Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
De actualiteit van de Tweede Wereldoorlog in de hedendaagse Nederlandse literatuurGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 186]
| |
een continuum met zoveel literaire teksten over 1914-18. Hier dichtte de Canadese legerarts John McCrae zijn ‘In Flanders' Fields’, dat een halve eeuw later gepasticheerd werd door Hugo Claus in zíjn ‘In Flanders Fields’, waar staat dat, nu de Engelse veteranen schaarser worden en de baten van de toeristische commercie rond de kerkhoven en de darmen van de dood achteruitgaan, de mercantiele boeren alsmaar dichter tegen de zandzakken rijden met hun maaldorsers en hier een ‘dodenprei kweken die alle markten tart’. Een dankbaarder locatie voor deze lezing was ternauwernood denkbaar. Vooraf nog even twee dingen. Vooreerst dit: ik heb tot dusver voorzichtig gesproken over een oorlogsgegeven en niet over een oorlogsthema. De oorlog kan immers als realistisch verwijzingsgegeven in een tekst voorkomen zonder dat hij daarom thema wordt, en omgekeerd kan de oorlog thema zijn zonder dat hij in de vokabelen aan de oppervlakte verschijnt. Dat lijkt me het opvallendst in de talrijke boeken die Ivo Michiels al over de oorlog geschreven heeft, en eigenlijk ook niét over de oorlog. Mocht men u vragen: Waarover gaan al die boeken van Michiels?, antwoord gerust: Over de oorlog. U hebt altijd gelijk. De kwestie is echter: hoe? Over wat voor oorlog? Is de Tweede Wereldoorlog in zijn eerste teksten nog historisch-anekdotisch herkenbaar, dan is hij dat niet meer in Ikjes sprokkelen en nog minder in de alsmaar abstrakter wordende eerste drie delen van de Alfa-cyclus, om weer wat herkenbaarder geprofileerd te worden in het laatste deel Dixi(t). En waar gaan Het behouden huis, De tranen der acacia's en De donkere kamer van Damocles van Willem-Frederik Hermans eigenlijk over? Over de oorlog? Zeker, maar op diepteniveau zeker ook en méér over de chaos van de werkelijkheid en over de ongrijpbaarheid daarvan, bij voorbeeld in een mislukte foto. En handelt De aanslag van Harry Mulisch niet over Tijd en Schuld met hoofdletters? Zoals dat ook het geval is in De vermaledijde vaders? En is de oorlog niet zo iets als een banaalanecdotische laag boven zovele andere ertsen in Het verdriet van België? Is De levenden en de doden van André Demedts, nog zo een klassieker van onze oorlogsliteratuur, niet méér boodschap dan relaas? Kan hetzelfde niet gezegd worden van Mijn kleine oorlog van Louis-Paul Boon, een boek om de mensen een geweten mee te schoppen? En heel recent: ongeveer twee derden van de roman Morgen zingt de Timalia van Irina van Goeree vertellen over de oorlog in en rond Antwerpen, maar het thema van het boek heeft te maken met een ander soort bevrijding dan die door de geallieerden in september 1944. | |
[pagina 187]
| |
Vooraf moet ik ook nog zeggen dat ik me in dit korte bestek niet kan bezig houden met aanzienlijke nuance-verschillen in de verwerking van het oorlogsgegeven in Nederland en in Vlaanderen. Dit is stof voor een meer gedetailleerd verhaal. Het intellektuele interesse voor de Tweede Wereldoorlog ligt zonder meer voor de hand. Is de oorlog een universeel thema dat de mensen onvermijdelijk verregaand bezig houdt, zoals Hubert Lampo suggereerde naar aanleiding van de publicatie van zijn recente roman De eerste sneeuw van het jaar, die bijna aan zijn vijfde druk toe is, dan is de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder toch hét litteken van deze eeuw. Potsdam en Yalta zijn onvergelijkbaar belangrijker geweest dan Wenen en Versailles. Ton Anbeek, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde in Leiden, schrijft zijn geschiedenis van de Nederlandse roman tussen 1945 en 1960 gewoon onder de titel: Na de oorlog. Kijk naar de wereldkaart: de huidige geografie van de wereld is een gevolg van Wereldoorlog II, zeker in Europa, dat gewoon door elkaar werd geschud en gekliefd. De twee Duitslanden en Berlijn, de Berlijnse Muur, de hertekening van de Poolse kaart naar het Westen toe waarbij Warschau helemaal excentrisch kwam te liggen en Lublin bijna in Rusland, de Oder-Neisse-Linie, de Oost-West-relaties, de oprichting van de Nato en het Warschaupakt, de twee blokken die nu zouden willen gaan ontdooien: allemaal staatkundige en geopolitieke uitvloeisels van de afloop van 1945. Om de zoveel jaar zal een Amerikaans president aan de Berlijnse Muur achter een scherm van kogelvrij glas komen uitroepen: ‘Ich bin ein Berliner!’, of: ‘Mister Gorbatchov, open this gate!’. Dit jaar rijdt de Ronde van Frankrijk van de Gedächtniskirche naar de Arc de Triomphe. Ter illustratie van dat overweldigende belang van de oorlog als scharnier van de eeuw zou ik de Nobelprijs voor Literatuur van Winston Churchill kunnen vermelden. Churchill kreeg die prijs in 1953 voor de zes volumes van zijn memoires over The Second World War: hét topevenement van de eeuw wordt erin verhaald door een man die het van in de eerste loge had meegemaakt en die bovendien over een niet onaardig stijlgevoel bleek te beschikken. Van Churchill over de memoires van Charles de Gaulle tot de huidige oorlogsdagboekenrage loopt een continuë lijn van pogingen om een verschrikkelijk verleden tussen de Kristalnacht en Hirosjima in geschrifte te bezweren en uit te drijven. Het literaire interesse voor de Tweede Wereldoorlog is zeker niet specifiek voor de jaren '80. De ‘Vergangenheitsbewältigung’ is, overigens in alle Europese literaturen, al aan de gang vanaf 1945. Dat is ook zo in onze literatuur. Een generatie auteurs die het als volwassene heeft | |
[pagina 188]
| |
meegemaakt, komt eerst aan het woord: Marcel Matthijs, Valère Depauw, Willem Putman, Frans van Isacker, Louis-Paul Boon, Gerard Walschap, Ernest Claes, Gaston Duribreux, Paul Lebeau, André Demedts, Willem-Frederik Hermans, Simon Vestdijk, Theun de Vries. Een tussengeneratie vormen Piet van Aken, Ivo Michiels, Hubert Lampo die de oorlog als jong-volwassene meemaakten. Daarna komt de generatie Harry Mulisch, Louis Ferron, Jeroen Brouwers, Hugo Claus, Marc Andries, Fernand Auwera, Willy Spillebeen, Monika van Paemel, Jan-Emiel Daele, Ludo Abicht, die in de oorlog pubers en adolescenten waren en die zich vragen gaan stellen over wat hun vaders in de oorlog hebben uitgericht. Zij schijnen nu bewust te willen maken wat hun jonge oren toen vaag opgevangen hebben. Een nog jonger generatie is die van Frans Kellendonk en van de Limburger Rudi Hermans, geboren in 1953, die nu ook al in een roman De duivel waarschijnlijk van 1985 schrijft over het oorlogsverleden van zijn overleden vader, die tussen 1940 en 1945 zelf puber moet geweest zijn. Kortom, het interesse voor de Tweede Wereldoorlog is een continuum, dat is onloochenbaar. Rond 1965 is er al een Hitler-Welle geweest in historische en fictionele geschriften. Hoe ruim en hoe diep verspreid de vertrouwdheid met de oorlog als historisch gebeuren geweest is in 1965 en nu is in 1987, is moeilijk in te schatten. De ontnuchterende enquête onder Franse adolescenten, verfilmd in de jaren 1950 onder de titel Hitler? connais pas, zou eens moeten overgedaan worden, nu wij de laatste jaren in alle media overstelpt zijn geworden met bijprodukten van de herdenkingsrage. De Nederlanders hebben de hongerwinter van 1944-45 herdacht en Harry Mulisch heeft daar zijn bestseller De aanslag aan opgehangen. Nederland heeft ook de deportatie van zoveel Joden gecommemoreerd met evident méér respons in de media dan dat in België is gebeurd. Die verschrikkelijke dingen liggen emotioneel nog niet zo ver af en worden door herdenkingen in de gemoederen en