| |
| |
| |
In memoriam em. prof. Dr. A. Van Loey
door R. De Belser
Voorzitter van de Academie
Waarde collega's, voor de tweede opeenvolgende maal moet ik, met toenemende verslagenheid, de plenaire vergadering met een In Memoriam openen. Vorige maand hebben wij onze collega's Buckinx en Rombauts herdacht en nu moeten wij vandaag afscheid nemen van ons erelid emeritus professor Dr. Adolf van Loey, die op 6 maart jl. in de leeftijd van 81 jaar te Sint-Jans-Molenbeek overleden is. De geruchten over zijn zorgwekkende gezondheid waren helaas niet ongegrond, maar niemand van ons kon wellicht vermoeden dat hij zo vlug al de scene zou verlaten waarop hij als gezaghebbend taalgeleerde en als mentor van verschillende generaties jonge filologen zo'n vooraanstaande rol heeft gespeeld.
Even een korte terugblik op zijn briljante loopbaan, die van de wieg tot zijn uiterste dagen ontegenzeglijk nauw verbonden was met Brussel. Adolf Van Loey werd te Elsene geboren op 14 juli 1905 en voltooide zijn middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum in diezelfde gemeente. Van 1923 tot '27 studeerde hij Germaanse filologie aan de Brusselse universiteit, waarna hij terugkeerde naar het atheneum te Elsene, niet als scholier, maar als leraar. In 1936 werd hij, na het behalen van het speciaal doctoraat in de Germaanse filologie, part-time docent aan de VUB. In 1939 volgde zijn benoeming tot full-time docent en twee jaar later, in 1941, tot gewoon hoogleraar. Toen echter omtrent deze tijd de universiteit vanwege de Duitse bezetting en de oorlogsomstandigheden gesloten werd, nam Van Loey tot september 1944 zijn vroegere baan aan het atheneum te Elsene weer op.
Na de oorlog zou hij niet alleen met groot gezag en bezielende toewijding zijn leerstoel aan de universiteit opnieuw bekleden, maar zich daarenboven ook als bijzonder actief, alom geëerd en geprezen wetenschappelijk vorser manifesteren. Zijn aanwezigheid in allerlei commissies en verenigingen en zijn vele gastcolleges in het buitenland bevestigen zijn voorname reputatie als filoloog en linguïst. Tot die reputatie hebben ongetwijfeld in aanzienlijke mate bijgedragen zijn twee standaardwerken: de historische grammatica van het Nederlands en de Middelnederlandse spraakkunst, twee instrumenten die zowel door studenten als door vakgenoten constant worden geraadpleegd. Daarnaast publiceerde Van Loey onnoemelijk veel geschriften, opstellen, referaten met betrekking tot uiteenlopende taalwetenschappelijke onderwerpen, maar
| |
| |
vooral met betrekking tot zijn specialisatie: de studie van het Middelnederlands in diachronisch, synchronisch en dialectgeografisch perspectief. Zijn bibliografie beslaat honderden titels en getuigt van een dynamisch en vruchtbaar leven in dienst van het vrije, wetenschappelijke onderzoek. Zijn bijzondere verdiensten kan ik niet treffender verwoorden dan door het oordeel te citeren van prof. Roland Willemyns, zijn oudstudent en zijn opvolger bij de VUB én bij onze Academie. In oktober 1983 liet collega Willemyns zich ter gelegenheid van zijn installatie als academielid als volgt over zijn voorganger uit: ‘...ook nu weet ik nog altijd niet wat ik het meeste bewonder: de gediversifieerdheid van de vele terreinen die hij in zijn publicaties bestrijkt, dan wel de accuratesse, de fijne opmerkingsgave, de gestructureerde uitwerking, de verrassende en vernieuwende, maar toch nog altijd tot verder onderzoek aansporende resultaten’.
Ook aan ons Genootschap heeft prof. Van Loey, tussen de vele bedrijven in, een verbazend groot deel van zijn energie gewijd. Tussen 1948, het jaar waarin hij als opvolger van Dr. Jozef Cuvelier tot lid werd verkozen, en 1982, het jaar waarin hem het erelidmaatschap werd verleend, hield hij tientallen lezingen in de commissievergaderingen en plenaire vergaderingen. Van 1965 tot 1973 en van 1976 tot 1979 zetelde hij in de bestuurscommissie, en voorts nam hij tweemaal het voorzitterschap waar, in 1957 en 1975. De Academie mag er voorzeker ook trots op zijn, dat ze in de gelegenheid werd gesteld om twee werken van deze prominente taalkundige in haar eigen reeksen te publiceren: zijn analytische studiën ‘Scheidbare en onscheidbare werkwoorden hoofdzakelijk in het Middelnederlands’ en zijn ‘Studie over de Nederlandse plaatsnamen in de gemeenten Elsene en Ukkel’.
Waarde collega's, ik meen te mogen zeggen dat ook de andersdenkenden onder ons graag geneigd zullen zijn om met grote eerbied en bewondering het hoofd te neigen voor de consequente, maar verdraagzame vrijzinnige humanist die wijlen collega Van Loey was, voor de loyale vriend en wijze raadsman die hij in de omgang is gebleken, ook tegenover diegenen die zijn filosofische en wetenschappelijke visie niet deelden. In deze overtuiging verzoek ik u nu om een ogenblik stilte te zijner nagedachtenis.
| |
| |
| |
Vergaderingen van 15 april 1987
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren De Belser, voorzitter, Keersmaekers, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Lissens, Roelandts, Vanacker, Moors, Van Elslander, Decorte, mevrouw D'haen, de heren Coupé, Goossens, Couvreur, Deschamps, Lampo, Willemyns en Van Herreweghen, leden;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gysseling, Leys, De Paepe, Geerts en Janssens, leden;
de heren Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
| |
Agenda
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 18 maart 1987 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
I. Vertegenwoordiging van de Academie.
1. Op 26 maart jl. vertegenwoordigde de vaste secretaris de Academie op de Multatuliherdenking georganiseerd door het A.N.V. Oost-Vlaanderen, in samenwerking met onze Academie en met de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Zie het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 3 februari jl., sub. IV, blz. 4.
De heer De Belser, voorzitter, was verhinderd wegens ziekte. Nog andere collega's waren aanwezig, nl. de heren Vanacker, Van Elslander, Decorte en Janssens.
