Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Multatuli in het Duitse taalgebied
| |
[pagina 259]
| |
win Leibfried van de universiteit Giessen, die zich met het ‘Nachleben’ van Multatuli in Duitsland intens bezighoudt, vroeg of er in 1987 werkelijk niets van Multatuli op de Duitse markt ‘lieferbar’ is. Hij schreef mij prompt terug: ‘Geloof het of niet: in de beide Duitslanden is er tegenwoordig niets, werkelijk niets te krijgen. Ik kom juist van een Goethe-congres in Weimar terug en heb gezocht, ook antiquarisch. Niets’. De Manesse-uitgave van de Max Havelaar is vanaf 1965 ongeveer 20 jaar verkrijgbaar geweest, maar die is nu blijkbaar ook uitgeput. Tot zover de terminus ad quem van mijn overzicht. Rond de terminus a quo van mijn onderzoek ziet de situatie er helemaal anders uit. De Duitse Multatuli-receptie is in 1865 op een sukkeldrafje van start gegaan, maar kende een glorieuze opstoot, zowel kwantitatief als kwalitatief in de jaren 1890-1910, toen tientallen vertalingen verschenen, waaronder vier van de Max Havelaar, die met tientallen en tientallen artikels en recensies werden begeleid. In 1900, 1901 en 1902, bij voorbeeld, werden niet minder dan een tachtigtal ons bekende bijdragen in Duitse kranten en tijdschriften gepubliceerd. In 1888 had Wilhelm Busch Multatuli nog ‘ungeniessbar’ genoemd, maar in 1901 ging een medewerker aan de Frankfurter Zeitung er prat op dat ‘die Hollander onze neef is’. Na die enthousiaste verwelkoming werd het stil rond Multatuli vanaf 1918, toen zijn werk en zijn figuur in de Duitse context duidelijk een functieverlies vertoonden dat nooit meer goedgemaakt werd, behalve in de DDR na 1945 om overduidelijke politieke redenen, zoals verder betoogd wordt. Na de tweede wereldoorlog speelt Multatuli op de Duitse boekenmarkt bijna geen rol meer; hij is er, zoals gezegd, in dit herdenkingsjaar helemaal onvindbaar. Mijn beknopte receptiegeschiedenis reconstrueer ik aan de hand van kritieken, vertalingen en vermeldingen in naslagwerken, literatuurgeschiedenissen, handboeken, lexica, enzomeer. Dergelijke schriftelijke bronnen stellen ons in staat, de omtrekken van een aanwezigheid behoedzaam uit te stippelen. Ons onderzoek, dat zich bij gelegenheid ook uitstrekte over dagboeken en mémoires van professionele en nietprofessionele lezers, heeft weinig informatie over het niet schriftelijk geattesteerde respons van het lezerspubliek opgeleverd. Oplagecijfers zijn in dit opzicht van weinig nut, zeker in OostbloklandenGa naar voetnoot(2). Wij zullen ons vooral op het respons van critici moeten baseren, in de hoop dat zij | |
[pagina 260]
| |
met z'n allen iets van een receptie-klimaat of receptie-coördinaten reflecteren. Of Multatuli ingewerkt heeft op de produktie van literaire teksten in het Duitse taalgebied, m.a.w. of hij daar enige direkte ‘invloed’ uitgeoefend kan hebben, laat ik ook buiten beschouwing. Tijdens mijn Nieder-Ingelheim-reis kreeg ik een bloemlezing met teksten van jonge auteurs uit de DDR in handen, en daarin lees ik dat de dichter Bert Papenfuss-Gorek, geboren in 1956, outcasts als François Villon en Multatuli tot voorbeeld neemt; de bloemlezing bevat een gedicht van Papenfuss waar Multatuli-citaten in verwerkt worden, en de samensteller drukt er zelfs een ‘geschiedenis van gezag’ bij af om de parallel met Multatuli in de verf te zettenGa naar voetnoot(3). In de Prenzlauer Berg-Gruppe blijkt hij tot op vandaag een vertrouwd identificatiesymbool te zijn. Er is in de BRD ook een jong auteur met het pseudoniem ‘Tuli Kupferberg’. Meer dan curiosa zijn dat echter niet. Even kurieus als destijds een anonyme berijmde versie van de Japanse Steenhouwer, Der Steinklopfer uit 