V-3) (126) + 4 VI (174) + (VI + II) (190) + 2 VI (214). In het derde katern is, zonder tekstverlies, het oorspronkelijk vijfde blad (tussen fol. 26 en 27) uitgesneden. In het katern eindigend met fol. 126 werd vooraan één blad uitgesneden en vervangen door twee al dan niet diploma-vormende bladen (fol. 118-9); in ditzelfde katern ontbreken, mét tekstverlies, twee bladen tussen fol. 125 en 126. In het katern eindigend met fol. 190 zijn in het midden van een oorspronkelijk sextern twee diploma's bijgevoegd (fol. 181-184), die, grotendeels door een andere hand (vgl. SCHRIFT hierna), werden beschreven met een ook naar de inhoud ten opzichte van zijn omgeving wat afstekende tekst (vgl. INHOUD, fol. 181ro). Hoewel we voor het overige, afgezien van enkele latere toevoegingen, met het werk van één kopiist te maken hebben, is toch vrij duidelijk een codicologische breuk te bemerken tussen fol. 126 en 127: behalve het ‘geknoei’ met het papier in het katern dat voorafgaat, wijst daarop het feit dat de tekst op deze plaats niet doorloopt en dat pas vanaf hier signaturen (in elk katern een andere letter, in alfabetische volgorde) opduiken, nl. op de eerste, derde en vijfde bladen van elk katern. Dit laatste kan erop duiden dat op onopengesneden vellen van vier folio's werd gecopieerdGa naar voetnoot(20). De aflijning, met stift, is dan weer voor het hele manuscript homogeen: één kolom van ca. 70 × 50 mm. Geen prikken bewaard. Geen liniëring. Meestal ca. 28 regels. | |
[pagina 47]
| |
BandZie Lievens, p. 205. | |
SchriftGrotendeels één hand: fol. 1ro-180vo, 184vo-209ro en 214vo (colofon): brueder gerrit van lewerden, 1486 (vgl. Lievens, p. 205); hybrida. Een andere hand fol. 181ro-184ro: hybrida. Latere toevoegingen: fol. 209vo: twee handen, cursief; fol. 210vo-212ro: broeder Jan dyrix van meettecoiuen van sint truden, 1568 (vgl. Lievens, p. 205), hybrida; fol. 212vo-213ro: hybrida, waarschijnlijk nog steeds broeder Jan dyrix; fol. 213vo-214ro: cursief. Rubrieken, rubricering, rode onderstreping. Rode lombarden van twee en drie regels hoog. | |
InhoudGa naar voetnoot(21)Het gedeelte van het handschrift tot fol. 126 bestaat, in tegenstelling tot het daarop volgende deel dat vooral korte stukken bevat - ook hierin komt de vermelde codicologische tweeledigheid tot uiting - in hoofdzaak uit enkele uitvoeriger teksten. Van al deze teksten vindt men bij Lievens het incipit (soms ook explicit) en, waar mogelijk, de identificatie, met verwijzing naar bestaande edities of studies over de verdere overlevering. Ik geef dit eerste gedeelte hier dan ook heel kort weer en beperk me verder tot enige aanvullingen in voetnoot bij Lievens' literatuur.
