| |
| |
| |
Toespraak gehouden door de heer Deschamps, aftredend voorzitter.
Waarde Collega's,
In de geschiedenis van de Academie was 1986 een hoogtepunt. In dat jaar vierde zij sober, maar plechtig en stijlvol haar honderdjarig bestaan en vestigde zij in binnen- en buitenland veler aandacht op haar wetenschappelijke bedrijvigheid. Hunne Majesteiten koning Boudewijn en koningin Fabiola en tal van prominenten zetten de plechtige slotzitting grote luister bij. Academiën en universiteiten zonden adressen, waarin zij hun waardering voor het werk van de Academie te kennen gaven. De eeuwfeestviering mag in alle opzichten geslaagd heten. Velen, wie ik zo dadelijk mijn welgemeende dank zal betuigen, hebben tot het welslagen van de feestelijkheden bijgedragen.
De voldoening over het welslagen van de eeuwfeestviering mag ons de toekomst van de Academie niet doen vergeten. In de afgelopen eeuw is de toestand op taal- en cultureel gebied in het Vlaamse landsgedeelte, mede onder invloed van de Academie, zeer ten goede veranderd. Ik vermeld slechts de vernederlandsing en de uitbreiding van het universitair onderwijs, de stichting van nieuwe Nederlandstalige academiën, de totstandkoming van instituten, seminariën en commissies, die zich met de studie van onderdelen van het ruime gebied van de Nederlandse taal, letterkunde en cultuur bezighouden. Toen de Academie werd gesticht, was zij in ons land de enige officiële instantie die de Nederlandse taal en letterkunde wetenschappelijk bestudeerde en de studie daarvan bevorderde. Thans bestaan er in ons land, naast de Academie, een aantal lichamen, die zich voor de studie van de Nederlandse taal, letterkunde en cultuur in hoge mate verdienstelijk maken. Deze gelukkige ontwikkeling kan de Academie alleen maar verheugen, maar noopt haar ertoe, zo dunkt mij, zich over haar toekomstige rol en werking te bezinnen. Moet de Academie haar werking op eigen gelegenheid voortzetten of moet zij, waar het kan, met de verdienstelijke lichamen samenwerken, die sedert haar stichting, mede onder haar invloed, zijn ontstaan?
In mijn eerste toespraak als voorzitter en in mijn slotrede tijdens de plechtige zitting in de aula heb ik de Academie aangeraden bij gelegenheid van haar eeuwfeest ernstig over haar rol en werking na te denken. In de vermelde slotrede heb ik ook gepleit voor het opzetten van langlopende projecten op het gebied van onze vier commissies, zo nodig in samenwerking met bevoegde krachten buiten de Academie of met andere academiën of gespecialiseerde lichamen. In vergaderingen heb ik het opnieuw publiceren van levensberichten ter sprake gebracht, die sedert jaren niet meer zijn verschenen. Hoezeer de vermelde aangelegen- | |
| |
heden me ook ter harte gaan, toch heb ik niet meer kunnen doen dan ze bepleiten of ter sprake brengen. Een bespreking daarvan in plenaire of commissievergaderingen dient door het bestuur, de commissievergadering en de vaste secretaris grondig te worden voorbereid en daartoe hadden zij in het afgelopen jaar, waarin de voorbereiding van de eeuwfeestviering hun voornaamste opdracht was, noch tijd noch gelegenheid. Als voorzitter af verlang noch vermag ik de leden van het nieuwe bestuur mijn wil op te dringen of te beïnvloeden. Ik kan alleen maar hopen dat zij het opzetten van projecten of het opnieuw publiceren van levensberichten belangrijk genoeg achten om de Academie ter bespreking voor te leggen. Ik kan alleen maar wensen dat de Academie, na een ernstige bezinning over haar rol en werking, in de volgende jaren zal behouden wat in het verleden doelmatig en vruchtbaar is gebleken en in de toekomst nog doelmatig en vruchtbaar beloofd te blijven, maar overigens haar werking aan de veranderde en nog steeds veranderende omstandigheden zal weten aan te passen.
