Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Verkenningen in vroegere vertalingen
| |
[pagina 148]
| |
In sommige gevallen kan zelfs, voor het volledig te kunnen opgaan in litterair werk, een zekere vertrouwdheid met bepaalde speciale kennisgebieden nodig blijken. Een voorbeeld? De bewerker van het stuk van Jacobus van Teramo, bij name: de Consolatio peccatorum seu lis Christi et Belial, ondervond aldra dat hij grondig met de oude rechterlijke geplogenheden moest bekend zijn om een bevredigende vernederlandsing van deze tekst te kunnen leveren. Zelfs meer: een grondige kennis ook van de godgeleerdheid was, naar hij meende, gewenst! Inderdaad, vragen in verband met de verwoording van bepaalde theologische begrippen kunnen opduiken, niet alleen bij contacten met zuiver-bijbelse teksten, doch ook bij het vertalen van sommige geschriften op het profane vlak. De behandelde materie van dergelijke werken kan immers raaklijnen met moraal en dogma vertonen, zelfs al zijn deze geschriften door de oorspronkelijke auteurs op het algemeen publiek afgestemd. Aldus kunnen soortgelijke stukken soms bij de vertaling in een of andere landstaal bepaalde terminologische problemen verwekken. Dit was alleszins de bevinding die de Nederlandse vertaler van het stuk van Jacobus van Teramo opdeed. Dienvolgens beriep hij zich ‘alst van noode was’ op deskundigen inzake rechtswetenschap en de Heilige Schrift, nl. op ‘enighe clercken die in die rechten ende in die heylighe scriften gheleert sijn’, ‘want’ - zoals reeds vermeld - ‘die materie [was] swaer ende subtile van begripen ...’Ga naar voetnoot(3). Onze Nicolaas van Winghe is niet alleen een van onze grote vroegere Bijbelvertalers; ook werk van Flavius Josephus trok hem aan. Bij zijn vernederlandsing van het Oude en Nieuwe Testament had hij reeds kunnen ervaren hoe doeltreffend de hulp van bevoegde vrienden in een of ander vak bij het overzetten van vreemd werk zijn kon. Waarom dan aarzelen dezelfde werkmethode toe te passen wanneer het ging om het vertalen van een niet-gewijde tekst? | |
[pagina 149]
| |
Op zoek naar ‘den rechten sin’ die hij af en toe ‘wten Latine niet wel en [had] connen begripen’ nam hij een Griekse uitgave, die korte tijd voordien te Bazel verschenen was, ter hand en deed beroep op de ‘hulpe van sommighe [van sijne] goede vrienden inder Griecxscher talen wel gheleert’Ga naar voetnoot(4). M.a.w. om bij zijn vertaling meer zelfverzekerdheid te winnen, om een juist inzicht in de betekenis van zijn basistekst te verwerven, en om dienvolgens een juiste en heldere vertaling te kunnen leveren greep hij af en toe terug naar de oorspronkelijke versie en deed daarenboven, bij deze collatie van teksten, in zijn streven naar een accurate interpretatie van bepaalde passages, beroep op de hulp van deskundigen. Zo zal ook de Duitse Josephus-vertaler, Kasper Hedio, rond de jaren dertig eveneens bijstand bij bevoegde vrienden zoeken. Inderdaad, K. Hedio vermeldt hoe hij zichzelf niet spaarde en hoe hij veel ‘arbeit vnnd grosse vnrůw’ aan deze verduitsing besteedde. Hij dacht dan gewis o.m. aan zijn collaties van Latijnse teksten, aan zijn lectuur van, en aan zijn meditaties over de verschillende lezingen, die hij soms ontmoette, en aan het wikken en wegen van de mogelijkheden die zich hierbij voordeden. Opvallend is echter ook hoe dankbaar hij twee hulpvaardige geleerde vrienden, die hem op deze tocht herhaalde malen bijgestaan haddenGa naar voetnoot(5), herdenkt, nl. Melchior | |
[pagina 150]
| |
AmbachGa naar voetnoot(6) en Wolfgang MusculusGa naar voetnoot(7). Hij kon in deze aangelegenheid moeilijk beter gekozen hebbenGa naar voetnoot(8)! Ook in de geschiedenis van de moraliserende literatuur kan er op 't bestaan van bewerkingen van Latijns werk gewezen worden, waarbij de overheveling van dit laatste in een landstaal soms aanleiding was tot het zoeken van stut en steun bij bekwame en onderlegde geestesgenoten. Andries van der Meulen erkent dat hij af en toe toevlucht zocht bij ter zake beter bevoegden dan hijzelf was, en dit reeds in de proloog tot zijn vernederlandsing van het de Contemptu Mundi sive de Miseria humanae conditionis van Paus Innocentius III. Andries van der Meulen schrijft inderdaad: ‘Het es vulbroght hoe zwaer om gronden
Mids hulpe diet bet dan ick verstonden’Ga naar voetnoot(9).
| |
[pagina 151]
| |
Ook uitgevers deden soms beroep op de hulp en het advies van geleerden: een Theodosius Rihel b.v., die uitgever te Straatsburg was. In 1574 gaf hij een ingekorte Duitse versie uit van de Ab Urbe condita van de hand van Lucius Florus. In zijn zucht om een vertaling voor te leggen, die o.m. zijn beschermheer, Keizer Maximiliaan II voldoening schenken zou, zocht hij geleerden en andere notabelenGa naar voetnoot(10) aan, hem, Rihel, met raad en daad bij te staan. (De lezer zou haast gaan denken dat de vertaling, die hij voorlegt, het werk van een ‘Kollektiv’ isGa naar voetnoot(11)!
*
Een andere vorm van bijstand was de post-factum-contrôle van een vertaling: d.i. een deskundige nam het op zich een eerste geut - het resultaat van een eerste bewerking - te hersmeden. De Duitse vertaling van de de Senectute van Cicero, die Hans Neuber maakte, werd door Ulrich von Hutten nagezien en verbeterdGa naar voetnoot(12). Diezelfde | |
[pagina 152]
| |
Hans Neuber was ook betrokken bij een Duitse uitgave van de Officiis van Cicero. De vertaling ervan werd vóór de publicatie door meerdere specialisten doorgelicht en nagezien. Met de grootste onbevangenheid wordt ons het toepassen van deze procedure in een ‘Vorred’ medegedeeldGa naar voetnoot(13). Trouwens in even ondubbelzinnige termen en op een even ongedwongen toon erkent Johann Küffner, de vertaler van de de Medicina van Aulus Cornelius Celsus, dat ook hij zijn Duitse tekst onderworpen heeft aan het oordeel van ‘den hochgelerten Mathematicum / vnnd der Artzney Professorem D. Michahelem Hernm von Speyr’. Deze geneesheer, die zelf Duitse versies van werk van Columella, Constantinus Porphyrogennetus, Plutarchus en Seneca maakte, heeft tijd noch moeite ontzien om de Duitse tekst van Küffner te ‘vberlesen’, uit te pluizen en te verbeterenGa naar voetnoot(14). | |
[pagina 153]
| |
In dezelfde lijn ligt het raadplegen van bestaande vertalingen, in eigen of in een vreemde landstaalGa naar voetnoot(15). Een Nicolaas van Winghe b.v. deed dit toen hij belast werd met de voorbereiding van de Leuvense Bijbeluitgave, die in 1548 verschijnen zouGa naar voetnoot(16). Kort te voren was er het ‘geval’ geweest van de anonieme Livius-vertaler, die, in opdracht van de uitgever J. Gymnick, een Nederlandse versie van de Ab Urbe condita leverde. Deze vertaling gaat terug of steunt grotendeels of helemaal - grondig onderzoek werd in dezen, bij mijn weten, nog niet ondernomen - op de monumentale in het Duits gestelde Livius-uitgave van de Mainzer drukkersdynastie van de SchöffersGa naar voetnoot(17). In Engeland is er dan A. Golding. Deze heeft echter een pas geschreven fragment van een Caesar-vertaling ter hand genomen, nadat hij zijn eigen vertaling voltooid had. Van zijn oorspronkelijk plan, nl. aan een door John Brend ingezette vertaling - die bij zijn inspringen reeds een goei viertal ‘boeken’ omvatte - verder door te werken en deze dan ook te voltooien, had hij op aanraden van vrienden afgezien; hij was ab ovo aan een nieuwe vertaling van Caesar begonnenGa naar voetnoot(18). Sigmund Feyrabent, de dynamische Frankfurter uitgever, die de drijfkracht was achter de nieuwe Duitse editie van de Vitae van Plu- | |
[pagina 154]
| |
tarchus in 1580, gaat er zelfs prat op te kunnen mededelen dat hij niet alleen ‘een’ vroegere druk van een Duitse vertaling met gans bijzondere zorg heeft laten herzien, doch dat hij tevens - en dit met positief resultaat, erkent hijzelf - een stelselmatige collatie van de nieuwe Duitse versie met bestaande vertalingen in andere talen heeft laten uitvoerenGa naar voetnoot(19). Dit drietal gevallen slechts ter herinnering; in een voorgaande bijdrage werd dit probleem immers al even onder ogen genomen. Het ligt voor de hand dat door hunne verklaringen, o.m. inzake hun beroep op hulp van deskundige buitenstaanders en door hunne gebeurlijke erkenning van hun raadplegen van een of meer reeds bestaande vertalingen, in eigen of in vreemde taal, vertalers én uitgevers nog andere bedoelingen konden hebben dan de lezer door een schijnbaar casuele aanmerking eenvoudig te verwijzen naar een deel van het materieel, dat ze opgesteld en ingezet hadden, of naar de hulptroepen die ze ter versterking gemobiliseerd en laten aanrukken hadden. Beide groepen - vertalers én uitgevers - waren er ook op uit, meen ik althans, om alzo hun lezerspubliek of cliënteel te wijzen op hun inspanningen - op het intellectuële en financiële plan - om het welslagen van hunne onderneming, hun lezers en afnemers ten bate, te verzekeren. Meteen herinneren ze immers eens te meer hun lezers en hun kopers aan de ernst waarmede zij hun vertaalwerk en hun bijdrage tot de verspreiding van vreemd cultuurgoed in de landstaal onder hun volks- en taalgenoten opnamen. Daarenboven moest deze zakelijke voorlichting de degelijkheid van de werkmethode van de vertaler doen uitschijnen, en dientengevolge meende vertaler (of uitgever) dan ook te mogen hopen dat het geloof in de betrouwbaarheid van de versie, die hij voorlegde, versterkt zou worden.