Collega Deprez zat de vergadering voor. Het woord werd gevoerd door de heer Balthazar, Gouverneur van Oost-Vlaanderen, en Prof. Dr. A.L. Sötemann, die de feestrede uitsprak.
2. Op 2 april jl. vertegenwoordigde de heer Moors de Academie op de plechtigheid aan de Rijksuniversiteit van Luik, tijdens welke:
| |
| |
a. | hulde werd gebracht aan de leden van het onderwijzend personeel die in de loop van het academiejaar 1985-1986 met pensioen gingen; |
b. | eredoctoraten werden uitgereikt aan zeven personen, onder wie ons buitenlands erelid P.H. Dubois. |
II. Dankbetuiging.
Bij brief van 30 maart jl. dankt de heer Lissens voor de gelukwensen die hij t.g.v. zijn 75ste verjaardag namens de Academie van het secretariaat heeft ontvangen.
III. Lidmaatschap.
Op 13 april jl. ontving het secretariaat de Ministeriële Besluiten waarbij de verkiezing van de heer André Demedts en de verkiezing van mevrouw Maria Rosseels tot binnenlands erelid worden goedgekeurd. De besluiten dagtekenen van 24 februari 1987.
| |
Mededelingen en voorstellen van het Bestuur
I. Lidmaatschap.
De zetels van de heer Demedts en van mevrouw Rosseels worden vacant verklaard. De heer Demedts verzocht om het erelidmaatschap op 17 oktober 1986 en mevrouw Rosseels deed dat op 4 november 1986.
II. Nieuwe straatnamen te Antwerpen. Voorstel om aan het Stadsbestuur een brief te richten.
Het bestuur heeft van de Voorzitter vernomen dat op de Antwerpse Linkeroever nieuwe straten benoemd werden naar de Noordnederlandse letterkundigen Garmt Stuiveling en Anton van Duinkerken, terwijl eigen Antwerpse literatoren die eer nog niet genoten.
Het bestuur acht het wenselijk dat de Academie het Antwerpse stadsbestuur op deze nalatigheid wijst en verzoekt de Academie haar goedkeuring te hechten aan het voorgelegde ontwerp van brief, dat door de heer De Belser, voorzitter, werd opgesteld.
Na de discussie, die ingezet werd door de heer Moors en waaraan achtereenvolgens de heren Lissens, Deschamps, Couvreur en Van Herreweghen deelnamen, werd op voorstel van de heer Willemyns, die een tevoren door de heer Moors gedaan voorstel weer ter tafel bracht, overeengekomen aan het einde van de eerste alinea de relatieve bijzin in: ‘(de eer) die overigens bekende Nederlanders als Multatuli,
| |
| |
Huygens, Busken Huet en Roemer Visscher al wél te beurt is gevallen’ te schrappen.
III. Karel Bouryprijs. Herziening van het reglement.
Op 18 juni 1986 heeft de jury belast met het beoordelen van de inzendingen voor de Karel Bouryprijs (periode 1983-1986) de opmerking gemaakt, dat het reglement van de Karel Bouryprijs hopeloos verouderd en aan een herziening toe is. De jury was van oordeel dat het aantal in aanmerking komende genres van Vlaamse liederen te beperkt is en zag daarin de reden waarom er voor deze prijs haast geen inzendingen meer zijn.
Het bestuur heeft de vaste secretaris opgedragen een ontwerp van herziening van het bewuste reglement te maken. De prijs wordt opnieuw uitgeschreven in 1989, zodat de herziening van het reglement voor die tijd moet worden verkregen.
IV. Vertegenwoordiging van de Academie.
Op 10 april vertegenwoordigde de heer Hoebeke de Academie op de huldiging door Gouverneur-Voorzitter en de leden van de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen van Anton van Wilderode en Monika van Paemel, laureaten van de prijzen voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies 1986, en van Mariette Vanhalewijn, laureate van de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur 1986.
| |
Lezing
Wat tot schrijven noopt, lezing door de heer Decorte.
(De tekst van deze lezing is gepubliceerd in de Verslagen en Mededelingen jg. 1987, aflevering 1, blz 49-57).
| |
Geheime zitting
I. Lidmaatschap.
1. | Opvolging van wijlen de heer Smit.
De vaste secretaris doet lezing van het vertrouwelijk verslag van de vergadering van de commissie belast met het voordragen van twee kandidaten voor de opvolging van wijlen de heer Smit, buitenlands erelid. |
| |
2. | Opvolging van wijlen de heer Buckinx. Samenstelling van een commissie van voordracht. |
| |
| |
Het bestuur stelt voor de heren Jonckheere en Coupé aan het bestuur toe te voegen.
Het voorstel wordt goedgekeurd.
II. Academische prijsvragen.
- De volgende prijsvragen worden uitgeschreven voor 1990:
| |
Letterkunde
1. | ‘Ontstaans- en tekstgeschiedenis van Vlaemsche Dichtoefeningen (1858)’. |
2. | ‘Stilistische-retorische studie van Multatuli's parabels’. |
| |
Taalkunde
1. | ‘Nederlands als beoordelingsfactor: het relatieve belang van taal bij een eerste contact met anderen’. |
2. | ‘Een studie over de flexie van het substantief in het ambtelijk Middelnederlands van de 13e eeuw’. |
- De volgende prijsvraag, voorgesteld voor 1987, wordt voor 1988 aangehouden:
‘Een vergelijkende historische fonologie van het middeleeuwse Nederlands en het Duits’.
Het voorstel van de commissie voor de prijsvragen om aan elke prijs een bedrag van 50.000 F. te hechten wordt goedgekeurd.
III. Aanstelling van een tijdelijke commissie ‘Levensberichten’.
Na verwijzing naar artikel 60 van het van kracht zijnde huishoudelijk reglement (minimum vier leden, die zelf hun voorzitter en secretaris aanwijzen) wordt de commissie als volgt samengesteld:
de heren Decorte, Goossens, Deschamps en Keersmaekers.
IV. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie.
Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 7 april 1987 wordt aan de Academie voorgelegd en goedgekeurd.
| |
| |
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde
Verslag door de heer Goossens, lid-wd. secretaris.
Aanwezig: de heer Vanacker, lid-wd. voorzitter;
de heren Roelandts, Gysseling, Moors, Hoebeke, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Lissens, Van Elslander, Decorte, mevrouw Deprez en de heren Coupé, De Belser, Lampo en Van Herreweghen;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren De Paepe, voorzitter, en Geerts, secretaris;
de heer Leys, lid.
| |
Agenda
Wisseling van diminutiefsuffixen met onderscheid van woordbetekenis in het dialekt van Boom, lezing door de heer Roelandts.
