Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Een Antwerps spel van Alexander de Medicis (1631)
| |
[pagina 227]
| |
1629Ga naar voetnoot(1). Het is een antwoord op een prijsvraag, uitgeschreven door Henricus vanden Bosch, ‘prince (van de personagiën) van den Olyftack’, nl. ‘Wat daet can best een kint tot lof sijns Ouders doen’; het antwoord in een refrein van vier strofen van zeventien verzen werd samengevat in de stokregel: ‘Die 'tnut van 'tVaderlant, meer soeckt als eyghen baet’. Het refrein is ondertekend met de spreuk Wy sijn allencxkens niet en de toevoeging Goublom. Dat was blijkbaar de volledige kenspreuk van de dichter, een authentiek bijbelse wijsheid (zie b.v. Job 30:15 of Ps. 72:22). In het Liekens-boeck komen van I. Spierincx acht liederen en vier sonnetten voor (op een totaal van resp. 32 en 5). Drie van die liederen behoorden dus tot het Spel van Alexander de Medicis ghenaempt het Lusthof van Florencen. Tot nog toe is over deze dichter bitter weinig geweten: in een recente Leuvense dissertatie werd hij geïdentificeerd als: Judocus(?) Spierings, gedoopt op 24 december 1589 in de Sint-AndrieskerkGa naar voetnoot(2). Het Spel van Alexander de Medicis ghenaempt het Lust-hof van Florencen blijkt de toneelbewerking te zijn van een novelle van Bandello (II, 15); die was door de Fransman François de Belleforest naverteld, nauw aansluitend bij het origineel, in zijn Histoires Tragiques (1599; I, 12). Die navertelling was op haar beurt trouw, zij het met weglating van sommige moraliserende passages, uitvoerige beschrijvingen of frivole zinspelingen, vertaald in het Nederlands door Merten Everaerts en in 1598 uitgegeven door Jan van Ghele te Antwerpen. Van de herhaaldelijk herdrukte Franse Histoires Tragiques had ook de Antwerpse drukker Jan van Waesberghe reeds in 1567 de eerste twee delen op de markt gebracht en van de Nederlandse vertaling verschenen in de zeventiende eeuw nog een paar uitgavenGa naar voetnoot(3). De door Everaerts vertaalde novelle waarover het hier gaat draagt als titel: ‘Van een edel ende behoorlijcke zake die Alexander de Medicis, eerste Hertoghe van Florence dede, aengaende een Edelman synen vrient, dewelcke de dochter van eenen meulder ghevioleert hebbende, de zelfde hem dede trouwen ende rijcke doarie stellen’ (Ed. 1598, fol. | |
[pagina 228]
| |
122 vo). Daarmede is een zeer beknopte, maar zo goed als volledige inhoud gegeven van het verhaal, dat aldus verloopt: Na een paar inleidende wetenswaardigheden over Alexander de Medicis begint de echte ‘historie’: een van zijn meest geliefde hovelingen, een jonge Florentijn, bezat een ‘huys van playsancien’. In de buurt daarvan stond een molen en de molenaar had een zo uitzonderlijk mooie dochter, dat de hoveling haar absoluut wilde hebben. Maar dat meisje was niet alleen mooi, ze was ook verstandig, welbespraakt en vooral, zij was ‘een exempel ende spieghel van alle zebaerheyt ende eerbaerheydt’. Tevergeefs poogden de vrienden de amoureuze hoveling tot andere gedachten te brengen. Omdat hij wist dat de hertog ongaarne zijn gezelschap miste, bedacht de hoveling een leugentje: hij moest dringend enkele dagen op zijn landgoed zijn; en de hertog gaf hem verlof voor een maand. Nu wendde de jonge man alle listen aan om de mooie molenaarsdochter te winnen, maar deze doorzag hem en ze bleef zoveel mogelijk thuis. Op zekere dag echter moest ze water gaan putten aan ‘een zeer schoone fonteyne, tusschen twee hooge ende wijdt wtghespreyde boomen’. De jonge man nam de gelegenheid te baat om haar van zijn liefde te spreken, maar