***
Deden vertalers soms beroep op hulp van deskundigen, o.m. met het oog op een juist begrip en meteen op een correcte weergave in hun eigen taal van de basistekst, vastgesteld kan worden dat zij ook | |
[pagina 155]
| |
vaak geen moeite spaarden om, door allerlei middelen, een juist inzicht in en een lichte lectuur van hun nieuwe versie mogelijk te maken. Deze zou, zo accuraat als het kon, in een klare, gemakkelijk verstaanbare - d.i. in een licht leesbare vorm - de oorspronkelijke bedoeling van de eigenlijke ‘maker’ van de grondtekst, of althans deze van de auteur van de gebezigde basistekst, weergeven. Zeldzaam zijn inderdaad de vertalers die in hun programmatische verklaringen in het voorwerk van hunne uitgave expliciet melden zullen dat zij erop uit zijn iets van de formele eigenaardigheden - m.a.w. van de stilistische karakteristieken - van hun basistekst weer te geven. Dit komt voor; doch betrekkelijk zeldenGa naar voetnoot(20). Het is immers de inhoud die, volgens de meesten onder hen, primeert: deze juist te begrijpen en juist te interpreteren, en een accurate weergave ervan in een heldere, licht bevattelijke taal te leveren, dit was hun eerste zorg. Inderdaad, bij zijn werk dacht de vertaler niet slechts aan zichzelf en aan zijn verplichtingen jegens ‘zijn auteur’; hij was ook met het lot van de lezer van zijn overzetting begaan. Deze bereidheid tot dienstbetoon voelde hij zelfs als een plicht aan. Zelfs meer: deze houding aannemen leek hem een van de zekere wegen kiezen die hem naar onfeilbaar succes bij zijn lezerspubliek leiden moest. Zijn eigenbelang zelf was hem hierin een prikkel; geen schrijver, geen dichter of vertaler zou of zal voor dergelijke bedenking ontoegankelijk zijn of blijven. Dit wist en schreef reeds Horatius die velen onder hen toch rechtstreeks of onrechtstreeks kendenGa naar voetnoot(21). Doch werd hij - in casu de vertaler - graag geholpen, ook hij moest de tastbare bewijzen voorleggen dat hij bereid was en paraat stond om zijn lezers een helpende hand toe te steken. Nu, één van de voornaamste betrachtingen, één van de diepste bekommernissen van een vertaler als vertaler was dat hij een gemakkelijk verstaanbare tekst zou leveren. Dit lag voor de hand; dit was vanzelfsprekend. Dit was plicht. Opvallend is dan ook hoe in de XVIde-eeuwse vertalingen, met nadruk en herhaaldelijk - zelfs in één en hetzelfde voorwoord - gewezen wordt op de betrachting en | |
[pagina 156]
| |
wens deze zichzelf opgelegde verplichting na te komenGa naar voetnoot(22). Verstaanbaarheid is immers ook een van de slagwoorden die elke fiere en plichtbewuste vertaler in zijn banier hoopte te kunnen voeren. De zorg, die hij aan de keuze en aan de studie van de basistekst besteedde, en de toewijding, waarvan hij bij het overzetten van zijn stuk getuigenis aflegde, wijzen eveneens op deze ingesteldheid. En zou ook niet in deze drift om een licht verstaanbare tekst te leveren - gedeeltelijk althans - de reden te zoeken zijn waarom in talrijke vroege gevallen een zgn. ‘vertaling’ in feite een ‘bewerking’ is geworden? Bij een dergelijke aanpak van zijn tekst voelde de ‘vertaler’ zich veel vrijer om zich aan de kennis, gevoel en smaak van zijn prospectief lees- en luisterpubliek aan te passen! Dit alles in de goede klassieke traditie van de grootmeesters van de theorie van de Latijnse woordkunst, o.a. een Horatius. Of sprak deze hier in eigen naam alleen? Doch hij was het toch die voorhield dat succes bij eigentijds en later publiek een doelwit was dat de dichter beogen moest. Dit gold en geldt uiteraard ook voor de vertalerGa naar voetnoot(23). Was lichte verstaanbaarheid de betrachting van de vertalers en beleden zij soms in hun voorberichten, opdrachten of inleidingen dit credo in ondubbelzinnige bewoordingen, de concrete bewijzen van de verwerkelijking van dit streven om de bevattelijkheid van hun versies in de hand te werken, zijn talrijk en zeer verscheiden. Bedoeld worden hier hoofdzakelijk de practische middelen die de lichte leesbaarheid en het juist en volledig begrip van hun vertaling begunstigen zouden, en die ten behoeve van de lezer in de druk door de vertaler (of diens uitgever) ingelast werden. Deze getuigen van de bedoeling van vertaler (of uitgever) om de verstaanbaarheid van de overzetting te verhogen, liggen over vele uitgaven en in verschillende onderdelen van deze drukken verspreid. Hun aanwezigheid wordt soms in de opdracht, het woord-vooraf of de inleiding gesignaleerd. Zelfs in de titel van de vertaling maakt de vertaler (of zijn uitgever) toespeling op of uitvoerige vermelding van de hulpmiddelen die hij de lezer voor een licht lezen en een juist interpreteren van zijn versie verstrekt. Op het titelblad van de Duitse vertaling van de Odyssea, | |
[pagina 157]
| |
die Simon Schaidenreisser maakte, wordt aangekondigd dat de tekst van ‘samenvattingen’ en korte ‘scholiën’ voorzien werdGa naar voetnoot(24). De aard en vorm van deze hulpmiddelen, die de lezer van de vertaling ter beschikking gesteld worden, zijn verscheiden. Practische raadgevingen voor het lezen van het stuk, omschrijvingen van de gebruikte formulering van sommige begrippen of van benamingen van ‘personen en dingen’, glossen, en zelfs woordenlijsten, scholiën, uiterst gebalde samenvattingen vergezellen af en toe de vertalingen die toen in druk voorgelegd werden. En daarbij bleef het niet altijd! Inderdaad, sommige gedrukte uitgaven van overzettingen leveren af en toe, in één en dezelfde uitgave en band, tezamen met de vertaling zelf, een bijwijlen zeer uitvoerige systematisch opgezette commentaar, die uiteraard veel meer is dan een zuiver-taalkundige verklaring van het stuk.
***
Een niet alledaagse wenk vanwege de vertaler is de raad de voorrede of inleiding te lezen vooraleer de lectuur van de vertaling zelf aan te pakken en zich gebeurlijk aan een oordeel over het werk te wagen. Normaal was dat deze suggestie - of zo men verkiest: deze aanmaning - de lezer reeds van uit het voorportaal van het pand, dat hij betreden gaat, tegenklinken zou. M.a.w. het paste dat deze gulden raad in de formulering van de titel zou mede ingekapseld worden, of althans op een andere, niet te missen plaats op het titelblad zelf de aandacht van de lezer ongehinderd trekken zou. En dat komt voor! Zelfs in de vertaling van een litterair werk, nl. in de uitgave van 1538 van een Duitse versie van een Homerus-tekst! Van op het titelblad van deze vertaling richt Simon Schaidenreisser, die huivert van vrees bij de gedachte aan de onbillijke kritiek die komen kon, een zakelijke oproep tot de lezer. Deze aansporing of verzoek luidt: ‘Laeser ee du iudicieret / lass dich nit beuielen die vorred zůlesen’Ga naar voetnoot(25). Moest elkeen die deze band ter hand nam dit voorbericht willen lezen dan bestond er toch enige kans, meende hij, | |
[pagina 158]
| |
dat het hem mogelijk zou zijn ‘vor den gifftigen zungen der misgünner / sicher vnnd vnuerletzt [zů] besteen’Ga naar voetnoot(26). Raad die goud was, inderdaad! Die ook van alle tijden is! Hoeveel misverstand zou er niet kunnen vermeden worden, hoeveel leed zou er niet nu of vroeger, een auteur - romanschrijver, dichter, essayist of geleerde in welk domein ook - bespaard kunnen worden of geworden zijn, indien sommige recensenten zich de moeite wilden getroosten of zich hadden getroost, om in alle onbevangenheid en met milde openheid, aandachtig en gewetensvol het voorbericht of de inleiding van een werk te lezen! Begrijpelijk is het dan dat een vertaler - ook een van de vroegeren - een poging doet om de kwijlachtige en kwaadaardige aan- en opmerkingen van sommige criticasters te voorkomen. Hij wist immers maar al te best dat bij het beoordelen en ... veroordelen van litteraire teksten, ook in vertaalde vorm, al te vaak - buiten overwegingen van persoonlijke aard - imponderabilia, die moeilijk omschrijfbaar zijn en best onomschreven blijven, een soms niet onbelangrijke rol spelen. Had hij, zoals dit hier het geval was, ‘mit fleiss’ - ook dit staat op het titelblad te lezen! - zijn vertaalwerk volbracht, dan achtte hij het billijk te mogen verwachten dat de lezer voorafgaandelijk een bijzondere inspanning zou doen. Deze zou zich vooraf moeten vergewissen van sommige feitelijke sleutelgegevens betreffende o.m. de wijze waarop deze vertaling werd gemaakt, onder welke omstandigheden ze werd verwezenlijkt, voor wie ze bestemd werd - inlichtingen die veelal uit de opdracht, voorrede of inleiding samen te lezen zijn.
*
Van practische aard - gedeeltelijk althans - is eveneens de raad vanwege sommige vertalers rekening te willen houden met de aangebrachte interpunctie en met bepaalde typografische tekens. Dit met het oog op een gemakkelijke lectuur en een juist begrip van de tekst. Gedeeltelijk althans! Inderdaad, leestekens konden ook af en toe ingeschakeld worden ‘vmb zierde’. Leestekens speelden immers niet altijd in de ogen van een schrijver een blote functionele rol om de | |
[pagina 159]
| |
leesbaarheid en verstaanbaarheid van een tekst te verhogen. Af en toe werden ze dan ook in zestiende-eeuws drukwerk ‘vmb zierde’, als siertekens ingeschakeldGa naar voetnoot(27). En inderdaad, zintekens werden door sommige vertalers beschouwd als typografische elementen die het tekstzetsel van het gedrukte proza of gedicht palleren moesten. Zo zag het althans een Niklas von Wyle, een Duitse vertaler uit de incunabeltijd. Dit betekent echter niet dat deze vertaler de wezenlijke rol van de interpunctie miskende. Ook voor hem was deze eerst en vooral een stel oriënteringsmiddelen voor de lectuur en steunpunten voor een juiste benadering, begrip en interpretatie van een tekst. Inderdaad, herhaaldelijk heeft hij in zijn voorberichten het probleem van de interpunctie in het zestiende-eeuwse Duitse proza aangesneden, soms zelfs zeer uitvoerig behandeld. En terecht! Niet elke vertaler van toen kon of wilde zich, zoals een Hedio, vertrouwend in de goede wil en bekwaamheid van de drukker, op diens spelvaardigheid verlatenGa naar voetnoot(28). En zeker een Niklas von Wyle niet! Want zelfs al zag hij in de interpunctie ook een sierelement van de bladspiegel, toch drukte hij erop dat leestekens er waren om de lectuur van een tekst te vergemakkelijken en om de verstaanbaarheid van een passus in de hand te werken. Derhalve stak hij een vermanende vinger op om de lezer dringend te verzoeken rekening te willen houden met de interpunctie die in de tekst van zijn vertaling, zowel als in deze van zijn betoog over de leestekens, toegepast werd. Zo meende dan ook Niklas von Wyle, die o.m. werk van Aeneas Silvius vertaalde en drukken liet, dat de vertaler, die zich zo ingespannen had om een trouwe vertaling te leveren - voorzover het Duits van toen en de mentaliteit van het Duitse lezerspubliek dit toelieten - zich ook gerechtigd achten mocht te hopen dat de lezer, die een juist begrip van zijn versie zou willen hebben, ook aandacht aan schijnbaar petieterige details zou willen schenken, o.m. aan de leestekens ‘virgel, puncten vnd vnderschayd’ die hij, Niklas von Wyle, in zijn tekst gebezigd | |
[pagina 160]
| |
heeftGa naar voetnoot(29). Want z.i. was het volstrekt noodzakelijk dat de lezer of voorlezer de interpunctie in aanmerking nemen zou wilde hij o.m. de juiste betekenis van een tekst achterhalen, of haar zijn toehoorders bij brengen. Ook Dietrich von Pleningen, een andere prolifieke vertaler, drukt, verscheidene keren zelfs, op de vereiste: oog te hebben voor de leestekens. Hij verzoekt dan ook zijn lezers, herhaaldelijk, om de interpunctie niet te verwaarlozen. Wie in dit opzicht te kort schiet zal meer dan eens bevinden moeten dat een passus hem duister en onverstaanbaar voorkomen zalGa naar voetnoot(30). Want de leestekens zijn de bakens die aanduiden welke weg de lezer opgaan en volgen zal om een juist inzicht in een tekst te bereiken en die een gebeurlijke voorlezer zó oriënteren dat hij, door zijn leeswijze, ook zijn toehoorders tot een juist begrip van een passus leiden kanGa naar voetnoot(31). Hij dringt dan ook bij de lezer erop aan een inspanning te willen doen en de aanduidingen terzake, die de vertaler verstrekte, welwillend te volgenGa naar voetnoot(32). | |
[pagina 161]
| |
En Dietrich von Pleningen - zomin als Niklas von Wyle - laat zijn lezers in de steek. Inderdaad, in zijn ‘vorroede’ blijft het niet bij de laconieke vaststelling van de onontwijkbare noodzakelijkheid om met het interpunctiestelsel van een auteur rekening te houden, wil men o.m. hem en zijn geschrift recht laten wedervaren; evenmin ebt deze verklaring weg en vervloeit ze in een stil en rustig verzoek even ook oog te willen hebben voor deze grafische of typografische eigenaardigheid van de tekst. Dietrich von Pleningen neemt zijn lezer bij de hand en leidt hem langs de kronkelige wegels en paden van zijn systeem, m.a.w. hij wijdt hem in de arcana van zijn stelsel van zintekens in. Dietrich von Pleningen schrijft inderdaad een tractaatje over het interpunctiesysteem dat hij in deze druk heeft toegepast en over de zin in dewelke hij dit stelsel geïnterpreteerd wil zien. Bij de losse belofte, die hij in zijn woord vooraf deed, is het derhalve niet gebleven. En opdat de lezer deze ‘handleiding’ niet missen zou begraaft hij ze niet achteraan in een bijlage; ze volgt onmiddellijk op zijn ‘vorroede’ tot de Duitse versie van de Panegyricus van Plinius de JongereGa naar voetnoot(33). Deze Plinius-uitgave is echter niet de enige druk waarin Dietrich von Pleningen zijn ideeën over interpunctie, lees- en interpretatie-kunst uiteenzet. Ook in de opdracht aan Keizer Maximiliaan van zijn Duitse vertaling van de Bellum Catilinae en van de Bellum Jugurthinum van Sallustius beklemtoont Dietrich von Pleningen andermaal de noodzakelijkheid acht te slaan op o.m. de interpunctie. Voor wie dit doet, blijft de beloning niet uit: een juist begrip van de tekst wordt zijn deelGa naar voetnoot(34). | |
[pagina 162]
| |
Buiten de leestekens werden er af en toe ook pictogrammen gebezigd om de aandacht van de lezer op elementen in de vertaalde tekst te vestigen die de vertaler (of de drukker-uitgever) in een of ander opzicht bijzonder belangwekkend schenen. In de druk van 1532 van de Duitse versie van de de Bello judaico van Hegesippus wordt nu en dan in een regel het teken van een sterretje geplant - wij spreken nu van een asteriskGa naar voetnoot(35), wat hetzelfde betekent - en dit om de blik van de lezer te vangen en naar een treffende uitspraak of een andere opmerkelijke bijzonderheid in de tekst te leiden. Het teken van het gestrekte zwaard verwijst naar de behandeling van een of ander bloedig treffen en naar de vermelding van het aantal gevallenenGa naar voetnoot(36). De vraag kan natuurlijk altijd gesteld worden: was het de vertaler of de drukker-uitgever die het initiatief nam om deze pictografische tekens in te lassen!? Uit het werk zelf is dit m.i. niet uit te maken.
