| |
| |
| |
Vergaderingen van 19 februari 1986
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Deschamps, voorzitter, De Belser, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Moors, Van Elslander, Leys, Decorte, Coupé, Goossens, Couvreur, Keersmaekers, De Paepe, Willemyns en Geerts, leden;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Lissens, mevrouw Deprez, de heren Hadermann, Van Herreweghen, mevrouw Rosseels en de heer Janssens, leden;
de heer Rombauts, binnenlands erelid.
| |
Agenda
In memoriam P.J. Meertens, buitenlands erelid
door J. Deschamps
Voorzitter van de Academie
Op 28 oktober 1985 overleed op 86-jarige leeftijd Dr. Pieter Jacobus Meertens, die op 16 maart 1960 ter vervanging van Prof. Dr. Gerard Brom tot buitenlands erelid van onze Academie verkozen. Met hem ontviel ons een veelzijdig medelid, die als literair-historicus, dialectoloog, naamkundige, volkskundige en sociaal-historicus boeken en bijdragen van blijvende waarde heeft geschreven. Vele van zijn publikaties hebben betrekking op Zeeland, zijn geboortestreek, die hij jong heeft verlaten, maar tot zijn levenseinde trouw heeft gediend.
P.J. Meertens werd op 6 september 1899 in Middelburg geboren. Van 1913 tot 1919 doorliep hij het gymnasium van zijn vaderstad. Van 1919 tot 1924 studeerde hij Nederlandse letteren aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. In 1925 en 1926 was hij eerst leraar aan de HBS in Woerden, daarna leraar aan het gymnasium in Doetinchem. Van 1926 tot 1930 was hij verbonden aan de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht. Op 1 juli 1930 trad hij in dienst van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam als secretaris- | |
| |
penningmeester van de Dialectencommissie. In 1934 werd hij eveneens secretaris-penningmeester van de Volkskundecommissie. In 1943 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit te Utrecht bij Prof. Dr. C.G.N. de Vooys op een lijvige dissertatie, getiteld Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw, waarin hij niet alleen, zoals de titel aangeeft, de letterkunde, maar ook het onderwijs, de wetenschap en de kunst behandelde. In 1948 werd hij ook secretaris-penningmeester van de Naamkundecommissie. In hetzelfde jaar werden de Dialecten-, de Volkskunde- en de Naamkundecommissie in de Centrale Commissie voor het Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen samengevoegd. In 1950 werd P.J. Meertens benoemd tot directeur van de bureaus, horend bij de bovengenoemde commissies. Wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd trad hij op 30 september 1965 af als secretaris-penningmeester van de voormelde commissies en als directeur van de voornoemde bureaus. In 1975 werd hij op 75-jarige leeftijd door een beroerte getroffen. De laatste tien jaren van zijn leven bracht hij, zwaar gehandicapt, maar moedig zijn lot dragend, in het Zonnehuis in Amstelveen door.
Als literair-historicus schreef P.J. Meertens, behalve zijn proefschrift, een aantal bijdragen, waarvan we vermelden Pieter van Gelre, een Thools dichter uit de zeventiende eeuw (1936), Jacob en Johanna Hobius, twee Brouwershavense dichters (1942), De Groot en Heinsius en hun Zeeuwse vrienden (1950), De boer in de literatuur en de beeldende kunst (1951), Het culturele leven in Vlissingen in de tijd van Betje Wolff (1955), Mr. Johan Moorman, een Hulsters dichter (1956), De Walcherse Arkadia (1956), Cats als Zeeuw (1962), Multatuli in Zeeland (1965), Bloei, inzinking en opleving, letterkundig leven in Zeeland (1970) en Henriëtte Roland Holst (1970). Als dusdanig gaf hij nog Het esbattement van den appelboom (1965) en Een esbattement ter ere van keizer Karel V (1967) uit; publiceerde hij, meestal met anderen, facsimile-edities van Een nieu Liedt-boeck, genaemt Den Druyuentros der Amoureusheyt (1929), de Nederlandtsche gedenck-clanck van Adriaen Valerius (1942) en de Zeevsche nachtegael (1982), en bezorgde hij, weer meestal met anderen, de bloemlezingen De lof van den boer. De boer in de Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde van de middeleeuwen tot heden (1942), Mr. Johan de Brune, bancket-werk van goede gedachten (1943) en Van De Dene tot Luiken. Bloemlezing uit de Noord- en Zuid-Nederlandse emblemata-literatuur der 16de en 17de eeuw (1956).