In het dialekt van Boom (vóór 1940) onderscheidt men paren van diminutieven met een gelijkluidende stamsyllabe en een verschillend suffix. Het verschil in grondwoord en betekenis blijkt daar grammatikaal alleen uit de vorm van het suffix: een merkwaardig geval van oppositieverschuiving (van de stam naar het suffix), resulterend in een paradoxaal verschijnsel, nl. het voorkomen van betekenisonderscheidende varianten binnen een en hetzelfde afleidingsmorfeem. De bedoelde varianten behoren vooral tot de alternanties na stammen op dentaal (en alveolair).
1. | Wisseling van -sje en -eke na t of d: met differentiëring van woordbetekenis in het diminutief van maat en mot (resp. mot -sje/-eke); spuit en sport (spet -sje/-eke), Piet en put (pit-sje/-eke) enz. |
2. | Wisseling van -tsje en -eke na 1 of n: met differentiëring van woordbetekenis in het diminutief van paal en pol (resp. pot-tsje/-eke), kool en col (kol-tsje/-eke), schaal en school naast schol (schol-tsje/-eke), steel en stel (stel-tsje/-eke) enz.; baan en bon (resp. bon-tsje/-eke), haan en hond (on-tsje/-eke), maan en mond (mon-tsje/-eke), zoon en zon (zon-tsje/-eke) enz. |
| |
| |
3. | Wisseling van -ke en -eke na s/z: met differentiëring van woordbetekenis in het diminutief van buis en beurs (resp. bes-ke/bez-eke), kaar(r)s en kers (kès-ke/kèz-eke) enz. |
Voor de verklaring van de genoemde suffixalternanties wordt uitgegaan van onl. en mnl. -ekin. Bij grondwoorden met lang of gerekt vokalisme is -ekin al vroeg gesynkopeerd tot -kin (type strate-/vatekin > straet-/vaetkin, na 1 of n een jongere variant -tkin: type stenekin > steenkin > steentken), wat verder leidt tot verkorting van de stamvokaal en (behalve na s) tot palatalisatie met assibilatie naar -(t)sje. Bij grondwoorden met korte vokaal is -ekin zonder synkope (mnl. type puttekin, beddekin, bellekin, nonnekin, hondekin) in het Booms gewoon verdoft tot -eke. In die morfonologische ontwikkelingen ontstonden verschillende paren met homonieme stamsyllaben, omdat de vokaalverkorting (met de ontronding) resulteerde in een opvallende neutralisatie van verschillende opposities - o.m. door het kombinatorische samenvallen van 9 lange fonemen met 4 korte - terwijl de distributie van de allomorfen niet is veranderd: bij verkorte stamsyllabe hoort -sje (na t, d), -tsje (na 1, n) of -ke (na s); op een stam met korte vokaal (+ t, d, l, n, z) volgt -eke.
Bij grondwoorden op -g geldt eveneens een wisseling van suffixen naargelang van de vokaallengte (b.v. vlogske bij vlaag, tegenover vlaggeske bij vlag); theoretisch kunnen hier dus ook paren met distinktieve allomorfen (-ske/-eske) voorkomen.
Maar in al de overige verbindingen is dat uitgesloten: daar krijgen de monosyllaben, zonder onderscheid van vokaallengte, normaal een vaste diminutiefvorm, hetzij op -ske (na ch, ng, k), op -eke (na b, p, m, r), of op -ke (na f), doorgaans ook met verkorting van de lange vokalen (inkl. de diftongen).
Een lange eindklinker blijft lang in het diminutief (op -ke). De verkorte allofonen geven mede een inzicht in de relatieve kronologie van bepaalde veranderingen (synkope in -ekin, ouder vs. jonger -eke, ontronding, oudere vs. jongere diftongen).
Aan de bespreking wordt deelgenomen door de heren Goossens en Vanacker.
| |
Vaste Commissie voor Moderne Letteren
Verslag door de heer Van Herreweghen, lid-wd. secretaris.
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, en Lampo, ondervoorzitter;
| |
| |
de heren Lissens, Decorte, mevrouw Deprez, de heren Coupé en De Belser, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Goossens, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers en Willemyns;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Janssens, secretaris.
Aangezien de voorzitter de spreekbeurt vervulde, werd het voorzitterschap waargenomen door de heer Lampo, ondervoorzitter.
| |
Agenda
Prof. Dr. Frank Baur (1887-1967): zijn werkzaamheden in de Academie, lezing door de heer Van Elslander.
Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de geboorte van Prof. Dr. Frank Baur, op 20 april 1887, handelde de heer Van Elslander over diens werkzaamheden als academielid (1936-1969).
Frank Baur werd in 1936 tot briefwisselend en in 1939 tot werkend lid van de Academie verkozen. Zijn eerste belangrijke lezing was aan Gezelle gewijd, meer bepaald aan de verhouding tot Eugeen van Oye. Beider briefwisseling was zojuist in het voorlaatste deel van de Jubileumeditie verschenen. Een andere mededeling uit 1938 was van meer methodologische aard. In ‘Ontoereikende Hermeneutiek’ verdedigt Baur het goed recht van ‘een behoedzame critische methode’ bij het uitgeven van oudere teksten en hij illustreert zijn standpunt aan de hand van kritische aantekeningen bij twee recente edities van rederijkersteksten. Uit de oorlogstijd dagtekent een uitvoerige gelegenheidstekst naar aanleiding van het emeritaat van Prof. De Vooys, erelid van de academie en Baurs leermeester te Utrecht tijdens de eerste wereldoorlog. Toen de academie in 1945 Vermeylen herdacht, heeft Baur van uit de eigen christelijke wereldbeschouwing zijn grote waardering voor de figuur van de nobele humanist uitgesproken.
In 1950 aanvaardde Prof. Baur het voorzitterschap van de Academie. Zijn feestrede over ‘Integratie en differentiatie’ op de plechtige openbare vergadering getuigde van zijn bezorgdheid over de toekomst van onze taal in Belgisch en Europees verband. Ook bij andere gelegenheden trad Baur als feestredenaar op: over Isidoor Teirlinck, over Mac Leod en Vercoullie, over Hugo Verriest en ten slotte over zijn geliefde Rodenbach, van wiens werk hij een nieuwe editie bezorgde met als
| |
| |
sluitstuk een monumentale biografie. Zijn presentatie in 1957 van E.P. Axters als lid van de Academie groeide uit tot een ‘Lof van de filologie’ en kan als de wetenschappelijke geloofsbelijdenis van de zeventigjarige worden beschouwd.
