Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een pionier van de Franse neerlandistiek: Louis De Backer (1814-1896)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
siècle, het éénmanswerk van Pierre Larousse, een uitvoerig artikel over De Backer, geschreven op een toon van warme sympathie die in een moderne encyclopedie ondenkbaar zou zijn. Maar men weet dat de oude Larousse niet gewend was, zijn gevoelens van genegenheid - of van afkeer! - onder stoelen of banken te steken. Een deel van zijn artikel werd in 1885, trouwens zonder enige bronvermelding, door G. Ollendorp overgenomen in de Grande Encyclopédie. Dertien jaar later heeft de Nouveau Larousse Illustré nog maar enkele regels voor De Backer over. Zijn naam wordt niet eens meer vermeld in de Larousse du XXème siècle. Hetzelfde geldt voor de Encyclopédie Quillet in 1953 en voor de Grand Larousse Encyclopédique in 10 delen (1960). Sic transit gloria mundi. Wel vinden wij een betrekkelijk lang en nauwkeurig artikel over De Backer in de Dictionnaire de Biographie Française van Prévost en Roman d'Amat (1941). Hij wordt er bestempeld als ‘een meester van de Vlaamse eruditie’, ‘een weetgierige en scherpzinnige geest, een voorloper van de grote hedendaagse linguïsten’. Evenmin mocht hij ontbreken in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (1973), waar L. Verbeke bondig, maar met kennis van zaken over hem bericht. Laten wij tenslotte gewag maken van de plechtigheid die op 15 oktober 1972 in Noordpene plaatsvond n.a.v. de herdruk van een werk van De BackerGa naar voetnoot(4) en van de restauratie van zijn graf, -een plechtigheid die door verschillende vertegenwoordigers van de culturele wereld uit Noord-Frankrijk en België werd bijgewoond. Doch per slot van rekening is De Backer nog steeds niet uit de schaduw getreden waarmee de jaren zijn gestalte hebben omhuld. Moge deze - zeer partiële - studie iets bijdragen tot een juiste beoordeling van zijn persoon en van zijn werk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ILouis de Backer werd op 16 april 1814 te Sint-Omaars geboren. Zijn vader, Charles, was boekdrukker in Hazebroek, zijn moeder heette Marie van Bavinchove. Vlaamser kan het niet. Na in Parijs rechten te hebben gestudeerd vestigde hij zich eerst als advokaat te Dowaai. Wat later werd hij rechter in Sint-Winoksbergen, waar hij bovendien 20 jaar lang lid was van de gemeenteraad. Hier gaf hij ook, als ‘délégué cantonal’, blijk van zijn belangstelling voor het lager onderwijsGa naar voetnoot(5). Intussen had hij vrij vroeg - na nog een post bij de Duinkerkse rechtbank te hebben bekleed - van de juridische loopbaan afgezien, om zich gemakkelijker te kunnen toeleggen op historische en literaire navorsingen. Hij overleed op 4 april 1896 te Parijs, en vond zijn laatste rustplaats in Noordpene, omdat hij aldaar, ongeveer een kwarteeuw eerder, een oud kasteel gekocht en opgeknapt had om er met zijn gezin de vakantie door te brengen en zijn vrienden en kennissen van een royale gastvrijheid te laten genieten. De Backer was voorzitter van de Société des Antiquaires de Picardie en lid van tal van andere geleerde genootschappen in binnen- en buitenland. Ik zal daar niet over uitweiden, en evenmin over zijn vele onderscheidingenGa naar voetnoot(6), die hij wist te waarderen en waar hij, zo nodig, zelfs om vróegGa naar voetnoot(7). Hij had overigens officiële taken te vervullen: hij was o.a. ‘inspecteur des monuments historiques du département du Nord’ en ‘correspondant pour les travaux historiques’ van het Ministerie van Onderwijs. Op plaatselijk niveau speelde de Backer een belangrijke rol als medeoprichter en eerste vice-president van