Na zijn benoeming tot secretaris-penningmeester van de Dialectencommissie legde P.J. Meertens, ofschoon literair-historicus van oplei- | |
| |
ding, zich eveneens op de studie van de Nederlandse dialecten toe. Op dialectologisch gebied publiceerde hij een groot aantal bijdragen, waarvan we slechts vermelden Het Vlaamsche karakter van de Zeeuwsche dialecten (1937), Vlaamse invloed op de Zeeuwse woordenschat (1944), De taal van Utrecht (1950), Dialectologie en literatuur (1950), De plaats van het Zeeuws onder de Nederlandse dialecten (1951) en Een Middelburgse dialectbrief uit 1795 (1960). Met E. Blancquaert publiceerde hij een Dialectatlas van de Zeeuwse eilanden (1941) en met B. Wander een Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 (1958). Ook werkte hij mee aan de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland (1939-1972).
Als secretaris-penningmeester van de Volkskundecommissie bekwaamde P.J. Meertens zich eveneens in de volkskunde. Op volkskundig gebied publiceerde hij bijdragen als De Zeeuwen (1938), Het heulen: een oud-Zeeuws volksgebruik (1948), Waardering der volkskunde (1960), Een Zeeuwse volkskundige enquête uit 1860 (1961), Geloof en volksleven (1966), Zwerfsagen in Zeeland (1975) en werkte hij mee aan de Volkskunde atlas voor Nederland en Vlaams-België.
Reeds vóór zijn benoeming tot secretaris-penningmeester van de Naamkundecommissie bewoog P.J. Meertens zich op het gebied van de antroponymie en de toponymie blijkens zijn bijdragen Betekenis van de Nederlandse familienamen (1941) en Zeeuwse familienamen van plaatsen veldnamen afgeleid (1944), zijn boek Zeeuwse familienamen (1947) en zijn uitgave, met W. Pee, van Dr. L. Grootaers' en Dr. G.G. Kloeke's systematisch en alfabetisch register van plaatsnamen voor Noord-Nederland, Zuid-Nederland en Fransch-Vlaanderen (1934). Na 1948 publiceerde hij op dit gebied nog, samen met K. Roelandts, Nederlandse familienamen in historisch perspectief (1951) en, samen met W. Moll, Middeleeuwse en moderne straatnaamgeving (1953). Onder zijn redactie verscheen een Nederlands repertorium van familienamen (1963-1977).
Socialisme en christendom waren voor P.J. Meertens volkomen verenigbaar. Hij was zowel een strijdbaar socialist als een overtuigd christen. Als religieus socialist schreef hij een aantal bijdragen over figuren, gebeurtenissen en stromingen uit de maatschappelijke en godsdienstige geschiedenis van Nederland, voornamelijk van Zeeland. Van deze bijdragen vermelden we Saint-Simonisme in Nederland (1925), De oudste geschriften der Zwijndrechtsche nieuwlichters (1925), Johan Willem Vijgeboom, de voorloper der Afscheiding (1934), Eewoud Teelinck, de pampflettist van het Zeeuwsche poëtisme (1936), Godefridus Cornelisz.
| |
| |
Udemans (1936), De jeugd van Gerrit de Clercq (1821-1843) (1944), De opkomst van het socialisme in Middelburg (1961) en Een Middelburgse burgerfamilie uit de negentiende eeuw. Kornelis Baart en zijn dochters (1970). P.J. Meertens werkte ook mee aan de Encyclopedie van Zeeland (1982-1984), het Biografisch lexikon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, deel I (1983) en het Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, deel I (1986). Verder schreef hij tal van boekbesprekingen, mededelingen, in memoriams en jaarverslagen van de commissies, waarvan hij secretaris-penningmeester was. In 1969 telde zijn (onuitgegeven) bibliografie reeds 2000 nummers.