De voorbereiding van de eeuwfeestviering werd twee jaar geleden aan een voorbereidingscommissie toevertrouwd die zich voorbeeldig van haar taak heeft gekweten. De vaste secretaris en zijn medewerkers, die de beslissingen van de voorbereidingscommissie behoorden uit te voeren, hebben het allesbehalve gemakkelijk gehad. Twee medewerkers verlieten de Academie en werden niet of slechts geruime tijd daarna vervangen, zodat méér werk door minder werkkrachten diende te worden verricht. In de laatste maanden werden in het academiegebouw belangrijke onderhouds- en restauratiewerken uitgevoerd, die interne verhuizingen noodzakelijk maakten en lawaai en stof meebrachten. Gelukkig waren de werken op tijd klaar, zodat een deel van de feestelijkheden in een volkomen opgeknapt en gerestaureerd gebouw kon plaatshebben. Met genoegen en voldoening denken we terug aan de twee vergaderingen in het academiegebouw, waarin collega Weisgerber en collega Goossens opmerkelijke lezingen hielden; aan de plechtige ontvangst op het stadhuis te Gent, waar burgemeester J. Monsaert de Academie en haar genodigden toesprak en de voorzitter een gedenkpenning en een fraai uitgegeven brochure Honderd jaar Vlaamse Academie te Gent, geschreven door J. Decavele en J. De Zutter, overhandigde; aan het gezellige feestmaal in de prachtige kapittelzaal van de Sint-Pietersabdij; aan de toespraak van gouverneur Balthazar en aan de lunch, die de Academie en haar genodigden in het provinciehuis werd aangeboden; aan de plechtige slotzitting in de aula van de universiteit, opgeluisterd door de aanwezigheid van Hunne Majesteiten de Koning en de Koningin en van tal van pro- | |
| |
minenten, met toespraken door collega Sötemann, collega Lissens en de voorzitter en met voorlezing van adressen van academiën en universiteiten; aan de gemoedelijke gesprekken, die onze vorsten in de salons met de academieleden voerden en aan de geslaagde receptie voor de talrijke
genodigden in het peristilium van de aula. Onvermeld mogen niet blijven de fraaie postzegel die door de posterijen ter gelegenheid van de eeuwfeestviering is uitgegeven en de twintig tekeningen van academieleden door Felix Timmermans, die de Academie ter gelegenheid van haar honderdjarig bestaan door de gemeenschapsminister van Cultuur zijn geschonken.
Als aftredend voorzitter heb ik vele collega's en personen buiten onze Academie te danken: eerst de collega's, die mij met raad en daad hebben bijgestaan, lezingen hebben gehouden, op een of andere wijze aan de werkzaamheden van de Academie hebben deelgenomen of de feestelijkheden van de eeuwfeestviering hebben helpen voorbereiden, verder de niet-academieleden, die deze feestelijkheden mogelijk hebben gemaakt of op enigerlei wijze tot de luister of het welslagen ervan hebben bijgedragen. Eerst vermeld ik collega Hoebeke, onze toegewijde en onvolprezen vaste secretaris, de spil en de ziel van ons genootschap, die voor mij een onschatbare leidsman en raadgever is geweest. Niemand beter dan hij kent de geschiedenis en het huishoudelijk reglement van de Academie. Alle vergaderingen van het bestuur, de bestuurscommissie en de Academie heeft hij nauwgezet voorbereid. Veel bijkomend werk, kommer en slommer betekende voor hem de voorbereiding van de eeuwfeestviering, vooral in de maanden vóór de feestelijkheden, toen er in het academiegebouw werken aan de gang waren, die veel vroeger hadden moeten plaatshebben. Wekenlang heeft hij met zijn medewerkers in ordeloze lokalen, vol stof en lawaai, moeten werken. Meer dan eens heb ik hem moed moeten inspreken, als hij zich bezorgd afvroeg, of de werken wel op tijd zouden klaar zijn en of hij met de weinige hem overgebleven medewerkers het vele voorbereidingswerk wel zou afkunnen. Onvermeld mag zeker niet blijven dat hij in die ongunstige omstandigheden de uitgave heeft bezorgd van de brochure De Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde (1886-1986), deels door hemzelf en deels door W. Rombauts geschreven. Dat de feestelijkheden een vlot verloop hebben gehad, is in hoge mate aan hem te danken.
Veel dank ben ik ook verschuldigd aan collega De Belser, alias Ward Ruyslinck, in het afgelopen jaar ondervoorzitter van de Academie. Voorbeeldig is hij mij tot steun geweest en in de vergaderingen van het bestuur, de bestuurscommissie en de voorbereidingscommissie zijn zijn
| |
| |
wijze opmerkingen van groot nut geweest. Gesterkt heb ik me gevoeld door zijn bezorgdheid om de uitstraling en de faam van ons genootschap. Mijn dank betuig ik ook collega Roelandts en collega Van Elslander, leden van de bestuurscommissie, wier raadgevingen vaak tot een goede oplossing van bepaalde problemen hebben geleid. Dank zeg ik ook collega Lissens, sedert 1958 lid van onze Academie, die voorzitter van de voorbereidingscommissie is geweest, in de plechtige slotvergadering van de eeuwfeestviering de feestrede heeft uitgesproken en daarna in een commissievergadering een opmerkelijke lezing over Jules Lammens, één van de promotoren van de oprichting van de Academie, heeft gehouden. Eveneens betuig ik mijn dank aan collega Weisgerber en aan collega Goossens, die tijdens de eeuwfeestviering hier in de Academie opmerkelijke lezingen hebben gehouden.