*
Waren dit een paar curiosa, inniger met de vertaling als dusdanig verbonden was het gebruik van bepaalde tekens, o.m. van vierkante of ronde haakjes. In een druk van 1531 van een Duitse vertaling van de de Officiis van Cicero werden deze tekens aangewend om de commentaar en de verklaringen, die van de vertaler herkomstig zijn, en die in de tekst van de vertaling ingebed werden, van wat Cicero zelf geschreven heeft, te kunnen onderscheidenGa naar voetnoot(37). Ronde haakjes ko- | |
[pagina 163]
| |
men elders eveneens voor: daar omklemmen ze gewoonlijk bondige betekenis-omschrijvingenGa naar voetnoot(38). Het onderscheid, inzake functie, tussen de twee soorten haakjes is echter niet immer gemakkelijk uit te makenGa naar voetnoot(39).
***
Een van de manieren om de moeilijkheden te ondervangen, die uit het gebruik van technische termen of van andere vreemd-aandoende benamingen of van woorden, die slechts zelden voorkwamen, voortvloeien konden, was b.v. in de tekst zelf een verklarende omschrijving van deze ongewone woorden of uitdrukkingen, of deze speciale uitheemse vaktermen die soms ongewijzigd - of quasi zo - uit de basistekst overgenomen werden, in te schakelen. Dit was een vorm van dienstbetoon eerst en vooral aan de lezer, daar deze verklaringen de lectuur en het begrip van de tekst konden vergemakkelijken. Hun opname in de vertaalde versie was tevens een tegemoetkoming aan de drukker-uitgever daar dit procédé ook de spreiding - anders gezegd: de verkoop - van de uitgave bevorderen kon. Is het wellicht dan ook, met het oog op het versterken van de aantrekkingskracht van het werk, of met het oog op het verhogen van de kansen van zijn verkoopbaarheid, dat de aanwezigheid van ‘scholiën’ of van ‘glossen’ soms reeds op het titelblad - zij het ook bijwijlen in kleinere lettertype dan de rest - vermeld wordtGa naar voetnoot(40)? Zelfs meer! Dit procédé van aankondiging, dat vroeg en vaak toegepast werd, vond zelfs af en toe zijn neerslag in de formulering van de titel zelfGa naar voetnoot(41). | |
[pagina 164]
| |
In feite gaan sommige vertalers te werk zoals de vroegere bezorgers van tekstuitgaven van klassieke geschriften, (of zelfs sommige kopiïsten). Glossen, scholiën en commentaar moesten o.m. de lezer helpenGa naar voetnoot(42). Vertalers hebben dan ook vroeger meer dan eens deze drie editoriale middelen gebruikt. Het de lezer daardoor gemakkelijker te maken was uiteraard hun eerste bezorgdheid. Zo vlecht b.v. de Duitse vertaler van de de Officiis van Cicero in zijn vertaling niet alleen persoonlijke zedelijke bedenkingen, o.m. over de gedragingen van bepaalde personenGa naar voetnoot(43); hij weeft in zijn tekst eveneens ‘verklarin- | |
[pagina 165]
| |
gen’ in, die als ‘scholiën’ bedoeld zijn, doch in feite veeleer als ‘commentaar’ zouden kunnen beschouwd wordenGa naar voetnoot(44). Ook lexicale ophelderingen in verband met Latijnse termen verstrekt hij in zijn versie om zijn tekst de lezer uit de XVIde eeuw lichter bevattelijk te maken. In feite gaat het hier om zgn. ‘Kontext-Glossen’Ga naar voetnoot(45), d.i. om omschrijvingen van de betekenis van vreemde termen; deze omschrijvingen werden meteen in de tekst van de vertaling ingelast wijl er toen blijkbaar nog geen passende woorden in de landstaal gevonden werden en ogenschijnlijk nog niet voorhanden waren, als b.v. woorden ter vertaling van termen als ‘Astrologia’, ‘Geometria’, ‘Dialectica’, etc.Ga naar voetnoot(46). Zo worden er dan verklaringen in de tekst zelf ingebed die in feite als aantekeningen bij eigennamen kunnen beschouwd worden. Matthias Ringmann b.v. neemt in het voorwoord tot zijn Caesar-vertaling zijn toevlucht tot dit procédé. Wordt Aeschylus voor de Areopagus te Athene gedaagd dan verklaart Ringmann deze term - ‘Areopagus’ - in zijn tekst zelf als ‘dass ist in der gassen des abgotes Martis’Ga naar voetnoot(47). Ook in de vertaling door Schwarzenberg / Neuber van de de Amicitia van Cicero werden in de tekst zelf, met het oog op een grotere bevattelijkheid ervan door de Duitse | |
[pagina 166]
| |
lezer, zuiver Duitse verwoordingen ingeschakeld. Speciale typografische tekens bakenden nochtans deze verklarende interpolaties af: een s duidde het begin van deze inlassing aan; een t sloot deze afGa naar voetnoot(48). Soms wordt zelfs een uitvoerige verantwoording voor de toepassing van het procédé gegeven, o.m. in een van de drukken van 1531 van de vertaling van de de Officiis van CiceroGa naar voetnoot(49). Inderdaad, om elk misverstand over de herkomst of het auteurschap van deze glossen te vermijden - of ze reeds door de auteur van de basistekst gebezigd werden, dan of ze pas door de vertaler zelf werden ingelast - kon de lezer in het voorwoord erop gewezen worden dat bijzondere typografische middeltjes gebruikt werden om de ene groep van de andere te onderscheiden. De zin en de functie van deze tekens werden hem daar eveneens medegedeeld. Zo licht een vertaler zijn publiek in over de betekenis van het bezigen van vierkante haakjes in zijn versie; dit is, van de haakjes die een explicitering, die hij ter verklaring van een gedrukt tekstgedeelte voorstelde, omsluitenGa naar voetnoot(50). Elders worden - zoals daareven in de Cicero-vertaling van 1534 gezien - letters als openings- en afsluittekens voor een verklarende interpolatie gebruiktGa naar voetnoot(51). Opvallend is dat de vertaler soms de oorspronkelijke vreemde term overneemt en hem door een omschrijving in eigen taal volgen laat, | |
[pagina 167]
| |
wijl hij elders andersom eerst een vertaling van een uitheemse benaming geeft en dan daarop onmiddellijk de oorspronkelijke term toch laat overdrukken. Er zijn zelfs vertalers die in één en dezelfde versie afwisselend het ene of het andere procédé toepassen. De overzettingstechniek die bij de vertaling in het Duits van de de Officiis van Cicero aangenomen werd (Uitg. 1531) is een illustratie van dit dubbel systeemGa naar voetnoot(52). Waarom deze oorspronkelijke term herhalen? d.i. waarom hem in de vertaalde versie eveneens opnemen? Vraag waarop geen enkele vertaler tot hiertoe een antwoord gegeven heeft! Is het uit oorzake van een gevoelen van onzekerheid inzake beheersing van de taal waaruit hij vertaalde? Of was dit oppikken van de vreemde term een uiting van mistrouwen ten opzichte van de uitdrukkingsmogelijkheden van zijn eigen taal? Dacht hij, de vertaler, zeker wanneer het om een niet-litterair werk ging, nog immer - zijn opleiding getrouw - in 't Latijn, zelfs wanneer hij zijn eigen moedertaal hanteerde; sommige moderne historici beweren zulks van een Simon Stevin en van een Hugo de Groot toen dezen persoonlijk werk in het Nederlands schrevenGa naar voetnoot(53). Of is het eenvoudig een blijk van voorkomendheid, en zelfs van waardering voor zijn lezer en toehoorder? M.a.w. het herhalen van de oorspronkelijke technische term of uitdrukking, die hij ongewijzigd uit het te vertalen stuk lichtte en in zijn nieuwe versie heropnam en inschakelde naast de vertaling ervan, die hij voorstelde, zou een tweevoudige betekenis kunnen hebben. Inderdaad, het zou een concrete uiting kunnen zijn van de wens en betrachting van de vertaler om alle misverstand te vermijden. Het zou daarenboven als een bewijs kunnen opgevat worden van de impliciete erkenning, die in de vertaler van toen leefde, van de kunde van zijn lezer of toehoorder en van diens vermogen om - alsof deze een deskundige ter zake zijn zou | |
[pagina 168]
| |
- over de juistheid of onjuistheid van de ‘vertaling’ van de term of uitdrukking, die hij voorstelde, te oordelen. Of is het een banale paedagogische kneep om de verruiming van de taal- en talenkennis van gebruikers van deze overzetting in de hand te werken - meer algemeen gezien: om hun geestelijke vorming te bevorderen? M.a.w. zou het ook een uiting kunnen zijn van een zekere sociaal- of nationaal-getinte paedagogische bezorgdheid, die ook sommige vertalers bezielde, en die hen dreef tot het zich inzetten voor de culturele en geestelijke verheffing en verrijking van hun taal- en tijdgenoten? Of is er wellicht met nog andere overwegingen rekening te houden dan met deze die - zoals gesuggereerd - verband houden met een gevoel van twijfel en onzekerheid vanwege de vertaler over zijn eigen kunnen en kennen of over de mogelijkheden van zijn taal, of met zijn zucht om een juiste en klare versie te leveren, en meteen met zijn wens de lezer of toehoorder gunstig te stemmen en hem zelfs in 't gevlei te komen? Wie zal ooit dit kluwen van mogelijke drijfveren uiteenrafelen? De geschriften van de vertalers zelf, en ook deze van hun uitgevers, zwijgen hierover. Slechts over één betrachting, die hiermede enig verband zou kunnen hebben, spreken ze zich soms uit, nl. over hun wens en wil - waar ook mogelijk of vereist, en hoe het ook verwezenlijkt kon worden - de bevattelijkheid van hun versie, d.i. de verstaanbaarheid van hun tekst, na te streven.