De buitengewone wetenschappelijke verdiensten van P.J. Meertens werden algemeen erkend. Bij zijn zestigste verjaardag werd hem een bundel opstellen over Nederlandse dialectologie aangeboden, getiteld Bijdragen, P.J. Meertens aangeboden op 6 september 1959 bij zijn zestigste verjaardag (= Taal en Tongval, 11, 1959, p. 105-267). In 1960 werd hij tot buitenlands erelid van onze Academie verkozen. In 1964 werd hem de Zeeuwse Prijs voor Kunsten en Wetenschappen voor het jaar 1963 toegekend. In 1966 werd hij tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen benoemd. Op zijn zeventigste verjaardag werd hem een album met naamkundige bijdragen aangeboden, getiteld Feestnummer P.J. Meertens I en II (= Naamkunde, 1, 1969, p. 61-244 en 2, 1970, p. 1-156). Op 6 september 1979, precies op zijn tachtigste verjaardag, werd de naam van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, tot 1969 Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen, gewijzigd in P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, afgekort P.J. Meertens-Instituut. Naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag kwam hij zelf met het voorstel zijn voornaamste Zeeuwse bijdragen, als ultiem geschenk aan zijn geliefde geboortestreek, te herdrukken. Het werd een lijvige bundel, getiteld Meertens over de Zeeuwen, waarin dertig van zijn Zeeuwse opstellen zijn opgenomen. In 1981 zijn tien van zijn bijdragen over de socialistische beweging in Nederland onder de titel In het voetspoor van Henriëtte Roland Holst. Radicalen en religieuze socialisten in Nederland opnieuw uitgegeven. In 1982 werd hij erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een eer die slechts weinigen te beurt valt.
Kenmerkend voor P.J. Meertens waren zijn liefde tot zijn geboortestreek, zijn belangstelling en genegenheid voor Vlaanderen, zijn veelzijdigheid, zijn drang naar kennis, zijn werklust, zijn organisatietalent,
| |
| |
zijn strijdbaar socialisme, samengaande met een diepgewortelde godsdienstigheid. Alleen op zijn liefde tot Zeeland en zijn belangstelling en genegenheid voor Vlaanderen willen we nader ingaan. Hij was een Zeeuw in hart en nieren. In Utrecht en Amsterdam is zijn geliefde Zeeland nooit uit zijn gedachten geweest. Zoals uit de bovengenoemde titels blijkt, handelen tal van zijn geschriften over zijn geboortestreek. In Amsterdam woonde hij in een herenhuis uit 1670 (‘In den ouden Samson’, Prinsengracht 1101), maar sedert 1967 bezat hij ook een achttiende-eeuws huis in Middelburg (‘De spelende leeuw’, Dam 48), waar hij rustig kon werken. Op 15 juli 1981 schonk hij aan de Provinciale Bibliotheek van Zeeland, thans Zeeuwse Bibliotheek, alle op Zeeland betrekking hebbende publikaties, die zich in zijn huis in Middelburg bevonden.
In de slotparagraaf van De Zeeuwen, verschenen in De Nederlandse volkskarakters (1938), schreef hij de ontroerende woorden: ‘Die deze regelen schreef is zelf van ouder tot ouder een Zeeuw, in Zeeland geboren en getogen. Hij heeft zijn land en zijn volk lief als zijn eigen bloed, maar hij kent de zonden en tekortkomingen van zijn volk als wie een kwaal aan eigen lijve heeft geleden. Hieraan meende hij het recht te ontlenen, ook de schaduwzijden van het Zeeuwse volkskarakter naar voren te brengen. Mochten de feiten hem dienaangaande eenmaal in het ongelijk stellen, niets zou hem liever zijn’. En in 1964, 26 jaar later, zei hij in een toespraak, nadat hij de Zeeuwse Prijs voor Kunsten en Wetenschappen in ontvangst had genomen: ‘Wij Zeeuwen in de verstrooiing hebben een grote en duurzame liefde voor het land waar wij geboren en getogen zijn, voor het land waar wij onze eerste opvoeding en ons eerste onderwijs hebben genoten en waar de grondslag is gelegd voor ons later leven en onze latere loopbaan. Het valt mij weleens op dat we vanuit de verte het leven in Zeeland met een nog groter aandacht en een nog grotere liefde volgen dan vele Zeeuwen zelf.’