het meisje wees hem terecht en liet hem staan. Dat was een te erge vernedering voor de vurige edelman. Met twee van zijn vrienden besloot hij die ‘bemeelde Boerinne’ - de Franse tekst noemt haar ‘Contadine farineuse’ - te schaken, de volgende nacht reeds. Dat gebeurt, hoezeer dochter en vader zich ook verzetten en weren. In het landhuis doet de jonker dan, ondanks de smeekbeden van het meisje, ‘synen wille’, in de hoop haar aldus ‘syn concubijne te maken, ende te houden op syn speelhof, ten eynde dat hy daer zomtijdts zoude moghen komen synen tijt passeren’. Het meisje was liever dood geweest - de Franse tekst zegt bij deze passage: ‘comme vne Lucresse’ - maar voor zelfmoord schrok zij terug. In zijn nood trok de molenaar naar Florence om de hertog, die juist naar de mis ging, het gebeurde mee te delen; de hertog beloofde, dat gerechtigheid zou geschieden. Na enige overweging beval hij de paarden te zadelen: hij zou op everzwijnejacht gaan. Met een list wist hij dan zijn gevolg, op enkele vertrouwelingen na, weg te sturen om een hert te vangen, terwijl hijzelf zich door de molenaar naar het landhuis van de ‘ontschaker’ liet brengen. Die was blij-verbaasd om het bezoek van zijn hertog, maar bemerkte de molenaar in diens gezelschap niet. De hertog wilde het landhuis zien, dat met al zijn wonderlijkheden uitvoerig beschreven wordt, eerst de tuinen, dan het interieur. Eén vertrek | |
[pagina 229]
| |
bleef echter gesloten; het lag aan het einde van een galerij en er was een architectonische jachtscene bij uitgebeeld, weelderig maar ook wuft met nimfen, saters, Hercules, een faun; de Nederlandse tekst is soberder in de beschrijving van de wufte overdaad dan de Franse. Nu wilde de hertog ook die kamer zien. Eerst poogde de hoveling nog zijn meester met een leugen te misleiden - de Franse tekst voegt daaraan ook een vrijpostigheid toe: de hofjonker wist al te goed dat de hertog een wakker gezel was, die evenveel hield van de vrouw van zijn buurman als van zijn eigen echtgenote -. Tenslotte moest de jonker de deur toch openen. Meteen viel het meisje de hertog te voet en beklaagde zij haar ongeluk. Voor de hertog was daarmee het ‘spel’ ten einde. Hij troost de dochter en haar vader en dan volgt de straf: de hofjonker kan zijn leven redden, indien hij met het meisje trouwt; bovendien moet hij, gezien de armoede van de molenaar, diens dochter een bruidschat schenken van tweeduizend kronen, en zijn twee vriendenhelpers moeten daarvoor ieder duizend kronen geven. Dat alles dan tot tevredenheid en vreugde van iedereen en tot hoge lof en eer voor de hertog, die alom geprezen werd om zijn wijs oordeel, zo wijs als dat van Salomon. In het verhaal zijn verschillende episodes te onderscheiden: de hopeloze verliefdheid van de hofjonker; de schaking, de verkrachting en daarbij aansluitend de klacht van de vader; de ‘gerechtigheid’, het oordeel van hertog Alexander. De novelle biedt weliswaar meer indelingsmogelijkheden en de tekst zelf bevat verschillende gesprekken en vooral monologen die zich voor een toneelbewerking kunnen lenen. De drie bewaarde liederen echter beantwoorden juist aan die drie fasen: de afwijzing door de molenaarsdochter, de hoop op een rechtvaardige straf en de lof om het voorbeeldig-wijze vonnis. De teksten luiden: Een Pastoraal Liedeken, op de wijse: Hoe ligh ick hier in dees ellende.
Ick sien van Venus berch neerdalen
Een schoone ionghe Herderin:
Jck vreese sy sou licht verdwalen
Want sy is vluchtich voor de min.
Hout stil, hout stil, vliet niet verbolgen:
Waer dat ghy vliet de Min sal volghen.
