| |
| |
| |
De mogelijke interferentie van commerciële naamgeving en woordvorming in de standaardtaal
door
M.C. van den Toorn Buitenlands Erelid van de Academie
Binnen de systematiek van een natuurlijke taal vormen de eigennamen een aparte categorie, die fonologisch, morfologisch, syntactisch en semantisch - ja zelfs ortografisch - allerlei afwijkingen vertoont die moeilijk in die systematiek te vangen zijn (vgl. Algeo 1973). Gardiner definieert een eigennaam als volgt: ‘A proper name is a word or group of words which is recognised as having identification as its specific purpose, and which achieves, or tends to achieve, that purpose by means of its distinctive sound alone, without regard to any meaning possessed by that sound from the start, or acquired by it through association with the object or objects thereby identified.’ (Gardiner 1954, 73). Maar ook als men deze definitie als uitgangspunt aanvaardt, blijven er legio problemen die alle terug te voeren zijn op de marginale status van de eigennamen binnen een taal. Ongemotiveerdheid en etymologische duisterheid (Kurylowicz 1956) zijn daarbij nog maar van ondergeschikt belang; zelfs de fraaie theorie van de structuralist Trnka (1982) leidt tot onbeslisbaarheid wanneer we recente ontwikkelingen in het oog vatten. Volgens Trnka zijn de eigennaam Smid en de soortnaam smid leden van een semantische oppositie, waarvan de eigennaam gemarkeerd is, de soortnaam ongemarkeerd. Naast de grote groep namen die deelhebben aan deze oppositie onderscheidt Trnka dan propria tantum, vormen die alleen als eigennaam kunnen optreden (bijv. Allen, Austin, Lee) en communia tantum, vormen die alleen als soortnamen kunnen dienen (bijv. ceiling, chair, adult). Dit laatste criterium blijkt ondeugdelijk sinds televisie-artiesten zich tooien met namen als Barend Servet, Jacques Plafond, Gré Braadslee of Mien Dobbelsteen.
De problemen worden er niet minder op als we ons realiseren dat het bestand aan namen niet alleen uit persoonsnamen en aardrijkskundige namen bestaat, maar dat er in de laatste eeuw onvoorstelbaar veel commerciële namen bijgekomen zijn. Alleen in Europa zijn al drie miljoen
| |
| |
merknamen geregistreerd waarbij de woordenschat van een taal als het Nederlands (dat in de grote Van Dale met ongeveer 230.000 trefwoorden vertegenwoordigd is) kwantitatief pover afsteekt. Alleen al in 1987 kwamen daar nog eens 15.300 merken bij, waarvan 7485 van Nederlandse oorsprong (volgens opgave van het merkenbureau Markgraaf te Amsterdam). Al deze commerciële namen zijn met zorg bedacht, soms zelfs langdurig getest en uitgeprobeerd en de vormingsprincipes die door de bedenkers van commerciële namen gehanteerd zijn, kunnen in veel gevallen nog achterhaald worden. Vanzelfsprekend blijkt daarbij dat de creatoren van merknamen zich bewogen hebben binnen de grenzen die de fonologie en de morfologie van een natuurlijke taal - en liefst van meer dan één taal, want een merknaam dient bij voorkeur ook internationaal bruikbaar te zijn - stellen. In die zin heeft de natuurlijke taal een kader-stellende functie bij de commerciële naamgeving. Anderzijds zijn wij van mening dat ook deze commerciële naamgeving de woordvorming van een natuurlijke taal niet onberoerd laat. Sommige woordvormingsprocédés hebben ook buiten de commerciële sfeer geducht om zich heengegrepen en ze zijn zonder die merknaamvorming zelfs moeilijk voorstelbaar. Mogelijke interferentie dus; beïnvloeding naar beide kanten, maar van verschillende intensiteit al naar gelang het naamgevingsprocédé dat is toegepast. Achtereenvolgens beschouwen we de verschillende soorten commerciële naamgeving en daarna besteden we aandacht aan de beïnvloeding van de standaardtaal door het bestand van handels- en merknamen.
Onder een handelsnaam verstaan we de naam waaronder een ondernemer zijn bedrijf of handel uitoefent, terwijl een merknaam de wettig gedeponeerde naam van een produkt of artikel is. In veel gevallen kunnen handelsnaam en merknaam samenvallen, maar dat is niet altijd zo: uiteindelijk zijn er heel wat firma's die geen produkten vervaardigen, maar bijv. alleen dienstverlenend zijn.
De oudste gewoonte bij de commerciële naamgeving is het aanwenden van de familienaam voor het bedrijf of het produkt. Dergelijke naamgeving is linguïstisch gezien ongemotiveerd. Hoewel veel familienamen van oorsprong uiteraard doorzichtig zijn (Bakker als naam van een bakker), is in de loop der tijd de band tussen naam en naamdrager arbitrair geworden. De verbinding nu van een familienaam aan een firma of produkt is daardoor even arbitrair: het is toevallig dat een bepaald vliegtuig door een zekere Fokker gemaakt werd en daarom nu Fokker heet, zoals ook de naam Droste voor chocolade op een toevallige
| |
| |
samenloop van historische omstandigheden berust. Het toepassen van de eigennaam - in vroeger tijd ook als handtekening - is echter op z'n retour. Bij een onderzoek van 500 Duitse merknamen van voedingswaren, bleek dat slechts in 20% van de gevallen eigennamen als firmanaam gebruikt werden (Werkman 1974, 20). Op de duur werd natuurlijk ook duidelijk dat er veel meer commerciële namen nodig zijn dan er familienamen voorhanden zijn.
Onder de vertrouwde commerciële namen die op familienamen teruggaan zijn verschillende varianten mogelijk. Er zijn de achternamen zonder meer, zoals Fokker, Philips, Bols, Droste, Van Nelle, er zijn de achternamen voorafgegaan door een voornaam, zoals Douwe Egberts, Albert Heijn, Simon de Wit en er zijn de verbindingen van twee familienamen, zoals Vroom en Dreesman, Peek en Cloppenburg, Van Kempen en Begeer, combinaties die soms weer tot initialen zijn teruggebracht, zoals V en D, P en C, en als bijzondere variant C en A, waarbij de initialen van de voornamen van Clemens en August Brenninkmeyer (die in 1841 hun firma oprichtten) dienst doen.
Naast deze categorie van ongemotiveerde commerciële namen is er de onafzienbaar grote groep van gemotiveerde namen. Allereerst horen daartoe de bedenksels van veel middenstanders die hun zaak een symbolische naam geven: Wasserij Vertrouwen, Autorijschool Correct, Typebureau Accuraat e.v.a. Dergelijke namen zijn in feite overgemotiveerd en ze zijn fantasieloos geworden. Minder duidelijk gemotiveerd, maar toch altijd naar herkomst traceerbaar zijn de geografische vernoemingsnamen (voor dit begrip zie men Rentenaar 1984): Amstel (bier), De Betuwe (jam), Breda (bier), Leerdam (glas). We kunnen ze halfgemotiveerd noemen: de plaats van herkomst berust soms op een toevallige omstandigheid, soms echter is er een minder toevallig verband (bijv. in het geval van De Betuwe, dat verwijst naar een streek met aanzienlijke fruitteelt). Ze vormen een soort overgangsgebied naar de met zorg gekozen en duidelijk overwogen namen.