Vlaanderen, zo dicht bij Zeeland gelegen, droeg hij een warm hart toe en Vlaamse vakgenoten behoorden tot zijn beste vrienden. Door zijn toedoen werkten de drie commissies, waarvan hij secretarispenningmeester was, nauw samen met gelijkaardige lichamen in Vlaanderen. De tijdschriften Taal en Tongval, Mededelingen, later Naamkunde, en Volkskunde waren jarenlang of zijn nog de gemeenschappelijke organen van de drie Amsterdamse commissies en gelijkaardige Vlaamse instituten of verenigingen. Met P.J. Meertens verloor onze Academie een eminent buitenlands erelid. Zij zal zijn nagedachtenis steeds in ere houden. Hij ruste in vrede.
| |
| |
| |
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 15 januari 1986 worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de vaste secretaris
1. Onderscheidingen:
a) | Op voordracht van de ‘Bundesminister des Auswärtigen’ werd aan de heer Goossens ‘das Grosze Verdienstkreuz des Verdienstordens der Bundesrepublik Deutschland’ verleend. Op 5 februari jl. werd hem door de Minister für Wissenschaft und Forschung van het land Nordrhein-Westfalen, mevrouw Brunn, het ordeteken persoonlijk overhandigd. De vaste secretaris heeft collega Goossens uit ons aller naam van harte gefeliciteerd. |
b) | Bij brief van 10 februari jl. liet de heer Ruh het secretariaat weten, dat de Theologische Faculteit van de Universiteit Uppsala hem tot Dr. h.c. heeft benoemd. De brief is pas ingekomen en de vaste secretaris zal onmiddellijk na de vergadering de heer Ruh gelukwensen. |
| |
2. Vertegenwoordiging:
Op 31 januari jl. vertegenwoordigde de heer Deschamps, voorzitter, de Academie op de afscheidsbijeenkomst van Prof. Dr. D.P. Blok als directeur van het P.J. Meertensinstituut.
| |
3. Dankbetuiging:
Bij brief van 30 januari jl. dankte mevrouw Olga Krijtova de Academie voor haar benoeming tot buitenlands erelid.
| |
4. Jubileumfeest 1986:
a) Begrotingsvoorstellen 1986.
De vaste secretaris werd op 6 februari jl. ontvangen door de Heer E. de Ryck, Secretaris-generaal. Deze heeft hem meegedeeld dat de Inspectie van Financiën het in de begrotingsvoorstellen 1986 van de Academie opgenomen bedrag van 1,8 miljoen gehalveerd heeft en maar 0,9 miljoen wil toekennen. Reden: soberheid.
De Secretaris-generaal heeft de vaste secretaris de raad gegeven de begroting van de kosten van de jubileumviering te herzien en bij de Gemeenschapsminister van Cultuur een toelage ten bedrage van 1,2 à 1,3 miljoen te bepleiten. Hij zal het nodige doen om te verkrijgen, dat de
| |
| |
Minister zo spoedig mogelijk de voorzitter en de vaste secretaris ontvangt.
b) Bijzondere postzegel.
Bij brief van 28 januari jl. liet mevrouw P. D'Hondt-Van Opdenbosch, Staatssecretaris voor Posterijen, Telegrafie en Telefonie, de vaste secretaris weten, dat er t.g.v. de 100ste verjaring van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde toch nog een bijzondere postzegel zal worden uitgegeven.
Op 5 februari ontving het secretariaat nadere gegevens betreffende deze aangelegenheid vanwege de Regie der Belgische Posterijen, Directie Filatelie (brief d.d. 3 februari 1986). In dit schrijven vraagt de Directie Filatelie kennis te krijgen van onze wensen betreffende het motief van deze zegel en of er op de zegel een embleem of gebouw dient te worden gereproduceerd.
De toegestane zegel is een zegel van 9 F., blijkbaar zonder toeslag.
De bestuurscommissie zal de bovengenoemde Directie voorstellen op de zegel de gevel van het Academiegebouw, liefst gegraveerd, te laten afbeelden.
| |
Mededelingen en voorstellen van het bestuur
1. Lidmaatschap. Procedure inzake de opvolging.
De vaste secretaris heeft er de aandacht van het bestuur op gevestigd, dat de zetel van de heer Meertens vacant is en dat het ‘In memoriam’ Meertens in de vergadering van 19 februari e.k. zal worden uitgesproken. Volgens het oude reglement, dat nog altijd geldig is, moet deze zetel in de vergadering van 19 maart e.k. vacant worden verklaard. Op dit ogenblik loopt nog de procedure voor de opvolging van de heer Stuiveling en is de zetel van de heer Opperman vacant verklaard (vergadering van 15 januari 1986).
In haar vergadering van 21 maart 1984 heeft de Academie, op voorstel van de heer Leys, evenwel het principe aanvaard geen benoemingsprocedures nog gelijktijdig te laten verlopen, behalve de vacantverklaring.