*
Dat hun aanwenden van glossen, scholiën en ‘commentaar’ geen innovatie was heeft nooit een vertaler beweerd. Het procédé was ten anderen toen niet nieuw. In feite zetten de vertalers hier een traditie voort waarvan sporen in de geschriften van woordkunstenaars van vroeger en van toen, of in de bijdragen van ‘bewerkers’ van klassieke teksten in de landstaal te vinden zijnGa naar voetnoot(54).
***
Naast deze aantekeningen in de tekst van de vertaling zelf zijn er nog de zgn. marginale nota's. Inderdaad, niet alleen binnen het | |
[pagina 169]
| |
strakke raam van de zetspiegel kon de vertaler - naar het voorbeeld van scheppende kunstenaars, geleerden, ‘bewerkers’ van teksten en tekstuitgevers - verklaringen, meestal van lexicale, soms van zakelijke aard of zelfs moraliserende overwegingen of bondige factuele commentaar in de tekst inbedden. Ook in margine werden door de vertaler aantekeningen aangebrachtGa naar voetnoot(55). Deze randaantekeningen waren zeer verscheiden in wezen en in omvang: bronnenopgaven, titelvermeldingen, zelfs samenvattingen in trefwoordenvorm van paragrafen of onderdelen daarvan vindt de lezer in beide zijmarges. Opmerkelijk in dit verband is dat de vertaler in deze marginale aantekeningen, werkend als hij was in de geest van het toenmalig gevierde utile-dulci-ideaal, bij de behandeling van een of ander vreemdaandoend geval uit het verleden al eens naar eigentijdse toestanden of voorvallen verwees. De bedoeling om op deze wijze, d.i. door het leggen van deze band tussen de wereld en situaties waarin de toenmalige lezer van de vertaling leefde en las, en deze waarin de auteur van de grond- of van de basistekst had geleefd en geschreven, of waarin de verhaalde gebeurtenissen zich afspeelden of waarin de optredende personages zich bewogen, was denkelijk zoveel mogelijk het effect van bepaalde factoren af te zwakken of zelfs te ontzenuwen. Inderdaad, wat voor de lezer van toen een bron van vervreemding zou kunnen worden werd niet omzeild, doch binnen, of althans zo dicht mogelijk bij zijn eigen levenskring en eigen wereld gehaald. Het gebruik van soortgelijke marginale aantekeningen ligt, zogezien, in zekere mate toch, in het verlengde van de op eerste gezicht ietwat onthutsende vertalingen, zoals b.v. ‘consul’ door ‘burgemeester’Ga naar voetnoot(56). Dat anderzijds bij sommige vertalers een zekere moraliserende bijbedoeling bij dit soort randaantekeningen een rol speelde valt moeilijk te ontkennen. Ik meen dat dit alleszins het geval is met onze Nicolaas van Winghe. In | |
[pagina 170]
| |
de vertaling van de ‘seuen boecken’ van de Bellum judaicum van Flavius Josephus heeft hij het in een passus over de woelige tijden van weleer. Hij schrijft: ‘Die machtigen [van toen] waren seeer [sic] ghierich om heerschappie te hebben / die ghemeynte was heel gheneyght om ghewelt te doen / ende der rijeken lieden goeden te roouen’. In een dergelijk klimaat barst het geweld los en komen de ‘moordenaers diemen sweerdelaers hiet’, en dezen zaaien, door en in hun ‘wreetheyt ende boosheid’, terreur in het land. In de marge pende dan onze Nicolaas van Winghe de sobere bedenking neer die elke zelfvoldane lezer ontnuchteren moest: ‘Aldus gheschiedet nv oock hedendaechs in veel landen ende steden’Ga naar voetnoot(57). Is het niet opvallend dat op deze amper tien woorden tellende laconieke bedenking er tenminste twee zijn die nadrukkelijk op de actualiteit van het geval wijzen. Zijn bewering is daarenboven suggestief geformuleerd. Inderdaad, de lezer kan niet anders als onder de indruk komen dat gering het aantal ‘landen ende steden’ moet zijn, waarin ook nu geen geweld zou gepleegd worden! Lijkt dit niet sterk op een opvordering voor elke lezer om de hand in eigen boezem te steken?
***
Een andere manier om de lezer een helpende hand toe te steken en om hem te begeleiden door een wirwar van vreemdklinkende termen of eigennamen, die in een vertaling in een wèl bepaalde zin gebezigd werden, was het voorleggen door de vertaler van een begeleidende verklarende woordenlijst; deze zou richting en voorlichting inzake zin en betekenis van deze woorden geven. Dit ‘glossarium’ vindt men nu eens vooraan, dan weer achteraan in het werk. Gewoonlijk is het alfabetisch aangelegd. Soms is het echter volgens een bepaald ‘inhoudelijk’ criterium uitgebouwd, en worden de woorden ‘systematisch’ gerangschikt; in andere gevallen is deze woordenlijst verre van gaaf inzake aard, d.i. categorie, of herkomst van de woorden die in dit glossarium samengebracht werden. Zo komt het b.v. voor dat in een lijst van geografische eigennamen, bij dewelke verklarende aanduidingen worden verstrekt, ook ge- | |
[pagina 171]
| |
wone naamwoorden met hun verklaring opduiken. Bij 't afsluiten van de ‘Vorred’ tot zijn vertaling van Julius Caesar legt Matthias Ringmann Philesius een alfabetische lijst voor van verouderde vormen van geografische vaktermen en van aardrijkskundige benamingen, die niet langer als dusdanig algemeen bekend zijn; de zestiende-eeuwse naam en vorm worden hierbij dan aangeduidGa naar voetnoot(58). Welnu zelfs in een reeks als deze werden soms gewone substantieven opgenomen, b.v. ‘barbari’, en wellicht kon hier ook ‘provincia’ vermeld wordenGa naar voetnoot(59). Ook glossaria van vaktermen op het gebied van techniek, antieke politieke instellingen en openbaar bestuur komen herhaaldelijk in zestiende-eeuwse drukken van vertalingen van ‘klassiek’ werk voor. Het geldt hier dan meestal lijsten van Latijnse termen met de tegenhangers ervan in de landstaal die door de vertaler voorgesteld worden. Deze ‘vertalingen’ of omschrijvingen in de taal van de vertaler groeien soms uit tot uitvoerige cultuur-historische uiteenzettingenGa naar voetnoot(60). Hier vindt men dan tevens soms nieuwe woorden of uitdrukkingen in de landstaal die de vertaler in eigen taal zou ‘gesmeed’ hebben, of bestaande woorden die hij in een bijzondere betekenis zou gebruikt hebben. Dit laatste gebeurde af en toe op 't gezag van anderen, d.i. meestal van schrijvers of geleerden die zich met de studie van antieke geschiedenis ingelaten hebben. Min of meer alfabetisch gerangschikt worden deze woorden met hunne verklaring of ‘vertalingen’ ten gerieve van de lezer in een handzame bijlage in de uitgave van de nieuwe versie in de landstaal ingelast. Zo b.v. wordt in de uitgave in 1536 van een Duitse vertaling van Suetonius door Jakob Vielfeld een speciale lijst van benamingen in verband | |
[pagina 172]
| |
met antieke Romeinse instellingen ingeschakeldGa naar voetnoot(61). Bij dezelfde drukker, die deze Suetonius-uitgave op de markt bracht, bij name Jakob Cammerlander, verscheen, eveneens te Straatsburg, in 1533, 1535 en 1541 nog een andere vertaling, nl. deze van Facta et dicta memorabilia van Valerius Maximus die Petrus Selbet maakte. Ook deze vertaler gaf een soortgelijke verklarende woordenlijst mee, onder de titel: ‘Verstandt vnd auszlegung etlicher aͤmpter Namen so vileicht in disem Bůch gebraucht seindt worden’. Deze lijst begint op fol. [ijvo]; dan schakelt hij ook zijn verantwoording in, en legt daarenboven een verklaring over zijn opzet afGa naar voetnoot(62). Merkwaardig lijkt me toch dat in uitgaven van twee andere vertalingen, die dezelfde uitgever, nl. Jakob Cammerlander, op de markt | |
[pagina 173]
| |
bracht - één van een werk van Cornelius NeposGa naar voetnoot(63) en een van een stuk van SallustiusGa naar voetnoot(64) - er ook telkens een gespecialiseerde verklarende woordenlijst afgedrukt wordt. Deze gemeenzame karakteristieke trek, - bedoeld wordt: het inlassen van dergelijke glossaria in vertalingen die door hetzelfde drukkersbedrijf bezorgd worden - is als een waarmerk dat sommige uitgaven van dezelfde ‘officina’ van soortgelijke publicaties van andere drukkersateliers of uitgeverszaken onderscheidt. Deze eigenaardigheid herinnert aan de opvallende gelijkluidendheid die soms merkbaar is in de formulering van titels van vertalingen die door hetzelfde uitgeverijbedrijf op de markt gebracht werdenGa naar voetnoot(65). Uitgevers (en drukkers) van toen hadden dus blijkbaar hun zeg ook bij de ‘vormgeving’ en presentatie van een werk dat door hun zorgen van de pers komen zou. Ingrepen door drukkers in de spelling, zelfs in de tekst, kwamen, alleszins in de eerste eeuwen van de geschiedenis van de typografie, geregeld voor. Soms was dit een soort face-lift; doch bij deze kosmetische chirurgie is het niet altijd gebleven; scalpel en schaar werden soms fluks gehanteerd. Trouwens voor wie zich niet blind staart op de mythe van de haast sacrale figuur van de woordkunstenaar moet dit een gewoon verschijnsel zijn. Het past alleszins dat de ‘filoloog’ - het woord in zijn wonderschone en edele klassieke betekenis genomen - hiermede rekening houden zou. Hier wordt in elk geval een gegeven aangevoerd dat gebeurlijk gebruikt kan worden om het vermoeden te versterken dat de drukker of uitgever in de zestiende eeuw in de voorstelling, en zelfs in de ‘uitbouw’, van een gedrukte tekst ingrijpen durfde. Een tweede, korte opmerking hierbij zou wel de banale herhaling kunnen zijn van de ietwat voos klinkende uitspraak dat er inderdaad weinig nieuws onder de zon is, ook in de wereld van het schrijvers- | |
[pagina 174]
| |
schap en het uitgeversbedrijf. Welke auteur van nu zou inderdaad kunnen of durven beweren dat een uitgever - somtijds ‘zijn uitgever’ - met of zonder ruggespraak niet een of ander ‘vormelijk’ of ‘inhoudelijk’ element van zijn stuk zou gewijzigd hebben? Zelfs zgn. wetenschappelijke bijdragen ontsnappen niet altijd aan de kerfmes- of hakbijlaanvallen van ‘redacteuren’ of van leden van een leescomité! Belangwekkend alleszins zou het zijn moesten enkelen van onze eigentijdse auteurs en anderen die de pen hanteren hun belevenissen terzake eens willen ‘te boek stellen’, zoals men dit nu zegt. Uiteraard voor posthume publicatie!