het geheugen geactiveerd. De redenen voor de tientallen drukken en de 400.000 exemplaren van Het bittere kruid van Marga Minco moeten wel heel diep zitten. Al is het collectieve schuldgevoel ten opzichte van de Joden intussen wel gemilderd. Ivo Michiels, bij voorbeeld, heeft het met humane grootmoedigheid gesublimeerd in het boek Dixi(t), het laatste deel van zijn Alfa-cyclus. De oorlog heeft een groot impact gehad op de thematiek en het engagement van het Duitse Dokumententheater, dat ook bij ons veelvuldig gespeeld werd. Na de oorlogsdébâcle deed zich in de Bondsrepu- | |
[pagina 189]
| |
bliek een restauratie van de oude liberaal-kapitalistische samenleving voor. Het Wirtschaftswunder en de nieuwe welstand verdrongen het oorlogstrauma en de schandvlek van het Nazisme. In de jaren 1960 werd het oorlogstrauma echter geactiveerd door spectaculaire processen als het Eichmannproces in 1961 in Tel Aviv, waar Harry Mulisch zijn Zaak 40/61 over zal schrijven, en het Auschwitzproces in 1964 in Frankfurt. Zo werden het oorlogsverleden en het nieuwe, welvarende maatschappelijke model brutaal geconfronteerd door Peter Weiss in het stuk Die Ermittlung over ex-Nazi's die dankzij het algemene verdringingsproces opgeklommen zijn tot economische sleutelposities. De andere belangrijkste documentaire drama's grepen eveneens naar het oorlogstrauma terug, zoals Der Stellvertreter van Rolf Hochhuth over de houding van Pius XII ten opzichte van de uitroeiingskampen, en zijn ander protokolstuk Soldaten over Churchill's aandeel in de moord op de Poolse generaal Sikorski. In de DDR schreef Rolf Schneider het documentaire ‘Lehrstück’ Prozess in Nürnberg. En wat zijn het absurdisme en de daarmee nauw verwante antiutopische of negatief-utopische literatuur tot op onze dag niet verschuldigd aan de destabiliserende waanzin van de Tweede Wereldoorlog? George Orwell schrijft zijn 1984 nog tussen het puin van de bombardementen in Londen. Het metafysisch catastrofisme van Franz Kafka die in de visie van Brecht de concentratiekampen zou voorafgebeeld hebben, vermengt zich met de bitterheid van de oorlogsherinneringen, en tot op vandaag werkt de onttovering door in allerlei varianten van dystopische verbeeldingen, zelfs tot in de science-fiction die er ook haar naïeve technologische utopismen bij heeft ingeschoten. Nog zo een gelukkige utopist als Jules Verne zou ongeloofwaardig zijn na Hirosjima. In een gelijkaardige paniekstemming verzint Jef Geeraerts zijn fantapoliticaverhalen, aangedreven door zijn paranoïde onvrede met de militarisering en overbewapening van deze planeet in een explosief klimaat van gewapende vrede. Al in 1974 projecteerde Geeraerts een ondergangsfantasma in België anno 1984: na een militaire staatsgreep en een nucleair cataclysme blijkt de Big Brother van Orwell hier in België doodgewoon te zijn voorbijgestreefd. En het is allemaal de schuld van Tindemans en de C.I.A. De herdenkingsplechtigheden in het begin van de jaren '80 hebben de literaire verwerking van het oorlogsgegeven vanzelfsprekend sterk gestimuleerd. 40 jaar na het beëindigen van de oorlog herdenken staatshoofden en regeringsleiders van verschillende Nato-Landen D-day op het Normandische strand, waarop het betwiste bezoek van Reagan aan het | |
[pagina 190]
| |
