Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Een literair curiosum: een aan Anna Bijns toegeschreven satirisch toneelwerkje door
| |
[pagina 92]
| |
Totte Leringhe van die driftige Paterkens in het bizondere / | |
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
Ga naar margenoot+ OpdragtAan die Jonge Dochterkens van Antwerpen.
Zeer discreeteGa naar voetnoot(a) Maegdekens! van eenen uwer stedegenooten / ontvanget ghy hiere een oud rymstucksken / by zyn weeten nemmer veur dezen gedruckt. De naam van Anna Byns / eene eerweerdige Godvruchtige Catholycke / die ter tyde van heur leeven / die Jonckheid in het oprecht geloov was instrueerende / zet niet weinigh authoriteit ende gezagh by an dit wercksken van vernuftige inventie. Daer myne ziel altyd is brandende voor uwe intressen / heb ik het niet willen verduisterd onder die bancke laten liggen / en consacreerGa naar voetnoot(b) het u met alle integriteitGa naar voetnoot(c) en devotie Amen
Jerolimo Bassonpierre
't Hantwerpen 1 Sept. 1792
A2 | |
Ga naar margenoot+ VerthoondersDat Zondelicke Vleische. Die maghet Johanna / disciplenneGa naar voetnoot(d) in dat klooster der H. Brigitta binnen Hantwerpen. Pater Hieronymus Cnipschaere / Prioor ende Biegtvader van dat kloostere. De Heilige Furie. De Prince der Camere / 't lelyken van Calvarien / in liefde bloeyende. | |
[pagina 95]
| |
Ga naar margenoot+ DieGa naar margenoot+ scandaleuse hoerengordynxkens wehggescovenDat Zondelicke Vleische / inne de ghedaante van eene nakendeGa naar voetnoot(e) Jonckvrouwe / komt in hoerder spiegele zig sphieghelende en spreekt. Hoe daer oock inne dit kloostere die heilige Furrie /
Mit hoer helsche vileinige clergie /Ga naar voetnoot2.
Agiert teghen myn ende myner machtene /Ga naar voetnoot3.
Ik zal hoer den paepe en de paepinne verkrachtene.Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Ick hebbe alrede de Maeghet Johanna beloeret /
Die zoo veel zugtekens looset / als sy hoer hairlocken snoeret.
Hoere preufjahren die lopene vast tot eenen ende /
Ende zij anschouwet de klostere vol van ellende.
Na datte ick kenne mercken zeer bezwaerlyck /Ga naar voetnoot9.
10[regelnummer]
Staet de Maghet / want datte is zy claerlyck /
Nu uit hoeren bedde; daer hoer ick ze stappen /
Ende de mufekens klik klik op de stienen klappen.Ga naar voetnoot12.
Ga naar margenoot+ Ick zal / omme dat lief kynd niet te verschricken /
Zagtkens met mynen pinklyn op de deure ticken.Ga naar voetnoot14.
Zondelicke Vleische tickt
De Maghet Johanna
15[regelnummer]
Whie tickt daer zo ontidelick an myner deure.Ga naar voetnoot15.
| |
[pagina 96]
| |
Zondelicke Vleische
Ick ben het / vrundin / laet my maer in doer de sceure.Ga naar voetnoot16.
Maghet Johanna
Zyt ghy het / Zondelicke Vleische / zyt ghy't?
Zondelicke Vleische
Ick ben het / doe open / Maegdeken gebenedyd.
Maghet Johanna
Ick meinde dat het patere Borsoete zou wesene.
Zondelicke Vleische
20[regelnummer]
Comt die dan hier wel uwe pyne genesene?
Maghet Johanna
Paterken Borsoete / o dat is die einige man /
Die vry myner smerten hier smydighen kan.Ga naar voetnoot22.
Zondelicke Vleische
Hy heeft / zo ik hope / op uw harte grote vermoghe.
Maghet Johanna
Ja lieve! en ick hou er ouwe lessen wel in het oghe.Ga naar voetnoot24.