Ghelijck een Rhee dat in het jaghen,
Met pijl oft loot gheschoten wert
Waer dat het vliet door bos en haghen
| |
[pagina 230]
| |
Voelt even wel der wonden smert
Soo salt met u schoon Nimph' geschieden
Ghy zijt ghewont waer wildy vlieden.
Siet hoe dat op groene boomen,
Het Pluym ghediert door minne paert
De Viskens inde waterstroomen
Sijn door gheen cou van min vervaert,
Wilt ghy alleen in dese Bemden
Weerstaen de min en u vervremden.
Hoe can een maget minschouwig wesenGa naar margenoot+
Die in schoonheden is volmaeckt,
Daer liefde self comt uytgheresen
Die met haer strael mijn herte raeckt
Toont die u mint weer-liefde veerdich
Al zijt ghy schoon, hy is u weerdich.
Of zijn u schoon volmaeckte leden,
Eerst van Appelles hant ghestelt,
Die doen Lisippus heeft ghesneden,
Van marmorsteen recht voor een belt
Om by een claer fonteyn te proncken,
Gansch onbeweeght door minne voncken.
PRJNCE
Princers t'zijn aenghenaeme vruchten
Die schoon zijn en van soeten smaeck,
De schoonheyt lockt ons tot ghenuchten
Maer in den smaeck leyt ons vermaack
Dus wilt o schoon weer-liefde toonen
De liefde wil by schoonheyt woonen.
(blz. 5-6)
Een nieu Clach-Liedeken
Op de wijse: Soo het beghindt. Wanneer een weldrigh mensch,
Vlees lustich is gheneghen
Na eenen vremden mensch,Ga naar margenoot+
Die recht en reden zijn teghen:Ga naar margenoot+
Sal rusten dach noch nacht
Voor dat hy is volbracht.
Tarquinius Tyran
Een Prins van grooter machten
Tot schande vanden man
| |
[pagina 231]
| |
Lucretiam vercrachten,
Hoe seer 't haer heeft ghedeert
Volbrocht sijn vleesch begheert.
Sy heeft haer hert doorgroeft,
Want cost dees schand niet draghen,
De vrienden zijn bedroeft:
Wie sullen sy't laes claghen?
Den meester van dees schandt
Js Heer van het Landt.Ga naar margenoot+
O schroomelijcke daet,
Wat doet ghy tranen leken,
Gansch Roomen sou dit quaet
Door recht wel willen wreken,
Den Tybers soet ghetraen
Wou doen de stadt vergaen.
Onnoosel Edelvrou
Ghy sout noch zijn int leven
Dat dese snoo ontrou
Ten tijde waer bedreven,
Dat Heer en Rechter is,
Den Prins de Medicis.
PRJNCE.
T'is een gherechtich Heer
Die door recht troost den armen,
Hy sou u deughtsaem Eer
Gherechtelijck beschermen
Ghelijck voor al de Lien
Noch heden sal gheschien.
(blz. 12-13)
Dit Liedeken is ghesonghen op het spel van Alexander de Medicis, op de wijse: Seght my Laura schoon Herderin.
Gheluckich ist ghemeent en Landt,
Die een gherechtich Prince heeft,
Waer reden gaet voor overstandtGa naar margenoot+
Het onrecht voor het rechte beeft.
Daer het karmen, vanden armen
Vry ghewilligh wort aenhoort
Die ontfermen, en beschermen
Sal een Prins soo dat behoort
Ghelijck nu is, de Medicis
Ons Prins en Hertogh ghe-eert
Recht beminder vande deucht,
| |
[pagina 232]
| |
Die daer in groeyen Viermael
Die sullen leven onverseert
Dus singht nu al, met bly gheschal,
En onsens Princens lof vermeert
Want hy sal nu tot onser vreucht
Het quaet uyt roeyen.
Den bloedighen Jnlandtschen twist
Daer 't droevich Rijck me was geplaecht
Js nu door onsen Prins gheslist
Al zijn vyanden zijn veriaeght
Boose seden, sijn vertreden,
Recht is in het landt ghebrocht
Peys en Vreden, Const en reden
Worden neerstigh ondersocht
Den schralen tijt, die zijn wy quijt,
De Neringh overvloedich wast,
Prins Alexanders hooghen Troon
Js weer verheven Viermael
Die teghen recht leed overlast
Den Hertochs hoet, het edel bloet
De Medicis alleene past
Die onsen Prins voor zijnen loon
Nu is ghegheven
(blz. 72).