militaire kerkhof in Bittburg gevolgd is. Het jaar daarop wordt het sluiten der concentratiekampen herdacht. De media begeleiden en versterken dat allemaal met vakkundig gedruis. In de lente van 1985 lagen er in Nederland 350 verschillende nietfictionele boeken op de markt die allemaal de Tweede Wereldoorlog en 40 jaar vrede herdachten. De drievoudige TV-serie van Maurice De Wilde over De nieuwe orde, De collaboratie en Het verzet heeft het oorlogsthema bij ons zeker wedergeactualiseerd, al is het ook hier niet makkelijk uit te maken of die TV-series nu een gevolg zijn geweest van ons interesse voor de oorlog, of een oorzaak van nog meer en nog levendiger interesse, of een begeleidingsverschijnsel van een algemeen klimaat, of dat allemaal tegelijk. In elk geval filmt een BRT-ploeg op dit ogenblik alweer een geromanceerde serie over de oorlog die in de herfst op het scherm moet komen. Op 8 juni van dit jaar werd de twintig jaar oude film van Hugo Claus over het Von Rundstedt-offensief, De vijanden, op de BRT-TV nog maar eens getoond. Ik constateer dat na al de publicaties van onze historici en navorsings-centra de laatste drie jaar plots weer drie boeken over Leopold III verschenen, in het Engels en in de beide landstalen, waar een recensent in de krant maar weer eens bij aanstipt dat een jeugdig publiek daar heel wat bij op kan steken. Tussen 1945 en 1977 werden in Nederland maar 5 films over de Tweede Wereldoorlog gemaakt, waaronder Pastorale 1943 naar de roman van Vestdijk, maar na 1981 zijn er al weer 5 waaronder De aanslag van Fons Rademakers. Die film ging begin 1986 in Amsterdam in première in aanwezigheid van koningin Beatrix en werd een jaar later met de Oscar voor de beste buitenlandse film bekroond. Dat kunnen toch allemaal geen coïncidenties zijn? De meest verbijsterende serie over de holocaust die ooit in de TV werd vertoond, is de documentaire Shoah van de Franse journalist Claude Lanzmann, die een jaar geleden op verschillende netten in Amerika en Europa te zien was, ook op de Westduitse. Shoah is het Hebreeuwse woord voor katastrofe. Die documentaire van negen en een half uur, die alleen bestaat uit interviews over de ghetto's en de kampen zonder één enkel beeld van een kamp aan de binnenkant, verscheen natuurlijk ook als tekstboek met een voorwoord van Simone de Beauvoir. De film stelt uren lang een verschrikkelijke vraag: hoe was dat in godsnaam mogelijk? De ‘faction’ van Shoah blijkt nog horribeler te zijn dan de ‘fiction’ van de Amerikaanse Holocaust-serie. | |
[pagina 191]
| |
Kwatongen zouden kunnen beweren dat de twee meest verkochte Nederlandstalige romans van de laatste jaren, De aanslag en Het verdriet van België, naar die herdenkingsrage toe zijn geschreven, maar in 1981 publiceerde Theun de Vries Het meisje met het rode haar, dat onder een andere naam in De aanslag meespeelt, en in 1982, het jaar van de eerste publicatie van De aanslag, verschenen in Nederland nog drie romans over de collaboratie, en bij ons rond die tijd De varkensput van Willy Spillebeen, Het tijdeloze verzet van Jef Smeyers, Het zonnerad van Herman Vos, verhalen van Greta Seghers, romans van André de Ké, Staf van Driessche, Clem Schouwenaars, Jozef Deleu, Jet Jorssen, Emile Degelin, enzovoort. Nog eens: zijn dat coïncidenties of allemaal teksten met journalistieke verjaardagsbedoelingen? Zou Willem-Frederik Hermans, die zoals u weet altijd gelijk heeft, ook hier gelijk krijgen? Heeft hij niet gezegd: ‘De Nederlandse literatuur kent maar twee thema's, de school en de oorlog’? Zeg maar: Maarten 't Hart en W.F. Hermans? De spectaculaire hausse in de dagboekenliteratuur over de tweede wereldoorlog is een niet te miskennen teken. Het dagboek van Anne Frank blijft het meest vertaalde boek uit de Nederlandse literatuur. Amsterdam herdacht haar met een tentoonstelling en een paar navrante toespraken, en in het verlengde van de commemoratierage publiceert Miep Gies, die in Het Achterhuis Miep Van Santen heet, haar succesrijke Herinneringen aan Anne Frank. Het Jodinnetje uit het achterhuis beleeft 40 jaar na de feiten in elk geval een opmerkelijke revival. Zo brengt Querido in 1987 een veertig jaar oud boekje van de nu vierennegentigjarige Abel J. Herzberg, Amor fati. Zeven opstellen over Bergen-Belsen, opnieuw op de markt, met aangrijpende beelden uit het kamp, zowel van de