Ga naar margenoot+ Zondelicke Vleische
25[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ghy doet wel / myne schatte! maer hoerde ick ‘tu niet zegghen /
Ick zou haest die redene met gronde suffisant wederlegghen.Ga naar voetnoot26-28.
Want claerlyk bespeur ik die / tot myner doctrynen /Ga naar voetnoot27.
| |
[pagina 97]
| |
Dat die bruine lockens / die mooi meiskens gordynen /
Aen de slagen van uw veurhoofd zyn an't verdwynen.
30[regelnummer]
Dat is my tot miner groter ergenis geblekene.
Maghet Johanna
Ik zal / zonder vaer / tot u de waerheyd blotelyk sprekene:
Om pater Cnipschaere heb ik ze wegh gestreckene.
Hy viel my met dreighementen vervaerlyk
Op myn maegdelyke swackheid an so swaerelyk /
35[regelnummer]
Dat ick / om myne lockens my een luttel te behouwene /
Maeckte / dat ze niemand degelick kon anschouwene.
Zondelicke Vleische
Wat dwase immoverye is in uwe ziele ghevaeren /Ga naar voetnoot37.
Geef hier uwe kamme / zo kem ick uyt die hairen /Ga naar voetnoot38.
Ende zo Pater Cnipschaere u quamet bespringhen /
40[regelnummer]
Sal ik-dien duvele in die netkens verdringhen,
Want denck / ic Pater Borsoet alleine goet /
Gheen Patere of Nonneken gaet 'er op ienen voet.Ga naar voetnoot42.
Maghet Johanna
Ik zouder uwe consultatien zeer gaerne lovene;
Maer my dunckt / dat gaet myner kraften te bovene.
45[regelnummer]
Wil 'er myne jeugdelyke zwackheid nog watte spaeren /
Want ik ben er nog maer effen vyvthiene jaeren.
Ga naar margenoot+ Zondelicke Vleische
Kyk nu eens jonckvrouwe / kyk eens in myner spieghele /
Ghy lykt my so schoon / als Bathseba of Abighele /Ga naar voetnoot48.
Hoe krollen die loxkens / langs uwen zwaenen witten hals /
50[regelnummer]
En de gordynxkens / zo vollekens / staen frai boven als.
| |
[pagina 98]
| |
Maghet Johanna
O Hoe begin ik veur pater Cnipschaere te schromene /Ga naar voetnoot51.
Me dunkt daer lyket wel iemant op de trap te comene.
Zondelicke Vleische
Gha ghy dan maer binnen / is het pater Borsoete /
Dan zal ik hem innelaeten; erst minnelyk groete.
55[regelnummer]
Maer is het pater Cnipschaere / die zotte patere /
Dan zult ghy my hooren lachen ende schateren.
Maer myn lief maegdeken / lach ghy om het geestlike bedrogh /
En verthoon zonderschreumen / uw zyloxkens toch.Ga naar voetnoot58.
Ik zal pater wel tracteeren zo assurantlyk /Ga naar voetnoot59.
60[regelnummer]
Dat ghy 'er zeker zult afkomen heel triomfantelyk?
Pater Cnipschaere
Wie zie ick daer by de kamere van Johanna zweeven.
Zondelicke Vleische lacht den patere uut
Hah / hah / hah / hah / ick mot lachen om my te beseven.Ga naar voetnoot62.
Pater Cnipschaere
Zyt ghy het Zondelicke Vleische / die daer zo omme waeret /Ga naar voetnoot63.
En zo wat zielkens voor dat helsche vuur beschaeret.Ga naar voetnoot64.
Zondelicke Vleische
65[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Hah / hah / hah / zie maer thoe / dat ghy daer niet bradet.Ga naar voetnoot65.
Ga naar margenoot+ Pater Cnipschaere
Ick zal wel zorghen / dat ghy my niet radet.Ga naar voetnoot66.
| |
[pagina 99]
| |
Zondelicke Vleische
Wel pater Cnipschaere / as ghy my dan recht besiet /
Dan ben ick emmers zo geheel verworplyck niet.