Door wie die liederen werden gezongen is bezwaarlijk uit te maken. Kan het eerste door de hofjonker worden uitgesproken of gezongen, dan geldt dat niet meer voor de twee andere: dat zijn duidelijk overwegingen naar aanleiding van wat gebeurd is. Misschien zijn het alle drie ‘slotliederen’ van een bedrijf of toneel? Of het stuk al dan niet slechts drie bedrijven bevatte is, met de gegevens waarover we beschikken, niet te bevestigen of te ontkennen. Was het spel een ‘pastorale’, een herdersspel? Het verhaal biedt er alleszins de stof voor: het is nl. de geschiedenis van een beeldschoon, maar arm meisje, dat de echtgenote wordt van een rijke edelman. Dat was, in tal van varianten, zeer vaak de stof van een pastorale. De titel en de aanhef van het eerste lied kunnen eveneens in die richting wijzen. Een waarschuwing voor de gevaren van het hof, een lofzang op de landelijke eenvoud, met nadien de lof van de rechtvaardige prins, dat alles paste ongetwijfeld in een herdersspel. Dat zou dan met de naam Tragi Comedio Pastorael kunnen gekarakteriseerd worden, een benaming die Sebastiaen Vrancx gebruikte voor zijn groot Spel van Aminto en Silvia. Overigens is het mogelijk, dat de titel van het eerste lied (en de andere) slechts bij de publicatie werd gegeven, misschien zelfs door | |
[pagina 233]
| |
de uitgever. Daartegenover staat dan, dat ‘het Spel van Alexander de Medicis’ de toch ‘luchtige’ titel gekregen had van het Lust-hof van Florencen, wat niet onaardig paste bij een pastoraal spel.
De inhoud van dat ‘spel’ is om vele redenen interessant. Die inhoud is vooreerst een van de vele varianten van het bekende thema van ‘De gouverneur van Zeeland’ of ‘De Gerechtigheid van hertog Karel’, de volkomen-Nederlandse benaming van een (West-)Europees verhaal. Dat thema is in deze novelle herleid tot een zeer eenvoudige vorm: een vertrouweling van de machthebber wordt gedwongen te trouwen met het meisje dat hij verkrachtteGa naar voetnoot(4). Ook het beeld van de ‘rechtvaardige hertog’ verdient de aandacht. De aanhef van de novelle luidt: ‘Alexander de Medicis, die als een yeghelijc wel weet, is gheweest de ghene die door de hulpe van de Roomsche Kercke ende macht vanden Keyser Kaerle de vijfde gemaect heeft gheweest den eersten Hertoghe van Florence. Dese hoe wel dat hy int eerste niet zeer wel bemindt en was van die van Florencen, zoo hadde hy nochtans zoo goede gracien in hem, ende regeerde hem zoo wel in syn heerschappije, dat tghene dat int eerste tyrannije ghenoemt werdt, ten eynde ghenomen wert als rechtveerdighe heerschappije, ende tgene dat men oordeelde ghenomen te zijn door ghewelt, tscheen te wesen als een wettighe successie. Jn voeghen dat sy hun voor gheluckich hielden, dat sy hadden zoo wijsen, vromen ende vriendelijcke Heere, twelcke hier by dese Historie klaerlijc zal blijcken. Desen Hertoghe Alexander ordonneerde zoo wel synen staet, ende hielt zoo schoon ende rijcke Hof als eenich Prince van Jtalien, hoe machtich ende rijcke die ooc was, twelcke hy dede, zoo wel om hem zelven te houden op syn hoede, ende te doen eeren, als om te toonen d'edelheyt van synen grooten moet, zonder nochtans te ghebruycken eenighe onmanierlijcheydt, teghen de benijders ende oude vyanden van synen huyse’ (fol. 122-vo-123ro). De ‘wijsheid, vroomheid en vriendelijkheid van deze Heere’ blijkt dan verder inderdaad uit de novelle en dus ook uit het toneelspel. Diezelfde ‘Heere’ Alexander de Medicis (1511-1537) heeft evenwel in de geschiedenis een allesbehalve gunstige faam. In zijn Rampzae- | |
[pagina 234]