het Comité flamand de France. Hij bedankte echter in 1866, toen het Comité onder de zachte druk van de regering zich verplicht achtte, ‘aan zijn oorspronkelijk programma vaarwel te zeggen, alle praktische werking ten voordele van de taal stop te zetten en zich te vergenoegen als zuivere geschied- en oudheidskundige maatschappij te fungeren’Ga naar voetnoot(8). Voor het Comité betekende dit gebaar van de Backer ongetwijfeld een zwaar verlies, maar het was kenmerkend voor zijn ideeën en voor de vastberadenheid waarmee hij die aanhing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al was hij, voor zover ik weet, geen groot reiziger, toch liet hij geen gelegenheid voorbijgaan om de twee landen, waar zijn voorliefde naar uitging, te bezoeken, nl. België en Nederland. Enkele van deze reizen hebben duidelijke sporen achtergelaten. In 1850 nam hij actief deel aan het tweede Nederlands Letterkundig Congres in Amsterdam, en in 1851 aan het derde in Brussel. Kort daarvoor had hij van de Franse minister van Onderwijs opdracht gekregen om ter plaatse te gaan informeren naar ‘de geschiedenis en de toestand der letteren in België en Nederland’. Dit resulteerde in een aanzienlijk rapport waar ik nog op zal terugkomen. Toen in 1867 het grootse Vondelfeest in Amsterdam georganiseerd werd, behoorde de Backer tot de genodigde gasten. Hij kreeg er zelfs, zoals hij niet zonder enige voldoening noteert, een ereplaats toegewezen, ‘entre MM. Heemskerck, ministre de l'intérieur, nom glorieux de l'histoire de la marine néerlandaise, et Van Lennep, l'illustre romancier et l'auteur du drame qui allait se dérouler devant le peuple anxieux et frémissant’Ga naar voetnoot(9). Uiteraard heeft de Backer op die reizen heel wat mensen ontmoet, heel wat relaties aangeknoopt of verstevigd. Ik zal het hier alleen hebben over twee prominenten, met wie hij is blijven corresponderen: F.A. Snellaert en J.A. Alberdingk ThijmGa naar voetnoot(10). Uit de eerste bewaarde brief van de Backer aan Snellaert, van 23 oktober 1849, blijkt dat de schrijver al eens (vermoedelijk i.v.m. het eerste Nederlands Congres) in Gent heeft vertoefd, waar hij door Snellaert ontvangen en ook medisch behandeld is. In dezelfde brief maakt hij een zinspeling op het Gentse rederijkersfeest van 1539, waarvandaan ‘un enfant de Bergues (...) est revenu chargé de couronnes’. Bij andere brieven sluit hij een of ander oud gedicht in, waarop hij in Belle of in Meteren de hand heeft kunnen leggen. Maar vooral houdt hij zijn correspondent op de hoogte van de voorgenomen oprichting van het Comité flamand de France (9 maart 1853), en van de voorspoedige groei van het nieuwe genootschap: op 8 december 1853 zijn er al meer dan 100 leden, een volksalmanak heeft een oplage van 3000 exemplaren, nu wordt er over een boekdeel gedacht van meer wetenschappelijke aard... In dezelfde brief vermeldt De Backer dat Conscience langzamerhand bekend wordt in Noord-Frankrijk: het verhaal Hoe men schilder wordt is onlangs door een pastoor uit Artesië vertaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze brieven geven ons tegelijk enig idee van de personen met wie De Backer in België had kennisgemaakt. Zo moet Snellaert de groeten doen aan J. de Saint-Genois, aan Mevr. Dautzenberg. Ook toont De Backer zich diep getroffen door het heengaan van Delecourt. Tussen de voorlaatste en de laatste brief, waarin De Backer de hulp van zijn Gentse vriend inroept voor de verspreiding in België van de pas verschenen Sagas du Nord, gaapt er een vrij breed hiaat: van 8 december 1853 tot 19 juli 1857. Zou er een zekere verkoeling ingetreden zijn? Of is een deel van de correspondentie verloren gegaan? Het