Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |||||||||||
Openbare vergadering van 28 oktober 1981De jaarlijkse openbare vergadering werd gehouden in het Academiegebouw te Gent, op woensdag 28 oktober 1981.
Aanwezig: de heren DECORTE, voorzitter, LEYS, ondervoorzitter, en HOEBEKE, vast secretaris; de heren LISSENS, ROELANDTS, DEMEDTS, VANACKER, GYSSELING, MOORS, VAN ELSLANDER, BUCKINX, DRAYE, ROOSE, COUPE, HADERMANN, DE BELSER, COUVREUR, DESCHAMPS, KEERSMAEKERS, LAMPO en DE PAEPE, leden; de heren WALSCHAP, SCHMOOK en ROMBAUTS, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren GILLIAMS, VAN LOEY, AERTS, LEBEAU, mevrouw DEPREZ en de heer GOOSSENS, leden; de heer VANDERHEYDEN, binnenlands erelid. de heer ZAALBERG, buitenlands erelid.
Om 14u.45 werden de eregenodigden door het bestuur en de leden begroet in de salon van de Academie. Onder hen bevonden zich: de heer A.E. DE SCHRIJVER, Minister van State; Monseigneur L.A. VAN PETEGHEM, Bisschop van Gent; Monseigneur DE KESEL, Hulpbisschop van Gent; de heren Fr. VANPARYS, emeritus Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent; W. DE GROOTE, emeritus Voorzitter in het Hof van Beroep te Gent; Monseigneur G. DE KEERSMAEKER, Vicaris-generaal van het Bisdom Gent; de heren Prof. Dr. Karel DE CLERCK (vertegenwoordigt de Minister van Nationale Opvoeding); Prof. Dr. C.F.P. STUTTERHEIM (vertegenwoordiger van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam); Prof. Dr. G. VERBEKE, Vast Secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België; Prof. Dr. J.J. SYMOENS, Vast Secretaris van de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen; R. ELSEN, Adviseur-Hoofd van dienst bij het Ministerie van Nederlandse Cultuur, vertegenwoordiger van de Vlaamse Staatssecretaris voor Cultuur, Toerisme en Huisvesting; A.C. MORTON, Ambassaderaad van de Zuidafrikaanse Ambassade te Brussel; em. Prof. Dr. J. MATON; G. VERSCHRAEGEN, Directeur van het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent; G. STALMANS, Luitenant-kolonel bij de Rijkswacht; Prof. Dr. P. HESSMAN (vertegenwoordiger van de | |||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||
heer Rector van de U.F.S.I.A.); Prof. Dr. A.G. VELGHE, Ere-directeur van de Koninklijke Sterrenwacht van België; de heren J.C. WIELAARD, Ambassadesecretaris voor Culturele Zaken van de Nederlandse Ambassade te Brussel; en Dr. L. SIMONS, wnd. Directeur van de Stadsbibliotheek en het A.M.V.C. te Antwerpen. De heer DECORTE, voorzitter, opende de vergadering om 15u.10 en verwelkomde de hoogwaardigheidsbekleders, de laureaten en de belangstellenden. Na zijn toespraak verleende hij het woord aan de heer ROMBAUTS, die handelde over: ‘Ruusbroecstudie in de Academie’. Na deze lezing begroette de heer DESCHAMPS collega DE PAEPE en bracht deze laatste hulde aan zijn voorganger bij de Academie, de heer ROMBAUTS, binnenlands erelid. | |||||||||||
Begroeting van prof. dr. N. de Paepe als lid van de academie
| |||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||
Klein Seminarie te Sint-Niklaas en theologische studiën aan het Groot Seminarie te Gent werd hij op 18 december 1954 tot priester gewijd. Van 1954 tot 1958 studeerde hij Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Zijn licentiaatsverhandeling onder leiding van Prof. Dr. E. Rombauts was getiteld De religieuze beleving in Hadewijchs strofische gedichten en handelde dus reeds over dat gedeelte van Hadewijchs werk, waaraan hij later zijn dissertatie zou wijden. Voor deze verhandeling kreeg hij de Arthur Boon-prijs 1958 van de Leuvense Universiteit. In 1961 werd hij assistent van Prof. Dr. E. Rombauts met wie hij in