Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Quebec en Vlaanderen: overeenkomsten en verschillenGa naar voetnoot(*)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
doel te bereiken, o.m. een heel zware taalwetgeving in het leven geroepen, bedoeld om zowel de onredelijke aspiraties van anderstaligen in te dijken, als om de eigen taalgenoten de nodige ruggesteun te geven om niet te bezwijken voor de verleidingen van de zgn. language shift. Het is immers een pittige bijzonderheid, dat zowel Québec als Vlaanderen met tweetalige hoofdsteden (Montréal en Brussel) opgezadeld zitten, waar een identiek mechanisme van sociale integratie ook vaak en lang tot linguïstische integratie met de economisch sterkeren hebben geleid (De Vriendt-Willemyns, 1987). Zo kan ik nog een tijdje doorgaan, maar ik wil dit lijstje beëindigen met een voorbeeldje van hoe men op bijna dezelfde wijze bepaalde details tot ridicule proporties op kan blazen. Wij wonen in een land waar regeringen kunnen vallen over de taaltoestand in een dorp van 4.000 inwoners; in Québec worden regeringen bedreigd en nemen ministers ontslag door het feit dat opschriften in restaurants en winkels in de ene taal een centimeter hoger zijn dan in de andere...
1.2 Er zijn natuurlijk ook punten van verschil. Québec is een deel van een federaal land en beschikt al meer dan een eeuw over een alsmaar groter wordende autonomie op de meest diverse terreinen. In Vlaanderen is sinds een 20-tal jaar een voorzichtig semi-federaal experiment aan de gang, dat vooral op culturele autonomie steunt, maar zelfs dat niet helemaal bereikt (wat de nieuwe, op 1/1/1989 ingaande grondwet daaraan zal veranderen moet nog worden afgewacht). Daartegenover staat natuurlijk dat Québec als enige francofone provincie binnen de Canadese federatie tegen negen Engelstalige op moet boksen en dat de Franssprekende Canadezen binnen hun land beduidend in de minderheid zijn (cf. cijfers infra). Québec is bovendien niet alleen een Franstalig eiland in een overwegend Engelssprekend Canada, maar ook een klein plekje in een enorm Engelssprekend continent en de Angelsaksische invloed van het grote Amerika is zeker niet minder belangrijk dan die uit het eigen land, te meer omdat de Amerikaanse invloed via radio en TV ongebreideld ook Québec binnengutst en niet alleen de hamburgers en de ketchup de oorspronkelijke levensstijl ingrijpend hebben veranderd (Gendron 1984). Het culturele moederland daarentegen is ver weg en wie beseft hoezeer de nabijheid van Nederland en het daaruit voortvloeiende taalcontact de taalstandaardizering in Vlaanderen ingrijpend beïnvloedt, zal ook begrijpen hoezeer precies de contactmoeilijkheid voor de Québecois problemen schept t.a.v. wat zij la normalisation de la langue (Corbeil 1980) plegen te noemen. Tenslotte is er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog de geschiedenis: dat ook de Franstalige Canadezen lange tijd onderdanen van de Engelse kroon zijn geweest en tot op zekere hoogte nog zijn, is evenmin van aard geweest om de zaken te vergemakkelijken.
2. Met die geschiedenis wil ik me nu van wat dichterbij bezig gaan houden. Om Québec te begrijpen, en dus ook om parallellen met Vlaanderen te gaan trekken, is het noodzakelijk iets over het ontstaan en de ontwikkeling van dat land te weten. Ik zal proberen om bij het overzicht van historische feiten ook de relevante consequenties voor de linguïstische situatie in het licht te stellen.
2.1 In 1534 vaart Jacques Cartier de Sint Laurens rivier op en neemt, zoals toen te doen gebruikelijk was, het land (zonder duidelijke afbakening) in bezit in naam van zijn koning, Frans I. Veel belang hechtte die aan de uitbreiding van zijn territorium kennelijk niet, want het zou nog lang duren vooraleer er van enige kolonisering sprake zou zijn.
In 1608 stichtte Samuel de Champlain er een stad aan een vernauwing van de rivier. Kebec werd zo een vernauwing door de Indianen genoemd en zo doopte Champlain ook zijn stad. In de daaropvolgende jaren en decennia zouden 10.000 Franse colons naar de nieuwe kolonie trekken, waarvan zo'n 20% uit Normandië afkomstig waren. Ze zouden een goeie 100 jaar krijgen om rustig het gebied verder uit te bouwen. Maisonneuve stichtte in 1642, zo'n 300 km. ten zuiden van Québec, een nieuwe stad die Ville-Marie werd genoemd, maar later Montréal zou gaan heten. Belangrijk is dat in 1663, in naam van de Franse koning, een regering in Nouvelle-France werd geïnstalleerd en dat in datzelfde jaar Mgr. Laval in de stad Québec het Séminaire de Québec oprichtte, een vroege voorloper van wat nu L'université Laval heet. Omstreeks 1680 zijn voor het eerst de in Canada geboren Fransen talrijker dan diegenen die in het moederland het levenslicht zagen.
Hoe de taal intussen evolueerde, kan men hier en daar uit reisverhalen opmaken. Charlevois, een Franse pater, bericht in 1744 dat ‘... nulle part ailleurs on parle plus purement notre langue’. En Montcalm, de laatste Franse bevelvoerende generaal schrijft in zijn dagboek ‘J'ai remarqué que les paysans canadiens parlent très bien le français’.
2.2 De aanwezigheid van Montcalm was echter niet bedoeld om de kwaliteit van het inheemse Frans te beoordelen, maar wel om de Franse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Canadezen te behoeden voor een gevaar dat dreigde. De Britten hadden inderdaad een begerig oog op de Amerikaanse bezittingen van Frankrijk laten vallen en na heel wat schermutselingen komt het in 1759 tot een beslissende slag op de plaines d'Abraham in Québec. De Britse en Franse bevelhebbers Wolfe en Montcalm sneuvelen allebei, maar het Franse leger lijdt de nederlaag en Québec wordt ingenomen. Eén jaar later valt ook Montréal. Het belang dat de Franse bevolking daaraan hechtte kan misschien gemeten worden aan de volgende uitspraak van Voltaire: ‘Vous savez que ces deux nations sont en guerre pour quelques arpents de neige vers le Canada, et qu'elles dépensent pour cette belle guerre beaucoup plus que tout le Canada ne vaut’. Drie jaar later, in 1763, staat Frankrijk zijn Canadese gebiedsdelen officieel aan Engeland af en dat is een volgende mijlpaal in de geschiedenis van Québec. Daarom maken we hier even halt om in het kort te beschrijven hoe de situatie er toen uitzag.