In mijn dankbetuigingen wil ik ook alle personen betrekken, die op een of andere wijze de eeuwfeestviering hebben mogelijk gemaakt of tot het welslagen ervan hebben bijgedragen; ik vermeld slechts de heer P. Dewael, gemeenschapsminister van Cultuur; de heer E. De Ryck, secretaris-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; de heer H. Balthazar, gouverneur van Oost-Vlaanderen; de heer J. Monsaert, burgemeester van Gent; Prof. Dr. L. De Meyer, rector van de Rijksuniversiteit te Gent, en de heer R. Reynaert, voorzitter van de Koninklijke Postzegelclub Gandae, bijgenaamd het Damberd.
Nu is de tijd gekomen om het voorzitterschap over te dragen aan collega De Belser, alias Ward Ruyslinck, wiens verdiensten als ondervoorzitter in het afgelopen jubileumjaar ik zoëven in het licht heb gesteld. Was het misschien wenselijk dat er in het jubileumjaar, waarin er naar het verleden diende te worden teruggeblikt, een ouder lid aan het hoofd van de Academie stond, zeker is het bevorderlijk dat in het eerste jaar van de tweede eeuw van haar bestaan, waarin er naar de toekomst dient te worden gekeken, een jonger lid de leiding in handen heeft. Zijn enthousiasme, toewijding en bekwaamheid kennende, twijfel ik er niet aan, of hij is de geschikte man om de Academie de tweede eeuw van haar bestaan binnen te leiden en haar de juiste weg naar een bloeiende toekomst te wijzen. Collega Keersmaekers en collega Hoebeke, wier ervaring en toewijding ons allen bekend zijn, zullen hem resp. als ondervoorzitter en vast secretaris, bereidwillig met raad en daad bijstaan. Collega De Belser, met gerust gemoed geef ik U het roer van onze honderdjarige Academie over. Ik wens U goede vaart.
| |
| |
Toespraak van de heer De Belser bij het aanvaarden van het ambt van voorzitter voor 1987.
Toen wij een maand of drie geleden, op 15 oktober, in het peristilium van de Gentse universiteit ons eeuwfeest besloten en een beetje geestelijk aangeschoten uit elkaar gingen, moest ik op weg naar huis aan een Japanse haikoe denken: ‘Wanneer de mensen na het vuurwerk naar huis gaan, wat is het dan donker.’ Ons vuurwerk is inderdaad gedoofd en we zijn weer het besloten genootschap geworden dat zich met de heilige ijver van regulieren, die de cultus van het Woord beoefenen, op zijn volgend honderdjarig bestaan voorbereidt. Ik heb, door mijn verkiezing tot voorzitter op de drempel van ons 2de saeculum, de onverwachte kans gekregen om de eerste steen te leggen van een hechtere constructie - en misschien hoort u me denken: reconstructie - die het de Academie mogelijk moet maken in de komende decennia haar aanzien en gezag te verstevigen. Laat ik u alvast zeggen dat ik vastbesloten ben om, met de hulp en medewerking van u allen, die kans niet te laten lopen. Als u 't goedvindt zou ik op de opties en verwachtingen, die ik omtrent het beleid in de min of meer nabije toekomst koester, zo dadelijk willen terugkomen.