Als eerste categorie denken we daarbij aan de voornamen. Dat kunnen voornamen van bestaande, d.w.z. levende personen zijn, dan wel namen van historische persoonlijkheden, eventueel ook aan de literatuur ontleend. Een voorbeeld van het eerste type is Mercedes, de naam van de dochter van de Oostenrijkse zakenman Emil Jellinek, die in 1901 voor het eerst aan autoraces deelnam met een door Daimler vervaardigde auto onder de naam Mercedes. Pas in 1926 werd het een automerknaam (Nicholson 1970, 78). Bij het tweede type geven we als voorbeeld Peter Stuyvesant, een sigarettemerk dat genoemd is naar de man die in 1647
| |
| |
aan de mond van de Hudson nederzettingen stichtte, die in 1653 onder de naam Nieuw Amsterdam, het latere New York, samengevoegd werden (Müller 1969, 217-8). De tabaksfirma Turmac volgde met deze naamgeving de traditie van de vele sigaremerken, die op namen van historische personen teruggaan. Als voorbeeld van een markante ontlening van een literaire naam vermelden we Wimpy voor een keten van hamburgerrestaurants. De naam is te danken aan een van de figuren uit de beroemde Popeye-strips en tekenfilms, J. Wellington Wimpy, een klaploper die er steeds in slaagt zijn vriend Popeye een hamburger af te zetten. (Room 1982, 188). De herkomst van veel van dit soort namen is soms uiterst verrassend, maar te anecdotisch om in enige linguïstische systematiek te passen. Niet verklaarbaar is overigens bijvoorbeeld waarom uit fantasie gekozen voornamen als Laila, Lolita, Romy, Sissi, Cora e.a. nu juist zo aantrekkelijk waren voor bloeses en T-shirts (zie Kosz 1976).
Gemotiveerde naamgeving is voorts aan te treffen bij de keuze van dierenamen voor firma's of produkten. Een voorbeeld van een goedgeslaagde keuze is Jaguar dat in 1936 voor het eerst gebruikt werd om een snelle, laaggebouwde auto te benoemen (Nicholson 1970, 24). Even symbolisch is de uit 1892 (volgens andere bron uit 1902) daterende merknaam Gazelle voor een ranke en snelle fiets (Visser en Heyning 1985, 6) of de uit 1947 daterende naam Vespa voor een scooter (Room 1982, 182). Maar ook hier zijn toevalligheden aan te treffen, zoals Pelikan, een merk dat in 1878 in Hannover geregistreerd werd voor kantoorartikelen: het beeldmerk stamde uit het familiewapen van de fabrikant, Wagner. (Bongard 1964, 189 e.v.).
De keuze van een goede merknaam is van levensbelang voor een fabrikant. Verstandelijke motivering is daarbij dikwijls afwezig, maar ook de door intuïtie ingegeven namen rekenen we tot het gemotiveerde type. Dat geldt voor het zeepmerk Sunlight, dat door William Hesketh Lever in 1884 bij ingeving gekozen werd en een doorslaand succes werd; er werd zelfs een aparte publikatie aan gewijd (Williams 1984; ook Wilson 1954, I 38-40). Nu heeft het woord sunlight in de algemene taal een eigen betekenis, maar de beste merken hebben zo'n betekenis niet: we denken daarbij aan merknamen als Vim (uit 1904) of Omo (dat al in 1908 voor een waterontharder gebruikt werd en sinds 1952 in gebruik is voor een detergent-wasmiddel). Hèt klassieke voorbeeld voor dit soort naamgeving is denkelijk wel Kodak, een arbitraire schepping van George Eastman uit 1888, waarvan alleen bekend is dat de maker een K in de naam wilde hebben, omdat de familienaam van zijn moeder met een K begon (Mencken 1967, 172).
| |
| |
Het merk Kodak wordt daarom zo succesrijk geacht, omdat het geen descriptief merk is. Men is namelijk gaandeweg tot het inzicht gekomen dat een merknaam niet beschrijvend moet zijn, maar liever emotief, suggestief of affectief. Een descriptieve naam is te weinig distinctief (vgl. Holmqvist 1971, 18) en waartoe dat laatste kan leiden blijkt uit de geschiedenis van Formica dat in 1913 als substituut ‘for mica’ bedacht werd. Het kwam de producent op een reeks processen te staan om zijn merknaam te beschermen tegen ieder die er een soortnaam van wilde maken. En een tweede vereiste voor een nieuw-gecreëerde merknaam is dat er voor de beoogde cliënten geen taboe geschonden wordt. Soms is moeilijk te voorzien of een naam wellicht in de Arabische wereld of in het Verre Oosten een ongunstige connotatie heeft (Aman 1982), maar ook kunnen met zorg tegemoetgeziene mislukkingen geheel onverwacht uitblijven: het Engelse merk Vicks is in Duitsland onder de naam Wicks in de handel gebracht, maar eventuele associatie met wicksen ‘masturberen’ heeft de verkoop niet beïnvloed.
Overigens kunnen verkeerd uitgevallen namen het bedrijfsleven voor tientallen miljoenen schade berokkenen (zie o.a. Van Lier 1986), waarbij het raadselachtige is dat zich volkomen onverwachte en onvoorspelbare mislukkingen voor kunnen doen. Zeer berucht is het voorbeeld van een autotype van Ford. Specialisten kozen uit een lijst van 6000 namen, waaruit tenslotte na allerlei empirisch onderzoek overbleven Corsair, Citation, Pacer en Ranger. In het voorjaar van 1956 koos men toch nog een andere naam: Edsel, de voornaam van een voormalige president van de Ford Company. De Edsel bleek vrijwel onverkoopbaar (misschien door associatie met diesel, bad sell?) en leverde een miljoenenstrop op (Werkman 1974, 340-341).