2.3 Uit de paar citaten van Franse reizigers kon men al opmaken, dat in het moederland vrij gunstig gereageerd werd op het taalgebruik in de kolonie. Achteraf zou dat veranderen en Gendron (1983) schrijft dat voor een groot deel toe aan wijzigingen die vooral in Frankrijk zelf zijn opgetreden. De Franse revolutie, zegt hij, luidde ook op linguïstisch gebied grote veranderingen in en die evolutie, vooral op het gebied van uitspraak (accent) en woordgebruik kon door de Canadezen - o.m. omwille van het gebrek aan contact - niet worden bijgehouden. Vanzelfsprekend droeg ook het overgaan in Britse handen bij tot het verminderen van het contact dat er vroeger was en beide factoren samen verklaren waarom er bij beschrijvingen van het Canadese Frans vanaf de 19de eeuw zo vaak sprake is van archaïsmen, provincialismen en anglicismen: ‘La marginalisation plus ou moins prononcée du groupe francophone canadien par rapport aux mouvements intellectuels, scientifiques et économiques du 19e siècle, parait avoir stoppé le développement naturel de la langue française au Canada’ Maar ook op het extern-linguïstische vlak, d.w.z. wat de status en de functie van de taal betreft, ging het Frans in de nieuwe Engelse kolonie zware tijden tegemoet. In een eerste periode hielden de Britten zich nog gedeisd. Er was, zegt Sarkonak (1983) aanvankelijk nog een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘reluctance to anglicize these new British subjects’, te meer omdat het in de praktijk niet mogelijk was de taalgewoonten van 65.000 Franssprekenden ingrijpend te beïnvloeden met het handvol soldaten, dat in het Britse garnizoen aanwezig was. Er waren eerst een paar hervormingen van de staatsstructuur (en andere gebeurtenissen) nodig om daartoe te komen.
2.4 In 1774 werden de grenzen van Canada uitgebreid en zo het monopoliekarakter van het Frans reëel, maar vooral potentieel, aangetast. Bovendien kwamen uit de Verenigde Staten een aantal loyalisten, d.w.z. kolonisten die het niet eens waren met de Amerikaanse revolutie en trouw aan Engeland wilden blijven, zich in Canada vestigen. In 1791 werd, op grond van de Constitutional Act het gebied in twee gedeeld, t.w. Upper Canada (Ontario) en Lower Canada (Québec). In 1813 werd McGill College gesticht, dat zou uitgroeien tot een prestigieuze, Engelstalige universiteit in Montréal. Bij delen van de Québecse bevolking groeide het verzet tegen de Engelse heerschappij, het komt tot een heuse oproer en in 1838 roept Robert Nelson La république du Bas-Canada uit. De Britten laten niet begaan, onderdrukken de insurrectie maar willen ook structureel een en ander veranderen. Lord Durham wordt naar de kolonie gestuurd met de opdracht de Engelse koning te adviseren i.v.m. een toekomstige politiek op lange termijn. Ondanks zijn liberale reputatie kwam de edelman na een kort verblijf tot de conclusie dat de Franssprekende Canadezen cultureel en intellectueel inferieur waren dat dat dit ‘ongeletterde, onactieve en achterlijke’ volkje zo vlug mogelijk geassimileerd moest worden met de Engelse meerderheid van het continent. Uit zijn Report on the Affairs of British North America, zijn in 1839 geschreven aanbevelingen aan de koning, neem ik het volgende veelzeggende stukje over: ‘I entertain no doubts as to the national character which must be given to Lower Canada; it must be that of the British Empire, that of the majority of the population of British America, that of the great race which must, in the lapse of no long period of time, be predominant over the whole North American continent. Without effecting the change so rapidly or so roughly as to shock the feelings and trample on the welfare of the existing generation, it must henceforth be the first and steady purpose of the British Government to establish an English population, with English laws and language, in the Province and to trust its government to none but a decidedly English legislature.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aanbevelingen van Lord Durham werden in Londen ter harte genomen en structuren werden opgezet om ze te realiseren. De Act of the Union, geproclameerd in 1841, doekte Le Bas Canada (Québec) als zelfstandige entiteit op en het vroegere Nouvelle-France werd gedegradeerd tot de provincie Oost-Canada in een groter Canadees geheel. Het Engels werd tot enige officiële taal van het hele gebied verklaard.
2.5 Maar vanaf dat moment hadden de Franssprekenden kennelijk besloten terug te vechten. Blijkbaar opgeschrikt door Lord Durhams uitlating over dat ‘ongecultiveerde en ongeciviliseerde’ volkje, wilden ze eerst aan hun culturele achterstand iets gaan doen. In 1844 werd het Institut Canadien de Montréal en in 1852 de Université Laval opgericht. Ik wil tussen haakjes naar aanleiding hiervan opmerken, dat een belangrijk verschil met Vlaanderen is, dat er in Québec altijd op alle niveaus onderwijs in de landstaal is geweest.
In 1849 werd, voor het eerst sinds de Act of the Union het Frans weer officieel erkend. De publicatie van François-Xavier Garneaus monumentale Histoire du Canada depuis sa découverte jusqu'à nos jours van 1845 tot 1848 heeft kennelijk bijgedragen tot zowel een verhoging van Québecs eigen zelfbewustzijn als tot een andere inschatting van Engelse kant.
Deze schuchtere culturele opleving ging echter gepaard met een grote economische crisis waar vooral de economisch zwakkere bevolking van Québec het slachtoffer van werd. In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw emigreerden om die reden ongeveer een half miljoen inwoners van Québec naar de Verenigde Staten.
In de provincie zelf is er in 1867 een nieuwe constitutionele hervorming. De British North America Act, uitgevaardigd in Londen, die gedurende de volgende 115 jaar als grondwet van Canada dienst zal doen, betekent de oprichting van The Dominion of Canada, waarvan Québec één van de vier provincies is (later zullen er nog 6 bijkomen). Frans wordt erkend als voertaal in het nationale parlement en in dat van de deelstaat Québec. Op dat moment spreekt 32% van de inwoners van Canada en 85% van die van Québec Frans. Québec krijgt een grotere autonomie, maar de andere provincies maken van hun autonomie gebruik om de rol van het Frans daar haast volledig uit te schakelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6 Voor de periode die nu volgt, tot na de tweede wereldoorlog kunnen we ons beperken tot het aangeven van enkele tendenzen:
2.6.1 Er komt een soort ‘Québecse Beweging’, die enkele succesjes boekt i.v.m. de tweetaligheid van het hele land:
2.6.2 Er treedt een sterke verstedelijking van de bevolking op; in 1871 woonde 70% van de bevolking op het platteland; in 1950 woont 70% van de bevolking in stedelijke agglomeraties.
2.6.3 De rol van het Frans in regering en administratie, justitie en onderwijs wordt uitgebouwd. Het sociale en economische leven blijft echter in handen van de Engelssprekenden.