waarschijnlijkst is de tweede hypothese. Hoe dan ook, de briefwisseling is niet in 1857 opgehouden, want Ada Deprez deelt ons mee dat Snellaert op 13 oktober 1859 De Backer aanmaant ‘het door hem gevonden fragment van de Spieghel Historiael niet zelf uit te geven, maar het over te maken aan Eelco Verwijs te Leiden, die de hele Spieghel opnieuw bewerkt’Ga naar voetnoot(11). De brieven van De Backer aan Alberdingk Thijm plaatsen ons voor hetzelfde raadsel als die welke hij tot Snellaert richtte. Van de 15 bewaarde stukken zijn er 13 die uit de periode 1850-1858 dateren. Het voorlaatste werd pas in 1867 (na de tweede ontmoeting, op het Vondelfeest) geschreven, het laatste, een condoleantiebrief, in 1883. Maar al die brieven, of ze nu door de ondernemen de jonge erudiet dan wel door de weemoedige grijsaard getekend zijn, ademen eenzelfde geest van oprechte waardering, van dankbaarheid en hartelijkheid. De Backer is steeds onder de indruk gebleven van de manier waarop hij in 1850 door Thijm en diens familie was onthaald, o.a. door de beeldhouwer Royer, een oom van mevr. Thijm, voor wie De Backer een diepe en duurzame genegenheid ging koesteren. In de eerste jaren die op dat bezoek volgden kwam er tussen De Backer en Thijm een ijverige briefwisseling tot stand. Ze verschaffen elkaar inlichtingen. De Backer vraagt en krijgt informaties over het Amsterdamse archief. Hij geeft aan zijn vriend het verslag door van een geleerde uit Montauban over enkele lokale tradities die misschien verband houden met de Heemskinderen. Hij spoort hem aan de liederen, die op de lippen van de Nederlandse minnen en kinderen komen, te beluisteren en voor hem op te tekenen. Hij zou willen weten of er een Nederlandse vertaling van Gudrun bestaat. Vanzelfsprekend sturen ze elkaar hun werken toe en bewijzen elkaar allerlei diensten. In december 1853 spant De Backer zich in om de pas verschenen brochure van Thijm, De la littérature néerlandaise à ses différentes époquesGa naar voetnoot(12), in Frankrijk te plaatsen, en verzoekt hem enkele jaren later | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetzelfde in Nederland te doen voor zijn eigen Sagas du Nord. De Backer vindt het even vleiend als plezierig dat Thijm hem in de Leidse ‘Academie’ heeft doen opnemen. Zijnerzijds wordt Thijm spoedig erelid van het Comité flamand de France en ook van een door De Backer gestichte Société de l'histoire et des beaux-arts de la Flandre maritime de France. De Backer hoopt bovendien dat Thijm de nieuwe maatschappij in contact zal brengen met soortgelijke genootschappen in Leiden en Leeuwarden. Zo gaat het over en weer. Terwijl De Backer er voor zorgt dat Thijm in correspondentie treedt met Didron, directeur van de Annales archéologiques, en dat de Revue de l'art chrétien haar lezers attent maakt op de activiteiten van de Dietsche Warande, wordt hij zelf medewerker aan Thijms tijdschrift, althans in die zin dat de Dietsche Warande de notities ten dele publiceert die hij aan Thijm zendt over zijn ontdekkingen, hetzij over een prachtig manuscript uit de XVde eeuw met een gedicht van Guillaume de Machaut, hetzij over de doopvont van Noordpene of over een Romeins lacrimatorium. Ik zou dit overzicht niet willen besluiten zonder nog één zin van De Backer aan te halen. Op 25 april 1853 schrijft hij aan Thijm: ‘Une idée fixe chez moi, c'est celle d'aller habiter Bruxelles. Je serais ainsi plus près de mes amis de Hollande et j'aurais l'espoir de les voir plus souvent’. Een vrome wens voorzeker, maar die boekdelen spreekt. Het oeuvre van De Backer is bijzonder omvattend en gevarieerd. ‘Wanneer hij in 1855, op 41-jarige leeftijd, bij Ernest Vanackere, boekhandel en