Nog een andere activiteit van het gewetensvol en toegewijd academielid moet hier vermeld worden: zijn grondige en soms zeer uitvoerige verslagen over prijsantwoorden.
Zowel op zijn zeventigste als op zijn tachtigste verjaardag heeft de Academie Prof. Baur gehuldigd en hem telkens een adres aangeboden waarvan de tekst werd gepubliceerd. Dat is ook gebeurd met de rouwhulde op de begrafenis en op de januarivergadering van 1969.
Aan de discussie namen deel: mevrouw Deprez en de heren Langvik-Johannessen, Decorte, Goossens, Moors en Lissens.
(De tekst van deze lezing is gepubliceerd in de Verslagen en Mededelingen jg. 1987, aflevering 2, blz. 216-225).
| |
| |
| |
Buitengewone plenaire vergadering op dinsdag 28 april 1987
Aanwezig: de heren De Belser, voorzitter, Keersmaekers, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Roelandts, Van Elslander, Leys, Decorte, Coupé, Goossens, Deschamps, Van Herreweghen en Janssens, leden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Lissens, Vanacker, mevrouw Deprez, de heren Couvreur en De Paepe, leden.
| |
Agenda
I. Standpunt van de Academie inzake het voorstel van decreet van de heer A. Laridon c.s., houdende erkenning en subsidiëring van de Stichting Algemeen-Nederlands Congres. Vlaamse Raad, stuk 194 (1986-1987, Nr. 1).
Bij brief van 15 april jl. heeft de Heer Gemeenschapsminister van Cultuur de Academie verzocht hem haar standpunt betreffende het hierboven vermelde voorstel te doen kennen. Gezien de hoogdringendheid van de kwestie heeft het kabinet de vaste secretaris gevraagd de zaak bij voorrang aan de Academie voor te leggen en daar niet mee te wachten tot de vergadering van 20 mei 1987. Dit verklaart waarom het bestuur deze buitengewone plenaire vergadering heeft belegd.
De vaste secretaris heeft tijdig aan alle leden een afschrift van het desbetreffende stuk doen toekomen.
De Voorzitter opent de vergadering en verleent onmiddellijk het woord aan de heer Goossens. De heer Goossens heeft vastgesteld dat er twee reeksen Nederlandse Congressen zijn geweest: de eerste liep van 1849 (stichting door F.A. Snellaert) tot kort voor de Eerste Wereldoorlog, d.i. tot het 32e Congres, dat in 1912 te Antwerpen gehouden werd. De tweede reeks werd ingezet in 1949 met het 33e Congres, dat voorgezeten werd door J. Goossenaerts. Nadien werden congressen belegd in 1960, 1961, 1963, 1967. Latere congressen zijn: het 38e (Brussel, 1981) en het 39e (Amsterdam, 1986). De spreker is van oordeel dat er geen continuïteit te bespeuren is en dat beoogd wordt een kwijnende zaak nieuw leven in te blazen. Hij is erg gereserveerd.
Daarbij sluit tot op zekere hoogte de heer Deschamps zich aan, die vindt dat het verband tussen het A.N.C. en het A.N.V. onduidelijk is en daardoor een indruk van verwarring tussen de twee verenigingen ge- | |
| |
wekt wordt. Bovendien vreest de heer Deschamps, dat de werking van het A.N.C. die van de Taalunie gaat overlappen. Maar hij vindt toch, dat de Academie inzake erkenning en subsidiëring van het A.N.C. geen negatief advies mag uitbrengen. In het verleden hebben de Algemeen Nederlandse Congressen de Vlaamse Beweging immers onschatbare diensten bewezen.
De heer Leys vraagt welke relevantie het A.N.C. heeft op de gebieden buiten die van de taal en de literatuur. Beantwoordt het A.N.C. aan een noodzaak en is het nodig dat inzake toerisme, leefmilieu, overheidsstructuren en andere domeinen (die in de door het A.N.C. verspreide documentatie te vinden zijn) een specifieke band tussen Vlaanderen en Nederland bestaat? De heer Leys ziet de noodzaak daarvan niet in.
De heer Van Herreweghen geeft toe dat de werkkring die het A.N.C. thans vooropstelt inderdaad raakvlakken met het domein van de Taalunie heeft, maar dat de vele werkgroepen die het heeft opgericht de Taalunie toch wel kunnen aanvullen.
Daarop mengt de Voorzitter zich in de discussie en vraagt hij of hij daaruit mag besluiten dat het A.N.C. inderdaad dient beschouwd te worden als een aanvulling bij de Taalunie. Alleen de heer Deschamps schijnt de vraag positief te willen beantwoorden.
Op dat ogenblik vraagt de heer Janssens het woord. Hij wenst te weten bij welke Minister de bevoegdheid om over de zaak te beslissen berust. Hij zegt de indruk te hebben dat de vraag van de Minister niet in de Academie terecht hoefde te komen. De Voorzitter wijst er de spreker evenwel op, dat de Academie blijkens het decreet van 13 februari 1980 nog steeds een adviesorgaan voor de Regering is.
De heer Janssens vermoedt, dat het A.N.C. probeert nominatim in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap te worden opgenomen en hij wijst op een tweetal gevallen van v.z.w.'s, nl. het Poëziecentrum te Gent en de Europese Vereniging ter bevordering van de Poëzie te Leuven. Hij blijft zich daarom afvragen of de Academie wel goed geplaatst is in deze materie een advies uit te brengen.
De heer Goossens denkt van wel: er zijn immers raakvlakken met de Taalunie.
De heer Keersmaekers pleit dan voor een advies in gunstige zin, omdat het gaat om een verbetering van de contacten tussen Zuid en Noord.
De heer Van Elslander verheugt er zich over dat de heer Janssens concrete feiten heeft meegedeeld en wijst erop, dat het A.N.C. een bu- | |
| |
reau wil bestaande uit een algemeen secretaris en een secretaresse. Maar hij is van oordeel dat de Academie zich daar tegenover niet negatief kan opstellen. De heer Goossens blijft echter usurpatie van de Taalunie vrezen.