| |
ligheden der Verheffinge van den Hujze Medicis, geschreven in dezelfde tijd als toen het ‘spel’ werd gedicht - het verscheen evenwel pas in 1649 -, heeft P.C. Hooft diezelfde Alexander de Medicis geportretteerd als een wreedaard, een ‘boeleerder’, een tiran, wiens ‘schrikkelyk eijndt’ hij uitvoerig vertelt. Van enige goede daad is geen spoor te bekennen. De moderne uitgever van het werk noteert, aan de hand van verschillende bronnen: ‘voor de Florentijnen van Alessandro, bijgenaamd Il Moro om zijn dikke lippen en kroezig haar, niet veel meer dan ‘a hopelessly vicious little monster’ (...) en een politiek analfabeet (...). Velen beleden hun trouw dan ook ‘piutosto colla bocca che col cuore’Ga naar voetnoot(5). Voor Vlaanderen en de Nederlanden is vermeldenswaard wat Hooft nog schrijft: ‘Voor zijnen natujrlijken neve Alexander, verworf hij [d.i. paus Clemens VII] 's Kajzars natujrlijke dochter Margarite, die naemaels hartoghin van Parma, en Landtvooghdes van Neêrlandt geweest is’Ga naar voetnoot(6). Inderdaad, de geschiedenis doet soms vreemd en verrast opkijken: Margareta van Parma was einde juli 1522 geboren te Pamele bij Oudenaarde als kind van de tapijtwerkersdochter Janneken vander Gheynst en bastaard van Karel V; ze werd door haar vader de keizer als instrument in zijn politiek op 23 juni 1529 - 7 jaren jong! - toegezegd aan die Alexander de Medici, maar, aldus Hooft, ‘'t liep noch ontrent zes jaeren aen, eer hij de brujdt in zijn' armen kreegh.’ Een goed half jaar na de voltrekking van het huwelijk (op 13 juni 1536) werd Alexander vermoord, nl. op 5-6 januari 1537. Op 4 november 1538 trouwde Margareta, zeer tegen haar zin, met de nog veel jongere Ottavio Farnese. Hun zoon Alexander zou de Zuidelijke Nederlanden heroveren voor Spanje, nadat zijzelf, Margareta, gedurende de zeer troebele periode 1559-1567 landvoogdes was geweestGa naar voetnoot(7). Van enig belang bij dit alles is, dat het historische beeld van de hoofdfiguur uit het ‘spel’ volkomen anders is dan wat in de novelle (en het toneelstuk) werd geschetst, en dat eventueel de eigen Nederlanden erbij konden betrokken worden. Die historische feitelijkheden, indién hij ze al kende, zullen de auteur echter wel niet beïnvloed hebben bij de keuze van het onderwerp | |
[pagina 235]
| |
voor zijn toneelspel. Indien enige tijdsomstandigheid heeft meegespeeld, dan was dat wellicht de juist toen zo troebele toestand in het buurland Frankrijk, waarbij een Medici betrokken was. Het mag zeker niet worden uitgesloten, dat juist die omstandigheden de (verre of onmiddellijke) aanleiding zijn geweest, waarom de auteur op zoek is gegaan naar een mooi en gunstig verhaal over de Medici-familie. Hooft vermeldt geen gunstige bijzonderheden betreffende Alexander. Maar er bestonden enkele verhalen in het Italiaans over ‘de gerechtigheid van hertog Alexander de Medici’, een historisch feit dat zich op 23 augustus 1534 zou hebben voorgedaanGa naar voetnoot(8). Alleen het verhaal van Bandello was, langs de Franse bewerking om, vertaald in het Nederlands. Misschien is niet de Nederlandse tekst, maar de Franse bewerking van Bandello de gebruikte bron geweest voor het Antwerpse toneelspel: de verwijzing naar Lucretia in het tweede lied, hoe stereotiep ook in dit geval, komt niet voor in de Tragische Historien, wél in de Histoires Tragiques. Overigens zijn er te weinig elementen om over de gebruikte bron uitsluitsel te geven. Terug naar de ‘eigentijdse’ omstandigheden. De meegedeelde datum: 16 juli 1631, lijkt op het eerste gezicht vreemd. De