uitgever in Rijsel, zijn Chants historiques de la Flandre publiceert, vermeldt de flap van dat lijvige boek méér werken van de auteur dan nodig zou zijn om volgens de normen van onze tijd een heel bestaan te vullen’, aldus senator Vanackere op 15 oktober 1972. En daar is het niet bij gebleven. De in het jaarboek van 1888 gepubliceerde lijst der geschriften van de buitenlandse leden van de Vlaamse Academie vermeldt niet minder dan 47 titels van L. de BackerGa naar voetnoot(13). Ook al zijn er enkele brochures onder, artikelen uit een of ander tijdschrift overgedrukt, toch maakt het geheel - alleen al kwantitatief - een geweldige indruk. Centraal in de aandacht van De Backer staat Vlaanderen, vooral Frans-Vlaanderen. Hij begint zijn geschiedkundige loopbaan in 1843 met een studie over het archief van de stad Sint-Winoksbergen, aan de historie waarvan hij kort daarna een onderzoek zal wijden. Hij stelt heel wat belang in de monumenten, in de kerken van Noord-Frankrijk, bij voorbeeld van Oudezeele; hij schrijft over de heerlijkheid, de kerk en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klooster van Noordpene, over het graf van Robert de Vries, graaf van Vlaanderen. De grote namen uit het verleden van zijn streek doet hij herleven, zoals Geraard van Meckeren, vice-admiraal van Vlaanderen, of Willem van Rubrouck, ambassadeur van Lodewijk de Heilige in het morgenland. Maar zijn voornaamste interesse gaat klaarblijkelijk uit naar de taal en de letteren. De verzameling Chants historiques de la Flandre, in 1855 verschenen, was vier jaar eerder al voorafgegaan door Les Flamands de France, Etudes sur leur langue, leur littérature et leurs monuments. Dit overzicht is allesbehalve volledig. Er zou o.a. ook moeten worden gewezen op een studie over de godsdienst in Noord-Frankrijk vóór het Christendom, op een geschiedenis van de landbouw in Noord-Frankrijk, op verhandelingen over de familienamen of over de adelstand in Frans-Vlaanderen. Maar Frans-Vlaanderen is voor De Backer dikwijls ook een uitgangspunt. Hoewel hij een Grammaire comparée des langues de la France op zijn naam heeft, vergelijkt hij het liefst zijn Vlaams met de andere Germaanse talen, geeft hij in 1858 een Analogie de la langue des Goths et des Francs avec le sanscrit in het licht, in 1872 een Essai de grammaire comparée des langues germaniques, ja in 1882 Le vieux langage normand, Etude de philologie comparée. Men zou zich dus het werk van De Backer kunnen voorstellen als een reeks concentrische kringen: Frans-Vlaanderen, Vlaanderen zonder meer, de Nederlanden, het Germaanse en Indo-germaanse taalgebied. Maar hij beperkt zich niet tot dat toch al zéér ruime terrein. Hij schrijft ook over herkomst, zeden en recht van de bevolkingen in Nederlands-Indië en geeft met behulp van een Hollandse vertaling een Franse versie van het Maleise gedicht Bidasari. Hij houdt zich nu eens bezig met het spijkerschrift, dan weer met de herkomst van de taal in het algemeen. Zou hiermee zijn veelzijdige werkzaamheid uitgeput zijn? Wel neen! Hij is niet alleen filoloog, hij heeft eveneens oog voor de politieke actualiteit, b.v. voor La Perse et la Question d'Orient (1866), en de meditatie van zijn laatste levensjaren resulteert in een boek, Le Présentetle Passé (1884), waarin zijn monarchistische gevoelens tot uiting komen. Opzettelijk heb ik tot nu toe drie werken buiten beschouwing gelaten, omdat ik juist van plan ben, daar nader op in te gaan. Ik bedoel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* * *