2.6.4 In het culturele en literaire leven wordt nauwelijks iets van betekenis gepresteerd.
2.7 Québec is dus zo'n eeuw lang ongeveer een rustige provincie, waar weinig te beleven valt en die nauwelijks deelneemt aan de turbulente hervormingen, die de rest van Noord-Amerika zozeer van uitzicht doen veranderen. Op één terrein echter was er volop beweging: waar de bevolking van Europa in de laatste twee eeuwen verviervoudigde, kende Québec een bevolkingsexplosie en werd het aantal inwoners in diezelfde periode met 80 vermenigvuldigd. The revange of the cradle/la revanche des berceaux wordt dit mechanisme genoemd, waarbij het verlies door de verengelsing procentueel goedgemaakt werd door een abnormaal hoge kinderproductie. Het feit dat de katholieke religie in Québec de allesoverheersende godsdienst was is hier natuurlijk niet vreemd aan, en de hegemonie van dit katholicisme had ook nog andere gevolgen. Québec was tot na de tweede wereldoorlog een klerikaal land, waar de scheiding van kerk en staat nauwelijks bestond en een aantal vitale sectoren zoals volksgezondheid, de hele sociale sector en het onderwijs exclusief in handen van de kerk waren. Dat heeft ongetwijfeld bijgedragen tot het behoud van het Franstalige karakter van de provincie: het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
behoud van de zgn. traditionele waarden van Québec impliceerde nl. ook de combinatie van taal en geloof en de kerk zag er angstvallig op toe dat dit ook zoveel mogelijk zo bleef. Anderzijds echter werd daardoor ook ten zeerste belemmerd, dat de Québecois zich veel zouden inlaten met dingen die buiten hun eigen provincie gebeurden. Het bestuur van Canada en de relaties met de buitenwereld werden grotendeels aan anderen overgelaten, te meer omdat de organisatie van het onderwijs, zoals gezegd een kerkelijke aangelegenheid, weliswaar in het Frans maar ook heel gebrekkig verliep. Corbeil (1980, 26) zegt in dat verband: ‘en somme, jusqu'en 1960, la population québécoise apprend à lire, à écrire et à compter et quitte prématurément l'école’. 3. Dat Corbeil het jaar 1960 vermeldt is niet toevallig, want in het begin van de jaren zestig wordt meestal de aanvang geplaatst van wat men la révolution tranquille heeft genoemd, een hervormingsbeweging die het hele uitzicht van Québec zou veranderen en ook op linguïstisch gebied enorme consequenties zou hebben. Er is al veel inkt gevloeid over de verklaring en de analyse van dit maatschappelijk gebeuren en het zou ons te ver leiden te pogen alle krachtlijnen ervan te bespreken. Ik verwijs in dit verband graag naar het uitstekende en verhelderende artikel van Hervé Hasquin (1984), getiteld La révolution tranquille au Québec: illusion ou réalité?
3.1 Eén van de belangrijkste kenmerken van die ‘revolutie’ is ongetwijfeld de verbijsterende snelheid waarmee Québec als het ware rechtstreeks uit het Ancien Régime in de moderne tijden wordt gekatapulteerd en dat wordt misschien nog het duidelijkste verwoord in een verklaring van de bisschoppen van Montréal, die in 1974 het volgende schrijven: ‘Au départ, on est en face d'une société nettement chrétienne, stable, monolithique et plutôt traditionnelle... Les institutions pivots, comme l'école et la famille, sont marqués par l'idéal chrétien, les moeurs, les coutumes et les usages forment un ensemble culturel relativement cohérent... A l'arrivée, on est en face d'une société pluraliste, segmentée, sécularisée, permessive, industrialisée et urbanisée. Op het politieke vlak zet de stille revolutie in met de verkiezingsnederlaag van de conservatieve Union Nationale, die sinds mensenheugnis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Québec had bestuurd en het aan de macht komen van de liberale partij. Hasquin schrijft in dat verband: ‘Avec le parti libéral émergeait une nouvelle classe moyenne qui depuis la fin de la guerre s'était trouvée confrontée à trois obstacles: l'église catholique, qui dominait l'éducation et les affaires sociales, la bourgeoisie anglophone, maitresse de l'économie et un gouvernement fédéral centralisateur.’ Daar komt bij dat de Québecois er zich bewust van worden, dat hun inspanningen zich niet zozeer moeten richten op de voorgoed verloren gegane droom van een ‘Canada Français’, maar veeleer op het besturen van hun eigen provincie, waar ze een soliede meerderheid vormen. Vooral de Parti Québecois, die in de jaren zeventig de touwtjes in handen zou nemen, vertolkte deze tendens, die uiteindelijk zou leiden tot Lévecques beroemde en beruchte volksraadpleging over de afscheiding van Québec. Maar daar kom ik nog op terug.
3.2 Op het eerste gezicht had men kunnen vrezen dat het loslaten van de traditionalistische en provincialistische waarden van Québec en het zich openstellen voor de rest van de wereld, inclusief Engelstalig Canada en de Verenigde Staten, desastreuse gevolgen zou hebben voor het Franstalige karakter van de provincie. Het is een van de paradoxen van de Révolution Tranquille dat net het omgekeerde het geval bleek te zijn. De deprovincialisering van Québec impliceerde o.m. dat de staat zich zelf met het welzijn en de sociale voorzorg van zijn burgers ging bemoeien, dat iedereen toegang kreeg tot het onderwijs en het schoolsysteem gemoderniseerd werd, dat de Québecois ruime inspraak kregen in de financiële en industriële wereld, dat, in één woord: ‘il s'est développé ... de nouvelles activités, exercées par des personnes plus instruites et plus articulées qu'auparavant, désireuses de participer au progrès intellectuel et matériel qui avait cours dans les pays occidentaux’ (Gendron 1983, 9) 3.3 Het nieuwe zicht op de buitenwereld kwam er o.m. via radio en televisie, waar een taal werd gebruikt waaruit provincialismen gaandeweg verdwenen en die steeds meer onder invloed van het continentale Frans kwam te staan. Dit toenemend contact met Frankrijk (ook op vele andere vlakken) zou leiden tot het bewustzijn dat, zoals Gendron het met een understatement uitdrukt, ‘l'outil de communication dont on dis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
posait au Québec présentait quelques faiblesses qu'il fallait corriger’. Er ontstaat dus, mede als gevolg van de Révolution Tranquille, een linguïstische beweging die even razendsnel verloopt als de andere veranderingen en resulteert in een nieuw linguïstisch model, dat veel meer aansluiting vertoont bij dat van Frankrijk en van de ‘francophonie’ in het algemeen. Uiteraard verloopt dit via een nog steeds voortdurende periode van aarzelingen, van experimenten, van vermenging van linguïstische stijlen en codes, in een woord van alle kenmerken van wat men linguistic insecurity pleegt te noemen. Ook op dat terrein ligt de vergelijking met het standaardizeringsproces, met de codificering en elaboratie van een nieuwe norm in Vlaanderen voor de hand. Met die vergelijking wil ik me diepgaander in het tweede deel van mijn lezing bezighouden. Dit eerste deel wil ik afsluiten met een kort overzicht van wat er op het extralinguïstische terrein na de jaren '60 in Québec nog is gebeurd.