fol. 1ro-10ro: Latijnse kalender (vgl. p. 40 hierboven) fol. 11ro-21ro: Regula bullata van St. FranciscusGa naar voetnoot(22) in Middelnederlandse vertaling. fol. 21ro-26vo: Sunte francyscus testamentGa naar voetnoot(23) | |
[pagina 48]
| |
fol. 27ro-30ro: Gedicht op de zes letters van de naam Jhesus fol. 30ro-42vo: Een capittel uuter ewyger wysheitGa naar voetnoot(24) fol. 42vo-44vo: Exempel van het ‘ioncfrouken van xxij jaren’Ga naar voetnoot(25) fol. 44vo-47vo: Een seer suverlick pater noster in duutsche fol. 47vo-49vo: Een suverlic gebet vanden weerdigen hiligen cruce [Vertaling van Arnulf van Leuven, Ad singula membra Christi patientisGa naar voetnoot(26)] fol. 50ro-125ro: Bonaventura, Soliloquium in Middelnederlandse vertalingGa naar voetnoot(27) fol. 125ro-127vob: Dicta en gebeden
fol. 127vo: Een ghebet voer alle gelouyge sielen tot onser lieuer vrouwen Inc. O Alre mildeste moeder godes onse enige hope naest Ihesum | |
[pagina 49]
| |
ic onsalige sunder ick vlie ende come totter volheit der gracien die in di is...Ga naar voetnoot(28) fol. 128ro: Een gebet voer alle gelouyge sielen tot onsen heren dit leset gerne ende tys ock tot allen heiligen vor de sielen Inc. ONfruchtsamyge ende verscrijckelike god dyen de engelen ontfruchten ende de archangelen anbeden O god dattu mensche woldes werden...Ga naar voetnoot(29) fol. 128vo-129ro: Een gebet vanden hiligen sacramente alsment ontfangen sal Inc. O Here ihesu christe ick en byns niet weerdich dattu gaeste onder mijn dack Maer betrouwende van dyner godliker guedertierenheit: soe gae ick sieke totten meyster des leuens...Ga naar voetnoot(30) fol. 129vo-130ro: Nae der ontfangenisse des hiligen sacramentes Inc. Danck seg ic di here ihesu christe wanttu my arme onweerdige sunder mytten hiligen vleysche ende bloede dijns soens ons heren ihesu christe woldeste spijsen...Ga naar voetnoot(31) fol. 130ro: Na der ontfangenisse des hiligen sacramentes voer den sielen Inc. O here ihesu christe die myt willen des vaders ende des soens ende des hiligen gestes de werlt sunde verlost heuest Ontferme di ouer mijnre olderen sielen... fol. 130ro-130vo: Een gebet van der hiliger vrouwen sunte Anna onse lieuer vrouwen moeder self derde Inc. GEgruet sijtstu weerde moeder Sunte Anna self derde geliker wijs als du biste een begyn des nyen testamentes alre salicheit Also wilt v geweerdigen te bidden... fol. 131ro: [Dicta van Augustinus, Gregorius, Christus, Bernardus] | |
[pagina 50]
| |
fol. 132roGa naar voetnoot(32): De seven drovyge woerden de onse lieve vrouwe sprackGa naar voetnoot(33) fol. 132ro-vo: De ses clagen myt welken onse lieve here jhesus christus hem beclaget van syne lievesten vriendenGa naar voetnoot(34) fol. 133ro-137ro: Dit is uut egydius gulden woerdenGa naar voetnoot(35) fol. 137ro-vo: Vanden wonden christi
fol. 138ro-148vo: [Dicta van Christus, Jacobus, Bernardus, Hieronymus, Augustinus, Gregorius] fol. 148vo-149vo: Een suuerlick exempel Inc. MEn lest een exempel int vaderboeck Dat de hilige vader macharius was op eenre tijt in sijnre cellen in syn gebet Do hoerde hij een stemme...Ga naar voetnoot(36) fol. 149vo: Een ander guet exempel Inc. Men lest een exempel van eenre deuoter ioncfrouwen die lach in haer gebet Op eenre tijt do openbaerde hoer de duuel Do sprac sij tot hem... fol. 149vo-150vo: Noch een ander guet exempel ende mercktet wel an ende beleefte mede Inc. EEn geleert man vragede eenre ioncfrouwen Die in enen hogen staet was van leuen hoe dat sy daer toe gecomen was...Ga naar voetnoot(37) | |