slachtoffers als van hun beulen. En dezelfde uitgever brengt na 40 jaar een herdruk van de ongekuiste originele versie van L.P. Boon, Mijn kleine oorlog, waar Willem Elsschot in 1946 al zo enthousiast over deed. Echt symptomatisch voor het sterk verhoogde interesse in de jaren 1980 is wat gebeurde met de dagboeken van Etty Hillesum. Als gevangene in het doorgangslager Westerbork vanaf 1942 en later in Auschwitz, waar zij op 30 november 1943 stierf, liet zij uitgebreide dagboeken na, die ongeveer 40 jaar na haar dood in Nederland gepubliceerd werden en bijna onmiddellijk daarna in het Duits vertaald en uitgegeven onder de titel Das denkende Herz der Baracke. Het dagboek uit Bergen-Belsen van Renata Laqueur, door Querido al in 1965 uitgege- | |
[pagina 192]
| |
ven, wordt in 1983 eveneens op de Duitse markt gebracht, terwijl het Klein in memoriam van het Joodse meisje Evelien van Leeuwen een jaar na zijn eerste druk in Nederland ook al in het Duits in 1984 beschikbaar was. In het begin van de jaren '80, toen er op de Frankfurter Buchmesse een speciale zaal voor teksten over het Derde Rijk was voorbehouden, was de Duitse boekenmarkt bijna neurotisch gevoelig voor de holocaust. In Nederlandse media wordt op dit ogenblik van een ‘bescheiden Ernst Jünger-Welle’ gesproken. Zijn Parijs dagboek uit 1941-43 werd zopas bij de Arbeiderspers uitgegeven, Klett-Cotta publiceerde de twee delen van zijn Strahlungen en Gallimard de Entretiens avec Ernst Jünger van Julien Hervier. Jünger fungeert in ons klimaat van opgeheven verdringing en verontschuldiging als een soort test-case: die officier van de Wehrmacht zat fout én goed, omdat hij zich diep schaamde over de misdaden van de Nazi-praktijk. Het actuele interesse voor de oorlog wordt zeker ook gestimuleerd door het bewustzijn van een bedreiging door een wereldramp die wij ons niet anders dan nucleair en ‘totaal’ kunnen inbeelden. Precies wegens de nucleaire finale van de Tweede Wereldoorlog leven wij met een oorlogsbeeld als een absurde en bijna ondenkbare verschrikking. In haar column in Vrij Nederland sprak Tamar een maand geleden warempel van een ‘grote vredesvermoeidheid’ die zich in de jaren tachtig van de twintigste eeuw aftekende in West-Europa. ‘Het nucleaire wapen had in dit deel van de wereld reeds meer dan veertig jaar een oorlog onmogelijk gemaakt’, zei ze sarcastisch. Maar in alle ernst, dat kan ook een reden zijn waarom wij willens nillens onze herinneringen aan de oorlog wakker houden, op het moment zelf dat de mensheid Star Wars voorbereidt om Star Wars te vermijden, met een cynische variante op het Latijnse spreekwoord: Si vis pacem, para bellum. Wij zouden tegenwoordig liever zeggen: als je vrede wil, herinner je de oorlog. Si vis pacem, memento belli. In de literatuur was het respons de zogenaamde post-catastrophy novel in de trant van de sensatiefilm The Day After, of, literair, van de Amerikaanse bestseller van Whitley Strieber en James W. Kunetka, Warday. Dergelijke verhalen handelen meestal over 's anderendaags, m.a.w. over de dag na de eerste nuclaire oorlog. Die romans hebben een cynische bijsmaak, zoals in de gekende ‘sick joke’ over de twee apen die de atoomkatastrofe overleefd hebben en, op de knoken van hun verschroeide boom gehurkt, mekaar in de witverschrikte ogen kijken en zich afvragen: ‘Wel, beginnen we nog eens opnieuw?’. | |
[pagina 193]
| |