1890, of uit 1935 de roman Salis und Aminta. Eine Erzählung aus der Malayischen Inselwelt van de Zwitser Ernst Blumer, die wel eens leentjebuur gespeeld kan hebben bij Multatuli's meest vertaalde novelle. Nog kurieuzer is het uit het Russisch vertaalde kinderboek, Flamme des Zorns, geschreven door E. Wygodskaja, dat in een Duitse bewerkte en veelvuldig geïllustreerde versie uit 1954 in de DDR vier drukken kende (naast één druk in de BRD in 1953); de ondertitel ervan luidt: Die abenteuerliche Geschichte des Eduard Dekker: Dekkers leven tegen de achtergrond van de onafhankelijkheidsstrijd in die jaren in Indonesië aan kinderen verteld, helemaal in de marxistisch-didactische trant van de biografieën van grote socialistische voormannen. In de jaren 1920 werden zelfs twee op Multatuli's leven geïnspireerde toneelstukken opgevoerd, zij het met uiterst gering succes, met name Nichts ist ganz wahr (1926) van F.M. Huebner en Insulinde oder die Kaffeemaschinen von Lebak (1929) van Eugen Ortner. Ik vermeld die teksten enkel om de hoofdtoon waarin ook de receptie in de kritiek zal verlopen, al meteen aan te geven: Multatuli wordt om sociaalpolitieke, en bij gelegenheid zelfs om koloniaal-politieke redenen in het Duitse cultuurgebied met vlag en wimpel binnengehaald. De sociaalpolitieke aspecten van de receptie hebben literair-esthetische appreciaties overschaduwd, om niet te zeg- | |
[pagina 261]
| |
gen weggedrukt. Dat wordt ook de hoofdtoon in de Multatuli-receptie op haar hoogtepunt tussen 1890 en 1910, en meer nog in het heropflakkerend interesse in de DDR na 1945. De Multatuli-receptie in het Duitse taalgebied wordt gedomineerd door één man: de anarcho-socialist Wilhelm Spohr, die in 1955 erelid van het Multatuli-genootschap werd. De eerste verkorte en erbarmelijk slechte Max Havelaar-vertaling door Stromer wordt in 1875 in een niemandsland-zonder-verwachtingshorizon verloren gelegd, maar de Multatuli-Auswahl uit 1899 en de nieuwe Havelaar-vertaling uit 1900, beide van de hand van Wilhelm Spohr, worden in een heel nieuwe contekst opgestoten in de publieke belangstelling. In een paar jaar rond de eeuwwisseling publiceert Spohr zes vertalingen in zeven delen, twee bloemlezingen en twee delen brieven. In een minimum van tijd maakt hij Multatuli bekend bij een interessant en geïnteresseerd publiek, met name zijn geestesgenoten van de Friedrichshagener Kreis. De monumentalisering en mythevorming die zich op Multatuli's naam en faam rond 1900 vastzetten, zijn het werk van Spohr geweest. Spohr heeft voor Multatuli het label ‘genie’ uitgevonden, en het sloeg in! Vooral Max Havelaar baadde in Multatuli's legende, zeker omdat de biografie van het individu Multatuli zo innig werd verknoopt met de lotgevallen van de man van Lebak. Spohr heeft zijn idool met bazuingeschal bij het Duitse publiek aangekaart. Hij beschouwde zichzelf als testamentair uitvoerder van Multatuli in Duitsland en kon zelfs geen anderen in zijn schaduw dulden. Zo had hij de Max Havelaar-vertalers Mischke en Stromer zodanig afgestraft op de grond van hun incompetentie dat die zich beledigd voelden en Spohr wegens eerroof voor een rechtbank in Berlijn daagden, waar Spohr het proces verloor, de gerechtskosten moest betalen en zijn concurrenten een handdruk geven. In z'n mémoires schrijft Spohr dat hij als predikant door Duitsland, maar ook door Nederland en België is rondgegaan om aan de Multatulianen hun evangelie te verkondigenGa naar voetnoot(4). Spohr is oneindig méér geweest dan een vertaler: hij was een apostel. Multatuli vertalen en bekend maken was naast zijn socialisme een tweede levenstaak, maar die twee hingen ten nauwste samen, want in zijn ogen was Multatuli uitgegaan om de progressieve ideeën van het anarcho-socialisme uit te zaaien. | |