*
Deze enkele ‘glossaria’, die tot hiertoe vermeld werden, zijn natuurlijk de enige niet die in vertalingen van werken uit de Oudheid ingeschakeld werden. Opvallend is hoe talrijk deze lijsten in het vertaalwerk, dat in de 1ste helft van de XVIde eeuw in de Duitse gewesten verschenen is, voorkomen. Het verschil inzake rechterlijke, bestuurlijke en politieke instellingen, krijgswezen en oorlogsvoering tussen het oude Griekenland en het antieke Rome enerzijds, en de westerse landen in de middeleeuwen anderzijds moet het juist begrip en de correcte overzetting in onze landstalen van Latijnse teksten, waarin over antiek recht, bestuur, landsbeleid en krijgsvoering gehandeld werd, ergerlijk bemoeilijkt hebben. Vandaar dan ook dat het vooral op deze gebieden is dat de samenstelling en publicatie van verklarende woordenlijsten te zamen met de vertaling van een Latijnse tekst het zinvolst en nuttigst voorkwam. Dit hadden de vertalers al vroeg ingezien. Reeds in de incunabeltijd voelde men soms de nood aan een dergelijke verklarende lijst van vaktermen aan te leggen en in de uitgave van de vertaling zelf in te schakelen. In de Duitse vertaling van de Epitome rei militaris van Flavius Vegetius Renatus, die in Augsburg rond 1476 verscheen, is reeds een gelijksoortige lijst te vindenGa naar voetnoot(66). | |
[pagina 175]
| |
En dit is slechts een schakel in een blijkbaar eindeloze keten! In de uitgave van 1531 van de Duitse versie van de de Officiis van Cicero wordt, aansluitend bij het tweede voorwoord, een verklarende lijst van ‘die namen derselben aempter’ geleverdGa naar voetnoot(67). Het jaar daarop, nl. in 1532, komt er van de persen van Balthasar Beck te Straatsburg de Duitse versie van een vrije Latijnse bewerking van het werk van Flavius Josephus, nl. van diens de Bello judaico. De bewerker was Hegesippus; de Duitse vertaler Kasper Hedio. Ook hierin verscheen een verklarende woordenlijstGa naar voetnoot(68), waarin niet alleen eigennamen, doch ook gewone uitdrukkingen opgenomen en omschreven worden, b.v. ‘intestina bella’ als ‘innerliche oder burgerliche krieg’Ga naar voetnoot(69). Ook in overzettingen van niet klassieke werken komen dergelijke lijsten voor. In de Straatsburgse uitgave van 1546 van de Duitse vertaling van het werk van Sacchi de Platina over de geschiedenis der pausen en keizers door K. Hedio werd, benevens een heel stel andere lijsten en bijdragen, een glossarium voorgelegd. Volgens de inhoudstafel zou dit heten te zijn: ‘Erklärung etlicher Latinischer wörter / die in diser Histori seind gantz nützlich’; op fol. [CC ijvo]-[CC iijvo] is er echter een stuk te vinden: ‘Verklaerung etlicher woerter / die Latinisch vnd Griechisch in Platina gelassen’Ga naar voetnoot(70). Het monopolie van het Latijn werd trouwens in andere vertalingen van hem eveneens doorbroken; vanwege een K. Hedio moet ons ten anderen deze verruiming van het | |
[pagina 176]
| |
vreemd taalgebied dat bestreken werd, niet verwonderen. Had hij niet reeds enkele jaren te voren, nl. in 1531, in een uitgave van een ‘Duitse’ Josephus bij Balthasar Beck voor een verklarende lijst van Chaldeeuwse, Hebreeuwse en Griekse woorden gezorgdGa naar voetnoot(71)? Reeds op het titelblad, zowel als in de inhoudsopgave, wordt deze lijst gesignaleerdGa naar voetnoot(72). In zijn latere Platina-vertaling neemt Hedio andermaal zijn toevlucht tot hetzelfde procédé. De ‘lijst’, die hij in deze Duitse overzetting inschakelt, is een soort ‘realia-lijst’. Hierin zijn de lemmata overwegend Latijnse termen, en de eenvoudig-gehouden Duitse omschrijvingen ervan worden meestal gevolgd door enkele bondige ‘cultuur-historische’ aantekeningen. K. Hedio heeft - zoals reeds vermeld - niet alleen Latijnse termen met hunne Duitse omschrijving behoudenGa naar voetnoot(73), ook Griekse heeft hij overgenomen; in zijn ‘Verklaerung’ had hij reeds hun aanwezigheid aangekondigd; en in deze korte lijst van hem komen inderdaad termen als ‘cerostrata’ en ‘apsis’ voorGa naar voetnoot(74). Zelfs indien de uitgevers van toen uit het inschakelen van dergelijke lijsten meenden munt te kunnen slaan - wat toch hun recht was - of zelfs indien het initiatief ervan uitging van de vertalers zelf, die daarmede een staalkaart gaven van de middelen die zij aanwendden om bepaalde taalkundige moeilijkheden van lexicale aard op te lossen, dan lijdt het nog geen twijfel dat, afgezien van hun belang voor ons nu, deze lijsten - zoals het trouwens bedoeld was - ook som- | |
[pagina 177]
| |
mige lezers van toen, in hun lectuur of studie, een zeker houvast moeten gegeven hebben. Wellicht hebben ze het de lezer tevens mogelijk gemaakt een klaarder inzicht te verkrijgen in sommige vreemde toestanden en verhoudingen. Trouwens, wie van ons is soms nu niet gelukkig bij het lezen van een exotische roman, vooraan of achteraan in zijn exemplaar, een verklarende lijst van sommige vreemde termen te vinden, temeer daar deze in hun haast ongerepte exotische staat, met de hun eigen vorm en klank, door de schrijver en/of door de vertaler in de tekst ingebed werden. Wie daarvan stichtende voorbeelden wenst kan o.m. even enkele van de bandjes naslaan die in de African Writers Series verschenen zijn, en nog verschijnenGa naar voetnoot(75). In deze zestiende-eeuwse lijsten, o.a. deze van benamingen van antieke instellingen en ambten, zowel als in de vertalingen zelf of in het woord vooraf of inleiding tot deze versies in de landstaal komt de lezer nu en dan voor schijnbaar onthutsende anachronismes te staan; een ‘consul’ wordt b.v. een ‘burgemeister’ geheten, een ‘tribunus plebis’ een ‘zunftmeister’Ga naar voetnoot(76). Men vergete echter hierbij niet dat gelijkaardige overzettingen zelfs in de Römische Geschichte van een Theodor Mommsen voorkomen. Daarenboven is het billijk hierbij indachtig te zijn dat wat deze vertalers, en zelfs latere historici eerst en vooral beoogden, was de lectuur van hun geschriften zo licht mogelijk te maken. In die geest gezien waren hunne bewuste anachronismes niet te verwaarlozen middelen om de verstaanbaarheid van het antieke werk te verhogen. Verwaande lezers die soms al te hooghartig op de antieke geschiedenis neerzagen wilden zij daardoor niet in 't gevlei komen. Ze waren er veeleer op uit om de verre, verre Oudheid dichter bij de lezers van toen brengen, en ‘hun auteur’ in het leven en in de wereld, die de zestiende-eeuwse lezers kenden en beleefden, als het ware integrerenGa naar voetnoot(77). | |
[pagina 178]
| |
Ook zij wisten dat vertalen méér was en is dan het eenvoudig weergeven in eigen taal van in een vreemde spraak van toen of van eertijds staalkil en scherp geformuleerde begrippen en ideeën, of van het relaas van de gedragingen van enkelingen of gemeenschappen in een ver en vreemd verleden. Tot hen was ook doorgedrongen dat het méér was dan het overzetten van het verhaal van vroegere gebeurtenissen hier of elders, of van de zakelijke beschrijving van feitelijke toestanden, dingen of personages van weleer, in eigen land of in vreemde streken. Vertalen was ook voor hen een poging om deze vreemde en voorbije wereld aan de eigentijdse en latere lezer ook door vergelijking met zijn eigen hem bekende gedachtengoed, weten en omgeving gemakkelijker toegankelijk te maken. Vertalen is in wezen toch zijn lezer in een hem soms totaal onbekende wereld binnenleiden. Deze lijsten, die vaak vezelvast met 't werk vergroeid waren, waren wegens hun soms uitvoerige cultuur-historische verklaringen en beschouwingen zovele gidsen voor de lezer in zijn contact met de vreemde wereld van weleer waarin deze zich waagde; een soort toeristische folders, soms met historische inslag, al waren ze in 't werk en de band ingewerkt en vastgeklemd. Tot op een zekere hoogte echter vormden zij veilige leidraden voor hem die de vertaler in het avontuur van de ontdekking van een nieuwe wereld volgen wilde. Men late zich dan ook niet misleiden door deze schijnbare naïviteit of onkunde inzake de equivalentie van bepaalde Latijnse vaktermen en de voorgestelde benamingen in de landstaal. Vertalers van toen wisten beter. Zij waren er zich van bewust dat de term, die zij soms bezigden, niet de juiste en volwaardige weergave was van de Latijnse in hun basistekst. Een ‘consul’ b.v. was niet helemaal hetzelfde als een zestiende-eeuwse ‘Burgermeister’. Marcus Tatius, die een handboek over krijgsvoering vertaalde, besefte in alle scherpte en erkende ten volle dat Duitse begrippen en termen, waarmede hij in zijn Duitse versie van Frontinus speelde, niet immer de schijnbaar- | |
[pagina 179]
| |
overeenkomende Latijnse ten volle dektenGa naar voetnoot(78). Doch dit procédé ‘actualiseerde’ het verleden en droeg bij tot een lichtere verstaanbaarheid van de nieuwe versie. Het heeft weinig zin elders een betere verantwoording voor 't inschakelen van deze lijsten in vertalingen van antiek werk te gaan zoeken.
***
Het voorleggen van een zeer kort gehouden samenvatting van het werk, of van een of meerdere onderdelen ervan, was een ander middel dat een vertaler (of zijn uitgever) gebruikte om de blik van een lezer te vangen, diens nieuwsgierigheid of leergierigheid te prikkelen of diens op bepaalde ogenblikken verflauwde opmerkzaamheid aan te wakkeren. Soms kon dit kort résumé de lezer van een ingewikkeld verhaal of langgerokken betoog eveneens helpen om wegwijs te worden tussen de schijnbaar grillig-ingeplante stammen en onder de dichte koepel van de zware kruinen in 't donkere woud waarin hij zich gewaagd had. De mogelijkheden inzake de verscheidenheid van vormgeving en van plaatsing in de druk waren betrekkelijk talrijk; de speelruimte, waarover vertaler (of uitgever) beschikken kon, groot. Eén enkel welgekozen trefwoord, één zinsnede, één in sobere bewoording geformuleerd résumé waren de mogelijke traditionele vormen ervan. Afzonderlijke publicaties van belangrijke uittreksels van een werk of bloemlezingen van gevatte uitspraken en zegswijzen, die uit een vertaling opgevangen, gelicht en samengebracht werden, kunnen als uitgroeisels van deze tak van hulpmiddelen beschouwd worden. In- | |
[pagina 180]
| |
zicht in het nut en in de aantrekkelijkheid van een bepaald werk verspreiden was toch één van de voornaamste effecten die door dergelijke publicaties beoogd werden.
*
Waar vindt men deze ‘samenvattingen’? Soms op het titelblad zelf! De uitgesponnen lengte van de titels van middeleeuws werk en van sommige zestiende-eeuwse drukken is gekend. Over de materie van het geschrift, over de wijze van behandeling ervan, over de gebeurlijke interessenten worden daarin soms uitvoerige gegevens verstrektGa naar voetnoot(79). Inderdaad, 't is niet altijd op het nieuwe van het werk of op het nuttige en aantrekkelijke van de stof en van haar bewerking alleen dat het lees- en leergierig publiek hier attent gemaakt wordt. Deze band wordt soms doorbroken: een overzicht van het werk en van zijn indeling wordt af en toe reeds op 't eerste blad van het boek voorgelegd. Gebeurt dit niet immer op het titelblad zelf, dan kan - zoals bij een Dioscorides-vertaling - onmiddellijk na het titelblad niet alleen een skeletachtige inhoudsopgave van het werk opgehangen worden, doch kan bovendien de korte inhoud van elk van de zes ‘boeken’ van dit Kreutter Buch gegeven wordenGa naar voetnoot(80).