De heer Decorte vraagt dan het woord. Hij is het eens met alles wat tot nog toe gezegd is, maar is van mening dat wat in 1849 werd begonnen verdient in stand te worden gehouden. Hij blijkt daarmee ook het gevoel van een meerderheid van de aanwezigen te vertolken, maar de heer Janssens heeft nog bezwaren: hij vreest een steeds grotere spreiding en daardoor een verdere vermindering van de subsidies.
De heer Decorte stelt dan voor de Minister attent te maken op het budgettaire aspect en te stellen dat de erkenning en de subsidiëring niet ten nadele van bestaande initiatieven en instellingen mag gebeuren.
De vergadering wordt het er vervolgens over eens dat in het antwoord aan de Minister de twee door de heer Decorte naar voren gebrachte punten worden opgenomen.
II. Advies van de Academie bij het voorstel van decreet van de Heer C. Verhaegen c.s. - houdende regeling van de herdruk van werken uit de Zuidnederlandse letterkunde - Vlaamse Raad - stuk 178 (1986-1987, Nr. 1).
Op maandag 27 april 1987 ontving de vaste secretaris van de Heer Gemeenschapsminister van Cultuur het verzoek om binnen dertig dagen van de Academie een advies te krijgen betreffende het voorstel van decreet van de Heer Verhaegen c.s.
De brief van de Heer Minister is gedagtekend 21 april 1987. Aangezien de meivergadering van de Academie pas op 20 mei valt, besloot het bestuur de zaak in de buitengewone plenaire vergadering van 28 april te brengen.
Het secretariaat is niet meer in staat geweest de tekst van het voorstel en de toelichting daarbij nog tijdig aan de leden te doen toekomen. Maar een afschrift van stuk 178, nr. 1 werd ter plaatse aan de aanwezige leden overhandigd.
De Voorzitter verleent het woord aan de heer Keersmaekers, die de oorsprong van het decreet, dat teruggaat op het voorstel van decreet R. Nauwelaerts van 1977-78, nader toelicht. De Academie heeft trouwens tussen 1981 en 1983 twee werken bezorgd, te weten Kinderjaren door N.E. Fonteyne en Indrukken en Ervaringen van D. Sleeckx. De werkzaamheden werden stopgezet tengevolge van het failliet van de uitgeverij N.V. Orion.
| |
| |
Vervolgens weidt de vaste secretaris uit over wat aan het voorstel Verhaegen c.s. vooraf is gegaan en over de lotgevallen van de twee bovenvermelde publikaties.
Samengevat:
Het voorstel Verhaegen c.s. herneemt eigenlijk de tekst van het voorstel van decreet van Mevrouw R. De Backer-Van Ocken c.s. d.d. 8.12.1982, Vlaamse Raad, stuk 156 (1982-1983), nr. 1, dat terugging op het voorstel van decreet van de Heer R. Nauwelaerts d.d. 13 april 1978 (Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, stuk 95 (1977-1978), nr. 1), welk voorstel weer aanhangig werd gemaakt op 15 mei 1979. In de zitting van 30 mei 1979 van de Cultuurraad werd dan door de Heer W. Jorissen een amendement ingediend. Dit amendement had betrekking op art. 1, waar op de derde regel voor het woord herdruk ‘in hun oorspronkelijke vorm’ moest worden ingevoegd (stuk 95 (1977-1978), nr. 2). Minister De Backer-Van Ocken besloot toen (1980) met akkoord van de bevoegde Commissie van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en na ruggespraak met de Academie gedurende een of twee jaar een experiment te laten doorgaan waarbij aan de Academie het uitgeven van een tweetal werken werd toevertrouwd, terwijl de bespreking van het voorstel van decreet werd opgeschort. De Academie kreeg daarvoor ook de nodige geldmiddelen en er werden twee werken uitgegeven, met inleiding en aantekeningen. Ze werden gedrukt met een oplage van 2.000 exemplaren elk. Het waren Kinderjaren door N.E. Fonteyne en Indrukken en Ervaringen door Domien Sleeckx. Het werk en de verspreiding werden toevertrouwd aan de uitgeverij N.V. Orion te Melsele, welke uitgeverij evenwel op 9 juni 1983 failliet werd verklaard. De resterende stock werd door de Academie opgeëist en door de curatoren vrijgegeven. Hij werd overgebracht naar de Academie waar hij gedeeltelijk verder bewaard blijft. Inderdaad, bij brief van 4 juli 1985, ref. LTVL/LJ/KDB, liet de Heer Gemeenschapsminister Poma de Academie weten, dat i.v.m. de verspreiding van de exemplaren van ‘Kinderjaren’ en van ‘Indrukken en Ervaringen’:
1) | 100 exemplaren kosteloos mochten worden afgestaan aan het Commissariaat-generaal voor Internationale Culturele Betrekkingen; |
2) | 300 exemplaren kosteloos mochten worden afgestaan aan de Dienst Letteren van de Administratie Kunst en Toerisme; |
3) | 200 exemplaren kosteloos mochten worden afgestaan aan de Dienst Openbaar Bibliotheekwezen voor de verspreiding over de openbare bibliotheken; |
| |
| |
4) | de resterende exemplaren door de Academie verkocht mogen worden tegen een maximumprijs van 396 F. voor Kinderjaren en van 481 F. voor Indrukken en Ervaringen. |
Het onder (1), (2) en (3) vermelde werd onmiddellijk uitgevoerd; de verkoop door de Academie gaat zeer langzaam en is miniem. Op dit ogenblik blijven van Kinderjaren nog 1.075 en van Indrukken en Ervaringen 1.243 exemplaren in voorraad. Op grond van deze vaststellingen oordeelt de Academie het nuttig de aandacht van de Heer Minister erop te vestigen, dat bij een eventuele toewijzing aan een uitgeverij strenge voorwaarden van promotie moeten worden bedongen. Vlg. artikel 5 van het voorstel.