officiële feestdag van de Goudbloem-kamer was 8 september, feest van Onze-Lieve-Vrouw Geboorte. Dan begon het kamerjaar van de gilde. Of andere Lieve-Vrouwe-feestdagen door de gildebroeders werden gevierd, is niet vermeld, maar wel mogelijk, omdat de kamer De Goudbloem ook de ‘broederschap van de H. Moeder Maria’ genoemd werdGa naar voetnoot(9). En 16 juli was een Maria-dag: feest van Onze-Lieve-Vrouw van de berg Carmel. Het is niet uitgesloten, dat juist dat feest, in de periode van hoge bloei van de Carmelietenorde, ook te Antwerpen, met enige luister werd gevierd, mede door de Goudbloem-kamer. In 1631 viel 16 juli op een woensdag en sedert 1606 was elke woensdag een bijzondere dag voor de MariavereringGa naar voetnoot(10). Ten slotte: een reden om te feesten was altijd te vinden. Het is verleidelijk, datum en spel in verband te brengen met het bezoek vanaf 4 augustus 1631 van de Franse koningin-moeder Maria de | |
[pagina 236]
| |
Medici aan Antwerpen. De argumenten daarvoor zijn echter bepaald zwak: na de zgn. Journée des dupes - 10 november 1630 - verliep nog ruim een half jaar eer Maria de Medici haar land ontvluchtte. Op de beruchte 10e november 1630 had de zieke koning Lodewijk XIII zijn minister Richelieu, die men reeds in ongenade gevallen waande, in aanzien hersteld en aldus zijn moeder Maria de Medici, Richelieu's aartsvijandin geworden, zwaar verongelijkt. Het duurde dan nog tot 18 juli 1631 eer zij in het geheim Compiègne en tot 30 juli eer zij Franse bodem verliet, naar Brussel vluchtte en haar bewogen ballingschap en trieste zwerftocht tot aan haar dood begonGa naar voetnoot(11). De vlucht naar de Spaanse Nederlanden en het bezoek aan Antwerpen kunnen dus niet de directe aanleiding zijn geweest voor het schrijven en het opvoeren van het stuk, althans indien de opgegeven datum, 16 juli, juist is. Er moet echter rekening gehouden worden met een andere mogelijkheid. De gebeurtenissen in het buurland kunnen ook in de Scheldestad reeds vóór de komst van Maria de Medici enige beroering hebben gebracht. Medelijden met de koningin-moeder, mede ten gevolge van de hetze tegen Richelieu, kan een dichter aangezet hebben tot een speurtocht naar een pro-Medici-verhaal, een verheerlijking van ‘den huize Medicis’. Het onthaal van de koningin-moeder in de Spaanse Nederlanden schijnt zeer geestdriftig te zijn geweest, ook te Antwerpen, althans indien we mogen geloven wat ‘le Sr de la Serre, Historiographe de France’ schreef in zijn Histoire curieuse de tout ce qui c'est passé à l'entrée de la Reyne Mère du Roy Treschrestien, dans les villes des Pays Bas, een werk dat in 1632 werd uitgegeven door Balthasar MoretusGa naar voetnoot(12). Het is inderdaad een ‘Histoire curieuse’, maar meer curieuse dan Histoire... De pompeus-breedsprakige auteur vertelt o.a. dat de koningin en de infante Isabella op 8 september in de Jezuïetenkerk een sermoen van de R. Père Souffran bijwoonden en dat de predikant ‘fit des miracles’. Dan gaat het verhaal aldus verder: | |
[pagina 237]
| |