*
Kon de lezer reeds uit de formulering van de titel soms leren wat hij verder in het boekdeel zelf vinden kon; hij kon van daaruit ook verwezen worden naar een overzichtelijk résumé van de materie en haar behandeling in het werk, résumé dat vaak de reeks van de liminaria van de druk opende. Inderdaad, in het raam van de opdracht, inleiding of woord vooraf laste de vertaler soms een samenvatting van zijn vertaling in. | |
[pagina 181]
| |
Een Michael Herr deed dit! In 1536 bezorgde hij de eerste uitgave van zijn bewerking van een achttiental tractaten van Seneca - authentieke of apocriefe - in hun geheel of in uittrekselsGa naar voetnoot(81). Hij vulde de voorstelling van zijn vertaling met een stel bondige overzichten van de inhoud van veertien geschriften van Seneca aanGa naar voetnoot(82). En zo schraal viel dit schijnbaar toemaatje nu ook niet uit: drie folio's groot formaat vulde hij met zijn samenvattingenGa naar voetnoot(83). Kennisneming van zijn stuk - hoe omstandig zijn résumé's ook uitvielen - maakte nochtans de lectuur van deze Seneca-verhandelingen en betogen zelf niet overbodig. Want - stelt hijzelf - zijn eigen proza is slechts een afglans van wat de lezer in Seneca's tekst zelf ‘volkummenlich lesen / oder hoeren lesen kan’, zegt hij. Daarin wordt immers alles mooier, uitvoeriger en krachtiger verwoordGa naar voetnoot(84). En Michael Herr had in dit opzicht, althans in zekere zin en mate, minstens één opvolger, nl. Johann Sieder. In de druk van 1538 van diens Apuleius-vertaling wordt in het woord-vooraf aan de lezer een ‘korte inhoud’ van het verhaal van de avonturen van zijn ‘held’ aangekondigd. In kloeke taal heet dit: ‘Die gemain summarien vnnd inhalt diser ailff biecher L. Apuleij von seinem guldin esel ist dise’Ga naar voetnoot(85). Of dit ‘summarien’ van de hand van de vertaler of van | |
[pagina 182]
| |
de uitgever is valt moeilijk uit te makenGa naar voetnoot(86)! Trouwens, in feite is dit stuk grotendeels een verwijzing naar de bron waaruit L. Apuleius zijn stof geput heeft; buiten deze crenologische uiteenzetting omvat dit geschrift tevens toch enkele beschouwingen over de taal en stijl waarin het relaas van de verscheidene avonturen van de ‘ezel’ geschreven werd en over de wezensveranderingen die mensen en dieren beleven kunnen; Fulgentius en Beroaldus kunnen hierover getuigen. En daarbij blijft het! Of dit opstel dan ook beantwoordt aan wat de titel beloofde en aan wat de auteur ervan de lezer in het vooruitzicht stelde, nl. kort en bondig uiteen te doen ‘den begriff / inhalt / summa / vnnd die gantze mainung Apuleij’Ga naar voetnoot(87), laat ik hier in 't midden.
*
Een tekst ‘vertalen’ was toen voor sommigen zoveel als een tekst ‘bewerken’. De ‘vertaler’ laste nieuwe elementen in, liet soms bepaalde delen ‘vallen’. Nu en dan gebeurde dit interpoleren of verminken stilzwijgend; elders komt het dan weer voor dat in een voorbericht of zelfs in een opdracht de vertaler in een algemene bemerking over zijn ‘behandeling’ van zijn basistekst de lezer op zijn soms zeer eigengerechtige wijze van uitspinnen of beknotten van zijn versie wijzen kon, bezonder inzake het ‘wegwerken’ van bepaalde tekstgedeeltenGa naar voetnoot(88). Want aarzelden sommige vertalers niet mild met interpolaties hun versie te oversprenkelen, voor het weglaten van woorden, zinnen en ... paragrafen zelfs, deinsden sommigen evenmin terug. Soms voelden ze zich om ethische redenen genoopt bepaalde termen, uitdruk- | |
[pagina 183]
| |
kingen of zelfs ganse passages te laten vallen. Ook achtten ze zich bijwijlen gerechtigd om tekstgedeelten te negeren omdat zij oordeelden dat de meesten van hun lezers voor deze bepaalde fragmenten van hun basistekst geen belangstelling zouden of zelfs konden overhebben. Soms oordeelden zij dan ook dat een weergave van de basistekst in-extenso niet verantwoord was omdat zij meenden het niet te kunnen rechtvaardigen naar-hun-oordeel al te veel tijd van hun lezers door een integrale vertaling in beslag te nemenGa naar voetnoot(89). Wellicht zijn het hoofdzakelijk deze laatste overwegingen die de doorslag gegeven hebben om af en toe een compromis aan te nemen. Inderdaad, een verhaal dat de vertaler in zijn basistekst al te lang uitgesponnen achtte en dat, indien het onverkort overgenomen werd, te veel tijd en te lange aandacht van de lezer vergen zou, werd in geresumeerde vorm in het nieuwe geheel ingelast. Een uitvoerig betoog of een uitgebreide beschouwing kon hetzelfde lot ondergaan. Paradoxaal mag het dan ook wel heten dat sommige weglatingen aanleiding geweest zijn tot het inschakelen van een bepaalde soort interpolaties vanwege vertalers, nl. samenvattingen van eigen makelij van sommige gedeelten van hun basistekst! Ik meen ook te mogen aannemen dat de laatste overwegingen over het belangwekkende en het omvangrijke van sommige werken of van onderdelen hiervan enerzijds, en de belangstelling en de beschikbare tijd van de gebeurlijke lezer anderzijds, ook - gedeeltelijk dan toch - aan de basis liggen kunnen van het aanmaken en het verspreiden in drukvorm van epitomes van grotere werken of van het aanleggen en uitgeven van verzamelingen van uittreksels. Vertalers zelf namen bijwijlen het initiatief in dezen. Dietrich von Pleningen b.v.! Deze voelde scherp aan dat ook een vertaler rekening houden moest met | |
[pagina 184]
| |
het lezerspubliek: veelkoppig, ja! doch ook veelzinnig. Daarenboven er zijn ‘faule vnd trage löser’ - tragen en gemakzuchtigenGa naar voetnoot(90). Daarenboven wist hij zeer goed dat niet elkeen graag zware folianten hanteerde, noch zich veroorloven kon zich deze grote uitgaven aan te schaffen. Inderdaad, ‘volumineuze boeken en lange preken bevielen niet elkeen, alleszins de gewone man niet’ schreef Dietrich von Pleningen in het voorwoord tot zijn vertaling van de de IraGa naar voetnoot(91). Zware folianten schrikten de doorsnee-lezer af! Trouwens, waarom zou een boek lijvig en zwaar moeten zijn? Verwacht, geëist zelfs, wordt dat het eerst en vooral nuttig zijn zou. Dienvolgens heeft hij dan ook zijn werk zó ingericht en geschreven ‘damit nit das bůch gross / vnd der nutz darinn klein wurde’Ga naar voetnoot(92), doch opdat het op een aantrekkelijke manier zou kunnen bijdragen tot de geestelijke verheffing van de lezer. Een bondige schriftuur en een handzaam formaat waren in de ogen van sommige vertalers twee aspecten van een publicatie die in dit verband ook hun belang konden hebben.
*** | |
[pagina 185]
| |
Vertalers meenden hun lezers ook ter wille te kunnen zijn door hunne teksten van zgn. registers van eigen makelij te voorzienGa naar voetnoot(93). Bedoeld zijn hierbij niet zozeer naam-, zaak- of woordregistersGa naar voetnoot(94) of inhoudstafels. Die kenden ze ook. Het gaat hier veeleer over twee andere soorten ‘registers’ of lijsten die soms door vertalers (of wellicht door hun uitgeversGa naar voetnoot(95)!) opgesteld en voorgelegd wordenGa naar voetnoot(96). | |
[pagina 186]
| |
Tot de eerste groep van deze zgn. ‘registers’ behoort een reeks van zo bondig mogelijk geformuleerde inhoudsopgaven van elk van de verschillende onderdelen - ‘boeken’ of hoofdstukken - van de vertaalde versie van een lijvig werk. De bedoeling van de opsteller ervan was de lezer wegwijs te maken, en hem via deze overzichten reeds een inzicht te geven in het onderwerp van het geschrift, in de wijze van behandeling ervan en in de geest waarin het door de auteur benaderd en belicht werd. Binnen het hoekige en enge gebinte van een gewone inhoudstafel achtte de vertaler (of zijn uitgever) dit niet mogelijk. En terecht! In het andere geval staat men voor een stel fragementen die uit de tekst zelf van de vertaling gelicht worden. Deze worden in een afzonderlijke lijst in rubrieken, gewoonlijk onder alfabetisch gerangschikte trefwoorden, samengebracht en opgesteld. De bedoeling van de vertaler (of uitgever) is lezers uit een bepaalde sector van zijn publiek een helpende hand toe te steken. Hij heeft dan hoofdzakelijk de haastige, overnerveuze, casuele lezer op 't oog, ofwel de belangstellende die echter over weinig tijd beschikken kan. Langs dit invalspoortje tracht dan de vertaler (of zijn uitgever) deze lezer in de ban van het werk en van de ideeën van de auteur van zijn basistekst te lokken. Beide soorten waren middelen om de aantrekkelijkheid van de uitgave te bevorderen en daarenboven om de afzetmogelijkheden ervan | |
[pagina 187]
| |
te vergroten. Geen wonder dan ook dat de aanwezigheid van dergelijke ‘registers’ in een vertaling niet alleen in de inhoudstafel vermeld werdGa naar voetnoot(97); in meer dan één druk van overzettingen wordt ze zelfs reeds op het titelblad aangekondigdGa naar voetnoot(98). De tussenkomst van de uitgever bij het opstellen en inlassen van deze ‘registers’ is dan ook begrijpelijk. Neem b.v. het geval Balthasar Beck, de Straatsburgse drukker van de vertaling van een stel filosofische geschriften van SenecaGa naar voetnoot(99). Op basis van de gedrukte vellen legde hij, op eigen hout, naar gelang hunne afwerking, een lijst van gezegden aan - ‘ettlich schöne sprüch’ - Daarin lag z.i. als verstold de quintessens van de leer van Seneca, zoals deze uiteengezet werd in de verschillende vertaalde stukken. Hij vatte deze zijne bijdrage op als een vorm van dienstbetoon aan lezers die over weinig of geen vrije tijd beschikten. Deze spreukgewijs geformuleerde gezegden of uitspraken werden door hem in rubrieken onder een zestigtal trefwoorden gegroepeerd. Niet dat deze voorstelling van de kern van Seneca's leer de lectuur van het geheel van deze essays of betogen overbodig maken zou. Een soortgelijk ‘register’ was als een hoop afgeschraapte botten die nauwelijks de weligheid, de rijkdom en het levend wonder van weleer vermoeden lieten. En toch! Een soortgelijk register kon ertoe bijdragen dat wie ook het werk eventjes ter hand nemen zou, het niet zou kunnen neerleggen zonder, in zekere mate | |
[pagina 188]
| |
althans, geestelijk verrijkt uit deze vluchtige ontmoeting te komenGa naar voetnoot(100).