[pagina 51]
| |
fol. 151vo-152ro: Een suuerlick gebet van onse lieue suete vrouwe dit leset gerne Inc. O Du alre mynlicste ende lustelicste ende alre behagelicste suete maget maria O schone rose blome maria O du mynnentlike suete vrouwe...Ga naar voetnoot(38) fol. 153ro-153vo: Dyt synt vijf vervrouwynge van onsen hyligen vader Sunte fransciscus Inc. UErurouwe dy O edel vader sunte franciscus du de biste scijnende mitten lyckteykenen christi...Ga naar voetnoot(39) fol. 153vo-154ro: Een suuerlick gebet van Sanctus francyscus dit leset gerne Inc. WEest gegruet O hylige vader franciscus wie niet sueters en was dan christus juck Noch lychter dan sijn borden... fol. 154vo-155vo: Hier begynnen die v gebeden die Sanctus franciscus alle dage plach te lesen... Inc. O lyeve here ihesu christe Hier stae ic voer uwen godliken ogen als een arm sundich mensche Die myt synen sunden syne siele dickwile verdoemet heft...Ga naar voetnoot(40) fol. 156ro-157ro: Van sinte franciscus Inc. SAntus francyscus op een tijt soe sprack hy tot brueder leo ende sede Brueder leo christus onse here heft my mit vier dyngen getroest...Ga naar voetnoot(41) fol. 157vo-158ro: Een suuerlick gebet van de hilige drieuoldicheit Inc. O Du alre hilichste dryuoldicheit vader soene ende hilige geest: di sij lof ere ende danck Want dijn genade heft my gescapen...Ga naar voetnoot(42) fol. 159ro-164vo: [Jacobus van Gruitrode, Speculum saecularium hominum, 1ste kap., Middelnederlandse vertaling] Inc. DIe hilige prophete ieramyas seit Waer om byn ick van mijner moeder gecomen op dat ick | |
[pagina 52]
| |
solde sijn druc lyden ende arbeit ende droeffenysse Ende myn dagen sellen vergaen in scanden... Expl. waert antheochuus quader doet steruende ende herodes vanden engel verslagen Tot een spiegel des sundigen menschenGa naar voetnoot(43) fol. 164vo-166vo: [Twee stukjes, gerubriceerd: Van anmerken des guetheit godes]Ga naar voetnoot(44) fol. 167ro-168ro: Hier begynnen xvi scaden de enen gesteliken mensche commen van vele sprekens merket wel an Inc. DIe erste scade is dat hi de waerheit niet also wel beholden wil of mach Die ij is dat hi dicwile sijnen vrede brect...Ga naar voetnoot(45) fol. 168ro-171ro: [Korte anonieme dicta of vrome overpeinzingen] fol. 171ro-174vo: Hier begynnen de seven getyden hoe een mensche daer syn recolexie mede sal maken ende tot elke synt drie grote saken geschiet de erste van sijn leuen de ander van sijn doet de derde van de werken na syn doet Inc. Die groete liefte ende weldaden ons lieuen heren ihesu christe sullen ons verwecken hem te dyenen hem te louen ende te dancken alle dagen seuen werf Als de hilige prophete dauijt ons vermaent... fol. 174vo: [Dictum van Bernardus] Inc. SVnte bernardus seit ondanckbaerheit is een bernende wynt die daer droget de fonteyne... fol. 175ro-vo: [Begin van het Evangelie van Johannes in het Latijn] fol. 175vo-176vo: [Exempel] Inc. Een guet mensche begaerde te weten van onsen lieuen heren waeran datmen hem alre liefste doen mochte Doe wert hem geantwort vanden hiligen geest Geeft enen pennynck den armen...Ga naar voetnoot(46) fol. 176vo-177ro: [Dicta van Augustinus, Johannes Chrysostomus, Petrus] fol. 177ro-vo: [Anima Christi in Middelnederlandse vertaling; in een lange rubriek wordt meegedeeld dat Paus Johannes XXII in 1330 aan dit gebed 3000 dagen aflaat gegeven heeft] Inc. O Edel siele godes hi- | |