De vergadering komt dan tot het volgende besluit: De vaste secretaris zal de Minister meedelen dat de Academie inzake het voorstel van decreet van de heer G. Verhaegen c.s. een gunstig advies heeft uitgebracht. Hij zal er de aandacht van de Minister op vestigen, dat de uitgave van Kinderjaren en Indrukken en Ervaringen geen succes is geweest, wat grotendeels kan toegeschreven worden aan het failliet van de uitgeverij Orion, maar tevens aantoont hoe belangrijk de aktieve promotie door eventuele uitgevers wel is.
| |
| |
| |
Vergaderingen van 20 mei 1987
I. Plenaire Vergadering
Aanwezig: de heren De Belser, voorzitter, Keersmaekers, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Lissens, Roelandts, Vanacker, Moors, Van Elslander, Weisgerber, Leys, Decorte, mevrouw D'haen, de heren Coupé, Couvreur, Deschamps, Lampo, De Paepe, Geerts en Janssens, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gysseling, Goossens en Van Herreweghen, leden;
de heer Pauwels, binnenlands erelid.
| |
Agenda
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 15 april 1987 en van de buitengewone plenaire vergadering van 28 april 1987 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
I. Lidmaatschap.
De verkiezing van mevrouw Hella Haasse tot buitenlands erelid is bij ministerieel besluit van 24 maart 1987 goedgekeurd. Dit blijkt uit het feit dat deze goedkeuring in het Belgisch Staatsblad van 8 mei 1987, blz. 6894, is gepubliceerd. Van de administratie heeft het secretariaat nog geen bericht ontvangen.
II. Ingekomen stukken. Verzoek om advies.
Onder de organisatoren van de Europalia-tentoonstelling ‘Karel van Lotharingen, mens, veldheer en grootmeester’ is een discussie gerezen betreffende de vraag of de bedoelde figuur ‘Karel van Lotharingen’ of ‘Karel van Lorreinen’ moet worden genoemd. Het secretariaat ontving n.a.v. deze aangelegenheid twee brieven:
| |
| |
1o | een brief d.d. 5 mei 1987 van Prof. J. Roegiers, hoofdbibliothecaris van de K.U. Leuven en commissaris voor de tentoonstelling; |
2o | een brief d.d. 11 mei 1987 van Mevrouw Claudine Lemaire van de Koninklijke Bibliotheek Albert I (Handschriftenkabinet) en eveneens commissaris voor de tentoonstelling. Het secretariaat ontving deze brief op 14.05.87. |
De heer Roegiers geeft de voorkeur aan ‘Karel van Lotharingen’ en Mevrouw Lemaire aan ‘Karel van Lorreinen’. Het advies moet spoedig kunnen worden gegeven. De heer Gysseling werd bereid gevonden om de zaak te onderzoeken en een nota op te stellen die de bespreking moet vergemakkelijken. Aan de leden werd op 15 mei jl. een afschrift van beide stukken gestuurd. De tekst van de nota van de heer Gysseling werd in de ochtend van 20 mei aan de leden overhandigd.
| |
Karel van ‘Lotharingen’ of van ‘Lorreinen’. Bespreking en advies
De Voorzitter verklaart de bespreking voor geopend en vraagt wie het eerst het woord wil nemen.
De heer Moors krijgt daarop het woord en deelt mee, dat hij het gebruik in een aantal standaardwerken heeft nagegaan, nl. H. Soly, De Geschiedenis van Vlaanderen; R. van Roosbroeck, Willem de Zwijger (1974); id., Twintig eeuwen Vlaanderen; Winkler Prins: Encyclopedie van Vlaanderen; De Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie; De Grote Winkler-Prins en de Algemene Geschiedenis der Nederlanden (deel 8, 2e druk). Hij heeft even vaak K. van Lorreinen aangetroffen als K. van Lotharingen en is van oordeel dat het besluit van de heer Gysseling een goed besluit is. Het luidt: ‘Aangezien vernederlandsingen van het Franse Lorraine ingeburgerd zijn sedert ten minste ± 1220/40, en aangezien Karel van L. in Nederlandstalige publicaties uit zijn eigen tijd doorgaans Karel of Carolus van Lorreynen wordt genoemd, is als huidige vorm Karel van Lorreinen te verkiezen boven Karel van Lotharingen, hoewel dit laatste eveneens als goed Nederlands mag beschouwd worden’. De heer Moors wijst er nog op dat in Brabant ook de titel Duc de Lothier in gebruik is geweest. Voorts constateert hij dat van de Academie alleen een taalkundig advies wordt verwacht. Wat het hedendaags gebruik betreft, moet eigenlijk het advies van de historici worden ingewonnen en de heer Roegiers en Mw. Lemaire kunnen zich best tot de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis wenden. De heer Moors dringt er ook op aan om in het antwoord op de ingekomen brieven de nadruk op het slot van de nota Gysseling te leggen, tenminste indien die daarvoor gebruikt wordt.
| |
| |
De heer Lissens verheugt er zich over dat de Academie in deze aangelegenheid geconsulteerd werd en zegt dat de Academie de personen die om haar advies hebben verzocht niet naar een andere instelling of de bedoelde commissie kan verwijzen. Ook hij heeft een aantal standaardwerken geraadpleegd, nl. de Grote Winkler Prins, 7o dr., 1966-1975, 20 dln.; de Grote Winkler Prins, 8o dr., 1979-1984, 25 dln.; Verschuerens Modern Woordenboek, 1979, 2 dln.; de Catalogus ‘De Verlichting in de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik’, Brussel, Kon. Bibliotheek 1983; J. Smeyers, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, dl. VI, 1975. In de prospectus voor een in maart-april 1987 bij UGA (Kortrijk) te verschijnen boek over Patrice de Neny (1716-1754), onder redactie van Prof. G. van Dievoet las hij: Karel van Lotharingen. Wel vond hij K.v. Lorreinen bij Th. Luyckx, Cultuur-historische Atlas van België (1954). En de heer Lissens besluit dat zijn onderzoek de bevestiging bracht van het standpunt van Prof. Roegiers: in Vlaanderen is er een duidelijke trend om de bedoelde figuur Karel van Lotharingen te noemen.
De heer Keersmaekers doet dan opmerken dat in het NBW de bedoelde persoon K. van Lorreinen genoemd is.
Daarop krijgt de heer Couvreur het woord, die betoogt dat de benaming Lorreinen Frans is en in de tijd van Richelieu in Brussel werd ingevoerd. In Oostenrijk zelf gebruikte men de term Lotharingen. De moderne historici gebruiken terecht meer en meer Lotharingen. De spreker noemt de vorm Lorreinen onnederlands en zelfs ‘Belgisch’. Tot steun wijst hij er nog op dat we wel spreken van Elzas-Lotharingen en niet van Elzas-Lorreinen.