En wilde ghy my niet in uw harte conterfaeijen /Ga naar voetnoot69.
70[regelnummer]
Dan zoudt ghy my wel spoedig den rugge toedraeijen.
Ick houde het althans veur sekerlick ende ghewis /
Dat het patervleisch / hoe gecastyded / menschenvleisch is.
Ziet ghy niete / hoe myne oogenlyns u toe blincken /Ga naar voetnoot73.
Kom ghae an myne zyde zagtekens neer zincken.
75[regelnummer]
Ick zal 'er veur den onbyt uut het vateken gaen tappen /Ga naar voetnoot75.
Dan zullen wy enkaer over uwe zaecken snappen /Ga naar voetnoot76.
Ghy zult my dan uute vriendscap wel doen verstaen /
Wat of 'er al in de Biechte der Nonnekens is ommegegaen.
Pater Cnipschaere
Ghy pratet zo aertiglyck / ick wil wel eens met dy kouten /.
Zondelicke Vleische
80[regelnummer]
Ick com aenstonds weder en pak dy dan in myn bouten.Ga naar voetnoot80.
Pater Cnipschaere
Ick voel nog door myne schramme leden onstichtelyk /
Een flamme myner natuire / niet om blussen lichtelyk;
Maer wie zie ik my daer van verre genaecken /
Ick hoer daer de Heilige Furia kwaecken.Ga naar voetnoot84.
Heilige Furia op / met eene gheestelsweepe
die by elken slag vyer ende voncken
afschyet
| |
[pagina 100]
| |
85[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Wech wech mit alle zondaren klein ende groot
In de hellen moeten zy sincken als in zee een dieploot /Ga naar voetnoot86.
Wech wech die nonnekens / mit al haer discippelinnen /
Die onder de heiligen huicke nog het onheilige beminnen.
Ick moet by anhoudende continuacy instimuleeren /Ga naar voetnoot89.
90[regelnummer]
Ende sweepen voort die dikke vette geestelicke heeren /
Die te log zyn om t'wyngaerdenieren recht pertinent /Ga naar voetnoot91.
't Wordt tyd dat ik my na pater Cnipschaere went /
Die om de glorie van dees Heiligen stede te augmenteeren /
Daghelycksch de Maghet Johanna moet tormenteeren /
95[regelnummer]
Paterken Cnipschaere / waer schuilt gy in den hoeck?
Pater Cnipschaere
't Is tyd / Heilige Furia / dat ik de Maghet in hoerder cel bezoek.Ga naar voetnoot96.
Heilige Furia
Ghy gaet sleepende voort.
Pater Cnipschaere
Myn ganck wordt wat styvere.
Heilige Furia
Eenen willigen os behoeft geenen dryvere.
Hebt ghy al om Johanna's harte te knedene /
100[regelnummer]
Haer de loxkens / de hoerengordyntkens afgesnedene [?]
Pater Cnipschaere
Ga naar margenoot+ Heilige Furia / dat en heb ik tot nog toe niet onderstaen /Ga naar voetnoot101.
Maer zy hevet die loxkens reeds onder hoere kapoot ghedaen.Ga naar voetnoot102.
| |
[pagina 101]
| |
Heilige Furia slaet met hoere zweep ende spreeckt.
O Dy vermaledyde luye yverloose pater Cnipschaere /
Cnip of momenteelyck / die goddelooze geile hairen /Ga naar voetnoot104.
105[regelnummer]
Of uw estimatie zal als dagon worden neer gesmeeten.Ga naar voetnoot105.
Pater Cnipschaere
Ick heb eilacie / by abusse / myner schaere vergheeten.
Heilige Furia
Daer is 'er die schaere / waer mee Franciscus voor deezen /
Doer my in de schoole der Religionsheid onderweezen /
Zig den eenen lock afsneedt van zyn heilige hairen /
110[regelnummer]
Daer zult ghy het mee effectuweeren / pater Cnipschaere.Ga naar voetnoot110.