Eerst zou ik toch nog even willen terugkeren naar het voorbije jaar en, niet omdat het gebruikelijk of gepast is, maar omdat de kaars ook voor stille martelaars moet branden, mijn bewondering en ontzag uitspreken voor het gigantische werk dat onze aftredende voorzitter Jan Deschamps en onze vaste secretaris met zijn medewerkers in het bewogen, openbare jubileumjaar hebben gepresteerd - ik zou bijna durven zeggen: voor de uitputtende gestrekte draf waarmee deze twee onvermoeibare trekpaarden in de bestuurstrojka mij hinkend en hortend hebben meegesleept. Ik zou beneden de waarheid blijven als ik beweerde dat ze hun mannetje hebben gestaan; ze hebben zonder meer hun vént gestaan. Ik heb van maand tot maand mijn bewondering voelen groeien voor de ‘stevige greep’ (en u hoeft daar niet alleen een figuurlijke betekenis aan te hechten) waarmee collega Deschamps de Academie om alle wakende en blinde klippen heeft geloodst. Zijn dynamisme, zijn entoesiasme en zijn optimisme hebben me waarachtig aangezwengeld en me op het idee gebracht om niet zonder enige overmoed nieuwe plannen en initiatieven uit te broeden. Ook onze vaste secretaris heb ik, ondanks zijn klachten over artritis en slapeloze nachten, als een taaie harddraver leren kennen. Tijdens mijn nauwere samenwerking met hem is het me onder meer duidelijk geworden waarom hij als vaste secretaris wordt aangesproken: je kunt in alle omstandigheden vast op hem rekenen. Ik
| |
| |
hoop, en ik ben er zeker van, dat hij ook mij en onze nieuwe ondervoorzitter collega Keersmaekers in de loop van onze ambtsperiode met zijn bestuurlijke ervaring, zijn psychologisch doorzicht en zijn wijze, efficiënte adviezen zal willen bijstaan.
In één opzicht, dat moet me toch van het hart, heb ik in het feestelijke, in vele andere opzichten geslaagde jubileumjaar toch een krampje van teleurstelling moeten verwerken. Ik heb het met onze collega's Deschamps en Hoebeke hierover al eerder gehad en ik zou nu ook bij u allen mijn gemoed willen luchten en bij gelegenheid uw standpunten hieromtrent horen. Ik ben nl. vorig jaar, tijdens mijn contacten met de pers en geïnteresseerde buitenstaanders, tot de vaststelling gekomen dat onze Academie voor een groot deel van de buitenwereld een duister bestaan in de verborgenheid leidt en dat zelfs ingewijden in de literatuur in het beste geval een vaag besef hebben van haar doelstellingen en activiteiten. We hebben, en dat bevestigt eigenlijk wat ik al lang vermoedde, geen publiek profiel. Niet weinigen zijn geneigd de Academie te beschouwen als een exclusieve club, een soort vrijmetselaarsloge met een geheimzinnig ritueel dat zich achter gesloten deuren afspeelt.
Laat ik u hiervan slechts één voorbeeld onder vele andere geven. Op de persconferentie, die op 1 oktober door het bestuur in de Koningstraat werd belegd, ontmoette ik Gaston Durnez, u allen bekend als een goed geïnformeerd journalist met een levendige belangstelling voor de Vlaamse cultuur, inz. voor de literatuur. Tot mijn verbazing gaf Durnez spontaan toe dat hij nog nooit een voet in de Academie had gezet en dat hij vrij lang had moeten zoeken alvorens terecht te komen. Ook bij andere aanwezige journalisten, kunstredacteuren van bekende dagen weekbladen, constateerde ik eenzelfde onwetendheid, eenzelfde verwondering over wat ze te zien en te horen kregen. Ook bij heel wat schrijvers blijkt onze Academie buiten hun geestelijke horizon te liggen. Ik heb alle redenen om te veronderstellen dat onze vaste secretaris en onze toegewijde beheerder-secretaris, de heer Haeck, zich in dezen niets te verwijten hebben: de public relations worden door hen, binnen de mogelijkheden waarover ze beschikken, zeker niet verwaarloosd. Ik ben veeleer geneigd de kloof tussen ons Genootschap en de buitenwereld toe te schrijven aan een psychologische drempel die de meeste outsiders, uit schuwheid of misschien zelfs uit achterdocht tegen wat zij ten onrechte als een elitaire en door hoge wallen omringde intellectuele burcht beschouwen, maar moeilijk kunnen overschrijden.
Maar ik vind toch dat we hieruit hoe dan ook de passende conclusies moeten trekken, vooral omdat we ons in de demokratische, op commu- | |
| |
nicatie gerichte en door openheid gekenmerkte jaren tachtig zo'n imago - of liever: dit gebrek aan een imago - niet kunnen veroorloven. Ik veronderstel dat u het met me eens zult zijn, dat we moeten proberen daar iets aan te doen, dat we enkele muren moeten slopen en ons voortaan nadrukkelijker in de openbaarheid manifesteren. In verband hiermee zou ik enkele bescheiden suggesties willen doen.