Een goed gelukte merknaam daarentegen vormt een kostbaar bezit en een eigenaar van een succesvol merk moet dan ook alles in het werk stellen om zijn naam tegen misbruik te beschermen. Zoiets gebeurt wel door naast een merknaam allerlei erop gelijkende merknamen wettig te deponeren, zodat een mogelijke concurrent bij voorbaat de voet dwars gezet wordt. De fabrikant van het bekende mondwater Odol heeft als zgn. ‘Defensivzeichen oder Umgrenzungsmarken’ ter bescherming gedeponeerd: Odole, Odolin, Odolol, Odontol, Odot, Ohdol, Oldol, Olol, Ondol, Otol, Ozol, Idol, Lodol, Udol, Anglodol, Francodol, Italodol (Reif 1937, 58). Het betreft hier een typisch gevolg van het commercieel gebruik maken van talige structuren. Dat levert juridische implicaties op, waarmee taalkundigen nooit te maken krijgen in de natuurlijke taal.
| |
| |
Na dit overzicht van commerciële naamgeving, zowel ongemotiveerd als gemotiveerd, beschouwen we de onafzienbare hoeveelheid artificiële bedenksels, die onder de noemer verkortingen en afkortingen te subsumeren zijn. Een chronologie is daarin moeilijk aan te brengen, hoewel sommige types het primaat boven andere lijken te hebben. We denken in de eerste plaats aan de acroniemen, waarbij verschillende typen te onderscheiden zijn:
a. Het eerste type is het zgn. initiaalwoord, waarbij de namen van de letters elk afzonderlijk worden uitgesproken. In feite zijn deze acroniemen nevenschikkende woordgroepen bestaande uit twee, meestal drie, soms meer namen van letters, zoals het uit 1887 stammende AEG, voor Allgemeine Elektricitäts-Gesellschaft. Niet altijd is na te gaan of van het begin af zulke initiaalwoorden als zodanig in zwang zijn geweest of dat pas in later tijd uit de behoefte aan efficiëntie de afkorting als naam in gebruik genomen is. Enkele bekende voorbeelden zijn:
(1) |
WDE (1806) |
Weduwe Douwe Egberts (opgericht 1753) in 1919 verkort tot DE |
|
ACF (1881) |
Amsterdamsche Chinine-Fabriek |
|
KNP (1892) |
Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek |
|
RVS (1895) |
Rotterdamsche Verzekering-Sociëteiten |
|
SHV (1896) |
Steenkolen-Handels-Vereeniging |
|
H-O (1897) |
Hall-Oats (havermout) |
|
KLM (1919) |
Koninklijke Luchtvaart-Maatschappij |
|
BP (1921) |
Britisch Petroleum (Company) |
b. Het tweede type is een echt letterwoord, waarbij de initialen als fonemen in een woord gerealiseerd worden. Tot de zeer oude voorbeelden behoren het bekende Agfa van Aktien-Gesellschaft für Anilin-Fabrikation, dat in 1897 als merk gedeponeerd werd en het in 1899 gecreëerde F.I.A.T. uit Fabbrica Italiana Automobili Torino, dat in 1906 als Fiat geschreven werd. Dat laatste wijst erop dat men de afkorting als woord uitgesproken wenste te hebben. De schrijfwijze varieert van merk tot merk: volledig in kapitalen of alleen een hoofdletter aan het begin. Enkele oude gevallen zijn:
(2) |
HAL (1896) |
Holland-Amerika-Lijn |
|
(Kaffee) HAG (1906) |
(Kaffee-) Handels-Aktien-Gesellschaft |
|
AMEV (1920) |
Algemeene Maatschappij tot Exploitatie van Verzekeringsmaatschappijen |
|
Remia (1926) |
De Rooy Electrische Melange-Inrichting Amersfoort |
|
DAF (1928) |
Van Doornes Aanhangwagen-Fabriek |
| |
| |
DOMO (1938) |
Drentse Ondermelk-Organisatie |
Ikea (1946) |
Ingvar Kamprad Elmtaryd Agunnaryd |
De uitspreekbaarheid als woord is van groot belang; merkwaardige spellingen met als laatste letter een V (in AMEV) of een H (in Edah voor het in 1917 opgerichte levensmiddelenbedrijf van de heren Ebben, Damen, Aukes en Hettema) storen daarbij blijkbaar niemand. Als criteria voor de keuze van de naam van de verzekeringsmaatschappij Aegon (gekozen uit 700 verschillende voorstellen) golden volgens informatie van de Raad van Bestuur: kort en krachtig, internationaal bruikbaar, associatief neutraal tot gunstig, en vooraanstaand in alfabetische rangschikkingen. De naam Aegon werd in 1983 gevormd na de fusie van AGO en Ennia, die resp. in 1968 en 1969 uit de samenvoeging van verschillende andere maatschappijen ontstaan waren. De naam is aldus samengesteld:
A |
= |
Algemeene Friesche Levensverzekering Mij (1844) (AGO) |
E |
= |
Eerste Nederlandsche Verzekerings Mij op het Leven en tegen Invaliditeit (1882) (Ennia) |
G |
= |
Vereeniging van Levensverzekeringen en Lijfrente ‘De Groot-Noordhollandsche van 1845’ (AGO) |
O |
= |
Olveh, d.w.z. Onderlinge Levens-Verzekering Eigen Hulp van 1879 (AGO) |
N |
= |
Nilmij, d.w.z. Nederlandsch-Indische Levensverzekering Mij van 1859 (Ennia) |
Uitspreekbaarheid is een eis van de taalgebruiker. Hoewel omroepsters voor de televisie altijd opvoedkundig van de N.O.S. spreken, maakt de spraakmakende gemeent' daarvan unverfroren nos; dat blijkt onafwendbaar. Anderzijds gebeuren ook onvoorspelbare dingen: terwijl de Amsterdamse Vrije Universiteit bij afkorting altijd de VU (vu) genoemd wordt, noemt niemand de Katholieke Universiteit van Nijmegen de ku, maar altijd de Ka-U.
c. De behoefte aan uitspreekbaarheid heeft ook geleid tot het ontstaan van syllabische letterwoorden: de namen van de letters worden daarbij volledig uitgeschreven en dienen als componenten van een nieuwe naam. Een duidelijk voorbeeld levert de naam van de door John Rockefeller in 1888 opgerichte Standard Oil Company van New Jersey. De afkorting van Standard Oil: S. O. is bekend geworden als Esso.
Andere voorbeelden zijn:
(3) |
Enka (1911) |
NK, d.w.z. Nederlandsche Kunstzijdefabriek |
|
Erres (1926) |
RS, d.w.z. Rafael en Samuel Stokvis en Zonen |
| |
| |
Océ (1927) |
O.C., d.w.z. Ohne Componente (sc. in de papiersoort) |
Enkabe (1932) |
NKB, d.w.z. Nederlandse Kruideniers-Bond |
en als mengtypes (met telwoorden) komen daar nog bij:
(4) |
Tweka (1916) |
badpakstof 2 K, d.w.z. Kleur en Kwaliteit |
|
3 Es (1956) |
limonade 3 S, d.w.z. drie gebroeders Swinkels |
d. Een vierde type naamgeving berust op een verkorting van een langere naam, zodanig dat een herkenbaar stuk overblijft. Als voorbeeld diene de naam van de in 1863 opgerichte Internationale Crediet- en Handels-Vereeniging ‘Rotterdam’, die mettertijd Internatio genoemd werd (sinds 1970 Internatio-Müller). Een ander voorbeeld levert de frisdrank Fanta, na 1945 als verkorting van Fantasie gevormd (Room 1982, 76) en de oliemaatschappij Fina, 1958 verkort uit Purfina, dat zelf weer via een ingewikkelde geschiedenis van fusies teruggaat op de in 1920 opgerichte Compagnie Financière Belge des Pétroles (Petrofina). Een curieuze volksvorm is ook nog het bekende sigarettepapier Rizla dat berust op Riz la +, d.w.z. rijstpapier van Lacroix.