Pater Cnipschaere
Heilige Furia / ik zal u in alles obedieeren /
En nu dochterken Johanna doen provenieeren.Ga naar voetnoot112.
Dochterken Joanna / dochterken Joanna / myne beminde!
Doe open u deurken / op dat pater Cnipscheere u vinde.
Heilige Furia
115[regelnummer]
Ick zal my wat an een zye gaan houwen /Ga naar voetnoot115.
Om de vivase vigeur van den pater te schouwen. gaat uut.Ga naar voetnoot116.
Johanna
De / pater / so matineus alreeds / ik lag haest nog op myn bed /Ga naar voetnoot117.
Ick had myn huifken nog maer halfwegen opgheset.
| |
[pagina 102]
| |
Pater Cnipschaere
Ba / ba / daar zie ickke weder / die vermaledyde hairen /
120[regelnummer]
Die hoerengordynxkens / die my zo lang een argernis waren.
Johanna op haer knyen.
Ick bid u / wil ze sparen / ghezonde pater Cnipschaere /
Anzie myne jonkheyd / en zy niet zo vol crudeliteit.
Pater Cnipschaere
Die Hoerengordynxkens meriteeren geen barmhartigheid /
Von dese schaer / my door de heilige Furia ghegeeven.Ga naar voetnoot124.
Johanna
125 Heilige patere / ick bid u / ghenade / ghenade / laeten ze leeven.
Pater Cnipschaere
Neen obstinate Joanna neen / vermetene discipelinne /Ga naar voetnoot126.
Ick cnip ze u van het hoofd / uit puure minne.
Cnipschaere cnipt Johanna
met de schaer van
heilige Furia de zylokken
van het hoofd.
Johanna valt den pater om den hals
Uit puure minne / o geeft gy my dan wat meerder gratie.
Pater Cnipschaere
Ga naar margenoot+ Heilige Furia / geeft my kragten in deezer temptatie /
130[regelnummer]
Die oogkens van het maegdeken / die ooghen / zo ydoone.Ga naar voetnoot130.
Heilige Furia verlos uit deezen labyrinth uwen zoone.
| |
[pagina 103]
| |
Heiige Furia
Eilacie myn zoone / my is de potestas ontnomen /
De Zondige Vleische is my daer tege ghecomen /
En heeft my myn zweep en myn pylen ontnomen.
Johanna
135[regelnummer]
Ei Patertje luister ghy niet na dat ouudwysche teemen /Ga naar voetnoot135.
Laten wy samen in myn cel wat jonste neemen.
Ghy hebt myn maegdelyke hairkens afgesneden /
Dat moet ghy my vergoeden door uwe andere goedigheden.
Pater Cnipschaere
Wel meisken / de Furia heeft my wat heel ver doen treden /
140[regelnummer]
Daer komt juist vleislicke zonde met het vateken gegangen.
Zondelicke Vleische op
En hy is ree in de nettekens / hem ghespannene / ghevangen.
Zo paterken / paterken / dat zie ick met jolyt der oghen /
Heevet zusterken Joanna op dy zo veel vermogen.
Heilige Furia van afteren
Zo triumfantlyk stelt zich vleischlike zonde nu an /Ga naar voetnoot144.
145[regelnummer]
Daer ik tandknars om het pericul van den heiligen man.
Ga naar margenoot+ Zondelick Vleische
Mooglik zal paterken Cnipschaere / door myn stimulo gedreeve /Ga naar voetnoot146.
't Geslagt der Cnipschaeren twee eeuwen na zynen dood doen leeven.
Prince der Camere
Ydere strecke het tot zyne beteringhe en bekeeringhe /
En bizonderlicke aan de heilige Paterkens tot leeringhe /
| |
[pagina 104]
| |
150[regelnummer]
Niet al te veele na die oorblazing der heilige Furia te luistren /
Om datte die zich zo ligt door vleischlicke zonde laten kluistren.