Zo handelt De aanslag van Harry Mulisch over de hongerwinter, jawel, maar veel meer nog over de nasleep van de oorlog. De na-oorlog blijkt een rits van gewapende conflikten te hebben voortgebracht: Korea in 1952, Hongarije in 1985, Viëtnam in 1966, en die roman over de permanente oorlog culmineert in de anti-rakettendemonstratie in Amsterdam in 1981. De roman van Loeki Zvonik, De eerbied en de angst van Uri en Ima Bosch hoort ook thuis in dat klimaat van ontzetting in het aanschijn van een onvermijdelijke ‘Enlösung’: Hirosjima - Eurosjima-Universjima. Andere specimens van apocalyptische fictie in onze recente literatuur schreven Julien van Remoortere, Gust van Brussel, Hugo Raes, Aster Berkhof, Henri van Daele en Georges Adé. Het internationaal meest succesrijke kinderboek van de laatste jaren is Het Vredesboek van Bernard Benson, ook in het Nederlands een bestseller, waarin een jongetje de Machtigen der Aarde bezweert om niet langer een oorlog voor te bereiden met nucleaire tuigen. Een paar jaar geleden scoorde de popgroep ‘Doe maar’ de hit van het jaar in Nederland met het lied Totdat de bom valt. Een belangrijke aandrijving van onze haast obsessionele preoccupatie met de oorlog is het algemene klimaat van onrust en onveiligheid, van agressie en terreur over bijna de hele planeet. Waar kun je eigenlijk helemaal gerust nog een vliegtuig nemen? Vorige week zei een generaalmajoor van het Belgische leger mij nog: ‘Ik ga met vakantie naar Cyprus en heb mijn Griekse collega uit de Nato gebeld om hem te vragen: Begin daar volgende maand nu niet weer tegen de Turken’. ‘Het verschijnsel oorlog is terug in de belangstelling omdat het terug is in de kring der mogelijkheden. Zoals geweld terug is en vooral angst en dreiging’, aldus de Nederlandse historicus W.L. Brugsma in een recent gesprek met Harry Mulisch. Het internationaal terrorisme accentueert het klimaat van permanente oorlog, en men kan zich afvragen welke rol de beeldmedia spelen in de dialektiek van de escalatie van de terreur: hoe meer covering door de media, des te meer terreur, blijkbaar, bijzover dat terreur door de TVbeelden gebanaliseerd wordt tot show en wij alleen nog even opschrikken bij nog meer terreur. Méér oog om méér tand, dat blijkt de mediavariante van de bijbelse wet der vergelding. Allicht hebt u er ook niets van gemerkt, maar 1986 was het Internationale jaar van de Vrede, een jaar gekenmerkt door 36 gewapende conflikten, waaronder zelfs een vergeten oorlog die stilaan de proporties aanneemt van die goeie ouwe langdurige oorlogen in onze geschiedenisboe- | |
[pagina 194]
| |
ken. De verkoop van wapens aan Derde Wereld-landen heeft nooit zó gefloreerd als in het Jaar van de Vrede. Tekenend was ook de speciale aflevering van Newsweek begin 1986, met een terugblik op 1985, het jaar van de vliegtuigkapingen: de cover toont praktisch niets anders dan vuur en bloed. Het alomaanwezige woord oorlog begint vreemde bijbetekenissen te krijgen. De Amerikanen noemden hun represailles tegen Lybië ‘a new kind of war’. Het ‘Strategic Defense Initiative’, een strategisch verdedigingsschild in de ruimte, noemen wij merkwaardig genoeg Star Wars, Sterrenkrijg. De befaamde Nederlandse voetbaltrainer Rinus Michels zal in de geschiedenis van het totaalvoetbal geboekstaafd blijven met zijn uitspraak: ‘Voetbal is oorlog’. De Nederlandse directeur van het Amerikaanse adviesbureau McKinsey zegt in een interview met Vrij Nederland: ‘Ondernemen is oorlog’. Op 26 juni lees ik in De Standaard een bericht onder de titel: ‘Oorlog onder de gordel’, maar dat was onschuldiger dan ik dacht: het ging om publiciteitscampagnes van rivaliserende producenten van herenondergoed. Het huidige interesse vooral bij jongeren, aldus Marga Minco, die recent ook nog het oorlogsverhaal De val en nog een boekenweekgeschenk over de oorlog publiceerde, komt voort uit een behoefte aan kennis, die niet langer verdrongen hoeft te worden zoals in de eerste jaren na 1945. Wij hebben ons daar over ingehouden, zegt ze, maar nu voelen wij, die getuigen waren, ons ertoe verplicht om aan de tweede en derde generatie uit te leggen hoe het geweest is. Na vier decenniën lijkt de last van herinnering en geweten ook zó te zijn verlicht dat sommigen uit het milieu