[pagina 53]
| |
lige my O gebenedide licham christi maeck my gesunt O alre edelste preciose bloet christi maeck my gestelick in di dronken...Ga naar voetnoot(47) fol. 177vo-178ro: [Gebed waaraan paus Johannes XXII zeven jaar aflaat gegeven heeft; Ave verum in het Middelnederlands] Inc. WEest gegruet gewarige licham christi Geboren vander maget marien Dat waerliken gepassiet is ende geoffert is voer den menschen...Ga naar voetnoot(48) fol. 178ro-vo: [Rubriek: paus Johannes XII [bedoeld is wel XXII] heeft op verzoek van koning Filips van Frankrijk 3000 dagen aflaat verleend aan wie dit gebed leest na de Elevatie] Inc. O Waerachtige licham christi weest gegruet O costelike bloet christi weest gegruet O here ihesu christe onse waerachtige salicheit weest gegruet... fol. 178vo-179vo: [Dicta von Dionysius, Bonaventura, Gregorius, Bernardus, Augustinus] fol. 179vo-180ro: Sunte berents testament Inc. Doe Sunte berent steruen solde do sprack hi tot synen bruederen Ick late v drie dyngen tot enen testament de ick in mynen leuen geholden hebben...Ga naar voetnoot(49) fol. 180vo: dictum van Gregorius fol. 180ro-vo: Hier na volgen viij versen dede duuel Sunte berent leerde wten solter Inc. O here verlicht mijn ogen op dat ic nummermeer en slape in der doet: op dat myn vyant nyet en seit ick hebben macht gehat tegen hem...Ga naar voetnoot(50) fol. 181ro-184ro: [Mystiek-moraliserend traktaatje] | |
[pagina 54]
| |
Inc. Johannes die gotlike mynner dien wert eens apenbaert die glorie ende heymelicheit gods Onder andere dinghen die hi sach. sach hy enen seraphin... Expl. Dit hoert dan elke mensche toe hebben die daer wil wesen een seraphin volkomen te sijn alsoe hier moghelic is in desen leuenGa naar voetnoot(51) fol. 184vo-186vo: [Dicta van Geert Grote, Augustinus, Seneca, Gregorius, Lucas, Bernardus, Hieronymus, Anselmus, Ambrosius] fol. 186vo-187ro: [De twaalf trappen van ootmoedigheid] Inc. DIt sijnt de xii trappen des oetmoedicheits den welken men sal neder clymmen om op te clymmen inden hemel De eerste mytter vresen godes alletyt bescouwen die sunden Die ander Eygen wille te haten ...Ga naar voetnoot(52) fol. 187ro-vo: Van xij trappen de houeerdigen (sic) Inc. Dijt sijnt de xij trappen des houeerdigen myt welken men hier opclymt ende nader daelt ter hellen De eerste gewoente te sundigen... fol. 188ro: [Exempel] Inc. DIe hilige engel de sprack ens tot eenre deuoter ionfer Een yegelick woert dattu om godes willen swijgeste dat brenct dy meer loens... fol. 188ro: [Anoniem dictum] Inc. Een heilich lere sprack op een tyt Soe wie om godes willen sijnen slaep brect den dienst godes te duen of te horen... fol. 189ro: Hyer begynt den rosen huet of krans vander glorioser moder godes ende joncfrouwen marien daer groet oflaet to gegeven is van vele pausen Inc. DEn du hilige ioncfrouwe maria van herten ende van lichame ouermids den engel gabriel vanden hiligen gest ontfengeste alleluya Weest gegruet alre guedertierenste Aue maria / Den du te handes in dynen hiligen licham hebbende tot Elijsabet dynre nichten quameste ...Ga naar voetnoot(53) | |
[pagina 55]
| |