[pagina 262]
| |
Spohr had de geschriften van ‘de dichter, strijder, martelaar en socialist’ Multatuli leren kennen via de Franse vertaling van een ‘geschiedenis van gezag’ in de Parijse anarchistische La Revue Blanche, gesticht in hetzelfde jaar (1899) als het lijfblad van de Friedrichshagener Kreis, Der Sozialist, waar Spohr ijverig aan zou meewerken, o.m. precies met vertalingen van ‘geschiedenissen van gezag’. In 1899 beginnen ook de vertalingen in boekvorm te verschijnen, waarvan de laatste de Manesseuitgave van de Havelaar in 1955 zal zijn. Die onwaarschijnlijke proselieten-arbeid hebben wij te danken aan het feit dat Spohr wegens een aanstootgevende 1 mei-redevoering in 1894 voor meer dan een jaar in de gevangenis van Plötzensee werd opgesloten, waar hij 's avonds in cel 299 Nederlands zat te leren. Spohr zelf was de exponent van een geesteshistorisch klimaat dat als overvloeier fungeerde tussen het fin-de-siècle en het humanitair expressionisme rond de Eerste Wereldoorlog. Het naturalisme had de waarheidseis ingeburgerd, maar op het einde van de eeuw voelde een generatie de noodzaak aan om de waarheid van het naturalisme in meer spiritualistische zin te overstijgen. Hermann Bahr, die de profeet van het humanitarisme zou worden, publiceert in 1890 Zur Kritik der Moderne en in 1891 Ueberwindung des Naturalismus. Een tijd later lanceert hij de kreten ‘Mensch, werde wesentlich’ en ‘Der Mensch schreit nach seiner Seele’. In dat klimaat viert Multatuli via de apostelpraktijken van Wilhelm Spohr zijn blijde intrede in Duitsland. Onder Bismarck was een heksenjacht door het ‘Sozialistengesetz’ ontketend en tegen de ‘gootsteenkunst’ van het naturalisme werd met censuurmaatregelen repressief opgetreden. In dat klimaat dringt een anti-burgerlijke en anti-staats-houding de literatuur binnen en zij gaat met een mengsel van bohémien anarchisme en socialisme, ook burgerlijke auteurs werven en inpalmen. De Friedrichshagener Kreis, waartoe Wilhelm Spohr in 1896 toetrad, fungeerde als catalysator van de progressieve tendensen. Die Kreis groepeerde in de buurt van Berlijn een aantal burgerlijke literatoren die in de marge van de officiële socialistische partij een bondgenootschap met de arbeidersbeweging sloten (een soort voorafspiegeling van wat Mei '68 wou zijn of had kunnen zijn). Die Kreis heeft een belangrijke middelaarsrol gespeeld bij de introductie van buitenlandse auteurs. Daar kon Wilhelm Spohr Multatuli binnenbrengen als een gelijkgezinde denker en voorvechter van het anarcho-socialisme. Spohr kon met zijn intellectueel en moreel gezag en dankzij zijn bestendige aanwezigheid in de media twee voor de hand liggende hindernissen opruimen: de onbekendheid van onze taal en | |
[pagina 263]
| |
letterkunde in Duitsland, en de vooroordelen betreffende de Nederlanders. Toen Multatuli in Duitsland moest vertaald worden, kon hij immers niet rekenen op een gunstige prae-opinio, noch bij de uitgevers noch bij het beoogde publiek. In het Duits waren toen vertaald teksten als Ferdinand Huyck en Klaasje Zevenster van Jakob van Lennep, De Familie Kegge van Nicolaas Beets en Lideweide van Conrad Busken Huet. Dergelijke belerende, grootsprakerige verhalen werden in Duitsland gerecipieerd als ‘endlose Variationen für den Hausbedarf’Ga naar voetnoot(5). Wat kon er voor goeds uit Nederland aanwaaien? Nederland was ‘het rijk der blinden’, het land dat genever, lemen pijpen en bloemen exporteerde, eventueel schilderijen, maar zeker geen literatuur. Kortom, een land dat toen in Duitsland met een superieur lachje afgedaan werd. En daar moest dus