W.C.
(vignet) | |
CommentaarVolgens de titelopgave van bovenstaand toneelstukje zou het spel opgevoerd zijn in het jaar 1592 - zeventien jaar na Anna Bijns' dood - en werd het volgens de datum onder de opdragt voor uitgave gereedgemaakt in 1792. Dit stemt overeen met de laatste regels uitgesproken door de ‘Prince der Camere’: Mooglik zal paterken Cnipschaere door mijn stimulo gedreeven 't Geslagt der Cnipschaeren twee eeuwen na zynen dood doen leven. In de lijst der ‘verthoonders’ wordt genoemde prince als hoofd van de kamer 't lelyken van Calvarien met de spreuk ‘in liefde bloeyende’ vermeld. Dit letterkundig gezelschap staat als Antwerpse papkamer bekend, maar haar eerste optreden dateert, in zover archiefstukken ons leren, van 1610, hoewel dan met het devies ‘in liefde groeyende’, niet ‘bloeyende’. Volgens Prof. Keersmaekers kwam een door haar uitgezonden kaart op 8 aug. 1610 op de kamer 't Spelkoren van Haarlem toe en twee maand later, op 9 oktober kreeg hetzelfde Haarlemse genootschap een uitnodiging om een boertig refrein en een liedeken te dichten, waarvoor het prijzen behaalde. Ook volgens Keersmaekers zou het bij het noemen der Antwerpse kamer om een door Kops gemaakte vergissing gaan en zou aan de Oranje lelie uit Leiden moeten gedacht worden die de kenspreuk ‘in liefde groeyende’ voerdeGa naar voetnoot(1). Nu is het toch merkwaardig dat ons toneelwerkje juist in Haarlem bewaard wordt waar de schrijver van het ons hier interesserende stuk de benaming 't lelyken van Calvarien op dokumenten kan ontmoet hebben. | |
[pagina 105]
| |
Is het werkje van Anna Bijns? Ons lijkt het stuk niets anders dan een satire van een 18de-eeuwer te zijn. Naast de toeschrijving op de uitgave is er weinig dat ons aan de Antwerpse polemiste als auteur kan doen denken. Wel komen er woorden in voor die typisch 16de-eeuwse rederijkerstaal zijn, zoals b.v. ydoone (vs. 130) waarvan de laatste vindplaats uit 1621 dateert (cf. WNT, VI, 1364-65), maar daarentegen bevat onze tekst ook termen die ofwel niet vóór de 17de eeuw in gebruik zijn (b.v. schreumen, cf. MW, VII, sub. schruimen) of nergens bij Anna Bijns gelezen worden, zoals hoer en hoerder voor haer. Ook de spelling wijkt van die van Anna Bijns af, tegen welke taalverschijnselen wel kan opgeworpen worden dat de tekst door de uitgever aan taal en plaats van de tijd werd aangepast, dit zou dan Holland zijn. De auteur moet wel in zekere mate vertrouwd geweest zijn met het sinnespel van de rederijkers. Hij laat immers een allegorische figuur optreden zoals dat ‘Zondelicke Vleische’ dat tevens als een sinneken kan opgevat worden, maar de schrijver is blijkbaar vergeten dat in sinnespelen normaal twee sinnekens optreden. De ‘Heilige Furia’ kan niet als dusdanig geïnterpreteerd worden, want zij is geen samenzweerster met ‘Zondelicke Vleische’, maar integendeel haar vijand. Wij menen in haar de verpersoonlijking van de goddelijke gramschap te zien. In de vermelding voor de eigenlijke titel ‘Totte Leringhe van die driftige Paterkens’ klinkt duidelijk een anti-clericaal geluid. Uit de opdracht spreekt een moraliserende bedoeling die men evenwel geneigd is ironisch te interpreteren. De dichteres wordt er met lof overladen maar in termen die bijna letterlijk overgeschreven zijn van de titelbladzijde van haar derde refreinbundel (1567), die