Het bestuur stelt de vraag of in de vergadering van 19 februari e.k. de opvolgingsprocedure Opperman moet worden voortgezet en in de vergadering van 19 maart e.k. de zetel van de heer Meertens vacant zal worden verklaard. Indien de Academie de in haar vergadering van 21 maart 1984 aanvaarde regeling volgt, kan het gebeuren, dat de heer
| |
| |
Meertens, overleden op 28 oktober 1985, pas begin 1987 wordt vervangen.
Na de bespreking waaraan de heren Goossens, Leys, Keersmaekers, Moors, Decorte en Hoebeke deelnemen, beslist de Academie de procedure te volgen die ze in haar vergadering van 21 maart 1984 heeft goedgekeurd. De zetel van de heer Meertens zal in de vergadering van 19 maart e.k. vacant worden verklaard en vervolgens kan de procedure worden opgeschort.
| |
2. Vertegenwoordiging van de Academie.
Op 6 februari jl. vertegenwoordigde de heer Hoebeke onze Academie op de Academische zitting waarop de 2e aflevering van het tweede deel van het Woordenboek van de Vlaamse dialekten werd voorgesteld.
De zitting had plaats in de Universitaire Club Het Pand te Gent.
| |
Lezing
‘Was Hadewych zo “hysteriek”?’, lezing door de heer De Paepe.
| |
Geheime zitting
1. Lidmaatschap:
a) | Opvolging van wijlen de heer Stuiveling.
De vaste secretaris doet voorlezing van het vertrouwelijk verslag van de vergadering van de commissie belast met het voordragen van twee kandidaten voor de opvolging van wijlen de heer Stuiveling, buitenlands erelid.
Op verzoek van de heer Leys wordt de kandidatuur van de heer G. Droste door de Academie aan de lijst toegevoegd. |
| |
b) | Opvolging van wijlen de heer Opperman.
De samenstelling van de commissie van voordracht voor de opvolging van wijlen de heer Opperman, buitenlands erelid, wordt verdaagd. |
| |
2. Samenstelling van de jury's voor de fondsprijzen 1986.
De jury's voor de fondsprijzen 1986 worden als volgt samengesteld:
a) | voor de Karel Bouryprijs (tijdvak 1982-1985), ten bedrage van 20.000 F.: de heren Van Herreweghen, Louël en Corijn; |
b) | voor de August Beernaertprijs (tijdvak 1984-1985), ten bedrage van 25.000 F.: de heer De Belser, mevrouw Rosseels, de heren De- |
| |
| |
| corte en Keersmaekers; het vijfde lid wordt door de minister benoemd; |
c) | voor de Nestor de Tièreprijs (tijdvak 1984-1985), ten bedrage van 20.000 F.: de heren Decorte, Van Herreweghen en Jonckheere; |
d) | voor de Joris Eeckhoutprijs (tijdvak 1984-1985), ten bedrage van 20.000 F.: de heren Weisgerber en Janssens en mevrouw D'Haen; |
e) | voor de Arthur H. Cornetteprijs (tijdvak 1981-1985), ten bedrage van 50.000 F.: mevrouw D'Haen en de heren Lampo en Bittremieux; |
f) | voor de Leonard Willemsprijs (tijdvak 1984-1985), ten bedrage van 30.000 F.: de heren Van Elslander, Deschamps, De Paepe, Goossens en Gysseling; |
g) | voor de Leon Elautprijs (tijdvak 1984-1985), ten bedrage van 100.000 F.: mevrouw Deprez en de heren Coupé en Couvreur. |
| |
3. Verslag van de vergadering van de bestuurscommissie.
Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 12 februari 1986 wordt aan de Academie voorgelegd en goedgekeurd.
| |
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor cultuurgeschiedenis
Verslag door de heer Deschamps, lid-wnd. secretaris.
Aanwezig: de heren De Paepe, voorzitter, en Deschamps, plaatsvervangend secretaris;
de heren Demedts, Van Elslander, Decorte en De Belser, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Coupé, Goossens, Couvreur, Keersmaekers, Willemyns en Geerts;
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Van Herreweghen, ondervoorzitter;
de heer Lissens, mevrouw Deprez, mevrouw Rosseels en de heer Janssens, leden;
de heer Rombauts, binnenlands erelid.
| |
| |
| |
Agenda
‘Kruis, kruisteken en lelie’, lezing door de heer Gysseling.