e. Met de laatste soort naamgeving, de enkelvoudige verkorting (d.w.z. een verkorting uit één woord), hebben we de overgang bereikt naar het procédé waarbij splinters van woorden componenten voor een nieuwe naam gaan leveren. Onder een splinter verstaan we een nietetymologisch gesegmenteerd deel van een morfeem, zoals Am van Amsterdam en Ro van Rotterdam, twee splinters die samen optreden in de naam van de in 1964 door fusie ontstane Amro-bank, uit Amsterdam-Rotterdam-Bank (zie Van den Toorn 1983). Het betreft hier een naamgevingsprocédé dat al door Willem Elsschot geïroniseerd werd met de merknaam Savygnatuni, uit Savon Hygiénique National Universel (in De Verlossing, Bussum 1921, blz. 111).
Dergelijke splintercomposita zijn soms al van respectabele ouderdom, De oudste ons bekende formatie van dit type is de naam van de in 1863 gestichte Schiedamse werf Gusto, die teruggaat op de voornamen van Gustaaf en Cateau Smulders, de kinderen van de oprichter. De naam leeft nog voort in de naam van de offshore constructie-maatschappij IHC-Gusto (IHC = Industriële Handels-Combinatie).
Een aantal voorbeelden van firmanamen volgt hier:
(5) |
Hero (1880) |
Henckell und Roth, Lenzburg |
|
Borsumij (1883) |
Borneo-Sumatra-Handelmaatschappij |
| |
| |
Texaco (1901) |
Texas(Fuel)Company (zie ook Sampson 1975) |
Turmac (1920) |
Turkish-Macedonian Tobacco Company |
Conimex (1932) |
Conserven-Import en Export |
Page (1936) |
Papierfabriek Gennep |
Coberco (1965) |
Comego (= Coöperatieve Melkonderneming Gelderland-Overijsel) + Berkelstroom poederfabriek Lochem + Condensfabriek Deventer |
Daarnaast geven we enkele bekende produkt-merknamen:
(6) |
Aspirin (1899) |
Azetyl + Spirsäure + suffix -in |
|
Osram (1906) |
Osmium + Wolfram |
|
Persil (1907) |
Perborat + Silikat (vgl. Römer 1980, 66) |
|
Aspro (1917) |
George Nicholas Product |
|
Leica (1924) |
Leitz-Camera |
|
Jozo (1928) |
Jodiumhoudend zout |
|
Biotex (1965) |
Biologisch textielreinigingsmiddel |
Niet altijd is precies vast te stellen of een splintercompositum van de oprichting van een firma af in zwang is geweest of dat pas later gebruik is gemaakt van een nieuwe naam uit splinters samengesteld. In ieder geval zijn er voorbeelden te vinden van meer dan een eeuw oud; het type is heel produktief.
f. Een variant van het volledig splintercompositum (als onder e) is het linksledige splintercompositum: alleen het linker lid is een splinter, de rest van de naam is een volledig woord of een initiaal (of initialen).
(7) |
Linoleum (1860) |
Lineum ‘vlas’ + oleum ‘olie’ |
|
Etam (1916) |
Etablissement Meilleur |
|
Technicolor (1917) |
Technical + color |
|
Unilever (1929) |
Margarine Union + Lever Brothers Ltd. |
|
Philishave (1938) |
Philips + shave |
|
Nescafé (1938) |
Nestlé + café |
g. Een andere variant is het rechtsledige splintercompositum:
(8) |
Cemsto (1909) |
Chemische en mechanische stofbestrijdingsonderneming |
|
ERU (1919) |
Egbertus Ruys (kaashandel) |
|
Hema (1926) |
Hollandsche Eenheidsprijs-Maatschappij |
|
Infraphil (1945) |
Infra (rood) + Philips |
|
Adidas (1948) |
Adi (bijvorm van Adolf) Dassler |
h. Niet essentieel verschillend, maar wel etymologisch doorzichtig zijn de splintercomposita op basis van (neo)-klassieke elementen (zie Hat- | |
| |
cher 1951). Voor klassiek geschoolden zijn bijv. de volgende namen betrekkelijk doorzichtig (evenals trouwens de reeds genoemde Biotex en Linoleum):
(9) |
Kaloderma (1857) |
kalos ‘schoon’ + derma ‘huid’ |
|
Leukoplast (1884) |
leukos ‘wit’ + plastos ‘buigzaam’ |
|
Lysol (1891) |
lusis ‘oplossing’ + -ol (uit creosol) (Flood 1963, 134) |
|
Odol (1893) |
odous/odontos ‘tand’ + oleum ‘olie’ (Suhr 1961; Bongard 1964) |
|
Cellophane (1913) |
cellulose + phanos ‘helderschijnend’ |
|
Cinerama (1951) |
cinema ‘bioscoop’ + panorama ‘geheel overzicht’ |
i. Als volgende categorie vallen te noemen de afleidingen van splinters, meestal dienend als stofnamen; vooral -ite en -ine zijn daarbij favoriet.