Multatuli ingeburgerd worden, en dat is nog gelukt ook bij zover dat de Duitsers toen niet konden geloven dat die wonderbare man een Hollander wasGa naar voetnoot(6). De Max Havelaar was al in de jaren 1860 in het Frans vertaald en in het Engels, en respectievelijk Anatole France (in 1901 en 1906) en D.H. Lawrence (in 1927) zouden die bekendmaking nog na 1900 met promotioneel niet onaardige inleidingen ondersteunen, maar hoe leid je Multatuli in het Duitse taalgebied rond de eeuwwisseling vanuit een ‘terra incognita’ en ingaande tegen die vooroordelen in het Duitse literaire en socioculturele systeem binnen? In april 1860 had Multatuli zelf al aan Jacob van Lennep in een beroemd geworden missive geschreven: ‘Het boek behoort U; mag ik het vertalen?’. Tien jaar later schrijft hij vanuit Mainz dat hij naar Duitsland getrokken is om de Havelaar in het Duits bij een uitgever te plaatsen, maar hij kan geen uitgever bewegen ‘tot eene onderneming, die buiten hun gezigtskring ligt’Ga naar voetnoot(7). Tijdens zijn leven vertaalt Th. Stromer de Havelaar in 1865 (met herdrukken in 1875 en 1900), maar na C. Derossi, die ook in de gevangenis gezeten heeft en in 1889 een Max Bavelaar op de markt brengt, breekt Wilhelm Spohr de deur open. De Havelaar werd in totaal zeven keer in het Duits vertaald, de vertaling van Spohr werd zeven keer heruitgegeven, die van E. Stück uit 1948 in de DDR ook nog twee keer. Het publicistische hoogtepunt rond 1900 | |
[pagina 264]
| |
is te danken aan Wilhelm Spohr, de revival na 1945 in de DDR aan analoge socio-politieke motieven. De Duitse vertalingen hebben ook een bemiddelende rol gespeeld in de bekendmaking van de Havelaar in Kopenhagen (in 1901) en Stockholm (1902), evenals in Warschau (1903) en Moskou (1908), en dat altijd in functie van de sociopolitieke bruikbaarheid van een non-conformistisch outsider. Multatuli's reputatie in genoemd milieu van kritische intellectuelen rond de Kreis en allicht ook bij radicale jongeren en naar emancipatie strevende vrouwengroepen daarbuiten steunde op vertalingen, geheel of gedeeltelijk, van de Minnebrieven, Millioenenstudiën, Vorstenschool, Woutertje Pieterse, De Bruid daarboven, Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb, de Ideeën en hele hopen brieven - kortom zowat de hele toen gekende Multatuli werd in een tijdspanne van tien jaar ongeveer in Duitsland geïmporteerd, maar de Max Havelaar was het kroonstuk van die spectaculaire receptiegeschiedenis. Al in 1862 wijdt zekere F. Worthmann in de Deutsche Jahrbücher für Politik und Literatur een cultuurhistorische beschouwing aan de Havelaar, die hij in de uitgave van Van Lennep had gelezenGa naar voetnoot(8). Hij bespreekt de roman in verband met ontwikkelingen in de Nederlandse koloniale politiek. Vanzelfsprekend heeft hij alleen oog voor de politieke dimensie van het boek, en dat zal lang zo blijven: de Havelaar wordt als een Hollandse Uncle Tom's Cabin aangezien, d.w.z. als een frontale aanval op een mensonwaardig koloniaal systeem. Vergeten wij niet dat Duitsland in 1900 zelf een kononiale macht geworden is en de roman daar dus ook een actuele dimensie gekregen heeft. De Havelaar wordt gelezen als ‘een politieke daad’, een ‘J'accuse’, dat als ‘een kreet van het getergde mensdom van mond tot mond zou moeten gaan’. Al vermelden vele bronnen de roman van Harriet Beecher-Stowe, ‘that little girl who started the big war’, toch wordt het verschil met Multatuli onderstreept in die zin dat hij genialer was dan het Amerikaanse dametje en als genie zijn voet mocht zetten naast Tolstoj, Zola en Ibsen. Aldus werd van bij het begin dankzij de Havelaar het Duitse Multatuli-beeld op het ethische en sociaal-politieke vastgepind. Recensenten gaan hem steevast noemen: een man van de daad, een faustisch dadenidealist (sic), een moralist en opvoeder van het mensengeslacht, een leermeester voor Europa, de prediker van een anti-huichelarijfilo- | |