hetzelfde jaar Hadewijch, Strofische gedichten. Middelnederlandse tekst en moderne bewerkingGa naar voetnoot(1) publiceerde. In 1962 promoveerde hij op een dissertatie, getiteld Hadewijch, Strofische gedichten. Een studie van de minne in het kader der 12e en 13e eeuwse mystiek en profane minnelyriek, die in 1964 met de O.K. de Laey-prijs 1964 der Leuvense Universiteit en in 1965 door onze Academie op voordracht van de Commissarissen Prof. Dr. E. Rombauts, E.P. Stephanus G. Axters en Prof. Dr. Paul De Keyser met goud werd bekroondGa naar voetnoot(2). Dit proefschrift dat in 1967 door onze Academie werd uitgegevenGa naar voetnoot(3), getuigt van een gedegen literairhistorische, theologische en filosofische vorming en mag tot dusver als het hoofdwerk van ons nieuw medelid worden beschouwd. Het eerste deel handelt over de twaalfde-eeuwse mystiek met Bernardus van Clairvaux, Willem van Saint-Thierri, Hugo en Richard van Saint-Victor; over de Middelnederlandse minnelyriek met Hendrik van Veldeke en de onbekende Limburgse dichter van de liederen, bewaard op Lundse en Brusselse fragmenten; over de dertiende-eeuwse Dietse mystiek met Beatrijs van Nazareth en Hadewijch, wier werk en betekenis uitvoerig wordt belicht; het tweede deel behandelt de minne in Hadewijchs strofische gedichten, eerst de minne als inspiratorische kracht, vervolgens de minne als dynamische relatiebeleving en ten slotte de minne en de geestelijke vermogens van het ‘ik’. Sedert het verschijnen van zijn proefschrift zijn Hadewijch en de minne Prof. Dr. N. De Paepe blijven boeien, zoals blijkt uit de titels van de boeken en de bijdragen, die hij sindsdien in het licht gaf. | |||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||
In 1969 werd hij buitengewoon docent aan de Katholieke Universiteit te Leuven en de Université Catholique de Louvain, in 1970 docent aan de Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius te Brussel en in 1973 gewoon hoogleraar aan de Katholieke Universiteit te Leuven en aan de Katholieke Universiteit te Leuven, afdeling Kortrijk, en hoogleraar aan de Université Catholique de Louvain. Aan die universitaire instellingen doceert hij Middelnederlandse letterkunde en Geschiedenis van de Germaanse Filologie. Aan de Katholieke Universiteit te Leuven was hij als professor in de Middelnederlandse letterkunde de opvolger van Prof. Dr. E. Rombauts en als professor in de Geschiedenis van de Germaanse Filologie de opvolger van Prof. Dr. J.F. Vanderheyden. Bovendien is hij verbonden aan het Instituut voor Middeleeuwse Studies van de Katholieke Universiteit te Leuven en aan het Institut d'Etudes Médiévales van de Université Catholique de Louvain. Momenteel doceert hij nog aan drie universitaire instellingen: de Katholieke Universiteit te Leuven, de Katholieke Universiteit te Leuven, afd. Kortrijk, en de Université Catholique de Louvain. Die drievoudige leeropdracht moet heel wat van zijn tijd in beslag nemen. Er zijn inderdaad niet alleen de colleges zelf, maar ook de voorbereidingen, de verplaatsingen, de vergaderingen, het leiding geven bij taken, verhandelingen en proefschriften. We vermelden slechts de vier doctorale dissertaties van zeer uiteenlopende aard, die tot dusver onder zijn leiding tot stand zijn gekomen: Filologische studie van het Middelnederlandse leven van Lutgart (Kopenhaags handschrift). Heuristiek en authenticiteitskritiek door Guido Hendrix, 1975; Een 14e-eeuws Middelnederlands berijmd commentaar op het Hooglied. Kritische studie en uitgave van de tekst door Claudine Hap, 1975; Jan van Ruusbroec, Vanden seven sloten. Overlevering, kritische uitgave, inhoud door Guido De Baere, 1976 