We zouden bijv. een opendeurdag voor de pers kunnen organiseren, of een opendeurdag voor studenten, en dan denk ik in het bijzonder aan germanisten, die tot een bezoek aan ons genootschap zouden kunnen worden aangemoedigd en eventueel erop voorbereid door de hoogleraren onder onze leden. Het is overigens niet ondenkbaar dat sommige van deze germanisten ooit een zetel in de Academie zullen bekleden, wat een extra prikkel zou kunnen zijn voor hun deelneming aan zo'n opendeurdag. Onze collega Karel Roelandts vertelde ons onlangs dat hij in 1934 in schoolverband de Academie heeft bezocht. Het zou dus echt geen innovatie zijn als we de voordeur af en toe wat verder openzetten en de buitenwereld een blik in onze keuken gunden.
We zouden ook de formule van de literaire salons enigszins kunnen herzien en een beperkt aantal gasten, geïnteresseerde buitenstaanders, op deze zittingen kunnen uitnodigen. Indien ik goed ben ingelicht wordt deze formule overigens al sinds enkele jaren toegepast door onze zusteracademie in Brussel. Ik vind dit persoonlijk een voorbeeld dat navolging verdient.
Het komt er in feite op neer dat wij onze Academie een chirurgisch verantwoorde face-lift zouden moeten geven en bij dit plan, voor zover het uw goedkeuring wegdraagt, zou ik voornamelijk mijn collega's schrijvers en dichters willen betrekken, die méér dan andere leden een publiek imago hebben en als zodanig ons min of meer afbladderend blazoen kunnen helpen opkleuren. Ik zou een beroep willen doen op hun ‘esprit de corps’ en ze willen vragen ons wat vaker met hun aanwezigheid te verheugen; ik geloof niet dat dit een onredelijk verzoek is in het licht van de vaststelling, dat ik sommige collega's literatoren sinds mijn verkiezing tot lid in 1975 hoogstens tienmaal hier heb gezien. Ik zou ze voorts willen vragen, ten einde zowel de Academie als onze vaste secretaris voor verdere vergrijzing te behoeden, ook wat vaker hun kruit te willen verschieten in de vaste commissies waartoe ze behoren. Het valt niet te ontkennen dat de literatoren (op enkele uitzonderingen na), vergeleken met onze permanent zaaiende en ploegende taalwetenschappers en literair-historici, over 't algemeen als ‘werkende’ leden niet zo'n goede beurt maken. Ik weiger ervan uit te gaan dat het
| |
| |
ze aan inspiratie ontbreekt. Ik heb veeleer de indruk dat ze geïnfecteerd zijn door het gebrek aan geloof, hoop en liefde dat heel de moderne, scheppende literatuur met geestelijke verschrompeling bedreigt.
Ik heb me wel eens zitten afvragen - en ik ben in de positie om zo'n gewetensonderzoek ook op mezelf te betrekken - of hun afzijdigheid misschien niet iets te maken heeft met hun diep geworteld individualisme, met de instinctieve neiging om zich bij voorkeur ‘in splendid isolation’ buiten elk groepsverband te manifesteren. Wat er ook van zij, ik daag ze uit om mijn hypothese tegen te spreken door zich met meer overtuiging binnen onze eigen structuur te engageren.
Waarde collega's, ik zou nog aardig wat andere wensen, suggesties en grieven op tafel willen leggen, maar ik ben bang te zullen worden gedoodverfd ofwel als een paternalist ofwel als een utopist. Ik weet ook dat men geen ijzer met handen kan breken en dat men individuele menselijke vrijheden en opvattingen niet kan samenvoegen tot een homogene functie en nog veel minder tot een collectief élan. Laat ik volstaan met te zeggen dat ik hoop samen met u allen, in een geest van wederzijds vertrouwen en goede verstandhouding, iets te verwezenlijken, hoe weinig ook, dat bijdraagt tot de erkenning van de Academie als een gezaghebbend lichaam, en zo mogelijk als een lichtbaken, in een tijd van spraakverwarring en taalonmacht. Wat u van mij mag verwachten is een onvoorwaardelijke bereidheid en paraatheid om uw belangen te dienen en uw constructieve voorstellen te verdedigen. Wat ik van ù verwacht is inspiratie zonder meer - de inspiratie die we nodig hebben om onszelf waar te maken en te vervullen, met respect voor het verleden en met geloof in de toekomst. Indien Maurice Ravel gelijk had en inspiratie niets anders is dan de beloning voor de dagelijkse arbeid, dan kan ik u alleen maar zeggen: collega's, allons-y, aan het werk.
| |
| |
| |
Vergaderingen van 18 februari 1987
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren De Belser, voorzitter, Keersmaekers, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Van Elslander, Weisgerber, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, de heren Coupé, Hadermann, Goossens, Couvreur, Deschamps, Lampo, De Paepe en Geerts, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Lissens, Demedts, Gysseling, Van Herreweghen, mevrouw Rosseels en de heer Janssens, leden;
de heer Pauwels, binnenlands erelid.
| |
Agenda
In memoriam P.G. Buckinx en E. Rombauts, door de heer De Belser, voorzitter.