[pagina 265]
| |
sofie, het ontwakend geweten van de mensheid, een schrijvend ridder in dienst van zwakken en onderdrukten. De humanitaire Havelaar wordt gezien als een metoniem voor de revolutionaire Multatuli. Eindelijk was er uit Nederland een onconventionele, originele geest met een onomkoopbaar rechtsgevoel overgekomen, die met zijn voortvarend gevecht tegen huichelarij en corruptie al vlug op één lijn werd geplaatst met Nietzsche, Ibsen en Stirner. In de slappe Biedermeier-sfeer van zijn vaderland was een ‘Kraftgenie’ losgebroken als een woest onweer. Altijd weer wordt de ethisch-sociale inslag in zijn werk gefocaliseerd, hij is en blijft op de eerste plaats agitator en reformator, een ‘Umwerther aller Werthe’. Niet te verwonderen dat Saidjah en Adinda de meest vertaalde tekst wordt. Het verhaal wordt niet als een idylle gelezen, maar als een tragedie, als bewijsvoering van geïnstitutionaliseerde machtsmisbruiken. Een recensent noemt de tekst zelfs ‘misschien de meest tragische, ontroerende en eenvoudige vertelling in de wereldletterkunde’. Een ander schrijft dat men in Duitsland ook gerild heeft, zoals destijds in Nederland bij de interpellatie rond de Havelaar in de Tweede Kamer, met name bij de optelling der gestolen buffels en bij het horen van Saïdjah's lied. De conclusie uit dit korte overzicht ligt voor de hand: een nietliteraire belangstelling en evaluatie hebben de Multatuli-receptie gedomineerd. Die klemtonen in de receptie kunnen verklaren waarom er in de DDR in 1948 nog een nieuwe Havelaar-versie door E. Stück kan verschijnen, die twee herdrukken zou beleven terwijl de gezaghebbende Spohrvertaling toen nog ruim beschikbaar was en na de oorlog ook nog drie keer werd herdrukt. Vanuit marxistische hoek wordt de vroegere Multatuli-receptie zelfs als ‘burgerlijk’ afgedaan. In de inleidingen bij die nieuwe drukken verschijnt Multatuli met de ‘vlam van de opstand’ in de vuist; de klewangwettende oproerkraaier uit de slotrede van de Havelaar is uitgegroeid tot strijder voor de bevrijding der volkeren. E. Stück interpreteert Saïdjah en Adinda met behulp van het marxistisch jargon; op de flaptekst van zijn Havelaar-vertaling staat dat de uiterst actuele roman laat zien hoe het eigentijdse neokolonialisme alleen maar in zijn methodische varianten verschilt van het 19de-eeuwse kolonialisme en hoe achter de schijnheilige slogans van ‘humanitaire hulp’ nog dezelfde uitbuiterspraktijken schuilgaan. In zijn voorwoord tot een nieuwe editie van Woutertje Pieterse bekijkt H. Bruck die tekst alleen als een ‘sociale satire’ op het kapitalisme in de eerste helft van de 19de eeuw. | |
[pagina 266]
| |
En Gerhard Worgt vindt een heruitgave van Max Havelaar in 1972 (overigens de laatste tot dusver) volkomen verantwoord in een tijd van neo-kolonialisme, waarin het Westerse kapitalisme en imperialisme onder het mom van hulp aan de derde wereld hun mercantilistische onderdrukking verderzetten. In dergelijke commentaren worden de Droogstoppels en de Wawelaars en de rustige rusters van Driebergen ongenadig het masker afgerukt; bovendien blijken zij met ontzettende duidelijkheid onze tijdgenoten te zijn. Het genie van de burgerlijke receptie is hier een ‘proletarisch genie’ geworden - wat hij in de linkse milieus rond 1900 ook wel al was, maar minder expliciet verbonden met het conflictmodel van de klassenstrijd en de internationale revolutie, want er liggen roofstaten aan alle Westerse