en Analyse van de structuur en de verhaaltechniek in de hoofse, oorspronkelijk Middelnederlandse ridderroman. Een vergelijkende studie van de Trojeroman van Segher Diengotgaf, de roman van Walewein, de roman van Heinric en Margriete van Limborch en de Seghelijn van Jherusalem door Jozef D. Janssens, 1976. Prof. Dr. N. De Paepe is ook een veelgevraagd en graag beluisterd spreker op congressen, colloquia en symposia. Zo hield hij in 1970 op het Symposion Heinric van Veldeke te Gent een referaat over Veldekes Lyrik als GesellschaftskunstGa naar voetnoot(4); in 1976 op het colloquium Literature and Translation te Leuven een lezing over Le ‘Fergus’ et le ‘Ferguut’: remaniement | |||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||
d'une tradition courtoiseGa naar voetnoot(5); op 20 mei j.l. op het XIde Internationaal Colloquium te Leuven, gewijd aan Jan van Ruusbroec, een lezing over Hadewijch, Ruusbroec en Alle dinghe sijn mi te inghe en op 21 oktober j.l. op het Wetenschappelijk Colloquium Hoofsheid en Devotie in de middeleeuwse maatschappij als voorzitter van openingsreferaat over De hoofsheid als inspiratorische kracht in de literatuur. Aan buitenlandse universiteiten en hogescholen hield hij menig gastcollege. Zo hield hij in 1971 in het Deutsche Seminar van de Universiteit te Freiburg im Breisgau een gastcollege over Veldekes Lyrik als Gesellschaftskunst; in 1977 in het Instituut De Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Utrecht en in het academiejaar 1979-1980 in de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage een gastcollege over HadewijchGa naar voetnoot(6). Zijn bedrijvigheid als hoogleraar, referent en gastprofessor, die heel wat van zijn tijd in beslag moet hebben genomen, weerhield hem er niet van bloemlezingen, bijdragen en cursussen te publiceren. Van zijn hand verschenen drie bloemlezingen: Ik zag nooit zo roden mond. Middeleeuwse liefdespoëzieGa naar voetnoot(7); Hadewijch, Miere herten licht doolt na u alGa naar voetnoot(8) en Hadewijch. Een bloemlezing uit haar werkGa naar voetnoot(9). Van zijn bijdragen in tijdschriften, verzamelwerken en huldealbums vermelden we slechts: Over het wezen van de troubadoursminne. Een probleemstelling en een stellingnameGa naar voetnoot(10); Enkele aspecten van de studie der minnelyriek sinds 1965. Een bibliografisch essayGa naar voetnoot(11); Kunnen onze Beatrijslegende en abele spelen geëvalueerd worden door middel van Andreas Capellanus' De arte honeste amandi?Ga naar voetnoot(12); De ‘Vengeance Ragui- | |||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||
del’ en ‘Die wrake van Ragisel’. Marginalia bij een nieuwe uitgaveGa naar voetnoot(13); Amor und verus amor bei Andreas Capellanus. Versuch einer Lösung des Reprobatio-ProblemsGa naar voetnoot(14); Minne in Hadewijchs Strofische gedichtenGa naar voetnoot(15); Hadewijchs zeventiende strofische gedicht. Tekst, omzetting en proeve van verklaringGa naar voetnoot(16) en Klassieke mythologie in de letterkunde der middeleeuwenGa naar voetnoot(17). Ten behoeve van zijn studenten gaf hij nog twee cursussen uit: Grondige studie van een Middelnederlands auteur. Hadewijch, Strofische gedichtenGa naar voetnoot(18) en Geschiedenis van de Germaanse filologieGa naar voetnoot(19). Onvermeld mogen we niet laten zijn belangrijke literairhistorische inleiding tot de uitgave van de Ferguut, die in 1976 door Prof. Dr. E. Rombauts is bezorgdGa naar voetnoot(20). In die inleiding handelt ons nieuw medelid over de Fergus van Guillaume le Clerc, de dertiende-eeuwse Arturroman, die de bewerker van de Ferguut tot voorbeeld heeft gediend, en ontleedt hij tot in bijzonderheden