ook in latere uitgaven overgenomen werden. De ‘Opdragt’ spreekt van ‘eene eerweerdighe Godvruchtige Catholycke die ten tyde van heur leeven die Jonckheid in het oprecht geloov was instrueerende’ waar wij in de editie van 1567 lezen ‘ghemaect... door die eerwerdige Godvruchtige Catholycke ende seer vermaerde Anna Bijns,... de Jonckheyt instruerende in het oprechte Catholijck gheloove’. Dat de ‘opdragt’ ondertekend is door iemand die zich Jerolimo noemt moet wel - men denke aan het hoofdpersonage in Bredero's Spaanschen Brabander - een poging zijn om bij de auteur van de opdracht aan iemand uit de Spaanse Nederlanden te doen denken. Maar de poging is wel erg doorzichtig. In de lijst der ‘verthoonders’ is sprake van een prior van het klooster der heilige Brigitta te Antwerpen. De volgelingen van Brigitta van Zweden, ook Birgitta genoemd - en niet te verwarren met de heilige Brigitta uit Ierland (ca. 453 - ca. 523) - droe- | |
[pagina 106]
| |
gen de naam Brigitessen of Brigitijnen. Zij vormden een zgn. dubbelklooster met zusters en paters die in één gebouw, maar volkomen gescheiden leefden. De vrouwelijke groep had dan ook geen ‘prior’, maar een abdis. Hier blijkt dus wel enige onkunde van de schrijver, die nog verergerd wordt door het feit dat er zich in Anna Bijns' tijd in Antwerpen geen zulk klooster bestond. Wel kwam er in de 17de eeuw dergelijke ordegemeenschap in Hoboken tot standGa naar voetnoot(2). De intieme verhouding die de novice Johanna met pater Borsoete heeft (zie vss. 21-24) - wiens naam mogelijk een obscene connotatie heeft (Borsoete = Boor soete?) - kan men moeilijk verwachten van iemand die het Roomse kloosterleven genegen is. En zo is ook de insinuatie dat pater Cnipschaere geen geheelonthouder is (cf. vs. 75) niet van aard om ons in de ware vroomheid van dit personage te doen geloven. In dit spel behaalt ‘het goede’ - het afstand nemen door Johanna van de wereldse verleiding - uiteindelijk de bovenhand, maar als wij de hele inhoud van het spel overlopen kunnen wij er onmogelijk het werk van een Rooms-katholiek moralisator in herkennen. Wat behelst de inhoud? Het ‘Zondelicke Vleische’ (wij zullen het ‘hij’ noemen) wil, na vernomen te hebben dat men zich in Johanna's klooster tegen de ‘heilige Furie’ verzet op de novice en haar biechtvader wraak nemen en ziet daartoe de kans schoon omdat Johanna zich als een gemakkelijk slachtoffer laat kennen. Zij is immers niet geneigd haar haarlokken (staande voor wuftheid en wulpsheid) te verwijderen. Hij wil in Johanna's cel binnengelaten worden. De novice denkt dat pater Borsoete, met wie zij zich nauw bevriend voelt bij haar aanklopt. Maar ‘Zondelicke Vleische’ maakt zich bekend, waarna Johanna met hem een conversatie begint. Hij merkt op dat Johanna haar lokken stilaan doet verdwijnen, maar de kloosterlinge stelt dat ze de lokken alleen verbergt uit vrees voor pater Cnipschaere (hier als overste en als dusdanig tuchtmeester in het convent voorgesteld). ‘Zondelicke Vleische’ bezweert haar voor deze pater geen vrees te koesteren en zet haar aan haar lokken toch zichtbaar te laten. Hij zal ‘Cnipschaere’ wel onder handen nemen. Intussen is deze pater zelf aangekomen, nadat hij de verleider opgemerkt heeft. Deze nodigt hem uit samen een bekertje te drinken, hopend op die manier iets uit de biecht der nonnen te vernemen. Cnipschaere voelt zich zwak worden in zijn vlees, maar ontwaart | |