3.4 De revolutie van de jaren '60 mag dan al tranquille worden genoemd, die stilte werd heel vaak op zeer letterlijke wijze doorbroken door wapengekletter en explosies. Het feit dat bv. Franssprekende arbeiders in Québec gemiddeld 35% minder verdienen dan hun Engelssprekende provinciegenoten zorgt voor een voedingsbodem van sociale onrust, waarin de Front de Libération du Québec zijn wortels kan planten. In 1963 vallen de eerste doden als gevolg van bomaanslagen van deze organisatie. In 1967 komt de Franse president Charles de Gaulle op bezoek! Over de consequenties van zijn in Montréal gelanceerde uitroep Vive le Québec libre zijn de meningen verdeeld, maar dat ze niet van aard was om de gemoederen te bedaren is duidelijk. In 1968 en '69 is er oproer in Montréal en moet het nationale leger worden ingezet om nationalistisch-sociale onlusten in te dijken. Bomaanslagen en ontvoeringen op het einde van de jaren '60 lijken een situatie in te leiden, die angstaanjagend veel verwantschap vertoont met de manier waarop de terreur in bv. het Baskenland en Noord-Ierland is ontstaan. Nochtans neemt het niet zo'n vaart en één van de verklaringen daarvoor is misschien te vinden in het feit, dat een politieke partij erin slaagt het ongenoegen in meer democratische banen te leiden. De aanhang van de Parti Québecois neemt voortdurend toe en, dank zij het op Engelse leest geschoeide districtkiesstelsel, verovert René Lévecque in 1976 de volstrekte meerderheid en vormt hij een homogene regering, die Québec gedurende het volgende decennium zal besturen. Hoewel terend op separatistische slogans wordt het separatisme toch gekanaliseerd en het is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet eens zeker dat Lévecque er rouwig om was, dat 59,5% van de Québecois neen stemt bij zijn soevereiniteitsreferendum in 1980. Het maakt alleszins de weg vrij voor de ‘Constitutional Act’ van 1982, waarbij Canada een nieuwe grondwet krijgt, die bepaalt dat het land een constitutionele monarchie én een lid van het British Commonwealth blijft. Voordien had de Court Suprême du Canada Québecs claim verworpen, dat het een vetorecht zou hebben bij constitutionele wijzigingen. Echt accepteren wou de PQ die hervorming echter niet.
3.5 Veel belangrijker dan deze nationalistische strubbelingen en oprispingen was Lévecques vastberadenheid om Québec in de diepte te verfransen, d.w.z. het belangrijkste Engelstalige bastion aan te pakken, met name de financiële en economische wereld. Want al was de bevolking van Québec meer dan 80% Franssprekend, de hefbomen van de economische macht waren nog altijd in handen van de Engelssprekenden, die vooral geconcentreerd waren in de tweetalige hoofdstad Montréal.
3.5.1 De zonder twijfel meest invloedrijke machtsdaad van de PQregering was de goedkeuring door het parlement van Québec in 1977 van de Loi 101, ook bekend als het Charte de la langue française, waardoor het Frans de enige officiële taal van Québec wordt. Aangezien de gevolgen van deze politieke beslissing heel sterk de linguïstische evolutie zullen beïnvloeden, zal ik dit eerste deel van mijn lezing met een beknopt overzicht van de inhoud van deze wet besluiten.
Het volgende citaat uit de memorie van toelichting geeft de toon van de wet aan: ‘l'usage du français ne sera pas simplement généralisé pour masquer la prédominance de puissances étrangères aux francophones; cet usage accompagnera, symbolisera, favorisera une reconquête par la majorité francophone du Québec de l'emprise qui lui revient sur les leviers de l'économie’. 3.5.2 De wet zelf is minder bombastisch en bevat een aantal harde feiten, die voortvloeien uit de vijf basisrechten van de Franssprekende inwoner van Québec, t.w.: 1. Iedereen heeft het recht met de administratie en alle publieke en privé instanties in het Frans te communiceren; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit alles hoort zich vrij onschuldig aan, maar voor de tenuitvoerlegging van al deze ‘rechten’ dienden ingrijpende wijzigingen te gebeuren, zowel in de structuren als in de mentaliteit. Het meest spectaculaire aspect is uiteraard de poging tot verfransing van het bedrijfsleven, zowel wat het uiterlijke aspect betreft als intern (betrekkingen tussen het personeel en de directie onderling).
Een op het eerste gezicht bijkomstig aspect van de wet is de reglementering op zowel officiële borden als allerlei reclameaankondigingen, waardoor het uiterlijke aspect van de provincie en zeker van het tweetalige Montréal ingrijpend verfranst werd. Toch is het n.a.v. deze reglementering dat de huidige regering Bourassa, het liberale kabinet dat sinds 1985 de P.Q. heeft afgelost, de grootste moeilijkheden kent, die ik in Willemyns (1987) heb uiteengezet en nadien ook nog voortduurden (Benjamin 1988 en 1989). Ik kom daar infra nog uitvoerig op terug.
3.5.3 Laat ik er tenslotte nog op wijzen, dat voor uitwerking, evaluatie en controle van de Loi 101 een aantal uitermate belangrijke en productieve organisaties werden opgericht, waarvan ik hier kort vernoem de Conseil de la langue française, die de evolutie van het Frans in Québec moet volgen en de regering moet adviseren en de Office de la langue française, die de verfransing van administratie en bedrijfsleven moet controleren, maar vooral ook bedoeld is voor wetenschappelijk onderzoek en terminologie. Beide organismen hebben in korte tijd een indrukwekkend aantal wetenschappelijke publicaties op hun naam, die niet alleen de linguïstische situatie in Québec hebben verduidelijkt, maar ook het linguïstisch onderzoek in het algemeen op heel wat vlakken hebben gestimuleerd.
4. In het eerste deel van mijn lezing heb ik op een aantal overeenkomsten en verschillen tussen Québec en Vlaanderen gewezen, de taaltoestand in Québec behandeld tot in het midden van deze eeuw en mij verder vooral geconcentreerd op de invloed van een aantal historische gebeurtenissen. Ik ben uitvoerig stil blijven staan bij de zgn. Révolution | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tranquille en de politieke en linguïstische gebeurtenissen die eruit zijn voortgevloeid. Ik heb tenslotte halt gemaakt bij het aan de macht komen van de Parti Québecois en de goedkeuring en tenuitvoerlegging van het belangrijkste stuk taalwetgeving dat Québec ooit heeft gekend, de zgn. Loi 101.
Het tweede deel van mijn lezing wil ik vooral wijden aan de taaltoestand in Québec gedurende de laatste twee decennia, waarbij ik me voorneem zowel de toestand binnen de Francofone gemeenschap als de verhouding tussen Engels- en Franssprekenden te beschrijven.