Het was de bedoeling dat het rapport, in 1852 door De Backer bij het Ministerie ingediend, zou worden opgenomen in de officiële Archives des missions scientifiques et littéraires. Daar kwam echter, om welke redenen dan ook, niets van terecht, zodat hij er in 1862 toe overging, het stuk zelf te publicerenGa naar voetnoot(14). Bij wijze van introductie citeert hij enkele woorden, door een deelnemer aan het recente Congres te Brussel uitgesproken: ‘Trois grandes personnifications: France, Angleterre, Allemagne, se sont disputé avec ardeur la palme de la civilisation occidentale. Science, littérature, politique, elles ont prétendu tout régir de haut. D'abord absorbées chacune dans la contemplation de leur propre pensée, elles daignaient à peine se consulter, s'écouter mutuellement. Puis, sentant l'insuffisance de toute civilisation isolée, telle grande qu'elle soit, et redoutant le décadence qui s'avançait, elles ont tendu les bras l'une vers l'autre en rejetant des rivalités indignes de leur époque. Graag maakt hij deze gedachten tot de zijne: ‘Dans ces beaux royaumes de Guillaume et de Léopold, la littérature prend un essor nouveau, elle entre dans une ère nouvelle (...). Aussi, depuis quelques années, l'antique Néerlande voit-elle ses provinces se peupler d'académies, d'universités, de collèges, de gymnases, d'écoles, de bibliothèques, d'imprimeries, de librairies, et la génération qui s'élève et grandit à l'abri d'institutions libérales, se livrer aux travaux de l'intelligence avec l'ardeur de la jeunesse et du véritable patriotisme’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierop volgen twee nogal droge lijsten van respectievelijk 24 en 20 namen, filologen en historici enerzijds, dichters anderzijds, die allen nobele pogingen hebben gedaan ‘pour rendre leur patrie respective libre de tout servage intellectuel, c'est-à-dire pour l'affranchir au sud de l'influence française, à l'est de l'influence allemande’. De taak, die hijzelf op zich heeft genomen, acht hij ‘délicate, épineuse, puisqu'il s'agit de mettre en défaut ce dicton inventé par madame de Staël, et auquel elle avait su avec tout son esprit donner une certaine vogue: 'l'idiome hollandais est un coassement de grenouilles rédigé en grammaire!' Or ce coassement est une langue qui remonte à une haute antiquité, qui a ses règles, sa syntaxe, qui ne manque même pas de souplesse, de douceur et d'énergie, une langue qui a fourni une littérature brillante, que j'appellerai littérature néerlandaise’Ga naar voetnoot(16). De betrekkelijk summiere beschouwingen, die hij aan de Nederlandse letterkunde wijdt, ga ik hier met stilzwijgen voorbij, want wij zullen die - veel uitvoeriger - terugvinden in zijn Parijse colleges. Wat de taal betreft, geeft hij een zeer correcte omschrijving van het begrip Dietsch en vervolgt dan: ‘Le Dietsch était la langue parlée primitivement dans la Dacie, la Mésie, la Pannonie, la Germanie et la Flandre; plus tard, quand les nationalités teutoniques commencèrent à se dessiner et à se détacher du tronc commun, les dialectes teutoniques apparurent avec elles. Il s'en forma trois principaux: le Maeso-gothique, le Franck et le Saxon ou Anglo-Saxon.’Ga naar voetnoot(17) Hij verklaart verder dat ‘sur les côtes de la Mer du Nord, le Dietsch est resté une langue aux douces flexions; dans les montagnes de la Germanie, il acquit une accentuation plus rude’, hetgeen ligt ‘à la différence des climats’Ga naar voetnoot(18). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij juicht het toe dat de onduidelijke term Nederduits door Nederlands is vervangen: ‘Le mot nederlandsch survécut à toutes les révolutions philologiques; on l'employa encore lorsqu'au 17ème siècle l'esprit de parti eut inventé les langues flamande et hollandaise et fait accroire ainsi que les Flamands avaient un idiome différent de celui de la Hollande, tandis que l'un et l'autre ne sont en réalité qu'une seule et même langue’Ga naar voetnoot(19). Interessanter dan De Backers taalhistorische betoog is deze rotsvaste overtuiging van de wezenlijke eenheid van het Nederlandse taalgebied. Hij zal nooit moe worden daarop te hameren. Hij gebruikt niet alleen het adjectief néerlandais, maar ook - en met nadruk - het in Franse oren zo raar klinkende substantief la Néerlande als equivalent van ‘de Nederlanden’Ga naar voetnoot(20). Doch er dient hier te worden opgemerkt dat hij slechts aan de taalkundige en culturele eenheid denkt. Als buitenlander veroorlooft hij zich niet de minste aanmerking op de politieke scheiding tussen Noord en Zuid. De ‘deux beaux royaumes’ bestaan nu eenmaal, en hij houdt niet minder van Leopold dan van Willem. Zelf is hij probleemloos Fransman. Wel herinnert hij graag aan de oude tijd, ‘ces jours d'immortelle mémoire’, toen alle Nederlandstaligen ‘étaient concitoyens et s'embrassaient dans un amour commun d'une seule et même patrie’Ga naar voetnoot(21). Maar aan hem is allerminst een irredentist verloren gegaan. Laten wij na deze uitweiding tot het rapport terugkeren. Uit al zijn bevindingen trekt De Backer resoluut de slotsom dat het tijd wordt, het Nederlands een plaats in te ruimen bij het Franse onderwijs. Om deze stelling nog meer kracht bij te zetten brengt hij drie argumenten naar voren: 1) Een overweging van utilitaristische aard, alleen geldig voor mensen uit de Westhoek: ‘Pourquoi la France ne relèverait-elle pas l'enseignement de cette langue dans une partie de son territoire où elle est encore pleine de vie? Elle procurerait ainsi à la jeunesse studieuse de la Flandre française un moyen facile d'apprendre en peu de temps les langues du Nord, qui sont toutes congénères et ont entr'elles de nombreux traits de ressemblance’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) De ontwikkelde Fransman zou niet onkundig moeten blijven van de Nederlandse taal, ‘car lui qui sait par coeur Goëthe et Schiller, et qui a lu et commenté Wieland, Klopstock, Burger, Novalis, Thieck, Arnim, Immermann, Grable, Bettina, Stolberg, Ulhand, Justin Kerner, Ruckert, Kant, Heghel, tous ces illustres poètes et ces grands philosophes qui sont la gloire de la littérature haut-allemande, il ne faut pas qu'il reste indifférent aux travaux du génie bas-allemand. La pensée entière de toute une race ne peut être comprise qu'autant qu'on puisse la saisir dans son ensemble et dans son unité’Ga naar voetnoot(22) Met andere woorden, wie uitsluitend Duits leert, kan maar een onvolledige en dus scheve voorstelling hebben van de Germaanse wereld. Een nogal verrassend standpunt, en gevaarlijk ook, want hier worden Nederlands en Nederduits over één kam geschoren en wordt het Nederlands om zo te zeggen bij het Duits ingelijfd! 3) Het belangrijkste: ‘La France, qui a sondé les profondeurs de l'Antiquité pour y découvrir les origines du langage humain, ignore les préoccupations intellectuelles des provinces néerlandaises, parce qu'elle considère le néerlandais comme un patois sans littérature et sans grammaire, rude et grossier, plat et pauvre, et qui convient tout au plus à quelques rustres dans les bruyères de la Campine ou dans les marais du Moerdyck. Et pourtant, qu'elle est féconde en ce moment l'activité des esprits depuis les rives fleuries de l'Yser jusqu'aux bords de l'Amstel!’Ga naar voetnoot(23) Waarop De Backer nog eens wijst op het geestdriftwekkende tafereel dat hij in het begin heeft opgehangen van de opleving van wetenschap en letteren in de Nederlanden. Aldus De Backer in zijn Rapport. Twintig jaar later, in mei 1871, dus