verteller uit de recente roman De engel van Saint-Raphael, bij voorbeeld, heet niet toevallig Willem Spiegeleire, ook met de initialen W.S. Die staat symbool voor het schrijfproject dat Willy Spillebeen eerst als dichter en gaandeweg vanaf de jaren '60 geprofileerder, intenser en vaker als prozaïst, aan het uitwerken is: het project van een voortdurend te herschrijven en bij te toetsen ‘Selbstverständnis’ in geschrifte, dat zich vanaf 1975 ongeveer ontvouwt in de richting van de tegenwoordig zeer gegeerde familiegeschiedenissen tegen de achtergrond van het tijdsgebeuren zoals Hugo Claus er recent een geschreven heeft, en Monika van Paemel, en Walter van den Broeck, en in Nederland bij voorbeeld Adri Van der Heyden. Anders gezegd: z'n schrijfproject heeft zich aanvankelijk opgetrokken aan de behoefte om het eigen ik op te klaren, om therapeutisch in het reine te komen met het eigen zelf, maar het heeft zich in de loop der jaren in altijd breder cirkels ontvouwd om eerst de eigen geboortestreek tussen Ieper en Roeselare historisch over een afstand van twee, drie generaties te gaan verkennen en vervolgens uit te zwermen over de wereld, tot in Zuid-Amerika. Die horizontverruiming, waar ook een thematische verbreding mee gepaard ging, kan met een paar invloedssferen in verband gebracht worden: eerst de vroege Streuvels van o.m. Langs de wegen, dan via de complexe sociaal-kritische saga's van William Faulkner naar Zuidamerikanen als Neruda, Asturias, Vargas Llosa en Marquèz. Na de agrarische leefgemeenschap in Westrozebeke en het kaalgehakte landschap langs de vaart in Menen, komen Brazilië,
Guatemala, Mexico, de Maya's en Azteken.
De twee thematische velden - het eigen ik in de geboortestreek en het vreemde Latijns-Amerika - zijn nochtans innig vervlochten. Het verre Zuid-Amerika met ogenschijnlijk extravert-epische vertellingen, die de gruwel van de genocide en de groteske niet schuwen, wordt evenzeer ingeschakeld in dat verruimde concept van autobiografisch schrijven als de in eigen bodem verankerde verhalen zoals De Varkensput met aanknopingspunten bij de dynamitering van de IJzertoren of de roman Moeder is een rat die wij zo op de Sluizenkaai in Menen kunnen situeren.
De twee velden - hoezeer ook in ruimte en tijd gescheiden en onderscheiden - zijn opmerkenswaardig congruent in een oeuvre, waarin dankzij de toegenomen objectivering de introverte ik-persoon van zijn gepieker is kunnen genezen, althans gedeeltelijk, althans voorlopig, voor de duur van een boek, tot het vliegwiel weer om z'n as draait in het volgende.
Structureel gezien heeft Spillebeen z'n schriftuur voortdurend verfijnd met de inbreng en dosering van technische variabelen zoals ik-, jij-, hij-