4.1 Wie vandaag in Québec Frans spreekt en schrijft kan zich daarbij, zegt Gendron (1983, 6-7), door een dubbel normmodel laten leiden. Er is enerzijds een zgn. modèle populaire, dat gebaseerd is op het gesproken Frans, zoals zich dat uit de taal van de vroegere immigranten heeft ontwikkeld en daarom vooral door archaïsche kenmerken wordt gekarakteriseerd. Anderzijds is er een modèle élitaire, dat zich vooral richt naar het continentale Frans, waarvoor Parijs model staat. Parallellen met de Vlaamse situatie liggen zo voor de hand, dat het nauwelijks overdreven zou zijn het ons bekende onderscheid tussen particularisten en integrationisten (Willemyns 1989) ook voor Québec aan te nemen.
Wanneer er over model of norm wordt gesproken zijn er echter, zeker ook voor Québec, enkele voorafgaande verduidelijkingen nodig, zo bv. dat er een onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal moet worden gemaakt en dat de niveaus uitspraak, woordenschat, morfologie en syntaxis niet op een hoop mogen worden gegooid.
4.1.1 Wie het in Québec over de ‘norm’ heeft (en het thema is er vrij populair) doelt daarbij meestal in eerste instantie op de uitspraaknorm en heeft het dus over spreektaal. Bijna even tot de verbeelding sprekend zijn uitlatingen over lexicale kwesties en die betreffen zowel de spreekals de schrijftaal. Morfo-syntactische normverschillen daarentegen komen veel zeldener aan bod. Wanneer Gendron (1983, 6) zegt ‘de meeste inspanningen waren gericht op de correctie van de uitspraak en op de screening en zuivering van de woordenschat’, dan kan dat omzeggens zo overgenomen worden als een karakterisering van de vroegere ‘ABN-beweging’ in Vlaanderen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch keren we terug naar Québec. Een typologie van codes of registers, die binnen het theoretische continuum aanwezig zijn omvat le parler populaire, le parler courant en le parler soutenu voor de spreektaal en le niveau familier, le niveau correct en le niveau littéraire als corresponderende registers voor de schrijftaal (ik neem Gendrons terminologie over). Ten aanzien van de dubbele norm waar ik het eerder over had kan men stellen, dat le parler populaire de typische uiting van het originele Frans van Québec is, zowel in uitspraak als in woordenschat (heel vaak wordt er het zgn. joual mee bedoeld), dat le parler courant en le niveau familier compromisvormen zijn tussen Quebecs Frans en algemeen Frans en dat le parler soutenu voor de spreektaal en le niveau correct en le niveau littéraire voor de schrijftaal proberen zich zoveel mogelijk aan continentaal Frans te confirmeren.
4.1.2 Vooral vanaf het begin van de twintigste eeuw zien we dat er systematische pogingen tot language planning worden gedaan, in de zin dat het zgn. Parijse model gepropageerd wordt. Onder leiding van vooral ‘La société du parler français au Canada’ worden ‘campagnes du bon parler’ georganiseerd, vooral ook in de scholen. Een verwijzing naar onze ‘Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal’ ligt voor de hand! Toch waren de resultaten verre van schitterend: het Quebecse model duldde weinig concurrentie en wie het waagde ertegen in te gaan riskeerde vooral als een précieux ridicule te worden gebrandmerkt. Dat veranderde drastisch vanaf de jaren zestig van deze eeuw, niet als gevolg van de acties van welwillende, maar vrij machteloze ‘taalminnende genootschappen’, maar wel op het elan van de révolution tranquille, zoals ik eerder heb aangetoond.
4.1.3 Een nieuw soort Québecois, vooral ambtenaren, leraren, kaderpersoneel van openbare en privé-ondernemingen en zakenlieden gaan inzien dat, en ik herhaal Gendrons understatement ‘l'outil de communication dont on disposait au Québec présentait quelques faiblesses qu'il fallait corriger’ (p. 9) en laten zich nu bij voorkeur inspireren door het tweede model, het modèle élitaire. In steeds toenemende mate beïnvloedt dat ook het taalgebruik van andere groepen en klassen, niet het minst ook via de steeds toenemende invloed van de geschreven en vooral gesproken media.
4.2 Hoe ziet dat nieuwe Quebecse model er nu uit? Een aantal typische uitspraakkenmerken verdwijnen ten gunste van het Parijse voorbeeld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ook bij een ver doorgedreven aanpassing blijven meestal intonatie en ritme ongewijzigd en daarom verantwoordelijk voor het typische zgn. accent québecois. Het uitspraakmodel par excellence is wat door ‘Radio Canada’ verbreid wordt en dat wordt door een rigoureuze aansluiting bij het Parijse model gekarakteriseerd.
Hoewel de overgrote meerderheid tegenwoordig de normwaarde hiervan accepteert wil dat natuurlijk niet zeggen, dat het door iedereen in gelijke mate gerealiseerd of geactualiseerd wordt. De intellectuelen lopen meestal voorop (zoals het ook hier het geval was) maar vanzelfsprekend zijn het de klassieke variabelen sociale klasse, leeftijd en gesprekssituatie die de uitkomst bepalen. Het is interessant te constateren dat Bernard Saint-Jacques (1976, 74), hoewel hij zegt dat het ‘de la part d'une certaine élite quebécoise’ illusoir zou zijn de norm van ‘le français standard’ te willen opleggen, daarmee toch ook de pioniersrol van de intellectuelen bevestigt. Jean-Claude Corbeil, van zijn kant, heeft het eveneens over deze, maar ook over de sociale variabele, wanneer hij erop wijst dat er zich een breuk aftekent tussen het taalgebruik van ‘les classes instruites’ enerzijds en ‘les classes populaires’ anderzijds. Het gevaar daarbij is, zegt hij, dat een dergelijke breuk ertoe kan leiden, dat de eerstgenoemden een gevoel van misprijzen gaan ontwikkelen t.a.v. de manier waarop de laatstgenoemden spreken (Corbeil 1980, 19). In elk geval is het zo, en ook dat is typisch voor de overgangsfaze waarin Québec zich bevindt, dat a. er meestal een grote convergentiebereidheid aanwezig is, d.w.z. dat men zich door het voorbeeld van de gesprekspartner laat leiden; Dit laatste blijkt nu ook uit de resultaten van een heel recente enquête, die in Québec werd uitgevoerd i.v.m. lexicale standaardisering. De studie van Annette Paquot Les Québecois et leurs mots. Etude sémiologique et sociolinguistique des régionalismes lexicaux au Québec (Laval: Presses de l'Université, 1988) waarvan ik nog niet de details kon bestuderen, maar wel de globale resultaten onder ogen kreeg (Marais 1989) leert o.m. het volgende: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
- wanneer de proefpersonen de keuze hebben tussen een standaardtaalwoord en een regionalisme gaat hun keuze niet steeds in dezelfde richting. Van diegenen die beide alternatieven actief kennen zegt echter de meerderheid de voorkeur aan de standaardtaalvariant te geven Wie vertrouwd is met studies over lexicale standaardisering alhier zal de genoemde resultaten zeker nogal normaal en zelfs voorspelbaar vinden. Toch zijn ze interessant voor de kennis van de attitudes van de Québecois, te meer omdat deze studie de eerste in zijn genre is, die ooit in Québec werd uitgevoerd. Laat ik nog meedelen, dat de enquête werd uitgevoerd bij 700 proefpersonen, 500 uit de regio Montreal en 200 uit de stad Québec.