zeeën. De receptie bij de niet-professionele lezers, wier respons niet schriftelijk overgeleverd is, zal wel in analoge termen verlopen zijn. Ik denk aan bepaalde leeftijdsgroepen (radicale jongeren, bij voorbeeld), zoals nu nog de jonge dichter Papenfuss..., of aan bepaalde sociale groepen met feministische strekking, of aan historici of rechtskundigen die zich met de dekoloniseringsprocessen bezig hielden. Onder de niet-literaire lezers moet ik een paar psychologen uit de buurt en de school van Sigmund Freud speciaal vermelden. W. Stekel, een medewerker van Freud, bewees Multatuli de grote eer geciteerd te worden in een studie over sexualiteitsbeleving bij de vrouw. Stekel citeert uit de Minnebrieven een voor hem zeer treffende passage over de vergoddelijking van geliefde gestalten uit de kindertijd, die ons de eerste sexuele ervaringen lieten beleven en allen in potentie tot godheid verheven worden. Waar Fancy dus ook nog goed voor is! Multatuli was overigens ook gespreksonderwerp op een der woensdagzittingen van de Weense psychologenvereniging, waar O. Rank in 1913 een lezing hield over Multatuli über die Wissbegierde, die in het tijdschrift voor psychoanalyse Imago verschenen is. Rank noemt Multatuli een ‘scharfsichtige Psychologe und Menschenschilderer’ en looft het psychologisch doorzicht in Woutertje Pieterse uitbundig. Freud zelf, die een verwoed lezer van literatuur was (en overigens zelf een voortreffelijk schrijver die ooit de Goethe-prijs kreeg), heeft het werk van Multatuli vrij goed gekend. Dat moge blijken uit een aantal referenties en citaten, tot in zijn wetenschappelijke werk toe, maar ook uit zijn reactie op een enquête van een Weense uitgever die hem in 1907 vroeg een lijst van de tien beste boeken op te stellen. Freud antwoordde niet met een lijst van de tien schitterendste boeken uit de wereldliteratuur, maar met boeken die hem iets van zijn wijsheid en wereldbeschouwing bijgebracht hadden. | |
[pagina 267]
| |
Daartoe behoorde naast o.a. Kipling, Zola, Anatole France en Mark Twain, het verzameld werk van Multatuli. Freud citeert hem dan ook, een halve bladzijde lang en met volle instemming in een uiteenzetting over sexuele opvoeding, noemt hem ‘einen grossen Denker und Menschenfreund’ en voegt eraan toe: ‘Ich weiss nicht, was man hierüber noch Besseres sagen könnte’Ga naar voetnoot(9). Als laatste referentiepunt in deze beknopte receptiegeschiedenis moet nog de naam Friedrich Nietzsche vallen. Zoals de introductie van Nietzsche in Nederland altijd in verband wordt gebracht met Multatuli, zo werd in Duitsland spontaan een parallel getrokken tussen hem en Nietzsche hoewel hij dergelijke vergelijkingen niet zo apprecieerde, vermits hij alleen maar wou ‘gelijken op zichzelf’. Men ging zelfs zo ver hem tot Nietzsches leermeester te promoveren... Op het toppunt van zijn roem in Duitsland werd hij ‘der holländische Nietzsche’ genoemd, terwijl, omgekeerd, in Nederland een brochure verscheen onder de titel Friedrich Nietzsche, Germanje 's Multatuli en in een rectorale rede in Amsterdam zonder meer gesteld werd: ‘Ook onze oostelijke buren bezitten thans hun Multatuli in Nietzsche’Ga naar voetnoot(10). De beroemde Rembrandtdeutsche Julius Langbehn zei in 1890 in Amsterdam tegen Mimi: ‘Als schrijver komt alleen Nietzsche Multatuli enigszins nabij, vooral in zijn ‘Also sprach Zarathustra’Ga naar voetnoot(11). Laten wij de redenen van die onuitroeibare confrontaties kort overlopen. Beiden zijn sociale utopisten die de komst van een ‘nieuwe mens’ aankondigden, zoals eveneens Carlyle, met wie Multatuli in Duitsland ook voortdurend vergeleken wordt, dat deed. Hun beider pathetische ‘geschiedenissen van gezag’, die tegen zovele heilige huisjes tekeer gingen, lijken bijna door dezelfde hand geschreven. Beiden zijn ‘Herzensgenien’ met een onverstoorbare waarheidsdrift, maar onbekwaam om een filosofisch stelsel uit te bouwen. ‘Zodra ik een slecht mens word ga ik aan het systemmaken’, heeft Multatuli gezegd, terwijl in Nietzsches Götterdämmerung staat: ‘Ik mistrouw alle systeemmakers en ga hen uit de weg. De wil om een systeem te hebben is een gebrek aan rechtschapenheid’... Hun geschriften zijn dan ook seismo- | |