de Ferguut, die hij als een prijzenswaardig taalkunstwerk bestempelt. Tot besluit zou ik mij als vakgenoot en vriend tot Prof. Dr. N. De Paepe willen richten. Beste vriend Norbert, uit wat voorafgaat blijkt duidelijk dat ik Uw literairhistorisch werk, de vrucht van talloze uren studie, hogelijk waardeer. Ik hoop dat U dat werk in goede gezondheid zal kunnen voortzetten en ons in de loop der jaren nog met menige bijdrage over Hadewijch, de Middelnederlandse minnelyriek en de Middelnederlandse hoofse epiek zal verrassen en de leden van deze Academie nog op tal van | |||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||
lezingen over Uw studiegebied zal vergasten. En ten slotte nog een wens, die slechts in een ver verschiet kan in vervulling gaan: mocht het U, evenals ons vereerde leermeester en promotor Prof. Dr. E. Rombauts, wie U zo dadelijk in passende bewoordingen hulde zal brengen, vergund zijn na de vervulling van Uw leeropdracht nog vele jaren in goede gezondheid voort te werken en studies te ondernemen en bijdragen te schrijven, waartoe U in Uw overbelaste academische loopbaan nooit tijd heeft kunnen vinden. | |||||||||||
Hulde aan em. prof. dr. E. Rombauts, binnenlands erelid
| |||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||
Nederlandse letterkunde aanzag, die inderdaad ook was, of beter, dank zij zijn werk zou worden. De titel van referaat en bijdrage reveleert bovendien dat Rombauts het bewustzijn had van een roeping: naast de monografische studie zou hij een breed opgezet werk schrijven, zou hij de weidser horizonten van een hele periode verkennen en de inspiratie evalueren die decennia lang de literaire activiteit daarvan had beheerst. In 1926 was E. Rombauts in Leuven gepromoveerd tot doctor in de Germaanse filologie op een dissertatie over ‘Leven en werken van Pater Adrianus Poirters’. In 1928 werd dit werk door de Academie bekroond en in 1930 hier ook uitgegeven onder de titel Leven en werken van Pater Adrianus Poirters S.J. De ondertitel evenwel, die toen reeds een verruiming van de perspectieven beloofde, luidde: Bijdrage tot de studie der didactisch-moraliserende letterkunde in de XVIIe eeuw in Zuid-Nederland. Intussen was Dr. Rombauts een jaar leraar geweest in het St.-Pieterscollege te Jette, twee jaar in de Abdijschool van Maredsous en was hij daarna verbonden aan het toenmalige N.I.R. waar hij tot 1938 zou blijven. De literatuurgeschiedenis verloor hij echter niet uit het oog. In 1934 verwierf hij het speciale doctoraat in de Nederlandse Letteren met een studie over Richard Verstegen. Een polemist der Contrareformatie, die het jaar voordien door de Academie eveneens was bekroond en uitgegeven.
In hetzelfde jaar begon hij ook lemmata te verzorgen in Winkler Prins' Algemeene Encyclopedie en zou hij dat ook doen vanaf 1938 in de Katholieke Encyclopedie. In beide te samen ondertekende hij de voorstelling van niet minder dan 62 auteurs en hun werken, vanaf de Middeleeuwen tot de eigen tijd. Wie ooit aan een encyclopedie meewerkte weet maar al te goed dat een paar gedrukte volzinnen daarin, vaak dagen (en soms nachten) opsporingswerk vergen.
In 1935 verscheen, in samenwerking met Pater Salsmans, een eerste tekstuitgave, zij het dan dat het een Heruitgaaf was van Het Masker van de Wereldt afghetrocken door P. Adrianus Poirters. Die uitgave heeft toen een wezenlijke verruiming betekend van de ‘kennis onzer Zuidnederlandsche letterkunde’ in de 17e eeuw, maar bovendien was ze de vrucht van een wetenschappelijke bezorgdheid die Prof. Rombauts zou blijven inspireren: de bezorgdheid om een accurate, ofschoon vaak - ten onrechte - onderschatte hermeneutiek.