Samenvattend kan men het nieuwe uitspraakmodel (en bij uitbreiding het taalmodel in het algemeen) als volgt karakteriseren: a. fonetische veranderingen zijn het gevolg van het overnemen van een extern model 4.3 Dit alles is, zoals gezegd, typisch voor een overgangssituatie, die ook bij ons bekend is, zodat we hier geen moeite hebben Gendrons verzuchting te begrijpen dat: ‘la doctrine pour déterminer ce qui est bon et ce qui ne l'est pas, oscille entre le purisme qui prétend bannir ce qui n'appartient pas à la langue française générale, et le laxisme prêt à accepter tout ce qui est québecois et à laisser ce rameau de la langue française se développer d'une façon tout à fait autonome en terre d'Amérique’ (Gendron 1983, 12; cursivering van de auteur). Die strijd tussen oud en nieuw, tussen eigenheid en import is typisch voor de problemen van sprekers in elke externe periferie: men weet dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het nieuwe niet te vermijden is, maar blijft om vele, niet het minst sentimentele en/of nationalistische, redenen aan het oude gehecht. Gendron constateert dan ook de in zo een schizoglossische situatie te voorspellen voorkeur voor un moyen terme, d.i. wat Geerts, Nootens & Vanden Broeck (1977) t.a.v. Vlaamse informanten de derde weg hebben genoemd: men wil het ene hebben zonder het andere te laten! Gendron besluit daaruit, misschien enigszins naïef: ‘c'est sur ce moyen terme qu'on devrait tenter d'établir une doctrine de la norme linguistique québecoise, dite soignée, en particulier pour la prononciation et le vocabulaire’ (p. 13). Geerts, Nootens & Vanden Broeck constateerden, allicht realistischer, dat een derde weg niet bestaat. In beide gevallen echter ziet men dat, ondanks dit soort attitudinele bezwaren, de evolutie in de richting van het buitenlandse standaardizeringsmodel gestaag, en met succes, verdergaat! In beide gevallen ook is het duidelijk, dat de genoemde attitudinele reserves voor een groot deel geneutraliseerd worden door taalpolitieke overwegingen, opgeroepen door de concurrentie met de andere, in het land aanwezige, taal. Voor Vlaanderen is dat vroeger al herhaaldelijk aangetoond (cf. o.m. Van de Craen-Willemyns, 1988), voor Québec volsta ik met het nu volgende citaat: ‘Nous sommes persuadés que ce désir de perfectionnement linguistique des Québécois, cette recherche d'un modèle de langue, manifestent la prise de conscience de l'anglicisation de leur langue et la volonté d'y échapper’ (Saint-Jacques 1976, 75-76). 5. Zo kom ik dan tot het tweede deel van mijn uiteenzetting van vandaag, t.w. de vraag in hoeverre dit alles de verhouding tussen Frans en Engels in Canada in het algemeen en in Québec in het bijzonder heeft beïnvloed.
5.1 Zoals bekend wordt in twee- of meertalige landen de verhouding tussen taalgroepen en talen bepaald door het prestigekarakter van de talen in kwestie en zijn het uiteraard de sprekers en verdedigers van de minder prestigieuse taal die er belang bij hebben het prestige van hun taal te verhogen. Het prestige van een taal wordt niet door intrinsiek linguïstische eigenschappen bepaald, maar door extralinguïstische factoren en kan dus veranderen wanneer deze externe factoren veranderen vooral omdat, zoals Kloss opmerkt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘the international reputation of a language has no great influence on the outcome of intranational, let alone local, language issues’ (Kloss 1966, 12). Bovendien wil ik er, ten overvloede allicht, nog eens op wijzen, dat de prestigetaal niet noodzakelijk de taal van de meerderheid hoeft te zijn.
5.1.1 Delen van een land kunnen op andere gronden van elkaar verschillen dan alleen maar linguïstische, bv. op grond van de mate van sociaal-economische ontwikkeling en dat is het wat de interne krachtsverhoudingen bepaalt. In het landsgedeelte waar de macht geconcentreerd is en de economische ontwikkeling het hoogst, ontstaat er niet alleen meer welstand, maar o.m. daardoor ook een grotere mate van zelfbewustzijn, die gemakkelijk in zelfgenoegzaamheid en arrogantie kan overslaan, hetgeen een superioriteitsgevoel t.a.v. de bewoners van minder gefortuneerde gebieden opwekt. Zijn die gebieden ook linguïstisch gedifferentieerd, dan geldt dat superioriteitsgevoel ook t.a.v. taal (c.q. dialect) en cultuur van de andere(n), die dan duidelijk als minder prestigieus worden ervaren, veelal overigens ook door de sprekers ervan zelf.
De attitudes t.a.v. tweetaligheid worden door het bovenstaande in ruime mate beïnvloed. Sprekers van de meer prestigieuze taal vinden het aanleren van de andere ta(a)l(en) meestal oninteressant en nutteloos en het aantal tweetaligen in hun rangen is daarom veelal zeer beperkt. Sprekers van de minder prestigieuze taal, daarentegen, zijn overwegend in groten getale tweetalig, maar dikwijls zijn de attitudes t.a.v. bilinguïsme ook daar vrij negatief, omdat zij het gevoel hebben in een underdogpositie te verkeren, waarin tweetaligheid als het ware wordt opgedrongen. Gevoelens van frustratie zijn dus vrij verbreid.
5.1.2 Standaardizering en het zo nauw mogelijk aansluiten bij de, meestal prestigieuzere, variëteit uit het centrum is daarom, voor de minder prestigieuze groepen, meestal een conditio sine qua non (cf. Willemyns 1984), maar meestal is dat niet voldoende. De Quebecse inspanningen in dat verband hebben we zoëven besproken. Een tweede beproefd middel is te pogen door taalwetgeving bepaalde dingen te forceren die er zonder dergelijke ingrepen allicht niet zouden komen. Québecs pogingen in dat verband heb ik boven toegelicht. Het derde facet, naar mijn mening het belangrijkste, maar ook datgene waar men nau- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
welijks invloed op heeft, is de verhoging van het economische, sociale en politieke prestige van het gebied waar de taal in kwestie gesproken wordt.
5.1.3 Wanneer we de bovenstaande theorie even op de praktijk in Vlaanderen toepassen zien we dat 1 en 2 hier met niet minder inzet en zelfs vaak met meer succes dan in Québec in de praktijk werden gebracht. Toch is de situatie zoals we die nu beleven, nl. de drastische prestigeverschuiving van Frans naar Nederlands, eerst in Vlaanderen en nu ook in België in het algemeen (ook in Brussel, cf. De Vriendt-Willemyns 1987 en Deprez e.a. 1984) vooral te danken aan de economische opbloei van Vlaanderen en de gelijktijdige recessie in het andere landsgedeelte.