De heer Geerts sluit zich aan bij de heren Lissens en Couvreur: niet de etymologische betekenis of de historische evolutie is hier in het geding, wel de vraag wat het hedendaags gebruik is, m.a.w. wat het Nederlands gebruik vandaag is.
De heer Deschamps vindt dat men rekening moet houden met de etymologie en dan is alleen Lotharingen aanvaardbaar. Dat is echter niet de mening van de heer Moors, die van oordeel is dat de etymologie niet te berde mag worden gebracht.
De Voorzitter trekt dan een eerste conclusie. Het is hem duidelijk geworden, dat de vorm Van Lotharingen de gebruikelijke vorm is of geworden is. De heer Decorte vraagt dan nog het woord en onderstreept, dat de Academie zich moet houden aan het Nederlandse taalgebruik.
Voor de heer Van Elslander is de vraag K. van Lorreinen of K. van Lotharingen een gevoelskwestie: wie zich op Belgisch standpunt plaatst
| |
| |
gebruikt liever de benaming Van Lorreinen, wie zich op Nederlands standpunt plaatst geeft de voorkeur aan Van Lotharingen.
Na een korte gedachtenwisseling, waaraan de heren Keersmaekers, Leys en Roelandts deelnemen, stelt de Voorzitter de vergadering voor met handopsteken over de kwestie te stemmen en wel n.a.v. de vragen die hij aan de vergadering zal voorleggen. Het voorstel wordt aanvaard. Al bij de eerste vraag: ‘Wie is van oordeel dat de Academie de voorkeur moet geven aan de vorm Karel van Lotharingen?’, blijkt dat een overgrote meerderheid deze vorm verkiest boven de vorm Karel van Lorreinen. En de Voorzitter trekt het besluit dat het gevraagde advies in die zin zal worden geformuleerd.
De heer Moors spreekt vervolgens de wens uit dat in de notulen wordt vermeld dat hij zich bij de stemming onthouden heeft.
| |
Mededelingen en voorstellen van het Bestuur
I. Vervanging van de heer Demedts in bepaalde commissies.
Doordat de heer Demedts benoemd werd tot binnenlands erelid dient hij te worden vervangen als lid van de tijdelijke commissie voor aankoop van boeken en van de tijdelijke commissie belast met het beheer van het Salsmansfonds.
Het bestuur stelt voor de heer Demedts te vervangen door de heer Coupé, die bereid is de benoeming te aanvaarden.
Het voorstel wordt goedgekeurd.
II. Koninklijk besluit tot het verbieden van het roken in bepaalde openbare plaatsen. K.B. van 31 maart 1987. N 87-680.
Het bestuur onderzocht de tekst van het bedoelde K.B. en stelde vast, dat dit K.B. niet van toepassing is op onze leden en ook niet op onze genodigden bij openbare vergaderingen. Het dienstpersoneel mag enkel in de bureaus roken. Plaatsen waar om veiligheidsredenen voor iedereen rookverbod geldt (b.v. magazijn, bibliotheek en plaatsen waar boeken en archief bewaard worden) zijn van het passende pictogram voorzien.
| |
Lezing
Taal en Tijd, lezing door de heer Leys.
| |
| |
| |
Geheime zitting
I. Lidmaatschap.
1) | Opvolging van wijlen de heer Smit.
Ter opvolging van wijlen de heer W.A.P. Smit wordt de heer M.C. van den Toorn tot buitenlands erelid verkozen. |
| |
2) | Opvolging van wijlen de heer Buckinx.
De vaste secretaris doet voorlezing van het vertrouwelijk verslag van de vergadering van de commissie belast met het voordragen van twee kandidaten voor de opvolging van wijlen de heer P.G. Buckinx. Op verzoek van de heren Lampo en Janssens worden nog twee namen aan de lijst toegevoegd. |
II. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie.
De verslagen van de vergaderingen van de bestuurscommissie van 15 april en 5 mei 1987 worden aan de Academie voorgelegd en goedgekeurd.
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste Commissie voor Onderwijs en Nederlandse Lexicografie
Verslag door de heer Hoebeke, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Couvreur, voorzitter, Geerts, ondervoorzitter, en Hoebeke, secretaris;
de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Weisgerber, Leys, Coupé en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Lissens, Van Elslander, Decorte, mevrouw Deprez, de heren De Belser, Deschamps, De Paepe en Janssens;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Gysseling en Goossens, leden.
| |
Agenda
De stand van zaken bij de Nederlandse Taalunie m.b.t. de spelling, lezing door de heer Geerts.
| |
| |
In deze lezing wordt een min of meer schematisch overzicht gegeven van de dingen die de laatste jaren m.b.t. de spelling gebeurd zijn en van de verwachtingen voor de nabije toekomst.
Bij de uitvoering van de in artikel 4b van het Taalunieverdrag geformuleerde opdracht blijkt ‘de Taalunie’ af te rekenen te hebben met een aantal juridische en formeel-administratieve moeilijkheden. Om daar oplossingen voor te vinden zijn een aantal deskundigen ingeschakeld, van wie verwacht wordt dat ze in de loop van 1987 met hun bevindingen komen.
Om de inhoudelijke kant van de spellingstaak ondertussen te onderzoeken is eind 1985 een Werkgroep-Spelling gevormd. Deze Werkgroep heeft een formele analyse gemaakt van de Woordenlijst 1954 en op basis van de bevindingen daarvan een meerledig opinie-onderzoek opgezet, waarvan de resultaten eind 1987 bekend zullen zijn. Voorts houdt de Werkgroep zich bezig met de technische en de financiële kanten van eventuele wijzigingen in de spelling van 1954.
De Werkgroep zal haar bevindingen begin 1988 voorleggen aan de Raad voor de Nederlandse Taal- en Letteren.
Bespreking.
De heer Vanacker wil weten of er van het voorstel van de commissie Pée-Wesseling om voor bepaalde taalkringen (bv. die van de medici) afwijkingen van de fonetische spelling van bepaalde woorden (y i.p.v. i) toe te staan iets is overgebleven. De spreker antwoordt dat het nog wel in het geheel verwerkt zit. Indien medici redenen hebben om een eigen vorm te behouden kunnen ze dat.
De heer Couvreur doet hierbij opmerken, dat het punt in de commissie Pée-Wesseling pas in extremis ter sprake is gekomen, maar wel na ruime adviezen. Wetenschapsmensen pleiten voor een spelling die voor internationaal gebruik dienstig is. Voorts deelt hij mee, dat een deel van het archief van de commissie Pée-Wesseling vermoedelijk in het AMVC berust.