(10)(a) |
Ovomaltine (19e eeuw) |
moutdrank, ovo van ovum ‘ei’ + malt ‘mout’ + ine |
|
Chefarine (na 1933) |
pijnstiller van Chefaro (= Chemische Fabriek Rotterdam) |
|
(b) |
Bakeliet (1909) |
kunststof genaamd naar uitvinder Leo Baekeland (1863-1944) (vgl. Catalogus 288 Museum Boymans) |
|
Norit (1912) |
aktieve kool: noir ‘zwart’ + -i(e)te; vereenvoudigd tot Norit |
|
Philite (1930) |
kunststof van Philips (vgl. Catalogus 288 Museum Boymans) |
|
Gisolite (1931) |
kunststof van Giso (< Gisolf), een merk van Gispen. |
|
(c) |
Nivea (1905) |
huidcreme, van niveus ‘sneeuwwit’ (Bongard 1964, 159) |
(d) |
Kelvinator (1914) |
koelkast genaamd naar Lord Kelvin (1824-1907) (vgl. Mencken 1967, 215) |
Bij deze groep afleidingen zijn ook te noemen een aantal chemische stoffen op -en (e) en kunststoffen die gekenmerkt worden door de uitgang -lon (van nylon):
(11)(a) |
Indanthren (1901) |
kleurstof van Indigo + Anthrazen (Römer 1980, 67) |
|
Terylene (1951) |
kunststof van terephthalic acid + ethylene glycol |
|
Hostalen (1955) |
kunststof van Hoechst = Hostat + len (uit aethylen) |
|
Diolen (tijd?) |
kunststof van Diole + len (Voigt 1982, 59) |
| |
| |
(b) |
Nylon (1938) |
kunstvezel van Du Pont de Nemours; herkomst onbekend |
|
Perlon (1938) |
idem, uit Perle (?) + lon (Voigt 1982, 60) |
|
Orlon (1959) |
idem, ongemotiveerde naam (Praninskas 1968, 14, 51) |
|
Enkalon (tijd?) |
idem, van Enka (zie onder (3)) |
|
Dralon (tijd?) |
idem, waarschijnlijk uit Dormagen + lana ‘wol’, Dorlan, met metathesis tot Dralon geworden (Voigt 1982, 59) |
j. Tenslotte zijn er allerlei formaties die alleen bij merknamen optreden. In de eerste plaats zijn daar de suffixen -ax, -ex, -ix, -ox, die zuiver commerciële suffixen zijn. Hun waarde is niet anders dan ‘This is a product which is for sale’ (Praninskas 1968, 44) en men zou kunnen stellen dat de genoemde suffixen allomorfen van elkaar zijn. Enkele voorbeelden mogen volstaan:
(12) |
-ax Tampax (1936) |
op basis van tampon |
|
-ex Pyrex (1915) |
op basis van pyr ‘vuur’ |
|
Cutex (1916) |
op basis van cuticle ‘nagelriem’ (Campbell 1964) |
|
Kotex (1920) |
op basis van cotton |
|
Kleenex (1924) |
op basis van clean |
|
Ampex (1942) |
op basis van Alexander Matthew Poniatoff |
|
Datex (1983) |
op basis van data |
|
-ix Glorix (1962) |
op basis van chloor |
|
-ox Xerox (1948) |
op basis van xèros ‘droog’ |
Een ander commercieel suffix is voorts -ette, dat vooral in de laatste decennia een sterke verbreiding kent. Bijv.:
(13) |
Gilette (1902) |
op basis van eigennaam (Gillet) |
|
Mobylette (± 1950) |
op basis van mobiel |
|
Wasserette (1959) |
op basis van wasserij (Mars 1966) |
|
Rutonnette (1960) |
op basis van Ruton |
|
Keukenette (1987) |
op basis van keuken |
Buiten beschouwing laten we hier, o.m., de handelsnamen die op basis van getallen tot stand zijn gekomen, zoals voor de eau de cologne 4711 (in 1915 in Duitsland officieel geregistreerd) of het benzinemerk Q8, dat in 1986 geïntroduceerd werd: de Engelse uitspraak [kju-e:t] is vrijwel identiek met de dito uitspraak van Kuwait. En eveneens zien we af van een behandeling van veelvoorkomende bindfonemen als -o- (bijv. in Bon-o-mel of morfemen als -matic, -master, -rama e.a. (zie daarvoor Pound 1951; Minton 1958; Praninskas 1968).
Als overzicht van de behandelde vormen diene het volgende schema:
| |
| |
| |
| |
Wat is nu in de standaardtaal merkbaar van invloed van eigennamen, resp. commerciële namen? Van marginaal belang is daarbij de appellativisering van eigennamen, die al lang de aandacht van taalhistorici heeft gaande gemaakt (vgl. Nauta 1900). We hebben daarbij niet het oog op metonymisch gebruik (een Nestor, een Croesus) en produktnamen (een Rembrandt, een Mercedes), maar wel op de overgang van enkele familienamen op produkten, zoals flikjes (< Caspar Flick), hopjes (< baron Hop), hansop (< Hans Soep), macadam (< Mc Adam) of een afleiding als nicotine (< Nicot); ook zijn er nog de verba die van een eigennaam zijn afgeleid, zoals jonassen, judassen, belazeren, pasteuriseren, galvaniseren, boycotten, lynchen. Het betreft hier echter steeds toevallige, niet systematische overname van eigennamen, waarvan het ontstaansproces ver achter ons ligt.
Evenzeer onsystematisch is de verrijking van de standaardtaal met een aantal eigennamen die soortnamen geworden zijn. Het betreft hier merknamen waarvoor niet zelden verwoed gestreden is om ze als merknaam te behouden, maar in een aantal gevallen zonder resultaat. Van een reeks namen, vooral van stoffen, is de taalgebruiker zich niet bewust dat hij al dan niet als soortnaam gelegaliseerde merknamen hanteert. We noemen hier aspirine, bakeliet, carbolineum, cellofaan, celluloid, gillette, grammofoon, linoleum, lysol, maizena, martini, muzak, nylon, pianola, primus, vaseline, wasserette. Op weg naar een soortnaam is ook een spa'tje (van Spa), een ontwikkeling die de fabrikant probeert tegen te houden. We kunnen iets vergelijkbaars waarnemen bij een fordje, dat eens populair voor ‘een auto’ in gebruik is geweest, maar dat door een grote merkenbewustheid van het publiek t.a.v. auto's weer verdwenen is.
Ontwikkelingen als hier geschetst pleiten natuurlijk voor de populariteit van een produkt, maar van merkenrechtelijk standpunt is zoiets een regelrechte ramp. Datzelfde gebeurt als van een produktnaam een werkwoord gemaakt wordt. Door televisiereclame heeft men getracht een werkwoord tjolken voor ‘drinken van Tjolk’ (een soort melkdrank) ingang te doen vinden. Merkenrechtelijk kan het niet dommer toegaan, zoals ook blijkt uit het verbum schuppen (sjoepen ‘zich wassen met shampo van Dr. Schupp’, een handeling die men natuurlijk met een willekeurige zeep kan uitvoeren. We kennen trouwens al langer wecken, tectyleren en xeroxen. Voor de taalkundige is dat een interessante observatie, de reclameman vindt het een succes, maar de merken-jurist heeft op alle fronten verloren.
Naast de ongemotiveerde naamgeving onderscheidden we hiervoor de gemotiveerde en in dezelfde volgorde als zoëven beschouwen we de
| |
| |
overeenkomsten en de eventuele interferenties op het gebied van de gemotiveerde morfologische processen.
a. Tot de initiaalwoorden rekenen we hier slechts enkele gevallen. Het afkorten van woorden d.m.v. hun beginletters is al oud: we kennen het gebruik uit de traditie waarbij men in handschriften om perkament te sparen volstond met een initiaal voor veelvoorkomende woorden. Dergelijk gebruik is in de geschreven taal in allerlei vormen gangbaar gebleven. Pas wanneer die geschreven taal zozeer aan invloed wint, dat men die initialen niet meer oplost, maar ze als initialen uitspreekt, kunnen initiaalwoorden ontstaan. De datering daarvan is lastig; denkelijk zijn de meeste pas uit onze eeuw, maar met stelligheid is al voor de 17e eeuw de uitspraak UE aantoonbaar bij Huygens (Kern 1911). Modern zijn een n.v., een b.v., een b.h. en de door sommige taalgebruikers als initiaalwoorden gesproken vormen a.u.b., s.v.p., t.z.t., o.a. enz. Daarbij komen de vele in initialen uitgesproken namen voor overheidsinstellingen en -reglementen als: A.O.W., PTT, W.V.C., O en W, M.O.A en honderden andere. Een teken van integratie in de standaardtaal is het verschijnsel dat deze initiaalwoorden volledig deelnemen aan derivatieprocessen: A.O.W. 'er, b.h. 'tje, n.v. 'schap.