‘Quelques iours apres sa Maiesté fut inuitée d'assister à la representation d'vne Tragedie dans le College des mesmes Peres Iesuistes, situé à vne extremité de la Ville, où elle se treuua auec toute sa Cour. On luy auoit preparé vn theatre couuert et richement paré, afin qu'elle fust à labry de la foule du peuple, aussi bien que les Dames de sa suitte. Ie ne vous entretiendray point maintenant du subiect de la Tragedie, quoy que tres-beau en son inuention, et plus admirable encore en ses diuersitez: il me suffit de vous dire, que les acteurs en estoient tous excellens, que leurs habits estoient tres-riches, et que les interuales des actes s'escouloient delicieusement au son d'vn nombre infini d'instrumens, qui charmoient les ennuis des plus melancholiques. Le theatre changeant encore diuerses fois de visage par vn secret artifice, deceuoit les esprits; apres auoir trompé les sens, produisoit de nouueaux plaisirs, qui tirant vanité de leur cause, comme merueilleuse, se faisoient admirer auec estonnement, auant que se laisser gouster auec auidité. On y dansa aussi plusieurs balets, où l'agilité, la bonne grace, iointes à la magnificence des habits, tirerent des loüanges de la bouche des plus mesdisans en faueur de ceux qui estoient de la partie. En fin tout reüssit à l'aduantage de Messieurs les Iesuistes, puis que sa Maiesté fut tres-satisfaite de cette action, comme y ayant receu beaucoup de contentement’Ga naar voetnoot(13). Na een woord van lof voor de Jezuïtenorde gaat de auteur verder met het bezoek aan de ‘belle Imprimerie Plantinienne’; dat vond plaats op 10 september 1631. Kort nadien liep het verblijf van de koningin te Antwerpen ten einde. De vermelding van de toneelvoorstelling geeft aanleiding tot enkele kanttekeningen. Het bezoek aan het Jezuïeten-college vond plaats enkele dagen vóór 10 september. De feestdag van Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte, 8 september, en de volgende dagen waren de jaarlijkse hoogdagen van de Goudbloem-kamer; op die dagen werd er ook toneel gespeeld. De toneelvoorstelling waarvan de la Serre gewaagt vond plaats in het Jezuïeten-college, waar zowel Latijnse als Nederlandse spelen door de leerlingen werden opgevoerd. Voor de jaren 1630-1631 worden in de annalen van het college geen toneelopvoeringen vermeld, ook niet het bezoek van Maria de MediciGa naar voetnoot(14). Over de inhoud van het spel zegt de la Serre niets, tenzij ‘tres-beau en son inuention’; over de uiterlijkhe- | |
[pagina 238]
| |
den, het ‘spectaculaire’ weidt hij des te meer uit. Ging het om een toneelspel in het Nederlands? De ‘historiographe’ had te Antwerpen op alle hoeken van de straten mannen en meisjes horen zingen: ‘Ie n'eus iamais tant de plaisir qu'à oüir chanter en leur langage ces belles Flamandes: car quoy que ie n'entendisse point la lettre de leurs chansons, leurs voix animées d'allégresse en portoient si agreablement l'harmonie à mes oreilles, et auec tant de poids, et de mesure, que ie suis contrainct de vous en laisser la pensée, ne pouuant vous exprimer la mienne sur vn suiet si delicieux’Ga naar voetnoot(15). Een toneelspel in het Latijn - om niet te gewagen van: in het Frans! - zou de geleerde historiographe wel verstaan hebben en daarover had hij dan zakelijker kunnen berichten. De veronderstelling dat het opgevoerde stuk een Nederlands toneelspel is geweest, is niet te bewijzen, maar evenmin àf te wijzen. Had ‘het college’ een enigszins aangepast spel bij de hand? Of werd het Spel van Alexander de Medicis door de Goudbloem opgevoerd, die juist in die dagen volop ‘acteerde’? Het zou alleszins een passend spel zijn geweest, waarin, volgens de toenmalige mode, muziek, liederen en balletten een onmisbaar aandeel hadden. Meer dan een mogelijkheid is het niet, een veronderstelling waarvan de argumenten pro niet zwaarder wegen dan de argumenten contra. Dat ook in de uitgave van 1654 alleen de datum 16 juli 1631 wordt opgegeven en niet een eventuele voorstelling in de septembermaand, voor de koningin-moeder, kan opgevat worden als een argument-contra.