van de collaboratie de behoefte voelen om hun politiek geloof en gedrag te verklaren en zelfs te rechtvaardigen. Theun de Vries, naar wiens boek de verzetsfilm Het meisje met het rode haar werd gemaakt, zei in de week van de première van de film De aanslag in februari 1986: ‘We hebben een generatie gehad, die zich van het onderwerp afzette. Als gevolg van deze verdringing en de onwil er over te praten, groeide het verlangen bij de jongste generatie te weten hoe het eigenlijk allemaal zat’. Mein Kampf zal binnenkort in het Hebreeuws vertaald worden om te voldoen aan de vraag van Israëlische jongeren die willen weten. Het verlangen om te weten bij jeugdigen van verschillende leeftijdscategorieën blijkt verder uit het blijvende succes in het literatuuronderwijs van het overigens ook al voor de TV bewerkte Wierook en tranen van Ward Ruyslinck en van Het bittere kruid, zoals nu ook van De aanslag, dat ook op school populair blijkt te zijn. Een recente bundeling | |
[pagina 195]
| |
van Vlaamse verhalen over de Tweede Wereldoorlog van Piet van Aken en Jan Walravens tot Axel Bouts en André Janssens wordt door de uitgeverij Hadewijch aangeprezen als ‘bij uitstek geschikt voor schoolgebruik’. Bezetting, collaboratie, verzet, bevrijding en repressie, kortom grijs en wit en zwart werden ook geïntegreerd in onze kinder- en jeugdliteratuur. Julien van Remoortere, bij voorbeeld, vertelde Zwart en wit van Walschap als het ware door aan kinderen in een Lannoo-Juniorboek De verliezers, en Jessie Marijn rakelde vorig jaar in Zand in de ogen de bezettingstijd op ten gerieve van weetgierige lezertjes. De niet-meer-naïeve kinderliteratuur heeft de collaborateur en de SS-er ingelijfd, evengoed als de Palestijn, de guerillero en de homofiel. Ook in de literatuur zijn er geen kinderen meer. Stripverhalen worden allang niet meer uitsluitend voor kinderen getekend. De strip van de naar Amerika uitgeweken Poolse Jood Art Spiegelman, Maus, werd zopas in het Nederlands vertaald: Spiegelman vertelt in het tekenverhaal het leven van zijn vader Vladek in Polen vóór en tijdens de oorlog. Dat verhaal eindigt met een deportatie naar Auschwitz. Joden worden als muizen getekend, Duitsers als katten, Polen als varkens en Amerikanen als honden. Het tweede deel, dat over een jaar of drie verschijnt, zal Mauschwitz heten. In de opvallend drukke belangstelling die de Duitse TV-stations tegenwoordig voor de Nazi-tijd aan de dag leggen, lijken de drie factoren die het interesse overal in Europa, maar in het bijzonder in de Bondsrepubliek conditioneren, samen te lopen. Die drie factoren zijn: de slinkende verdringingslast, het gelenigde collektieve schuldbewustzijn en een niet meer door schuld bezwaard verlangen om te weten, vooral bij de derde generatie die vaag iets weet van horen zeggen. Tijdens de week van 13 tot 19 juni jongstleden telde ik op de drie Westduitse stations drie uur en twintig minuten zendtijd in verband met de Tweede Wereldoorlog, en tijdens de week van 20 tot 26 juni zelfs tien uur en veertig minuten, met daaronder een serie over Duitslands geschiedenis sinds de jaren '30 die maar wordt heruitgezonden en heruitgezonden, kennelijk voorbij de zelfbeschuldiging en het masochisme. Zopas zijn twee studies verschenen over de rol die het autobedrijf Daimler-Benz speelde in de gloriedagen van het Derde Rijk; daarbij is een geschiedenis die in opdracht van het autoconcern zelf werd geschreven. | |
[pagina 196]
| |