b. De echte letterwoorden, waarbij de initialen van de afgekorte woorden als fonemen gerealiseerd worden, zijn eveneens al van respectabele ouderdom. Zumthor (1951) wijst op het uit de oudheid stammende ἰϰϑυς als herkenningsteken van de vroege christenen, we kennen al heel lang acrosticha, en in meer recente tijden zijn vooral de perioden van de twee wereldoorlogen rijk geweest aan nieuwe letterwoorden. Ze bereiken ons ook via andere talen, zoals Flak (Flugzeug-Abwehr-Kanone) en Radar (Radio Detecting and Ranging). Een RIAGG is een Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg en CARA is een al ingeburgerde naam voor Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen, en een verzekeringsmaatschappij adverteert met de zin ‘Uw verzekerings-adviseur’ weet meteen wat u bedoelt, als u om een BAP vraagt’. Dat woord BAP wil men dan ingang doen vinden ter aanduiding van Betaalbaar Aanvullend Pensioen (advertentie Nationale-Nederlanden d.d. 17-3-88). Hieraan ligt typisch het streven ten grondslag een algemeen bruikbaar woord te creëren.
c. Syllabische letterwoorden (van het type Erres voor R.S.) hebben we in de algemene taal niet aan kunnen treffen; dit in tegenstelling tot het volgende type.
| |
| |
d. Verkortingen zijn frequent aan te treffen. Het type waarbij het eind van een woord behouden blijft is waarschijnlijk taalgenetisch primair. Jespersen (1922, 169) schrijft dit soort verkortingen - stump-words - toe aan invloed van kindertaal, waarin de neiging tot echoïsme bestaat. Daaruit zijn namen als Bert (< Albert), Trix (< Beatrix), Sander (< Alexander) e.v.a. te verklaren. In de standaardtaal zijn er niet zo veel voorbeelden van te vinden; in de omgangstaal kennen we (na)tuurlijk, (pan)toffel, (sode)mieter (vgl. Mak 1966, Steenbergen 1967) en als internationaal bekend woord (omni) bus, dat na de verschijning van de eerste omnibus in 1829 te Londen al spoedig in gebruik kwam.
Verkortingen waarbij het begin van een woord behouden blijft, zijn veel talrijker. Er is hier ook duidelijk invloed van de geschreven vorm merkbaar op de uitspraak, getuige prof (< professor, waarvan de eerste syllabe met een ‘lange’ o gerealiseerd wordt), lab (< laboratorium), bios (< bioscoop). We noemen verder nog loc(omotief), luit(enant), prol(eet), vamp(ier), her(examen). Een aparte groep vormen de verkortingen waarbij het eerste deel van klassieke oorsprong is: steno (grafie), disco (theek), micro (foon), foto (grafie), auto (mobiel), litho (grafie), homo (sexueel), metro (politain) e.a. Kenmerkend is het einde op een -o, dat op zichzelf weer begunstigend gewerkt heeft bij het ontstaan van nieuwe woorden als Limbo (= Limburger), Tilbo (= Tilburger), een woordvormingsprocédé dat we hier buiten beschouwing laten (zie daarvoor o.m. Van den Toorn 1987, Kuitenbrouwer 1987 voor veel voorbeelden).
Verkortingen als hier vermeld gaan vaak naadloos over in splinters van morfemen. In feite is een morfeemsplinter een verkorting van een morfeem waarvoor geen etymologische basis bestaat. Dat was al het geval met bus (een deel van de latijnse flexie-uitgang -ibus) en hetzelfde zien we bij bios (van bios-coop, dat etymologisch als bio-scoop gesegmenteerd zou moeten worden). Soortgelijke verkortingen/splinters zijn verder info (rmatie), expo(sitie), demo(nstratie), memo (randum), poli(kliniek).
e. Volledige splintercomposita zijn, naar het ons voorkomt, in opkomst. In Duitsland is men ons daarin voorgegaan met al voor de Tweede Wereldoorlog gebruikelijke woorden als Schupo (< Schutzpolizei) en Stuka (< Sturzkampfflugzeug), later uitgebreid met Vopo (< Volkspolizei) en Kripo (< Kriminalpolizei). In het Nederlands kwamen ze op in ambtelijke en semi-ambtelijke sfeer, zoals de naam van de vakgroep horeca getuigt (< hotel + restaurant + café). We zien hier een sa- | |
| |
menstelling van splinters van woorden in een woordgroep of de samenvoeging van woorden, maar ook worden splinters van één woord gebruikt, zoals in trafo (< transformator). Vooral samenstellingen lenen zich hiertoe. We geven de volgende voorbeelden:
(14)(a) |
beginsplinter van het eerste woord en eindsplinter van het tweede woord (voor meer bijzonderheden Hamans 1988) |
|
motel |
motorist + hotel (ontlening aan het Engels) |
|
botel |
boot + hotel |
|
bungotel |
bungalow + hotel |
|
Stopera |
stadhuis + opera (populaire benaming voor het muziektheater in Amsterdam) |
|
(14)(b) |
uitsluitend beginsplinters van twee of meer woorden |
|
Movavedo |
Moeder van vele dochters (naam van Prinses/Koningin Juliana bij de Padvinderij) |
|
Benelux |
België + Nederland + Luxemburg |
|
vlizo(-trap) |
vliering + zolder(-trap) (Van Dale 1984) |
|
tehatex |
tekenen + handvaardigheid + textiele werkvormen |
|
hafabra |
harmonie + fanfare + brassband |
|
Biza |
(Ministerie van) Binnenlandse Zaken |
|
cumi (-leerlingen) |
culturele minderheden (-leerlingen) |
|
juko |
junior ko-assistent (Utr. Univ.bl. 17-6-83) |
|
sofi(-nummer) |
sociaal + fiscaal (nummer) |
|
metalektro |
metaal- en elektrotechnische (industrie) (NRC-Hbl. 8-11-88) |
|
BuPo(-verdrag) |
(verdrag betreffende) Burgerlijke en Politieke rechten (NRC-Hbl. 11-11-88) |
|
(14)(c) |
beginsplinters van de componenten van één samenstelling |
|
jabo |
jachtbommenwerper (zeker sinds 1944) |
|
krodo |
kroondocent (omstreeks 1975 in gebruik) |
|
minco |
minderwaardigheidscomplex (Van Dale 1984) |
|
stufi |
studiefinanciering |
|
bojo |
boerenjongen |
|
buma |
burgermannetje (Kuitenbrouwer 1987, 24) |
|
pomo |
postmoderne (Kuitenbrouwer 1987, 37) |
|
rubro |
(iemand die een) ruitenbroek (draagt) |
|
bobo's |
bondsbonzen (gecreëerd door Ruud Gullit 26-6-88) |
|
stamokap (-theorie) |
staatsmonopoliekapitalisme (-theorie) (NRC-Hbl. 18-6-88) |
|
proco |
promotiecommissie (Onze taal 57 (1988), 109) |
|
gempo |
gemeentepolitie (Onze taal 57 (1988), 109) |
|
vrolitkrit |
vrouwenliteratuurkritiek (NRC-Hbl. 11-10-88) |
| |
| |
Bij de formaties onder (14) (a t/m c) bevinden zich eigennamen en woorden die door de uniciteit van hun referent de eigennaam naderen (bijv. metalektro), maar toch ook echte soortnamen (minco, jabo, e.a.).