Ik ben er mij van bewust, dat het moeilijk is uit een conglomeraat van oorzaken de meest relevante te halen, maar ik geloof dat er in dit geval weinig onduidelijkheid is en dat wordt bevestigd door de situatie in Québec waar wel 1 en 2 (dus standaardizering en taalwetgeving) maar nauwelijks 3 (verandering van de economische machtsverhoudingen) plaatsgevonden hebben, zodat er ook geen merkbare prestigeverschuiving tussen Engels en Frans heeft plaatsgevonden. Ik probeer dit standpunt nu toe te lichten.
5.2 Wanneer we de volkstelling van 1951 met die van 1986 vergelijken zien we dat het aantal Franstaligen in Canada van 29% naar 25% is teruggelopen; tijdens diezelfde periode daalde het aantal Engelstaligen in Québec van 14% naar 10%. Vooral die laatstgenoemde daling kan de veronderstelling voeden, dat de resultaten van de taalwetgeving en vooral van ‘Wet 101’ nu taalshift van Engels naar Frans veroorzaken. Een nauwkeuriger analyse leert anders.
5.2.1 Michel Paillé (1988) heeft de veranderingen in Québec vergeleken met die in de Engelstalige buurprovincie Ontario. Hier volgen, samengevat, zijn bevindingen: - 7,9% van de inwoners van Québec hebben een Engelse taalbackground; toch verklaren 10,4% dat Engels hun moedertaal en 12,3% dat het hun dagelijkse omgangstaal is. Dit alleen wijst er al op dat er van shift van Engels naar Frans geen sprake kan zijn. Bovendien is, van wie Engels als moedertaal heeft, het voor 87,3% ook de dagelijkse omgangstaal; voor 6,3% is dat Frans, voor 4,4% beide talen en voor 2% nog een andere taal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2.2 De vergelijking van beide provincies toont aan, dat er in Ontario wel degelijk nog steeds taalshift plaatsgrijpt (en wel van Frans naar Engels); de afname van het aantal Engelstaligen in Québec daarentegen is, zoals Paillé overtuigend aantoont, vooral het resultaat van een grotere emigratie in deze bevolkingsgroep. Weliswaar is dat gedeeltelijk een secundair gevolg van de taalwetgeving, maar beslist geen bewijs, dat die taalwetgeving taalshift in de hand zou werken. Dit is des te opmerkelijker omdat de economische situatie van de Franstaligen in Québec wel degelijk aanzienlijk beter is geworden. Georgeault (1988) vergelijkt het gemiddelde salaris voor taalgroepen in Québec tussen 1970 en 1980. We zien het volgende:
Het gemiddelde salaris van de Franstalige bevolking (zowel één- als tweetaligen) is zozeer gestegen, dat de vaakgehoorde klachten over economische discriminatie eigenlijk niet meer houdbaar zijn. Toch blijkt het taalgedrag niet navenant te evolueren, wat duidelijk maakt dat het beëindigen van die discriminatie niet voldoende is om ook de prestigebalans in de andere richting te doen overhellen.
5.2.3 Een nog duidelijker bewijs voor deze stelling levert het taalgedrag van de zgn. Allofonen. Het is altijd al een constante ergernis van de Quebecse Franstaligen geweest, dat immigranten in Québec zich bijna automatisch met de Engelssprekende bevolkingsgroep assimileren. Een flinke portie van de taalwetgeving was erop gericht precies dat te verhin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren en Wet 101 zorgde ervoor, dat immigranten praktisch verplicht werden hun kinderen naar Franse scholen te sturen (d'Anglejan 1984). Het hieraan gehechte belang was nog toegenomen toen duidelijk werd, dat de geboortecijfers van beide taalgroepen in die mate zijn gedaald, dat geen van beide nog in staat is op peil te blijven dank zij enkel de geboortecijfers van de eigen groep (Termote & Gauvreau 1988). De revanche du berceau is dus duidelijk verleden tijd en de numerieke verhoudingen tussen beide groepen zal dus meer en meer afhangen van de taalkeuze van de immigranten, wier geboortecijfer overigens duidelijker hoger is dan dat van zowel de Frans- als de Engelssprekenden. De taalwetgeving slaagde in die mate in de opzet, dat hedentendage meer dan 2/3 der allofone kinderen op Franse scholen zitten. Toch kunnen wetten niet verhinderen dat die kinderen zich achteraf bedenken en daarom is het interessant te zien, dat de allofone jeugd, die uit Franse scholen komt, achteraf voor 50% (voor wie enkel basisonderwijs heeft gehad) en zelfs tot 66% (voor wie hoger onderwijs heeft gevolgd) naar de Engelssprekende gemeenschap ‘overloopt’! Niet alleen is hier overduidelijk dat Engels de prestigetaal blijft: een onmiskenbaarder bewijs dat taalwetgeving alleen geen taalshift veroorzaakt kan men zich nauwelijks indenken.
5.3 Daarmee wil natuurlijk niet gezegd zijn, dat taalwetgeving onbelangrijk is: het is integendeel zo, dat meer en meer oude verzuchtingen van de Franssprekende meerderheid er inderdaad door gerealiseerd worden. Er komen echter ook nieuwe problemen en één daarvan is de toenemende tegenstelling tussen de taalpolitiek van de federale regering in Ottawa enerzijds en die van de provinciale regeringen anderzijds. Ottawa's politiek is erop gericht de tweetaligheid over heel Canada te promoten en dat gebeurt hoofdzakelijk via het zgn. personaliteitsprincipe (McRay 1975), wat wil zeggen dat ieder individu, waar hij ook woont, zelf kan bepalen in welke taal hij door de overheid toegesproken wil worden. Dit botst met het zgn. territorialiteitsprincipe (McRay 1975) dat de meeste provincies, en zeker Québec, huldigen en inhoudt dat de plaats waar men woont determinerend is voor iemands officiële taalstatus. Dit conflict hebben we ook in België gekend (c.q. kennen we nog) en de ééntaligheid van de taalgebieden, die nu in onze grondwet is opgenomen, spruit voort uit de erkenning van dit territorialiteitsprincipe.
6. In Canada blijft de oppositie tussen beide zienswijzen echter bestaan en is de onenigheid tijdens de afgelopen twee, drie jaar zelfs hoger op- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelaaid, meer bepaald omdat Engelssprekende inwoners van Québec bij de rechtbanken klacht hebben ingediend aangezien, naar hun mening, de Quebecse taalwetten bepalingen bevatten die strijdig zouden zijn met de grondwettelijke vrijheid. Dat is een zere plek waar ik, tot slot van mijn lezing, iets meer over wil zeggen en ook als argument voor mijn werkhypothese wil gebruiken.