In 1938 werd Dr. Rombauts hoogleraar aan de Leuvense Universiteit | |||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||
en dat in een gedeelde opvolging van wijlen Prof. Arthur Boon die hij reeds als leraar hed gekend in het college te Mechelen. Boon was ook een mentor van hem geweest gedurende de studiejaren te Leuven want, was Edward Rombauts, zoon uit een kroostrijk en beproefd gezin van land- en tuinbouwers uit Hever, niet primus perpetuus geweest in het Mechelse college? De leerstoel schommelde aanvankelijk wat heen en weer tussen de Geschiedenis van de Duitse letterkunde en de Filologische oefeningen over het Nederlands om uiteindelijk in evenwicht te geraken bij de Geschiedenis van de Nederlandse letterkunde en de Grondige verklaring van Nederlandse auteurs. Het was een zeer veelzijdige en derhalve zware opdracht, ook nog toen ze beperkt werd tot de Nederlandse literatuur. Prof. Rombauts las Hadewijch, Maerlant, de Reinaert, Vondel, Bredero, Van de Woestijne, Henriette Roland Holst, en dat zijn dan nog maar enkele van de auteurs in wier werken de studenten werden ingewijd, niet in het minst door middel van een hoogst gewetensvolle tekstverklaring. Ik geloof dat ik, naar aanleiding van wat ik zo pas vermeldde, hier moet wijzen op een niet geringe verdienste van Prof. Rombauts. Het is met name onder zijn impuls dat de Leuvense literaire neerlandistiek nu is opgedeeld over drie leerstoelen, elk met een nauwkeurig afgebakend domein uit de geschiedenis van onze letterkunde: de Middeleeuwen, de Renaissance en Barok, de hedendaagse periode. Lijkt dit op het eerste gezicht in de wereld van binnen- en buitenlandse universiteiten een onvermoede luxe te zijn, de bedoeling ervan was vóór alles, een specialisatie naar de diepte toe in de hand te werken. Lange jaren evenwel heeft Prof. Rombauts het hele ‘pakket’ (zoals dat nu heet) alleen moeten torsen. Nochtans, de vraag Hoever staan we met de kennis onzer Zuidnederlandsche zeventiendeeuwsche letterkundige geschiedenis?, liet hem niet los. De oorlogsjaren moeten een periode van intense studie zijn geweest en meteen - wat ten andere tekenend is voor de geboren en getogen historicus- van, chronologisch gezien, voorbereidend en verbredend werk. In 1945 verscheen in Deel III van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden (onder redactie van prof. F. Baur e.a.) in samenwerking met prof. H. de Vocht, het hoofdstuk Humanisme en Renaissance in de Zuidelijke Nederlanden, gevolgd door het alleen geschreven deel De wordende Renaissance in de Zuidelijke Nederlanden (1550-1600). In een 70-tal bladzijden wordt een zeer overzichtelijk decor getekend waarin zich een tot dan toe onvermoede, nu eens verheugende, dan weer dramatisch literaire activiteit afspeelt. De vele, geïnspireerde speurtochten achter de schermen, verhelderen de inhoud en de betekenis van wat op het podium | |||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||
gebeurt. Nochtans, Rombauts is - in tegenstelling tot niet weinige van zijn toenmalige vakgenoten - geen regisseur. Wel een uiterst aandachtig toeschouwer. Hij werpt zich evenmin op als een alleswetend criticus; hij haalt verdienstelijke ‘rollen’ vóór het voetlicht waar daar gelegenheid toe is. Het was dan in 1952 dat in Deel V van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden het nog steeds als standaardwerk geprezen hoofdstuk verscheen: De letterkunde der XVIIe eeuw in Zuid-Nederland. Vanwege de me toegemeten tijd kan ik hier niet verder op ingaan. Alleen dit: het hoofdstuk had ook, zonder een zweem van overdrijving, mogen worden getiteld: ‘Nu kennen we onze Zuidnederlandse 17e-eeuwse letterkundige geschiedenis.’ Decennia lang had Prof. Rombauts dit rijkelijk gestoffeerde overzicht opgebouwd met materialen ten behoeve van zijn eigen colleges en had hij, naar aanleiding van die colleges, studenten gestimuleerd tot ‘veldwerk’ (sit venia verbo) in het landschap van de 16e- en 17e-eeuwse literatuur. Ik moge hier overigens vermelden dat Prof. Rombauts in de jaren van zijn hoogleraarschap een flink eind boven de 100 licentiaatsverhandelingen heeft geleid.