***
Dan zijn er de ‘argumenta’ of ‘argumenten’. De term zelf is al een probleem. Inderdaad, afleidingen van ‘argumentum’ komen thans geregeld in de moderne litteraire vaktaal van 't Westen voorGa naar voetnoot(101). Ze worden echter in verschillende betekenissen gebezigd; bewijsgrond, behandelde materie of thema, samenvatting zelfs van een letterkundig werk; al een keer zelfs résumé van een onderdeel van een omvangrijk geschriftGa naar voetnoot(102). Dit laatste komt echter slechts uitzonderlijk voor. Een strak parallellisme is er derhalve in het woordgebruik in de westerse talen niet vast te stellen. | |
[pagina 189]
| |
Een van de betekenissen, die vroeger, d.i. in de Late Middeleeuwen en in de XVIde eeuw, in sommige landen althans, o.m. Duitsland, Engeland - en naar ik vermoed ook in onze streken - aanvaard werd, zou m.i. verdienen opnieuw bij ons, en ook elders, volledig in ere hersteld te worden. Wij zouden aanknopen bij een vroegere westerse traditie en we zouden daarenboven een handige korte term hanteren kunnen, daar waar wij nu op logge omschrijvingen aangewezen zijn. Inderdaad, wat gebeurde er vroeger in dit verband, o.m. in 't kamp van de vertalers? Wie de lectuur van een vertaling wenste aantrekkelijker te maken en tevens te vergemakkelijken kon, na het opsplitsen van het dicht en donker monolithisch blok van het werk, dat hij te vertalen had, in een reeks van onderdelen - in casu: in hoofdstukken - elk van deze aldus ontstane fragmenten met een korte samenvatting, meestal in zinsvorm, van wat er in dit onderdeel verhaald of betoogd zou worden, bekronen. Een dergelijk résumé dat dan als titel van dit nu geheten ‘hoofdstuk’ gebruikt werd, was een ‘argumentum’. Duitse vertalers noemden in de XVIde eeuw een dergelijke titel van een afdeling in een boek ‘ein argument’; de Engelsen eveneens gebruikten het woord ‘argument’ in dezelfde betekenis! Waarom zouden wij deze term in deze enge vakkundige zin ook niet mogen gebruiken? In de XVIde eeuw was hij bij ons in zwang ... en soms zelfs nu nogGa naar voetnoot(103)! althans in de betekenis van ‘Kort begrip; samenvatting van den inhoud’, zoals dit toen ook het geval was in het Engels en in 't Duits. In de regel ging het dan echter bij ons over de résumé van een geschrift, van een werk in zijn geheel, en niet over een onderdeel ervan! Doch, waarom het nu niet in onze litteraire vaktaal ook de waarde toekennen van een in zinsvorm gegoten samenvattende titel van een hoofdstuk van een werk? In elk geval, wat het WNT in 1959 in het Supplement erover schreef is alleszins nu niet langer te verdedigenGa naar voetnoot(104); trouwens het woord is thans wel | |
[pagina 190]
| |
degelijk (opnieuw) in omloop onder deskundigen in het vlak van litteraire aangelegenheden, zij het ook ‘slechts’ in de zin van ‘thema, samenvatting’Ga naar voetnoot(105); samenvatting! van wat? Ongelukkig volgt dan een algemene stilte! Daarenboven is het een feit dat deze termen - ‘argumentum’ en zijn afleidingen - thans in onze westerse vakencyclopaedieën en terminologische woordenboeken geregeld ingelast en behandeld worden. Ook in grote algemene woordenboeken worden ze uiteraard opgenomen. Wat deze laatste betreft worden daarin soms - buiten de vermelding van de andere thans nog bruikbare en gebruikte betekenissen van het woord - ook ‘in rebus litterariis’ omschrijvingen, met ‘illustraties’ ervan gegeven. Vast te stellen valt echter dat slechts één van deze duidingen de enge, specifieke betekenis, waarvan eerder sprake, soms benadert, dit is deze van ‘een samenvattende titel van een hoofdstuk in zinsvorm gesteld’; betekenis die het woord alleszins in de XVIde eeuw gehad heeftGa naar voetnoot(106). Toegegeven | |
[pagina 191]
| |
moet echter worden dat, bij mijn weten, geen enkel naslagwerk mij ter hand kwam - behalve dan het algemeen woordenboek van 't Italiaans van Nicolo TommaseoGa naar voetnoot(107) - dat een ondubbelzinnige, klare en volledige omschrijving gaf van dit woord, als litteraire vakterm gebruikt, in de zin, die ons in 't bijzonder hier aanbelangt. Tweedens valt er soms een storende en verwarrende discrepantie tussen de duiding van het woord enerzijds en de aangehaalde voorbeelden vast te stellen. Meer in 't bijzonder, wat de vakencyclopaedieën en terminologische woordenboeken betreft is het daarenboven opvallend dat er daarin, voor zover ik kon nagaan, onder het lemma ‘argument’ geen woord te vinden is over het doel dat een schrijver, drukker of vertaler bij het inschakelen van ‘argumenten’, in de zin van ‘een samenvatting’ dan, beoogd heeft. Welk effect wenste hij door 't aanwenden van dit technisch middeltje te bereiken, is een vraag die zelfs niet gesteld wordt. Hoe kon het ten anderen? Gelet op al deze leemtes in onze apparituur is denkelijk de hoop gewettigd dat een goedjonstige ziel zich weldra over de filologen, die zich in verband met deze vragen in nood en in de verdrukking voelen, zal willen erbarmen. Wie levert ons in de naaste toekomst een studie over dit lexicaal, lexicologisch, terminologisch, litterair en bibliologisch probleem? Wat het laatste aspect van dit geval betreft - het bibliologisch - kan immers de vraag gesteld, die ons ook in dit verband ten nauwste aangaat, nl.: was het de vertaler of de drukker (uitgever) die hier het initiatief genomen heeft? Wie zal dit zeggen? Ook de drukker kan hier immers vermeld worden! Inderdaad, te overwegen is dat het zoveel als zeker is dat de ‘boecvercooper’ of uitgever of drukker af en toe in de formulering van de titel van een te drukken werk zelf, zowel als in de vormgeving van de inleiding of van het woord-vooraf zijn zeg moet gehad hebben, bijzonder als het erop aankwam de aandacht van de gebeurlijke koper op ene of andere belangwekkende eigenaardigheid van de uitgave te vestigen. En dit kon uiteraard het doelmatigst op het titelblad of in de liminaria gebeuren! De aanwezigheid van ‘argumenten’ in de druk van een vertaling wordt dan ook soms in de titel zelf van het werk gesignaleerd. Zo | |
[pagina 192]
| |
leest b.v. de lezer, die het boekdeel met de Duitse Odyssea-vertaling door Simon Schaidenreisser opslaan zou - en dit al van het titelblad af - over het voorhanden zijn van ‘argumenten vnd kurtzen scholijs’ in deze druk van 1537Ga naar voetnoot(108). Soms komt deze vermelding of aankondiging pas in één van de elementen van het voorwerk voor, b.v. in een voorbericht vanwege de uitgever. Zo is Sigmund Feyrabent, de ondernemende ‘Buchhaendler’ van ‘Franckfort am Mayn’, ook niet vreemd aan het inlassen van ‘argumenta’ in de Duitse Plutarchus-uitgave van 1580. Hij liet in deze editie een lange opdracht van zijne hand afdrukken. Uiteraard hemelde hij daarin de studie van de geschiedenis, het schrijven van historisch werk en, meer in 't bijzonder, het beoefenen van de vergelijkende levensbeschrijving door een Plutarchus op. Zijn eigen bijdrage bij het tot stand komen van deze editie vergat hij natuurlijk niet te vermelden, nl. zijn goedwillig ingaan op het verzoek van velen om een ‘nieuwe’ Plutarchus-vertaling op de markt te brengen. Hij weidt eveneens uit over zijn beslissing de risico's, die aan dergelijke onderneming toen inhaerent waren, niet te ontwijken, doch manmoedig op zich te nemen. Wenste hij inderdaad niet een herziene tekst voor te leggen, waarin rekening zou gehouden zijn met de resultaten van een collatie met vertalingen in andere talen? Zij zou ook - terloops zij hier vermeld - rijkelijk met originele platen opgeluisterd worden. Deze monumentale uitgave zou daarenboven in een druk van modern formaat aangeboden worden. Dit was niet alles: elk ‘vita’ zou voorzien worden van een nieuw, voor deze gelegenheid geschreven ‘Argument vnd kurtzen Innhalt’Ga naar voetnoot(109). De reden voor deze kosten en inspanningen? Zijn wens een uitgave te leveren die afsteken zou tegen de z.i. misselijke voorgaande editie! De zijne zou ‘viel desto mehr | |
[pagina 193]
| |
vielen behaeglich / gesellig vnd nutzlich sein’Ga naar voetnoot(110). Welke lezer zou in dergelijke omstandigheden de uitgever geen bijzondere dank weten voor diens bezorgdheid om zijn welbehagen en baat!? Een specifieke verantwoording voor het inschakelen van deze ‘argumenta’ heeft S. Feyrabent noch enig ander collega van hem, noch enig vroegere vertaler, bij mijn weten, ooit gegeven. Het toepassen van deze techniek moet hun reeds toen blijkbaar voorgekomen zijn als het beroep doen op een normaal, natuurlijk en gewoon procédé dat tot het versterken van de aantrekkingskracht van de aldus uitgeruste druk bijdragen kon. Verantwoording leek hun dan ook overbodig! Uiteraard maakt het gebruik van dit middel de tekst aantrekkelijker, want het massieve aspect van een gesloten blok stoot af; het indelen ervan maakt het uitzicht van het geheel minder weerzinnig. Het inlassen van ‘argumenta’ schept tevens een nieuwe band tussen de vertaler en de lezer! Inderdaad, het prikkelt diens nieuwsgierigheid; het verleidt hem tot verdere lectuur van een eenmaal ‘begonnen’ verhaal of betoog. Het is een soort tegenhanger van een ander procédé dat o.m. een Herodotus en zijn vertaler vaak toepasten, nl. het aankondigen, in de laatste zinsnede van een episode, van de aard en de inhoud van het verhaal van het volgende avontuur; de lezers en luisteraars worden als in vangarmen omklemd, en lezen en luisteren verderGa naar voetnoot(111). Geen wonder dan ook dat gewikste zakenlui onder de uitgevers of onder dezen die de pen hanteerden, die hun lezerspubliek voor hun ogen zagen, en dan ook voor hen schreven - en onder deze tweede groep horen vertalers thuis - zich soms van | |
[pagina 194]
| |
dit middel handig en vaardig wisten te bedienenGa naar voetnoot(112). Ook nu nog! Inderdaad, wat is de reden of zin van de ‘crossheads’ die de dagbladredacteur of de opmaker, soms op eigen hout, inschakelt? Ook hij weet dat deze korte ‘ondertitels in de tekst’Ga naar voetnoot(113) een krantenkolom voor het oog gemakkelijker aanvaardbaar maken kunnen, want ze ‘luchten’ een tekst op. Daarenboven prikkelen ze de belangstelling van de lezer. Hier leent de auteur, redacteur of opmaker de hand aan de krantenlezer om gemakkelijk en doeltreffend het geheel van een artikel te doorlopen; deze ‘crossheads’ - of ‘ondertitels in de tekst’ - zijn als zovele steunpunten voor verdere uitvallen. Vooral de jachtige lezer kan ze waarderen. Begrijpelijk is dat met de opkomst van de boekdrukkunst, toen het schrijfmateriaal goedkoper was geworden, drukkers, tekstuitgevers, en meteen vertalers, de opdeling van de soms monumentale monolithische historische, filosofische en andere lijvige geschriften uit de Oudheid en de Middeleeuwen toepasten. De onderdelen van de aldus opgesplitste tekst werden met zgn. ‘korte titels’ bekroond. Hierbij volgden trouwens de vertalers van toen sommige middeleeuwse schrijvers of afschrijvers. Inderdaad een aanloop tot deze betitelingstechniek is reeds in sommige middeleeuwse geschriften aan te treffen, o.m. in verzamelingen van legendenGa naar voetnoot(114). Daarenboven is er uit de incunabelperiode meer dan één voorbeeld uit de toen uitgegeven geschriften aan te halen, zowel uit de geestelijke als uit de wereldlijke literatuur. Het is echter in de zestiende eeuw - de tijd van de opgang van de boekdrukkunst - dat in gewijde teksten zowel als in de uitgaven van | |
[pagina 195]
| |