[pagina 107]
| |
op dat ogenblik ook de ‘heilige Furie’. Deze verdoemt alle zondaren, ook de nonnen die de haarlokken nog laten groeien, wat - zoals gezegd - betekent dat zij onder hun huik nog het onheilige beminnen. Hij richt zich nu in het bijzonder tegen ‘Cnipschaere’ in diens optreden tegen Johanna, aangezien hij haar haarlokken nog niet afgeknipt heeft. ‘Cnipschaere’ antwoordt verontschuldigend dat Johanna deze toch reeds onder haar kap verborgen heeft. De Furie gaat tegen ‘Cnipschaere’ geweldig te keer, waarop deze Johanna te voorschijn roept om de wil van Furie met een door deze geleende schaar af te snijden. Johanna ondergaat deze behandeling met tegenzin. Het gevolg is dat zij ‘Cnipschaere’ om de hals valt en eist dat hij met andere ‘goedicheden’ vergoeden zal wat hij haar aangedaan heeft en samen in haar cel ‘wat jonste zullen neemen’. ‘Cnipschaere’ bekent dat hij onder dwang van de Furie gehandeld heeft. ‘Zondelicke Vleische’ stelt tot zijn vreugde vast dat ‘Cnipschaere’ (want die zal met hij bedoeld zijn in vs. 141) door de macht van Johanna zich heeft laten vangen, waarbij ‘Zondelicke Vleische’ knarsetandt om het ‘pericul van den heiligen man’: Het knarsetanden zal geen uitdrukking van spijt zijn, want hij hoopt dat het geslacht der Cnipschaeren nog twee eeuwen na zijn dood zal mogen leven. Paradoxaal zijn de woorden die de ‘Prince der Camere’ als besluit tot de toeschouwers richt: ‘Hij hoopt dat het voorgestelde eenieder en vooral de ‘Heilige Paterkens’ tot les moge strekken en dat zij niet te veel naar de raadgevingen der ‘heilige Furia’ zouden luisteren ‘om datte die (dit zijn de paterkens) zich zo ligt door vleischlicke zonde laten kluisteren’. In het hele toneelwerkje heeft de Furie zich als de grote vijand van de zonde gedragen en nu zou de woordvoerder van de auteur de raad geven de influisteringen van Furia in te volgen. Geeft de auteur zich hier bloot en wil hij ons doen begrijpen dat zijn literair product geen aansporing tot het beleven der kristelijke moraal inhoudt? Veel waarschijnlijker is het dat hier een persoonsverwisseling is gebeurd en dat wij i.p.v. Furia in vs. 150 weer ‘Zondelicke Vleische’ moeten lezen. Uit al het voorgaande kan m.i. toch met zekerheid afgeleid worden dat Anna Bijns niet de schrijfster van de Hoerengordynkens geweest is. Alle mannelijke en vrouwelijke kloosterlingen worden er in een ongunstig daglicht geplaatst. Wie dan wel de auteur is blijft voor ons een raadsel. Welke persoon achter de initialen onder het stuk W.C. schuilgaat hebben wij niet kunnen achterhalen. Dit konden wij evenmin vinden voor de ondertekenaar die zich ‘Bassonpierre’ noemt. Ook Jonkheer H.J. Dwijzer slaagde er niet in Bassonpierre te identificeren. Wij danken hem hierbij voor de door hem genomen moeite. | |
[pagina 108]
| |
Over de letterkundige waarde van het spel kunnen wij kort zijn. Een parodie of een pastiche kunnen wij het niet noemen. Daarvoor herinnert te weinig aan het werk van Anna Bijns. Wij blijven bij de karakterisering ‘satire’, want het is duidelijk een hekelwerk. Toch kan enig gevoel voor dramatische vormgeving aan de eigenlijke auteur niet ontzegd worden wegens het gevarieerde optreden der ‘verthoonders’ en hun vaak direkte en vlotte dialoog. |
|