Er is geen verband tussen het kruis en het kruisteken. Ons woord kruis is ontstaan door contaminatie van Latijns crux, crucem met een substraatwoord dat, met korte u, bewaard is als Nederlands kruk, Frans crosse, en met eu, ū als kruis, Oudfries krioze. Het Latijnse woord en het substraatwoord zijn overigens met elkaar verwant. Het substraatwoord is denkelijk ook gebruikt geweest voor de kruisstaf; het zwaard van de zwaarddansers is vermoedelijk oorspronkelijk hetzelfde. Ook het Griekse stauros en het Gotische galga moeten een dubbele betekenis gehad hebben; cf. Oudnoords gelgja.
Het kruisteken is reeds in voorchristelijke tijd ontstaan uit het (vierspakig, zesspakig) zonnewiel, met weglating van de velg. Het vierresp. zesarmig kruisteken, al dan niet voorzien van een velg, werd in vroegchristelijke tijd verchristelijkt door van de paal een Griekse P te maken, zodat het een ligatuur werd van beide beginletters van XPISTOS. Door de paal tevens te voorzien van een linkerboogje als spiegelbeeld van het rechterboogje (6de eeuw) en door een latere combinatie daarvan met de speer als koninklijk symbool, ontstond de Franse lelie. Deze is aansluitend ook de scepter geworden. Op de leliespeer gaan ook alle symbolen uit het kaartspel terug.
Het crucifix lijkt in Koptisch Egypte ontstaan te zijn door combinatie van het Oudegyptische ankh-teken met de figuur van de gekruisigde Christus.
Het vierspakig zonnewiel is ook de aureool geworden rond het hoofd van Christus; de zonneschijf werd de aureool van vorsten en heiligen.
De bol als attribuut van keizers en van Christus is eigenlijk de zonnebol.
Aan de bespreking namen de heren Goossens, Langvik-Johannessen, Moors, Decorte en Leys deel.
Vaste commissie voor onderwijs en Nederlandse lexicografie
Verslag door de heer Hoebeke, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Couvreur, voorzitter, Geerts, ondervoorzitter, en Hoebeke, secretaris;
de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Leys, Coupé, Goossens, Keersmaekers en Willemyns, leden.
Hospiterende leden: de heren Demedts, Van Elslander, Decorte, De Belser, Deschamps en De Paepe;
| |
| |
de heer Vanderheyden, binnenlands erelid;
de heer Langvik-Johannessen, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heer Hadermann, lid;
de heer Rombauts, binnenlands erelid.
| |
Agenda
‘Hoe ontstaat een klankwet?’, lezing door de heer Roelandts.
In het uitgebreide onderzoek, dat sinds de vorige eeuw aan de interpretatie van de klankwetten werd gewijd, heeft men vooral belangstelling gehad voor de oorzakelijke problemen en weinig aandacht geschonken aan de even fundamentele vraag van de genese: de manier waarop een klankverandering regelmatig of konsekwent in een kommunikatiegroep wordt doorgevoerd, dus in de gesprekssituatie zelf waarin zo'n vernieuwing normaal opkomt en zich verder ontwikkelt. Om daarin meer klaarheid te brengen wordt getracht vanuit dat standpunt het veranderingsproces te analyseren en naargelang van de verschillende types van klankwetten telkens te rekonstrueren.
Omdat een klankverandering uiteraard berust op de reproduktie van akoestisch waargenomen klankverbindingen, is de manier waarop deze worden uitgesproken van essentieel belang voor het al dan niet ontstaan en de aard van een nieuwe variant. De output is immers grotendeels afhankelijk van de input. De lexicale en sociale expansie van de nieuwe variant is afhankelijk van een regelvorming die vanzelf door fonotaktische overeenkomsten en eventueel ook analogisch door uitbreiding volgens een bepaald model tot stand komt, in een kommunikatiekring waarin het gebruik van die variant de maatschappelijke integratie kan bevorderen. Deze zienswijze is moeilijk met strikt bewijskrachtig feitenmateriaal te staven, maar ze biedt tenminste een principieel plausibele verklaring voor het intrigerende raadsel, waarom precies hier en nu die bepaalde verandering heeft plaatsgehad. Het probleem is allicht onoplosbaar maar blijft niet langer onbegrijpelijk.
Aan de discussie namen de heren Goossens, Willemyns en Vanacker deel.
(De tekst van deze lezing is gepubliceerd in de Verslagen en Mededelingen, jg. 1986, Afl. 1, blz. 1-21).
|
|