Voor de teksten zie beneden.
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 21 januari 1987 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de Vaste Secretaris
I. Overlijden.
1. De heer Pieter Geert Buckinx, gewoon lid van onze Academie, overleed op 21 januari 1987 te Jette. De begrafenis had op 27 januari jl. te Kortessem plaats. Ze werd bijgewoond door de heer De Belser, voorzitter, en de heren Lissens, Decorte en Van Herreweghen. De heer Lissens sprak namens de Academie een lijkrede uit. Voor de tekst van de lijkrede, zie beneden.
2. De heer Edward Rombauts, binnenlands erelid van onze Academie, overleed op 3 februari 1987 te Leuven. De begrafenis had op 10 februari jl. te Leuven plaats. Ze werd bijgewoond door het bestuur - de heren De Belser, voorzitter; Keersmaekers, ondervoorzitter; Hoe- | |
| |
beke, vast secretaris - en de heren Roelandts, Van Elslander, Roose, Leys, Decorte, Coupé, Goossens, Deschamps en De Paepe, gewone leden, en de heren Pauwels en Vanderheyden, binnenlandse ereleden. De heer De Paepe sprak namens de Academie een lijkrede uit. Voor de tekst van de lijkrede, zie beneden.
II. Vertegenwoordiging.
Op 13 februari jl. vertegenwoordigde de heer Keersmaekers, ondervoorzitter, onze Academie te Amsterdam op de presentatie van delen III,1 en III,2 van de Monumenta Literaria, d.z. J. van den Vondel, Twee zeevaartgedichten. Hymnus, Ofte Lof-Gesangh, Over de wijd-beroemde scheeps-vaert der Vereenighde Nederlanden (1613) en Het Lof der Zeevaert (1623).
De uitnodiging was aan het bestuur toegezonden door De Begeleidingscommissie van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities der Koninklijke Akademie van Wetenschappen.
III. Aanstelling van een bibliothecaris.
Op 2 februari 1987 werd mevrouw Marijke de Wit als bibliothecaresse aangesteld. Mevrouw De Wit heeft klassieke filologie gestudeerd en is geslaagd voor het vergelijkend examen voor bibliothecaris.
IV. Onderscheiding.
Onze collega Coupé heeft zopas een van de twee prijzen voor letterkunde van de Vlaamse Provincies gekregen. De prijs werd hem toegekend voor zijn gezamenlijk oeuvre.
V. Goedkeuring.
De Vaste Commissie voor Moderne Letteren heeft haar goedkeuring gehecht aan de voorstellen van de beoordelaars van de volgende aangeboden bijdragen:
a. | J. Huyghebaert, De Belgen/Les Belges (beoordeeld door de heren Lissens en Van Elslander); ms. 139 blz. + 6 illustraties; |
b. | Prof. Dr. A. Feitsma, De Friese beweging als gangmaker van Friese literatuur in de 19e eeuw (beoordeeld door de heren Roelandts en Van Elslander), ms. 27 blz. |
De Academie bekrachtigt deze goedkeuring. Op grond van art. 77 van het huishoudelijk reglement zal de bestuurscommissie t.g.t. over de wijze van uitgave oordelen, inz. m.b.t. het werk van de heer Huyghebaert.
| |
| |
| |
Mededelingen van het Bestuur
Voorstel van Prof. Verbeke, vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, om de Vlaamse Academiën nauwer te laten samenwerken.
Het bestuur heeft vanwege Prof. Verbeke, vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, een voorstel ontvangen om een gesprek in te zetten tussen de Voorzitter en de Vaste Secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België enerzijds en de Voorzitter en de Vaste Secretaris van onze Academie anderzijds, ten einde na te gaan of er geen nauwere vorm van samenwerking tussen de Nederlandstalige Academiën van België tot stand kan worden gebracht. Dat gebeurde bij brieven van 13 januari en van 26 januari 1987.