Overigens was 1631 voor Antwerpen een toch bewogen jaar. In mei was Frederik Hendrik Vlaanderen binnengevallen om tegen Duinkerken en zijn kapers op te treden. Door het onmiddellijke ingrijpen van het Spaanse leger had de prins van Oranje zich teruggetrokken, wat aanleiding gaf tot heel wat vreugde- en spotliederen in het Zuiden. Daarmee houdt verband de felle ruzie tussen de Deventer poëet Jan van der Veen en verschillende Antwerpse dichters betreffende een zgz. satyrisch esbattement tegen de prins van Oranje. Maurits Sabbe heeft daaraan in zijn Brabant in 't verweer twee uitvoerige hoofdstukken gewijdGa naar voetnoot(16). Van Geeraerd van den Brande, lid van de Olyftack en mede betrokken bij de zopas vermelde polemiek, verscheen in het jaar 1631 een | |
[pagina 239]
| |
dichtbundel, waarin ook een refrein van dichter Spierincx voorkomt, zoals al vermeld. Het toneelleven in de Scheldestad ging blijkbaar zijn gewone gang: de Violieren, de enige kamer waarvoor we nu nog over de rekeningen beschikken, spelen o.a. het spel Mirabella, en jonker Frederico Cornelio de Coninck treedt hier meer en meer op het voorplan; ook Sebastiaen Vrancx en Peeter Meulewels zijn nog volop werkzaam, samen met andere ‘componisten’Ga naar voetnoot(17). En de Goudbloem heeft het jaar voordien, 28 februari/6 april 1630, opnieuw een strengere ordening gebracht in haar bestand van componisten en personagiënGa naar voetnoot(18). Het Spel van Alexander de Medicis was dan een van de toneelspelen die in het jaar van de nieuwe voorschriften door de betrokken personagiën werden opgevoerd. En gedurende meer dan een maand had een de Medici de Antwerpse gastvrijheid ondervonden, zij het dat de aanleiding voor haar allesbehalve aangenaam moet zijn geweest. Over de stad en haar bewoners schreef de ‘historiographe’ o.a.: ‘En effect, il faut aduouër, que c'est vne des plus belles Villes de l'Europe: et ie treuue ce seul defaut en sa grande renommée, qu'elle ne l'est pas encore assez, puis que tout ce qu'on en peut dire, est beaucoup moins que ce qui en est. De vous entretenir de la bonté et la douceur de son peuple, la longue experience que i'en ay faite, au nombre de beaucoup d'autres, me donne l'enuie d'en laisser au public vn volume entier, plutost que ces lignes. Mais comme le temps et mon peu de loisir m'en ostent le moyen, il me suffit de publier et de soustenir, que ce peuple est le plus charitable aux estrangers, le plus zelé en sa religion, et le plus obeissant à son Prince, qu'autre que i'aye iamais veu du merite des habitans’Ga naar voetnoot(19). Kwamen de tijdgenoten-lezers onder de indruk van die flatterende woordoverdaad? Balthasar Moretus drukte die bombastische lofspraak op stad en volk. In het Latijnse huldevers, dat door de Officina Plantiniana aan de koningin werd overhandigd, werd de wens uitgedrukt dat de ‘Trium Regum Maximorum Mater’ door haar komst in het | |
[pagina 240]
| |
door oorlog geteisterde land van haar schoonzoon enige verlichting zou brengen: ut sereno suo et Florentino vultu De waarheid was hier dus: een vriendelijkheid, tevens een klacht om de neergang van de Zuidelijke Nederlanden... Ook in de literatuur was toen reeds het meesterschap overgedragen aan het Noorden; dat werd algemeen erkend. Maar dat betekende niet, dat de Zuidelijke Nederlanden, dat Antwerpen zich onbetuigd liet. Wel verloren de rederijkerskamers met de jaren hun belang, ook hun literaire zwier. Maar er bleef leven, ook op het toneel. Daarvan was het Spel van Alexander de Medicis ghenaempt het Lust-hof van Florencen een uiting geweest. Het feit, dat er zo weinig van is overgebleven, mag intussen als een veeg teken beschouwd worden. |
|