6.1 Canada heeft sedert 1982 een (nieuwe) grondwet, die de toenmalige Parti Québecois-regering nooit heeft willen accepteren. Sinds 1986 echter werd, zoals gezegd, de Parti Québecois naar de oppositie verwezen en begon de nieuwe, liberale regering onderhandelingen met Ottawa om tot een oplossing te komen. Dit leidde tot het zgn. Lake Meech-accoord, waarbij Québec de grondwet aanvaardt en als tegenprestatie de verzekering krijgt dat het als société distincte zal worden beschouwd (Benjamin 1988, 30). Wat dat precies betekent was echter niet heel duidelijk en de controverses laaiden hoog op toen de federale regering, onmiddellijk na de ondertekening van het Lake Meech-accoord, maar nog voor de ratificering ervan door Manitoba en New Brunswick, een wetsontwerp indiende (Bill C-72), waardoor de bestaande taalwetgeving van 1969 ingrijpend werd veranderd.
6.2 Op grond van het geciteerde personaliteitsprincipe worden maatregelen genomen voor de promotie van veralgemeende tweetaligheid (eigenlijk ‘faciliteiten’) niet enkel in de federale administratie, maar in heel Canada. Volgens niet weinigen overschrijdt de regering daarmee haar bevoegdheden en bemoeit ze zich met dingen die, althans gedeeltelijk, tot de provinciale competentie behoren (Sparer 1988, 2, p. 3). Sparer merkt op dat de regering aldus een ‘eigenaardige symmetrie’ opvoert door de francofone en anglofone minderheden in de verschillende provincies op gelijke voet te behandelen, terwijl het toch, zegt hij, duidelijk moet zijn dat ‘van de twee officiële talen alleen het Frans een bedreigde taal is, niet alleen in Canada in het algemeen, maar zelfs in Québec’ (ibid.).
6.3 Aangezien nogal wat Franssprekenden in Québec die mening blijken te delen begon Premier Bourassa het kennelijk warm te krijgen en hij gaf de ‘Conseil de la langue française’ opdracht de zaak te onderzoeken. De ‘Conseil’ begint zijn advies met de opmerking, dat hij zich ongemakkelijk voelt bij de constatering, dat de Franstaligen in Québec door Ottawa niet beschouwd worden als in een ruimer Canadees | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
perspectief te beschermen minderheid, terwijl de Engelstalige minderheid in Québec wel recht op bescherming krijgt. Bovendien zet Bill C-72 er de provincieregeringen toe aan ‘gelijkheid in status en gebruik van Frans en Engels te bevorderen’ terwijl Québecs Loi 101 precies de hegemonie van het Frans officialiseert. De federale wet, zegt de ‘Conseil’, druist dus duidelijk in tegen Québecs taalwetgeving en daarom adviseert hij de Québecse regering o.m. voor een duidelijke interpretatie te zorgen van wat une société distincte precies wil zijn, en zulks niet aan de rechtbanken over te laten.
6.3.1 Het wantrouwen van de ‘Conseil’ tegen de rechtbanken bleek niet onterecht te zijn want in december 1988 barst inderdaad een juridische bom. Canada's Court Suprême/Supreme Court vernietigt de artikels van Wet 101 over de taal van opschriften, omdat die een inbreuk bevatten op de vrijheid van meningsuiting, die zowel door Canada's grondwet als door Québecs grondwettelijk charter gegarandeerd wordt. Belangrijk daarbij is de motivering van de Court Suprême dat, ik citeer, ‘niet aangetoond werd, dat het verbieden van borden in andere talen dan het Frans, noodzakelijk is voor de verdediging en de bevordering van de Franse taal in Québec’ (Benjamin 1989).
Die kwestie van taalgebruik op borden in winkels enz. is, zeker voor de buitenstaander, eigenlijk ridicuul, even ridicuul als het verloop van de Voerkwestie bij ons. In Canada heeft de zaak echter symboolwaarde (Mackey 1983) en wordt zowel binnen als buiten Québec au sérieux genomen: Manitoba's premier dreigt ermee het Lake Meech accoord niet te ratificeren indien Québec volhardt en de vier Engelssprekende ministers in Bourassa's kabinet dreigen met ontslag; drie daarvan hebben daarna inderdaad ontslag genomen.
6.3.2 Bourassa stond dus voor een dilemma maar hakte, tot ieders verbazing, de knoop vrij radicaal door. De Canadese grondwet laat provinciepremiers toe voor een periode van maximaal 5 jaar beslissingen van de Court Suprême te ignoreren. Niet alleen deed hij dat, hij liet ook onmiddellijk een nieuwe wet goedkeuren (la loi 178) waarin de essentie van het aangevochten 101-artikel bevestigd wordt. Voor ons is vooral belangrijk hoe die ‘Quebecse caroussel’ gemotiveerd wordt. Bourassa's verklaring in dat verband, nl. dat hij bij een keuze tussen individuele rechten en de collectieve rechten van de Franstaligen niet anders kon dan die laatste te laten prevaleren, is een bijna letterlijke parafrase van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het eerder genoemde territorialiteitsprincipe. Op die wijze plaatst hij zich op een heel principieel standpunt, dat overigens veel verder reikt dan wat in Québec of in Canada gaande is.
6.4 Voor wat ik in deze uiteenzetting naar voren heb willen schuiven is deze episode uitermate belangrijk en wel omdat dit alles past in het raam van de bescherming van een taalgroep, ook al is het een meerderheidsgroep, tegen wat als een bedreiging wordt ervaren. Indien de taalwetgeving (en Wet 101) een echte verandering in de prestigebalans teweeg hadden kunnen brengen, dan zou een dergelijke bescherming overbodig zijn geweest. Taalvrijheid, d.w.z. het niet legifereren in taalkwesties, is, zoals we dat in België hebben gezien, altijd in het voordeel van de sterkeren (Willemyns 1988, 1254) en het zijn altijd de verdedigers van de minder prestigieuze taal, die tot taalwetgeving hun toevlucht moeten nemen. Hoewel op die manier beslist een aantal doelstellingen kunnen worden bereikt is het even duidelijk, dat er altijd maar meer wetten nodig zullen zijn, zolang economische factoren niet meewerken om de prestigebalans te wijzigen (Van de Craen-Willemyns 1988). Of dat in het geval van Québec ook werkelijk zal gebeuren is een open vraag; het voorbeeld van België heeft in elk geval aangetoond, dat het hier niet om een theoretische mogelijkheid gaat, maar om iets dat ook werkelijk gerealiseerd kan worden.
7. Ik acht dus om al deze redenen mijn stelling bewezen: taalwetgeving en taalplanning (standaardizering) helpen de weg voor te bereiden, zijn allicht soms noodzakelijke voorwaarden, maar kunnen alleen niet bereiken wat een verandering in de economische situatie wel kan, t.w. de verhouding tussen talen en taalgroepen in een meertalig land ten gronde te wijzigen! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|