fol. 194ro-205vo: Hier beginnen de seuen psalmen van penetencyen de leset gerne Inc. HEre in dynre verbolgentheit en straffe my nyet ende in dynen toerne en berespe my niet Ontferme dy mynre here want ick cranck byn make my gesont want alle myne gebente syn mede gestuert...Ga naar voetnoot(54) fol. 206ro-207vo: Hier endet de seven psalmen van penetencyen Ende hier begynt de corte crus getyden de leset gerne Inc. Here du salste etc God wilt etc Glorye si Alst was Etc...Ga naar voetnoot(55) fol. 207vo-208ro: Te deum in dutsche dit leset gerne Inc. DI god loue wy: di here belien wy Alle eertrike eert de ewyge vader Alle engelen hemelen ende potestaten Cherubijn ende seraphijn ropen to dy...Ga naar voetnoot(56) fol. 208vo-210ro: Sacharyns sanck in dutsche en Dyt is synmons sanck in dutsche [Vgl. Lievens, p. 209] fol. 210vo-211ro: [Dicta van Augustinus, Ambrosius, Gregorius, Beda] fol. 211vo-212ro: [Gebed tot Maria] Inc. Make my weerdich dat ic dy louen mach O hilige maget maria mitten gebenedyden vrucht dyns lichams ihesu die in guede veruulle myne begeerte... fol. 212ro: [Gebed tot Maria] Inc. Eia alre glorioste maget maria ene keyserijnne der engelen Dit cleyne gyftken dat di nu offert dijn arme dyenre ontfanctet in danke...Ga naar voetnoot(57) fol. 212vo-213ro: [Drie vruchten van de H. CommunieGa naar voetnoot(58)] Inc. Item die dat hilige sacrament weerdelike ontfanct die vercrijcht sunderlynge drie vruchten daer van Die eerste dat hy meer ende meer mit god wort verenicht ouermits dat hy hem soe wel bereet... fol. 213vo-214ro: Dese navolgende punten maecte sinte bernaerdus teghen die seven doot sonden: [Vgl. Lievens, p. 210] | |
[pagina 56]
| |
BezittersNaar de inhoud te oordelen is het handschrift van franciskaanse origine. De taal en de naam van de eerste kopiist (vgl. hierboven: SCHRIFT) alsook de kalender wijzen op een vrij noordelijke plaats van vervaardiging (Overijsel? Gelderland?). Ten laatste in 1568 moet dan het handschrift naar St.-Truiden of omgeving zijn overgebrachtGa naar voetnoot(59) (zie ook hierboven p. 40). Een drietal 18de- of 19de-eeuwse eigendomsmerken getuigen van de recentere omzwervingen van het manuscript. Op het tweede schutblad verso: Ex libris. Johannis Albinj Domnisch / ab HanssdorffGa naar voetnoot(60); daaronder: ex dono / Domini (?) Doctoris Jeremiae huldenreich de Lilienfelt / In NamslauGa naar voetnoot(61). Na een eerste verkennend onderzoek blijken deze privé-bezitters niet direct te identificerenGa naar voetnoot(62). Op de achterkant van het voorplat, waarvan het dekblad losgekomen is, een vignet: Aus der Bibliothek der Dominikaner zu Breslau; het laatste woord geschrapt en vervangen door FrankensteinGa naar voetnoot(63). Op het eerste schutblad, vroeger dekblad, recto: een inventarisnummer in Russisch schrift: UH.[= In.] 2942; hetzelfde nummer op een etiket op de rug. Dit brengt ons terug tot de recentste geschiedenis van het handschrift, waarop ook in het begin van deze bijdrage werd gezinspeeld. Nadat het tijdens de tweede wereldoorlog eerst ‘ergens’, daarna in de Leninbibliotheek te Moskou in veiligheid was gebracht, keerde het manuscript in 1958 naar Wroclaw terug. Niet alleen deze laatste episode, maar ook | |
[pagina 57]
| |
de vroegere peregrinaties van het handschrift - eerst van Noord(oost)naar Zuid-Nederland, daarna naar HansdorfGa naar voetnoot(64), Namslau, Frankenstein (in deze volgorde?) en uiteindelijk Wroclaw - vertonen nog heel wat intrigerende aspecten. |
|