toen bij iedere Fransman de nederlaag nog vers in het geheugen lag, hervat hij zijn lievelingsthema en in het voorwoord bij de Etudes néerlandaises pleit hij nog eens voor de invoering van het Nederlands op de Franse scholen. Hier duikt het tweede argument van 1851 weer op, zij het in een andere vorm. De Backer wenst de nieuwe minister van Onderwijs, Jules Simon, geluk omdat deze de studie van het Duits voorstaat. ‘Si les générations nouvelles’, schreef Simon, ‘veulent s'opposer à l'envahisse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ment de la race germanique, il faut qu'elles la comprennent, qu'elles l'analysent et qu'elles puissent, à leur tour, pénétrer dans ses terres et s'y faire comprendre’. Maar, merkt De Backer op, ‘la langue allemande ne peut pas suffire seule à donner une notion complète de la grande famille germanique’. De minister zou dus moeten ‘étendre le cercle des études nouvelles et fonder l'enseignement de la philologie germanique comparée’, - een programma waarin, al wordt dit niet met zoveel woorden gezegd, ook de Nederlandse taal de plaats zou krijgen die haar toekomt. De Backer moet evenwel hebben beseft dat zijn redenering eigenlijk niet goed aansloot bij die van de minister. Diens doel was een tegenaanval of althans een tegenwicht voor te bereiden om ‘l'envahissement de la race germanique’ te keren, waarbij hij natuurlijk alléén de Duitsers op het oog had. Daar de andere Germaanse volkeren volstrekt niet agressief waren, konden hun talen vanuit dat standpunt best verwaarloosd blijven. In elk geval gooit De Backer het over een andere boeg en besluit hij, enthousiaster dan ooit, met te beklemtonen dat de taal, de geschiedenis en de literatuur van het Nederlandse volk ‘sont celles d'une nation intrépide, laborieuse et libre’ en rechtvaardigt de drieledige inhoud van zijn nieuwe boek met de hoop daardoor iets tot het herstel van Frankrijk te hebben bijgedragen: ‘Puisse cette trilogie fortifier une âme française dans l'amour du travail, dans la vertu et le sentiment de la dignité nationale! Et puisse la France se régénérer, à l'exemple de la Néerlande, par le culte de Dieu, de la famille et de la patrie!’Ga naar voetnoot(24) Men weet dat De Backer niet alleen onvermoeibaar voor de goede zaak is opgetreden, maar dat hij ook zelf de handen uit de mouwen gestoken heeft. Alvorens op zijn activiteit als docent in te gaan zou ik echter nog even willen stilstaan bij een punt waarop V. Celen in zijn boek over Frans-Vlaanderen terecht de aandacht heeft gevestigd. Celen merkt op dat de oprichters van het Comité flamand de France ‘hun moedertaal niet voldoende meer kenden. Op de congressen en vergaderingen, welke zij in Vlaanderen komen bijwonen, zijn zij meestal verplicht in het Fransch te spreken, zoozeer zijn zij meestal van hun taal vervreemd’Ga naar voetnoot(25). Slaat dit ook op De Backer? Dat hij zich in zijn correspondentie met Vlaamse en Hollandse vrienden altijd van het Frans bediend heeft, is tot op zekere hoogte begrijpelijk, daar hij zich wendde tot mensen die allen thuis waren in het Frans. Maar het is opvallend dat hij ook op de twee Nederlandse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Congressen, waaraan hij deelnam, noch mondeling noch schriftelijk één woord zei in het Nederlands. Zo mogen en moeten wij de vraag stellen in hoeverre hij het Nederlands beheerste. Hierop kunnen wij althans antwoorden wat zijn passieve kennis van de geschreven taal betreft, en wel aan de hand van de vele door hem vertaalde passages. Nu laten deze vertalingen ongetwijfeld tamelijk veel te wensen over. Ik zal slechts drie voorbeelden noemen, alle aan overbekende teksten ontleend. In