de profane literatuur - in tekstuitgaven zowel als in scheppend werk en in vertalingen - indelingen steeds talrijker ingevoerd werden. De ‘boecken’ waarin een werk opgesplitst werd kregen, waar die ontbraken, titels en de hoofdstukken werden vaak met ‘ondertitels in de tekst’, d.i. ‘argumenta’ overkapt. In onze zestiende-eeuwse Livius-vertaling van 1541 (Antwerpen) werden de hoofdstukken niet alleen met houtsneden bekroond; telkens liet de vertaler of de drukker eveneens als een lange wimpel een ‘argument’ boven elk hoofdstuk speels wapperen. Ook nu nog, in onze periode, duikt af en toe in verhalend werk het ‘argumentum’ op. Inderdaad, sommige schrijvers van nu blijken niet ongevoelig te zijn voor de bijzondere bekoring die van hun werk zou kunnen uitgaan wanneer ze op deze eeuwenoude techniek beroep zouden doen. Vooral bewerkers van oude teksten - echte al of niet - voelden of voelen zich geneigd om over sommige van hun geschriften de zachte glans van de patina, die aan dit procédé eigen is, te laten spelen. Een Stijn Streuvels, een Umberto Eco - om er twee uit onze eeuw te noemen - kenden de toverkracht die van dit procédé uitgaan kan; ze namen het over of pasten het toe: ene in zijn bewerking van onze ReinaertGa naar voetnoot(115), de andere in zijn pastiche, nl. Il Nome della rosaGa naar voetnoot(116); of is het onjuist of oneerbiedig deze roman of dagboek zo te hetenGa naar voetnoot(117)? Ten anderen - terloops toch dit - Umberto Eco zelf veroorlooft zich ook al eens een paar stoutigheden, o.a. tegenover de Engelsen, de Fransen, het College van Kardinalen, zelfs tegenover sommigen van zijn vakgenoten, o.m. de paladijnen, - in illo tempore dan - van de ‘littérature engagée’! Kroniek, roman of simpelweg dagboek - hoe men het ook betitelen mag - in verband met ons probleem kan dit werk m.i. ons hier uitstekend goed van pas komen. Inderdaad, er bestaan twee goede redenen, om meer in 't bijzonder deze laatste betrekkelijk recente publicatie bij deze uiteenzetting over het ‘argumentum’ in zestiende-eeuwse vertalingen te betrekken. Beide redenen kunnen, meen ik, afgelezen worden uit de formulering van het voorwoord en uit deze van een ‘Nota’ - onderdelen van het voorwerk van deze Italiaanse ro- | |
[pagina 196]
| |
manGa naar voetnoot(118). Inderdaad, Umberto Eco leidt U zoals vroegere vertalers (of bewerkers, of zelfs uitgevers van vertalingen) dit veelal deden in de vreemde wereld die hij schiep langs een ruim en machtig voorportaal binnen. Eerst is er - wat ons hier bijzonder aanbelangt zijn bewering over de identiteit van de vermoedelijke ‘maker’ - de schepper of opsteller - van de ‘argumenten’ die in dit werk voorkomen. Dan volgt ten tweede zijn stelling over de functie van de zgn. ‘ondertitels in de derde persoon’ zoals hij ze noemt! Filoloog in de ruimste en edelste zijn van het woord is Umberto Eco als weinigen onderlegd, niet alleen in de literatuur- en taalwetenschap, doch ook in de cultuurgeschiedenis van het Westen. Hij kent de knepen van 't vak en de conventies van de broederschap waartoe hij behoort. Normaal mochten zijn lezers van hem dan ook verwachten dat hij de herkomst van de ‘argumenten’, die de hoofdstukken bekronen, reveleren zou. Wat hij trouwens doet! Het is volgens hem een Frans vertaler - onderstreep ‘vertaler’! - die naar zijn verklaring, naar alle waarschijnlijkheid verantwoordelijk zou zijn voor het invoeren van deze ‘argumenten’ die hij, Eco, in zijn eerbied voor de traditie, piëteitsvol overgenomen heeft. Veelzeggend is m.i. dat hij het over ‘sottotitoli, in terza persona’ heeft, over ‘ondertitels, in de derde persoon’, zoals dit in de Nederlandse vertaling heetGa naar voetnoot(119). Had hij hier de technische term ‘argumento’ gebruiktGa naar voetnoot(120) dan had hij zich wellicht al te vroeg blootgegeven, of zou | |
[pagina 197]
| |
hij ten minste argwaan kunnen gewekt hebben. Nu heeft hij integendeel door deze schijnbaar stuntelige omschrijving van ‘sottotitoli in terza persona’ - die men van een dilettant verwachten zou - de fictie van het navertellen door hem van een ‘kroniek’ uit de Middeleeuwen nog aannemelijker gemaakt. Want hij wil het laten voorkomen dat hij een bewerking geeft van de versie van een zekere Abt Vallet. Deze zou in 1842 een Franse vertaling uitgegeven hebben van een Latijnse tekst van een monnik, met een naam die het machtig beeld van de prachtige abdij op de fiere rotskruin langs de Donau in de Wachauvallei oproept, nl. Adson van Melk. Als novice zou deze benedictijn in de hoedanigheid van ‘secretaris en leerling tegelijkertijd’ een geleerde franciscaan, een Brit dan, nl. Frater Willem van Baskerville, op een missie in een klooster in Italië begeleid hebben. Zijn relaas is het verhaal van gebeurtenissen die ‘aan het eind van het jaar Onzes Heren’ 1327 plaats vonden. Deze Latijnse ‘kroniek’ zou vroeger door niemand minder dan Dom J. Mabillon uitgegeven zijn. Umberto Eco gebruikte echter als basis voor zijn Italiaanse bewerking of navertelling van deze Latijnse kroniek de Franse vertaling van Abt Vallet. Hij bekroonde de hoofdstukken naar moderne trant met harde, bonkige aanduidingen van de tijd waarin de daarin verhaalde gebeurtenissen hun beloop hadden. Stoer en boud staat daar: ‘Eerste Dag. Priem’; ‘Eerste Dag. Terts’; ‘Eerste Dag. Sext’; etc. Deze aanduidingen zouden volgens hem, van de hand van de oorspronkelijke auteur, Adson van Melk, zijn. Logische betiteling ten anderen! In feite schreef deze toch een dagboek, zij het ook met veel vertraging! Hij, Umberto Eco, gaf echter eveneens de vertaling van de zinsnede die hij in de Franse overzetting van Abt Vallet na de dagaanduiding zou gevonden hebben. Aldus ontleende hij zogezegd aan Abt | |
[pagina 198]
| |
Vallet de ‘argumenten’ die deze in Franse versie van zijn Latijnse grondtekst ingelast had. Umberto Eco nam deze ‘argumenten’ over, niet alleen uit eerbied voor of uit aanhankelijkheid aan een oude traditie, zoals we dit van een fililoog zouden mogen verwachten, doch - en hij verklaart dit spontaan en onomwonden - in het volle besef van hun nut. Inderdaad, deze kore mededeling in zinsvorm boven een hoofdstuk zou lezer én luisteer het verder beloop van het verhaal (of betoog) bondig en gevat betekenen, enn meteen beiden in hun lees- en luisteranvontuur richten en leiden. Zo zag en zegde het Umberto Eco. Toch kan hier m.i. aan toegevoegd dat ook de belangstelling en de niewsgierigheid van beiden zouden geprikkeld, aangewakkerd en verhevigd worden, en dat hun hunkering naar het weten van het geheimnisvol eindbesluit groien zou. Meteen staat men hier andermaal voor het zoveelste bewijs dat eeuwenoude litteraire technieken onder de handen van wie geestelijk en artistiek begenadigd is en die ze oordeelkundig zou kunnen toespassen, het nu nog doen! | |
BesluitKlaagden vertalers over de moeilijkheid van hun werk, en deden zij af en toe beroep op hulp van buiten, zij beseften eveneens dat de lezer, bij zijn ontmoeting met de vreemde wereld waarin elke vertaling hem bunnenleidt, het soms niet gemakkelijk had; en zeker de lezer van toen niet! Deden zij met deze situatie op 't oog eerst en vooral als vertalers harde inspanningen om een niewe licht-leesbare en gemakkelijk-verstaanbare versie in de volkstaal te leveren, zij gebruikten nu en dan eveneens verschillende marginale middelen om de toegand tot en de opgang in de nieuwe wereld en cultuur, waarmede ze beiden in contact kwamen, en de zij hun lezers trachtten te ontsluiten, met zo weinig mogelijk horten en stoten te laten verlopen. Het titelblad, het voorwerk, het corpus van de druk of uitgave zelf waren de plaatsen waar de lezer raad en richtlijnen in deze zin vinden kon. Inderdaad, mededelingen over de stof of thema van het werk en over de methode van behandeling van het onderwerp, die in de titel | |
[pagina 199]
| |
zelf gevlochten werden, zowel als aankondigingen in de liminaria over de aanwezigheid van deze hulpmiddelen in de band zelf, konden niet alleen de lezer wegwijs maken, doch konden tevens de ‘promotie’ van de uitgave bevorderen. In tekst - zoals gezien -: glossen en scholiën, sommige ongewone typografische elementen, of zelfs pictorale tekens; buiten de tekst, practische raadgevingen of aanmaningen, in de liminaria, marginale notities, waaroder nu en dan cultuur-historische verklaringen soms afwisselend met beschouwingen of bedenkingen waarin de lezer die meewil, de geest en 't hart van de vertaler leven voelt; ook verklarende lijstern van eigennamen. Vertalers legden ook al een lijsten aan van vaktermen - roestdonker en blijkbaar duister - met verklaringen die doorspekt werden met lichtere lagen van cultuurhustoriche ophederingen. Ook ‘register’ bouwden ze in hun werk in, niet allen van namen en zaken in de trant van onze moderne ‘indices’, doch o.m. in de zin van stellen pregnante uittreksels, of van reeksen uitgelezen treffende uitspraken, die uit de tekst gelicht werden, en dan in alfabetisch gerangschikte rubrieken samengebracht werden. De bedoeling van het inlassen van deze ‘registers’ was lezers die op jacht waren naar ruimere informatie over de inhoud of geest van het wek dan deze die de titel zeld geven kon, te helpen. Ook lezers die zuinig met hun vrije tijd omspringen moesten, konden hierin hun gading vlug en zeker vinden. In dezelfde geest werden ook samenvattingen in de rand aangebracht, of in vorm van afzonderlijke losse stukken ten gerieve van de lezer verstrekt. Vertalers deelden soms het massief blok van het te vertalen Latijns werk in onderdelen, thans zgn. hoofdstukken, in. Elk van deze indelingen kreeg een overkapping die in één zinsnede een résumé van het daaronder schuilend stuk geven zou. Deze korte mededeling in de vorm van een bondig-gevatte titel kon de lezer in zijn lectuur en studie oriënteren; ze moest tevens zijn weet- en leergierigheid aanwakkeren. Dit zijn de van oudsher genoemde ‘argumenta’, waarvan wij echter, in afwachting van verdere uitspraken van de ‘wijzen van Lieden’, de nochtans bij ons vroeger gekende afgeleide naam ‘argument’ best ‘om des vredes wille’ nog tussen haakjes zetten! Of het initiatief tot het inschakelen van bepaalde hulpmiddelen, waarvan hier spake was, uitgaat van de vertaler zelf, of van zijn uitgever is niet immer in elk geval met volle zekerheid uit te maken. Beide partijen konden er baat bij vinden. | |
[pagina 200]
| |
De drukkers (uitgevers) hadden er alle belang bij aantrekkelijke en handzame uitgaven aan te bieden. Anderzijds moesten ook de vertalers begaan zijn met de verspreiding van hun werk, welke de drijfveer ook mag geweest zijn die hen ook mocht aangezet hebben tot het vertalen van het vreemde werk. Er waren vertalers die uit winstbejag, om den brode, vertaalden! Waarom niet? Elkeen moet leven! Er waren vertalers die uit zucht naar eer en roem uitheems werk overzetten! Een Horatius zag geen graten in een dergelijke benadering of beoefening van woordkunst! Wie zal hun dan de steen werpen? Wie anderzijds sceptisch staat tegenover verklaringen van vertalers die voorhielden dat zij vertaalden enkel en alleen ten gerieve en ten bate van taal- en volksgenoten die geen talenkennis hadden, zou toch niet mogen uit het oog verliezen dat een onmiskenbaar sociaal plichtsbesef, ook op het cultureel plan, bij sommigen van de westerse zestiende-eeuwse geleerden, leefde. Het is immers niet uit zuiver nationaal gevoel dat sommigen, ook bij ons lijsten, zelfs woordenboeken van uitheemse - voor de gewone man onbegrijpelijke - woorden aanlegden en uitgaven; of dat er anderen ijverden voor 't gebruik van de landstaal in de wetenschapsbeoefening of voor de spreiding van de oude en nieuwe verworvenheden van de menselijke kennis, op welk gebied ook. Een gewisse sociale bewogenheid was ook hier de drijfkracht, en speelde vaak de rol van het stil en staag draaiend drijfwiel. En van 't bent van de vertalers behoorden er sommigen tot deze ploeg van sociaal-voelende zwoegende maar doorzettende wroeters. Vertalen was voor dezen dienstbetoon. Wie zich in die zin voor vertaalwerk inzette mocht dan ook geen enkele kans verwaarlozen om de lectuur en het begrip van zijn versie, die hij met zoveel moeite en in deze optiek verwezenlijkt had, zo aantrekkelijk en zo licht mogelijk te maken. Marginale middelen, zoals enkele die in dit opstel ter sprake kwamen, leken hem hierbij het handzaam en passend alaam te kunnen leveren. |
|