[pagina 268]
| |
grafische weergaven van de voortdurende trillingen van hun impulsieve geest, of misschien beter: gemoed en hart. Het fragmentarisme van hun invallen en uitvallen, de methode van het aforistisch denken en formuleren, de provocerende arrogantie van de paradox, de coquetterie van de tegenspraak... het zijn kenmerken van beider geschriften. Caleidoscopisch proza lag hun beter dan een logisch doortimmerd betoog. De ‘idee’ was voor Multatuli vooral een natuurlijker medium dan het systematische exposé. Hij is vooral improvisator, pamflettist, feuilletonist, columnist, zoals Nietzsche. Terugkerend naar mijn uitgangspunt, mijn pelgrimage naar Nieder-Ingelheim, zeg ik tot slot nog een woord over de Multatuli-receptie nu. Die kan afgelezen worden aan de beschikbaarheid van zijn teksten op de boekenmarkt, zoals ik bij het begin suggereerde, maar ook aan zijn aanwezigheid in encyclopedieën, handboeken, literatuurgeschiedenissen en dergelijke. In de meeste handboeken over Duitse literatuurgeschiedenis moeten wij zijn nulexistentie constateren. In zijn studie over de Duitse literatuur in het burgerlijke realisme (1848-1898) vermeldt Fritz Martini in zijn overzichtstabel van de belangrijkste buitenlandse werken uit die periode wel Charles de Coster, maar geen MultatuliGa naar voetnoot(12). Literaire lexica vermelden hem frequenter, maar haast uitsluitend met de Havelaar. In encyclopedieën wordt het lemma Multatuli altijd meer gereduceerd, bij voorbeeld in de Herder-encyclopedieën, waarvan het Konversations-Lexikon, in de glorietijd nog zo vol lof over Multatuli, hem in de editie van 1966 zelfs niet meer opneemt. Ook elders duikt zijn naam meer en meer sporadisch op, bij voorbeeld bij Hermann Hesse die hem leest, of bij Klaus Mann die hem tesamen met zijn gezinsleden placht te lezen. In Ingelheim am Rhein bestaat thans een Forschungs- und Gedenkstätte Multatuli, onder de supervisie van een Internationale Gesellschaft Multatuli Ingelheim, waar prof. Erwin Leibfried de drijvende kracht van is. Die Gesellschaft beschouwt zichzelf als dochter van het Nederlandse Multatuli-Genootschap. Die Duitse vereniging cultiveert de gedachtenis van ‘den bei uns so sehr vergessenen Höllander’, zo schrijft Erwin Leibfried in de folder die de activiteiten van de Forschungs- und Gedenkstätte beschrijft. Vorig jaar heeft er door toedoen van de Gesellschaft in Wiesbaden een Multatuli-tentoonstelling | |
[pagina 269]
| |
plaatsgehad onder de annexionistische titel: ‘Auf den Spuren eines Wiesbadener Schriftstellers’. Maar in Wiesbaden is geen boek van hem te koop. Het zou goed zijn, wanneer u nog eens afstapt in Hotel Multatuli en daar een fles Multatuli-Wein kraakt (vast ergens een Rijnlandse Spätlese), dat u in de buurt een boek van die Wiesbadener auteur zou kunnen aanschaffen. Dat is nu niet het geval. Al kan dat een toeval zijn en al zijn er volgend jaar misschien weer twee of drie Multatuli-teksten in het Duitse taalgebied op de markt, toch is het jammer dat noch van privé zijde noch door officiële instanties een initiatief werd genomen om in dit herdenkingsjaar alvast één boek van hem in het Duitse taalgebied aan te bieden. |
|