De cirkel was nu als het ware rond. Wat voor de hand lag, zou gebeuren. Prof. Rombauts verruimde een derde keer de perspectieven, dit keer naar de Middeleeuwse literatuur toe. Ik bedoel met verruiming evenwel: het nu publiceren van studies en tekstuitgaven binnen dit domein want jaren lang al gaf de professor colleges over Middelnederlandse literatuur, zoals ik eerder zei. Hier wil ik graag de aandacht vestigen op een m.i. zeer belangrijk en continu facet in de wetenschappelijke arbeid van Prof. Rombauts: de reeds vernoemde hermeneutiek, of vooral de tekstverklaring. Zowel in zijn colleges als in zijn tekstuitgaven (Hadewijch, Karel ende Elegast, Ferguut) is zichtbaar wat hij een leven lang voorhield: de tekst moet centraal staan. Daarmee bedoelde hij weliswaar niet een wijsgerige of literair-theoretische valorisatie van het ergocentrisme maar wel, een evaluatie van de tekst zoals die daar staat, vrucht van menselijke arbeid en kunnen, die voorzichtig maar indringend moet worden vermoed in het licht van het lexicon, de grammatica en de syntaxis en -vooral dan- de context. Parafraseren van de tekst wijst Prof. Rombauts - anders dan wel eens hier of daar een vakgenoot - resoluut van de hand. Het komt op de zin van het oude geschrift zelf aan, niet op wat sommigen er graag, vanwege een of ander esthetiserend spel, in zouden willen projecteren. | |||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||
Laat me toe, geachte toehoorders hier een illustratieve anekdote te vertellen. Eén keer, vrij toevallig, heb ik de professor bijna kwaad zien worden, en dat ter gelegenheid van een examen over de gedichten van Hadewijch. De student was heel lustig maar overigens heel klungelig aan het parafraseren en zelfs aan het fantaseren. Het werd Rombauts te veel. Hij gebruikte zelfs een krachtterm. ‘Beste vriend’ zei hij ‘... en gij wilt Germaanse filologie studeren. Gij moet terug naar het le studiejaar. Gij kunt, sapperloot, niet lezen’. Het was een bijzonder zware beschuldiging. Het blijkt inderdaad dat alle opsporingswerk dat Prof. Rombauts zich ooit heeft getroost om biografische en historische achtergronden te kunnen schetsen van auteurs en werken, geïnspireerd is door een liefdevolle dankbaarheid om de tekst, door een niet aflatende wil meteen om te lezen wat er staat. De tekst moet centraal staan.
Vermeld moet hier toch ook nog worden dat er op het gebied van de Middelnederlandse, de Renaissance- en Barokliteratuur, onder de leiding van Prof. Rombauts niet minder dan 16 doctorale dissertaties zijn ontstaan. 13 daarvan werden door de Academie bekroond en uitgegeven. Van die 16 doctores zijn er inmiddels 10 hoogleraar geworden aan universiteiten in binnen- en buitenland. Zij zijn fier op hun professor en blijven hem innig dankbaar.
Mijnheer de Voorzitter, Geachte toehoorders, Laat me toe, bij wijze van epiloog bij een al te korte schets als bovenstaande, even een vonk van het mens-zijn van Edward Rombauts te laten opengloeien vanuit een persoonlijke ervaring. Jaren geleden gaf de geleerde professor mij deze raad (die ik overigens te gelegener ure herhaal, met vermelding van de auteur): ‘Als je ooit zou moeten kiezen tussen boeken en mensen, kies dan mensen’. Ik dank hem daarvoor en voor zoveel meer.
En ik dank U allen voor Uw aandacht.
Tot slot werden de diploma's uitgereikt aan de laureaten van de Academische Prijzen en van de Fondsprijzen: | |||||||||||
I. Prijzen voor letterkunde:
| |||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||
| |||||||||||
II. Fondsprijzen:
Na afloop van de vergadering werd in de salon van de Academie een receptie gehouden. |
|