Het bestuur heeft zich over het voorstel beraden en de heer Hoebeke de toestemming gegeven om met de heer Verbeke een afspraak te maken. Intussen heeft de heer Verbeke onze vaste secretaris nog laten weten, dat ook de Koninklijke Academie voor Geneeskunde bij de besprekingen zal betrokken worden en dat de eerste bespreking vermoedelijk in maart e.k. plaats zal kunnen hebben.
De heren De Belser en Hoebeke zullen t.g.t. bij de Academie rapport uitbrengen.
| |
Advies aan het I.N.L.
Verzoek om steun voor een project van de afdeling Thesaurus.
Bij brief gedateerd 4 februari 1987, d.i. de dag na de vergadering van het bestuur van 3.2.87, vraagt Dr. W.J.J. Pijnenburg, wetenschappelijk medewerker bij het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden de aandacht van de Academie voor de bedreiging die op dit ogenblik weegt op de verwezenlijking van het Vroeg Middelnederlands Woordenboek (VMNW) dat door de Afdeling Thesaurus van het I.N.L. op basis van het Corpus Gysseling tot stand moet worden gebracht. Het bestuur van het I.N.L. wil vroeger vastgestelde prioriteiten wegens onvoldoende ‘maatschappelijke relevantie van het VMNW’ immers wijzigen. De heer Pijnenburg verzoekt tevens om de morele steun van de Academie en spreekt de wens uit, dat de Academie aan het bestuur van het I.N.L. een advies ten gunste van de uitvoering van het VMNW-project doet toekomen.
De vaste secretaris heeft voor de vergadering aan alle aanwezige leden een afschrift van deze brief overhandigd.
| |
| |
De Voorzitter opent de discussie en verleent het woord aan de heer Moors, die de brief een curieuze brief noemt en op enkele onnauwkeurigheden wijst. De heer Moors vraagt zich ook af of het VMNW, zoals de heer Pijnenburg het stelt, wel vooraf moet gaan. Hij vindt automatisering van de lexicologische arbeid geen ideaal en wenst enige toelichting bij de vraag of het initiatief tot het schrijven van de brief misschien genomen werd door de heer Pijnenburg zelf.
De heer Vanacker verklaart, dat er op dit ogenblik in het bestuur van het I.N.L. een zekere malaise heerst en bevestigt, dat het initiatief niet van de heer Pijnenburg uitgaat. Integendeel men heeft hem gevraagd de zaak bij onze Academie aanhangig te maken. De heer Vanacker wijst erop, dat het voortzetten van het VMNW, nadat er al zoveel is geïnvesteerd, werkelijk in het gedrang is gekomen. Er bestaat thans een sterke tendens om alleen synchrone taalbeschrijving waardevol te achten, maar het I.N.L. is niet opgericht om economisch te renderen.
De heer Keersmaekers vraagt inlichtingen i.v.m. het hoofd van de brief of van het begeleidend schrijven en krijgt die van de vaste secretaris.
De heer Moors wil nog weten of nog andere instellingen dan de onze een gelijkaardige brief hebben ontvangen. Zijn vraag wordt beantwoord door de heer Vanacker, die zegt dat de heer Pijnenburg alleen de Akademie van Wetenschappen te Amsterdam en de onze heeft aangeschreven.
Aan de discussie nemen verder de Voorzitter en de heren Roelandts, Goossens en Geerts deel. De heer Roelandts pleit voor het geven van een positief antwoord op de vraag van de heer Pijnenburg en onderstreept het feit dat de structuur van het Corpus Gysseling mede bepaald werd door het vooruitzicht van het te realiseren VMNW.
Tot slot wordt de Academie het erover eens, dat de vaste secretaris de gevraagde brief schrijft. De nadruk zal erop gelegd worden, dat de Academie het op prijs stelt dat het VMNW-project doorgaat en dat dit woordenboek een dringend desideratum van de Neerlandistiek is. Op voorstel van de heer Geerts wordt beslist dat de brief gericht zal worden aan het Bestuur van de Stichting I.N.L. De heer Pijnenburg zal er een afschrift van krijgen.
| |
Lezing
Taal en ruimte, lezing door de heer Leys.
| |
| |
| |
Geheime zitting
I. Lidmaatschap:
1. | Verkiezing.
Ter opvolging van de heer Meertens wordt Mevrouw Hella Haasse tot buitenlands erelid verkozen. |
2. | Commissie van Voordracht.