De heer Roelandts vraagt of de keuze van de voorbeelden die t.g.v. de enquête m.b.t. de c/k-spelling gebruikt werden wel representatief is.
De heer Geerts antwoordt dat de voorbereiding tot de enquête zeer zorgvuldig is gebeurd. Een voorkeur voor c of voor k blijkt trouwens uit de resultaten van de enquête niet: de verhouding is half om half.
De heer Keersmaekers vindt dat niet alle opiniepeilingen steekhoudend zijn en vraagt of daar rekening mee is gehouden.
- Antwoord van de heer Geerts: de enquête werd op wetenschappelijke basis en serieus doorgevoerd. Ze had vooral tot doel voor een degelijk werkdocument voor de discussie te zorgen. Tot slot wenst de heer
| |
| |
Leys nog te weten of bij het organiseren van de enquête ook rekening werd gehouden met de attitude die in het buitenland (inz. Duitsland) t.o.v. de spelling heerst. Antwoord van de heer Geerts: neen, wel met de brochure De Rooy.
| |
Vaste Commissie voor Cultuurgeschiedenis
Verslag door de heer Deschamps, lid-wd. secretaris.
Aanwezig: de heer De Paepe, voorzitter;
de heren Lissens, Van Elslander, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren De Belser, Deschamps en Janssens, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Weisgerber, Leys, Hoebeke, Coupé, Couvreur, Keersmaekers en Geerts;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Van Herreweghen, ondervoorzitter.
| |
Agenda
Pascal en Pascal. Over humane wetenschappen en cultuur, lezing door de heer Janssens.
Vooraf wordt gezocht naar een specificiteit van het onderzoek in de humane wetenschappen (inzonderheid de geesteswetenschappen als filosofie, taalkunde, literatuurstudie). De graad van refuteerbaarheid, evenals de ‘vorderingen’ die in de humane wetenschappen bereikbaar zijn, blijken grondig af te wijken van de spelregels van het wetenschappelijk bedrijf in positieve en biomedische wetenschappen. Het uit elkaar drijven van ‘scientists’ en ‘literary intellectuals’ valt te betreuren, maar de overname van positiefwetenschappelijke modellen in de geesteswetenschappen is, hoe verklaarbaar ook, niet helemaal adequaat. Het ‘terugkoppelende’ essay kan een brug slaan tussen wetenschap en samenleving. De visie en de verbeelding van dichters kunnen een tegengewicht vormen voor altijd verder opgesplitste specialismen. Dat alles wordt geïllustreerd met ‘De parabel van de onmisbare overbodige’, overtollig en overtallig, maar onmisbaar, en tevreden.
Aan de bespreking namen deel: de heren Geerts, Keersmaekers, Langvik-Johannessen, Leys en Roelandts.
De tekst wordt elders gepubliceerd.
| |
| |
| |
Buitengewone vergadering op woensdag 27 mei 1987
(opening om 15 u.)
Aanwezig: de heren De Belser, voorzitter, Keersmaekers, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris van de Academie.
de heren Lissens, Roelandts, Vanacker, Jonckheere, Van Elslander, Decorte, Coupé, Deschamps, De Paepe, Van Herreweghen en Janssens, leden van de Academie;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid van de Academie;
een aantal echtgenotes van leden van de Academie; -
De genodigden: de heren A.E. de Schryver, Minister van Staat; A. de Schryver, Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg; Prof. Dr. A. Cottenie, Ere-rector van de Rijksuniversiteit Gent; -
Libera Carlier, Irina van Goeree, Valère Depauw, Daisy Verboven, Jos Vandeloo, Prosper de Smet, F. Claes, Hervé J. Casier, Willy Spillebeen, Rudolf van de Perre, Claude van de Berge, Hedwig Speliers, Clara Haesaert, Gwij Mandelinck, letterkundigen; -
Mw. Prof. Dr. A.M. Musschoot, geassocieerd docent aan de R.U.G., de heren L. Danhieux, Rijksarchivaris; R. Rennenberg, wd. Directeur van de Stadsbibliotheek te Antwerpen; Mw. L. de Backer, Mw. A. Beyls-Buytendorp, de heer Hugo de Clercq, de heer en Mw. F. & D. Demey-Lateur, de heer en Mw. Maxime van de Woestijne-Van Agt; de heer M. Somers.
Voor de pers: de heren G. Durnez (De Standaard), S. de Lange (De Zuidvlaamse Kultuurkrant).
Afwezig met kennisgeving: de heren Moors, Leys en mevrouw Deprez, leden van de Academie;
de heer Pauwels, binnenlands erelid van de Academie.
| |
Agenda
1. | Opening door de heer R. de Belser (Ward Ruyslinck), voorzitter van de Academie. |
2. | Literair salon. Karel Jonckheere en Bert Decorte halen herinneringen aan hun literair adviseurschap op. |
3. | Slotwoord door de heer De Belser. |
| |
| |
Deze openbare en buitengewone vergadering werd belegd op initiatief van de heer De Belser. Er werd gekozen voor het model van wat eerder in de Academie intra muros al plaatsvond onder de benaming ‘literair salon’.
De heer De Belser nam het voorzitterschap waar. Hij verwelkomde de aanwezigen en sprak de vergadering toe. Voor de tekst van zijn toespraak, zie beneden.
De heren Jonckheere en Decorte, die beiden als literair adviseurs bij het Departement van Nederlandse Cultuur hebben gefungeerd, behandelden in een geïmproviseerd gesprek de problemen van steun aan de literatuur en de vormen waaronder deze steun wordt verleend of verleend kan worden: toelagen, reisbeurzen, aankoop van boeken, bevordering van de literaire vertalingen.
Vooral steunend op hun ondervinding en herinneringen spraken zij, niet te theoretisch en soms badinerend, over het nut van het literaire adviseurschap en illustreerden zij hun ambtelijke bevindingen met anecdoten en minder bekende feiten. Ook onderwerpen als de Conferentie der Nederlandse Letteren en vertegenwoordiging van de ministers kwamen hierbij ter sprake.
Tot slot dankte de Voorzitter de sprekers voor hun boeiende mededelingen en de aanwezigen voor hun komst. In zijn korte toespraak trok hij ook enkele conclusies betreffende de functie van literair adviseur. Voor de tekst van deze toespraak, zie hieronder.
|
|