af en deed hij hoe langer hoe meer onderzoek naar figuren en onderwerpen uit de geschiedenis van de Germaanse filologie. Daarover hield hij in de Academie een groot aantal lezingen, die hij naderhand, aangevuld en van noten voorzien, in het licht gaf.
Behalve zijn proefschrift publiceerde hij in de Academie 41 bijdragen, waarvan er 19 vóór en 22 na zijn benoeming tot binnenlands erelid verschenen. Het is onmogelijk hier de titels van al deze bijdragen op te sommen. Reeds genoemd heb ik de 16 bijdragen, getiteld Verkenningen in vroegere vertalingen. Onvermeld wil ik niet laten de 12 bijdragen, die hij aan het in 1553 verschenen traktaat Rhetorica, dye edele const van welsegghene van Jan van Mussem, kapelaan in het Frans-Vlaamse stadje Wormhout, heeft gewijd. Opmerkelijk is dat de meeste van die 41 bijdragen handelen over niet of minder bekende werken uit de eerste eeuwen van de boekdrukkunst in de Nederlanden en de aangrenzende landen. Eerst als adjunct-conservator van een rijke bibliotheek en later als professor in de geschiedenis van de Germaanse filologie besefte hij beter dan wie ook hoe groot de cultuurhistorische betekenis van die thans vergeten of minder bekende werken ooit is geweest.
De geschriften die Prof. Vanderheyden liet verschijnen, zijn behoorlijk gedocumenteerd en geschreven in een persoonlijke bloemrijke stijl, gekenmerkt door knap uitgewerkte vergelijkingen, die zijn betoog verduidelijken of veraanschouwelijken. Behalve zijn bibliotheconomische geschriften, die meestal van vóór zijn lidmaatschap van de Academie dateren en de lijvige cursussen, die hij ten behoeve van zijn studenten samenstelde, werden bijna al zijn werken door de Academie uitgegeven.
Prof. Vanderheyden is 36 jaar lang een trouw en bedrijvig lid van de Academie geweest. Van 1951 tot 1976 was hij gewoon lid en van 1976 tot aan zijn overlijden binnenlands erelid. Van 21 februari 1962 tot 20 februari 1963 was hij voorzitter. Hij had een hoge opvatting van zijn taak als academielid en was steeds bekommerd om de goede gang, de faam en de uitstraling van de Academie. In de commissievergaderingen zat hij altijd achteraan in een hoek, vanwaar hij geheel de zaal kon overzien. Steeds luisterde hij met gespannen aandacht, maar zelden of nooit mengde hij zich in de besprekingen, die op de lezingen volgden. Ondanks zijn streng voorkomen en zijn vierkante gestalte was hij een gevoelig, ja teerhartig man, die zich vlug geraakt of gekwetst voelde, als hij zich te kort gedaan achtte of aan zijn volk en zijn taal, die hem na aan het hart lagen op enigerlei wijze onrecht was gedaan.
In Prof. Vanderheyden verloor de Academie een trouw en werkzaam lid, zijn collega's een rechtschapen en geleerde vriend, de Nederlandse