Met het oog op de opvolging van de heer Smit, buitenlands erelid, wordt de commissie van voordracht als volgt samengesteld: het bestuur plus de heren Leys en Lampo. |
II. Samenstelling van de jury's voor de fondsprijzen.
Het bestuur stelt aan de Academie de volgende samenstelling voor:
1. | Karel Barbierprijs (tijdvak 1985-1986), ten bedrage van 20.000 F.: de heren Lissens, Decorte en Coupé. |
2. | G. Gezelleprijs (tijdvak 1982-1986), ten bedrage van 20.000 F.: mevrouw D'haen en de heren De Belser en Keersmaekers. |
3. | Ary Sleeksprijs (tijdvak 1984-1986), ten bedrage van 20.000 F.: de heren Lampo, Van Herreweghen en Janssens. |
4. | Karel van de Woestijneprijs (tijdvak 1982-1986), ten bedrage van 100.000 F.: de heren Lissens, Van Elslander en Weisgerber. Er zijn voor deze prijs geen inzendingen, maar hij kan voor een gezamenlijk oeuvre worden toegekend. |
De voorstellen worden goedgekeurd.
3. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie.
Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 3 februari 1987 wordt aan de Academie voor kennisgeving voorgelegd en goedgekeurd.
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste Commissie voor Moderne Letteren
Verslag door de heer C. Coupé, lid-waarnemend secretaris.
Aanwezig: de heren Van Elslander, voorzitter, en Lampo, ondervoorzitter;
de heren Weisgerber, Decorte, Coupé en De Belser, leden.
| |
| |
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Leys, Hoebeke, Hadermann, Goossens, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, De Paepe en Geerts;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Janssens, secretaris;
de heren Lissens, Demedts, Van Herreweghen en mevrouw Rosseels, leden.
| |
Agenda
1. Denkend aan Johan Daisne, lezing door de heer Lampo.
Spreker koos als uitgangspunt een opstel van Rik Lanckrock ‘Oratio pro Lampo en Johan Daisne’ (De Vlaamse Gids, jaarg. 1986 nr. 6). Hij vervolledigde een aantal overeenkomsten die Lanckrock bij beide schrijvers heeft menen te ontdekken en attendeerde nadrukkelijk op sommige eigenaardige gemeenschappelijke trekken in hun beider leven. Vervolgens belichtte hij het verschil in beider werk: het magischrealisme van Daisne wordt meestal als wijsgerig (Plato!) beschouwd, dat van Lampo als psychologisch (C.G. Jung). Het is echter zo, aldus de spreker, dat het wijsgerige schema van realiteit en bovenzinnelijkheid in De Trap van Steen en Wolken kan herleid worden tot een archetypisch beeld, zoals Jung het ons beschrijft. Op deze manier blijken beider romans en verhalen niet zo ver van elkaar te staan. Lampo nam de gelegenheid te baat om de uitzonderlijke indruk te beschrijven, die het verschijnen van De Trap van Steen en Wolken in 1942 maakte, veel groter dan die van sommige hedendaagse, door de media ‘opgepepte’ werken. Verder ontleedde hij de wijze waarop het werk van Daisne van een ‘romantisch magisch-realisme’ langzamerhand naar een uitgesproken, hoewel poëtisch realisme evolueerde. Ten slotte wees hij op het enorme aandeel aan intellectualisme en aristocratische beschaving dat Daisnes oeuvre voor de Vlaamse letteren betekent.
De heren De Belser, Weisgerber en Geerts namen aan de discussie deel.
2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen.
De heer Van Elslander, voorzitter, deelt de vergadering mee dat de beoordelaars van de aangeboden bijdrage door Prof. Dr. A. Feitsma, De Friese beweging als gangmaker van Friese literatuur in de 19e eeuw, ms. 27 blz., te weten de heren Roelandts en hijzelf een gunstig oordeel hebben uitgebracht en dat dit ook is gebeurd voor het werk van J.
| |
| |
Huyghebaert, De Belgen/Les Belges, ms. 139 blz. + 6 illustraties. Dit werk werd beoordeeld door de heren Lissens en Van Elslander.
De commissie keurt de publikatie van deze bijdragen goed.
3. Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering.
De heer Van Elslander deelt mee, dat hij in de commissievergadering van april e.k. een lezing wil houden, gewijd aan de figuur van wijlen Frank Baur.
| |
Vaste Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde
Verslag door de heer Geerts, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren De Paepe, voorzitter, en Geerts, secretaris;
de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Leys, Hoebeke, Hadermann, Goossens, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Van Elslander, Decorte, Coupé, De Belser en Lampo;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Gysseling, lid.
| |
Agenda
Meervoudsvorming van substantieven in de Nederlandse dialecten, lezing door de heer Goossens.
Aan de discussie namen de heren Roelandts, Geerts, Moors en De Paepe deel.
|
|