In een Engelse én een Amerikaanse editie verscheen al een gefingeerde reconstructie van de korte periode die de jonge Adolf Hitler in Groot-Britannië doorbracht: het boek heet Young Adolf en is van Beryl Bainbridge; allicht staat ons een vertaling daarvan te wachten. Ook in de geschiedenis van de Kerk is de tijd nu rijp voor de zaligverklaringen van Maximilian Kolbe en Edith Stein, waarvan het laatste geval mentaliteitshistorisch biezonder signifikant is: een Duitse Jodin, tot het Katholicisme bekeerd, Carmelietes geworden en in een concentratiekamp omgekomen. Dat alles merkwaardig genoeg afgerond met het vreemde bezoek van Kurt Waldheim aan het Vaticaan. De namen die de actualiteit van de laatste weken in Europa domineren, zijn overigens: Kurt Waldheim, Beate Klarsfeld, Klaus Barbie. Proces-journalisten, die als gieren op het geding-Barbie in Lyon neerstreken en daarover bladzijdenlange rapporten schreven, klagen nu de exploitatie van dat spektakel-proces in de media aan. Er ging geen dag voorbij of in de lounges van de chicste hotels in Lyon werd weer een nieuw boek over de misdaden van het nazisme voorgesteld, en elke dag werd door ten minste één Frans TV-station een film uitgezonden over de wreedheden van het nazisme met Barbie als exponent daarvan. Als u een gekruiste check van 690 frank stuurt naar een bepaald adres in Roeselare, krijgt u, in het Nederlands, een boek thuis besteld over Het Dossier Barbie. Het Vierde Reich met alles daarin wat u nog niet wist, o.m. over Barbie's connecties met de C.I.A. die hem hielp ontsnappen. Nog kort een woord over de aanwezigheid van het oorlogsgegeven in onze dramateksten en in onze poëzie. Veel markant oorspronkelijk toneelwerk over de Tweede Wereldoorlog hebben wij eigenlijk niet, en specimens van het vermelde Dokumententheater ook niet, maar ik zou teksten kunnen vermelden van auteurs als Tone Brulin, Jan Christiaens, Frank Liedel. Eddy Asselberghs en Staf Knops verwerkten de oorlog zelfs in musicals. Veel belangrijker zijn onze dichters, die ik oproep als een laatste voorbeeld van het continuum van teksten: in Vlaanderen tijdens de oorlog al Marcel Coole en Bert Decorte met de Ballade van het witte brood, na de oorlog Remy C. Van de Kerckhove, Herwig Hensen, Jan van Nijlen, Marcel Beerten, Anton van Wilderode, Hubert van Herreweghen en Karel Jonckheere met stilaan in tal van bloemlezingen gecanoniseerde gedichten; in Nederland de clandestiene verzetspoëzie, waaronder Het nieuw Geuzenliedboek en het bekende gedicht De achttien doden van Jan Campert, dat bovendien de start is geworden van de uitgeverij De Bezige Bij, verder poëzie van Martinus Nijhoff, Adriaan Roland Holst, J.C. Bloem, Simon Vestdijk, Ed Hoornik, Leo Vroman | |
[pagina 197]
| |
tot en met Gerrit Kouwenaar - te veel, te waardevol en te aangrijpend om ze hier in een opsomming, als in een dodenappèl af te doen.
Mijnheer de voorzitter, Dames en heren,
In de jongste dichtbundel van J. Bernlef, Wolfstoon, staat een gedicht met de intrigerende titel: ‘Es gibt keine Geschichte’. Het vertelt over een overlevende van de nazi-kampen die jaren later opnieuw een bezoek brengt aan de plaats van de verdelging van zoveel levens. De titel ‘Es gibt keine Geschichte’ suggereert dat zoveel dood nooit meer overgaat en in het geheugen van de mensheid moet beklijven. Die tijd van zoveel doden is niet voorbij, maar leeft voort in de herinnering. Het is goed dat wij ons de Tweede Wereldoorlog blijven herinneren, erover blijven spreken en schrijven, om aldus zo mogelijk een derde te vermijden. Eigenlijk bezweren wij daarmee de homo bellans als zodanig, het oorlogvoerende beest in de mens, dat maar niet wil afsterven en altijd duivelser instrumenten en motieven vindt om zich alsmaar brutaler uit te leven, met als ultiem risico de uitroeiing van de soort. Op het proces te Lyon is in de akte van beschuldiging de term ‘misdaden tegen de mensheid’ gevallen. De oorlog genereert talloze boeken, misschien kunnen boeken over de oorlog de vrede genereren. Zolang wij over de Tweede Wereldoorlog blijven schrijven, kunnen wij hopelijk de derde tegenhouden. En inmiddels kan de vrede misschien eindelijk uitbreken. |
|