f. De variant waarbij alleen het linkerlid een splinter is, is wat minder sterk vertegenwoordigd. Een al wat ouder voorbeeld is marva (< marinevrouwenafdeling), waarbij de tweede lettergreep zelf weer een letterwoord is. Datzelfde is het geval bij recomba voor ‘regeringscommissaris voor bestuursaangelegenheden’ (anno 1947; zie L. de Jong, De gesch.v.h.Kon.d.Ned. enz., deel 12, tweede helft, blz. 889). We vermelden verder nog grofra voor ‘(handel in) groente, fruit + aardappelen’ en Arbowet voor ‘Wet op de Arbeidsomstandigheden’. Populair is ook choco in formaties als chocopasta, choco-ijs e.d.
g. Rechtsledige splintercomposita zijn ruimer vertegenwoordigd. Dat is niet verwonderlijk omdat hier makkelijk reeksvorming optreedt door de toepassing van splinters die als nieuwe suffixen dienst gaan doen. Al van oudere datum zijn de namen van produkten die een geringe calorische waarde hebben en daarom als eerste lid een variant van half/halv- hebben en dan gevolgd worden door een splinter:
(15) |
halvarine |
half + margarine |
|
halvaret |
half + sigaret |
|
halvamel |
half + melk |
|
halviture |
half+ confiture |
|
halvanaise |
half+ mayonaise |
Typische gevallen van reeksvorming met een soort splintersuffix uit boetiek resp. uit (biblio)theek doen zich voor in:
(16)(a) |
boektiek |
(b) arto-theek |
|
bouwtiek |
speel-o-theek |
|
tegeltiek |
strip-o-theek (winkel in Amsterdam) |
|
groenteboertiek |
lees-o-theek (winkel in Amsterdam) |
Wanneer we de verkorting provo als gangbaar woord accepteren is ook provotariaat naar analogie van proletariaat een voorbeeld van dit type.
h. Tenslotte noemen we hier de talrijke samenstellingen waarvan het eerste lid een splinter van klassieke oorsprong is. Sommige van deze neoklassieke splinters zijn evident afkomstig van segmentatie uit buitenlandse leenwoorden van (neo)klassieke oorsprong; daarbij is dan vaak
| |
| |
een stuk behouden gebleven dat geen echte splinter is, maar toevalligerwijs in het Latijn een gangbaar voorzetsel of bijwoord, zoals extra-, infra-, inter-, intra-, super-, trans-, maar ook zijn er stammen en echte splinters als maxi-, mini-, multi- en van Griekse oorsprong elektro-, macro-, micro-, neo-, tele- e.a. Opvallend is de combinatie van deze neoklassieke elementen met inheemse woorden; bijvoorbeeld:
(17)(a) |
extraparlementair |
extralinguïstisch |
|
infrarood |
infrastructuur |
|
intermenselijk |
intercity |
|
intra-universitair |
intrazonaal |
|
maxi-jas (sinds 1969) |
maxigewaad |
|
minirok (sinds 1966) |
minimode |
|
multicultureel |
multidisciplinair |
|
supermarkt |
supertanker |
|
transeuropees |
transseksueel |
|
(b) |
elektroshock |
elektromagneet |
|
macro-economie |
macro-sociolinguïstiek |
|
microfilm |
microfiche |
|
neorealisme |
neotoffelemoon |
|
teletekst |
telebankieren |
We volstaan hier met enkele voorbeelden. De woordvorming met neoklassieke componenten is een te uitgestrekt veld om hier meer dan in het voorbijgaan te noemen (vgl. Hatcher 1951). Overigens zullen de talrijke componenten die eindigen op -o (psycho-, bio-, socio- e.t.q.) een sterke bijdrage geleverd hebben tot het ontstaan van de bindvocaal -o- voor -theek in de formaties van (16)(b).
We komen tot een voorlopige afronding. Waar we overeenkomst waarnemen tussen commerciële naamgeving en woordvorming in de standaardtaal bezit in de meeste gevallen de standaardtaal het primaat: initiaalwoorden, letterwoorden en verkortingen zijn al van de oudste stadia af in de taal aanwezig. De commercie heeft van deze procédés echter dankbaar gebruik gemaakt bij de naamgeving en men kan rustig stellen dat de commerciële naamgeving op dit stuk de natuurlijke taal kwantitatief verre overvleugeld heeft.
Anders ligt dat bij de vorming van splintercomposita. We menen dat dit soort woordvorming het primaat in de commerciële naamgeving heeft; het is aantoonbaar ouder bij de creatie van merknamen en pas in de laatste decennia zien we een toename van splintercomposita in de omgangstaal van vooral jonge mensen, die graag slang gebruiken en
| |
| |
überhaupt gevoelig zijn voor modieus taalgebruik. Ook de overheid speelt op deze trend in en het ligt in de lijn der verwachting dat we door deze splintercompositie met een nieuw soort morfologisch procédé geconfronteerd worden.
Morfologisch nieuw - en ook kenmerkend voor het nog marginale karakter van het verschijnsel - is dat de valenties van de oorspronkelijke woorden in acroniemen en splintercomposita verloren kunnen gaan. Al langer is dat bekend waar het de congruentie van onderwerp en persoonsvorm betreft; vaak zijn er twee mogelijkheden:
(18) |
N.S. heeft/hebben het baanvak weer in gebruik genomen. |
|
De V.N. heeft/hebben niet ingegrepen. |
|
Biza heeft/*hebben (?) nog niets laten horen. |
|
Cara is/*zijn een bedreiging voor de volksgezondheid. |
Hoezeer men de oorspronkelijke betekenis van acroniemen vergeet, blijkt voorts uit samenstellingen met acroniemen als eerste lid, waarvan het tweede lid een woord is dat reeds in het acroniem bevat is, bijv.:
(197 |
ABN-bank |
= |
Algemene Bank Nederland-bank |
|
NLO-opleiding |
= |
Nieuwe Leraren-Opleiding-opleiding. |
Ook ten aanzien van het woordgeslacht blijkt de Right Hand Head Rule (zie Williams 1981) niet op te gaan. Men spreekt van de horeca en de Benelux terwijl de laatste component van deze woorden teruggaan op het café en Luxemburg. Het is niet ondenkbaar dat het lidwoordgebruik teruggaat op het besef dat men in feite met een verkorting te maken heeft: de horeca(vakgroep) of iets dergelijks. Zo spreekt men in vakbondskringen algemeen van de metaal, wat alleen verklaarbaar is als een verkorting van de metaal(industrie). Daarnaast is echter ook ruimte voor de opvatting dat acroniemen en splintercomposita nooit een herkenbaar hoofd hebben; ze zijn dan te beschouwen als nieuwe ongelede woorden. Daarvoor is echter nog nader onderzoek nodig.
[Dit opstel kwam tot stand in het kader van het VF-programma ‘Domeinen en grenzen in de grammatica’.
De gegevens betr. commerciële naamgeving gaan terug op Room 1982 of ze berusten op eigen nieuwsgaring.]
| |
Literatuur:
Algeo 1973 =J. Algeo, On Defining the Proper Name, Gainesville. |
Aman 1982 = R. Aman, ‘Interlingual Taboos in Advertising: How not to name your product’, in: R.J. Di Pietro (ed.) Linguistics and the Professions, Norwood, 215-224. |
| |
| |
Bongard 1964 = Willi Bongard, Fetische des Konsums. Portraits klassischer Markenartikel, Die Zeit-Bücher, Hamburg. |
Campbell 1964 = Hannah Campbell, Why did they name it?, Ace Books, New York. |
Catalogus 288 Museum Boymans = Bakeliet, techniek, vormgeving, gebruik. Tentoonstellingscatalogus Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam 1981. |
Flood 1963 = W.E. Flood, The Origins of Chemical Names, London. |
Gardiner 1954 = A. Gardiner, The Theory of Proper Names2, London. |
Hamans 1988 = C. Hamans, ‘De overeenkomst tussen literama en actreutel. Zabrocki's diacrise als oplossing van enige klassieke morfologische problemen’, Spektator 17, 289-299. |
Hatcher 1951 = Anne G. Hatcher, Modern English Word-Formation and Neo-Latin. A Study of the Origins of English (French, Italian, German) Copulative Compounds, Baltimore. |
Holmqvist 1971 = Lars Holmqvist, Degeneration of Trade Marks. A Comparative Study of the Effects of Use on Trade Mark Distinctiveness, Malmö. |
Jespersen 1922 = O. Jespersen, Language. Its Nature, Development and Origin, Reprint 1947, London. |
Kern 1911 = J.H. Kern, ‘Is de beleefdheidsvorm U een verbastering van U.E.?’, Ntg 5, 121-133. |
Kosz 1976 = G. Kosz, ‘Eigennamen als Warennamen’, Beiträge zur Namenforschung N.F., 11 Jg., 411-424. |
Kuitenbrouwer 1987 =Jan Kuitenbrouwer, Turbotaal. Van socio-babble tot yuppiespeak, Amsterdam. |
Kurylowicz 1956 = J. Kurylowicz, ‘La position linguistique du nom propre’, in: Esquisses linguistiques, Wroclaw, Krakòw 1960, 182-192. |
Van Lier 1986 = F. van Lier (ed.), Marketing missers. Nederlandse en Vlaamse praktijkvoorbeelden van marketing missers (en suggesties hoe die te vermijden), De Management Bibliotheek, Amsterdam. |
Mak 1966 =J.J. Mak, ‘Letterwoord en/of verkorting (afkorting?)’, Ntg 59, 313-314. |
Mars 1966 = F.K.M. Mars, ‘Hoe vreemder, hoe “schoner”’, Ntg 59, 402-403. |
Mencken 1967 = H.L. Mencken, The American Language. An Inquiry into the Development of English in the United States. New York. |
Minton 1958 = A. Minton, ‘Some Popular Components of Trade Names’, Supplement to American Speech, Vol. XXXIII, May 1958, 17-29. |
Müller 1969 = F.C. Müller, Wer steckt dahinter? Namen, die Begriffe wurden, Frankfurt a.M. |
Nauta 1900 = G.A. Nauta, ‘Iets over eigennamen die appellatieven geworden zijn’, Taal en letteren X, 59-73; 97-112. |
Nicholson 1970 = T.R. Nicholson, Car Badges of the World, New York. |
Pound 1951 = L. Pound, ‘Trade-name Irradiations’, American Speech XXVI, 166-169. |
Praninskas 1968 =J. Praninskas, Trade Name Creation. Processes and Patterns, The Hague, Paris. |
Reif 1937 = H. Reif, Handbuch der Schutzmarken-Technik, Wien. |
| |
| |
Rentenaar 1984 = R. Rentenaar, Vernoemingsnamen. Een onderzoek naar de rol van de vernoeming in de nederlandse toponymie, Amsterdam. |
Römer 1980 = R. Römer, Die Sprache der Anzeigenwerbung6, Düsseldorf. |
Room 1982 = A. Room, Dictionary of Trade Name Origins, London, etc. |
Sampson 1975 = A. Sampson, The Seven Sisters, London. |
Steenbergen 1967 = G.J. Steenbergen, ‘Letterwoord, initiaalwoord, verkorting, afkorting’, Ntg 60, 42-45. |
Suhr 1961 = W.Suhr, Markenartikel - Trumpf auf allen Märkten. Hinter den Kulissen bedeutender Markenartikel, München. |
Van den Toorn 1983 = M.C. van den Toorn, ‘Morfeemsplinters’, Gramma 7, 81-85. |
Van den Toorn 1987 = M.C. van den Toorn, ‘De trochee op -o, Ntg 80, 107-110. |
Trnka 1982 = B. Trnka, ‘A Theory of Proper Names’, in: Selected Papers in Structural Linguistics, Berlin, New York, Amsterdam, 81-85. |
Visser en Heijning 1985 = Th. Visser en R.-J. Heijning, Beroemde merken, Markgraaf-uitgave, Amsterdam. |
Voigt 1982 = G. Voigt, Bezeichnungen für Kunststoffe im heutigen Deutsch, Hamburg. |
Werkman 1974 = C.J. Werkman, Trademarks, Their Creation, Psychology and Perception, Amsterdam. |
Williams 1981 = E. Williams, ‘On the Notions “Lexically Related” and “Head of a Word”’, Linguistic Inquiry 12, 245-274. |
Williams 1984 = Edmund Williams, The Story of Sunlight, Unilever, London. |
Wilson 1954 = Ch. Wilson, Geschiedenis van Unilever. Een beeld van economische groei en maatschappelijke verandering (Ndl. bew. Jane de Iongh), 's-Gravenhage. |
Zumthor 1951 = P. Zumthor, Abréviations composées, Versl. Kon. Ak. Wet., N.R. dl LVII, No 2, Amsterdam. |
|
|