de derde strofe van het Wilhelmus geeft hij ‘Lijdt u’ weer met ‘Si vous souffrez’: hoe kan hij, liefhebber van de oude Nederlandse literatuur, vergeten zijn dat in de 16de-eeuwse taal u nooit als onderwerp wordt gebruikt? Nog vreemder is zijn vertaling van Coornherts grafschrift ‘Hier rust/Diens lust/En vreught/Was deught/En 't waar/Hoe zwaar/'t oock viel ‘wordt onder de pen van De Backer: ‘Maintenant il repose, celui dont le plaisir et le travail étaient le bien et le vrai; comme ilest tombé de haut!’Ga naar voetnoot(26). In Tollens' Overwintering staat de volgende regel (324): ‘Daar brandt het eerste schot hun (i.e. de beren) schriklijk door de vachten’, maar volgens De Backer schieten de belegerde schipbreukelingen ‘à travers les ais’Ga naar voetnoot(27). Deze evidente lexicale fout is te verwonderlijker omdat de door De Backer gekozen term ook vloekt met de hele situatie: hoe zouden de mannen van Barentsz door (of tussen) de planken hebben kunnen schieten, terwijl ze op het dak van de hut zaten? Maar genoeg van dit pedante, zij het noodzakelijke onderzoek. Voor de tekorten van De Backer als lezer en vertaler is er, naar ik meen, een dubbele verklaring. Het is ten eerste mogelijk dat hij de afstand tussen zijn Westhoeks en het Nederlands heeft onderschat en dus niet de moeite genomen heeft, zich de standaardtaal grondig eigen te maken. Daar kwam ook bij de haast waarmee hij werkte. Hij had zo veel te zeggen, te openbaren aan een bodemloos onwetend publiek! Het was zaak, ontginnings- en bouwwerk te verrichten, grote perspectieven te openen, brede wegen aan te leggen: wat had dan wel een enkele kleine vergissing te betekenen?
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Begin 1852 suggereert De Backer aan de minister de oprichting van een leerstoel voor Nederlandse literatuur aan het glorierijke Collège de France. Hij was bereid, die gratis te bezetten. De minister blijkt erg dankbaar voor dat voorstel, kan het echter niet aanvaarden omdat er reeds een leerstoel bestaat ‘pour les langues et les littératures d'origine germanique’. In de herfst van 1854 doet De Backer een nieuwe poging, zij het al op wat lager niveau: waarom geen leerstoel voor Vlaamse letterkunde aan de Faculteit der Letteren in Dowaai? Maar hij ontvangt slechts een ontwijkend antwoordGa naar voetnoot(28). De Backer was er de man niet naar om bij de pakken te gaan neerzitten. Wie van de hoofdingang geweerd wordt, kan via een zijdeurtje zien binnen te dringen. De gelegenheid hiertoe deed zich voor toen in 1867 de ‘salle Gerson’ werd geopend. In tegenstelling tot wat soms wordt beweerdGa naar voetnoot(29), is De Backer nooit professor aan de Sorbonne geweest, maar hoogstens (zoals het Jaarboek van de Vlaamse Academie zich uitdrukt) bij de Sorbonne. De salle Gerson behoorde weliswaar aan, maar niet tot de alma mater. De universiteit van Parijs was eigenares van het gebouw (dat zijn naam te danken had aan het straatje waar het zich bevond), maar trok zich heel weinig aan van wat er daarbinnen gebeurde. Die salle Gerson was een originele instelling, een schepping van minister Duruy, min of meer op de Duitse Privatdozenten geïnspireerd, doch ook bedoeld om enigszins tegemoet te komen aan dat element van de publieke opinie dat de vrijheid van het Hoger Onderwijs verlangde. Ze week op vier punten af van de gewone normen. De docenten hoefden geen universitaire titels te bezitten, ze waren aan geen programma gebonden en namen geen examens af, ze kregen geen salaris en werden telkens maar voor één jaar benoemd. De vrijheid, waarover ze beschikten, moet overigens met een korreltje zout worden genomen, want de minister was precies op de hoogte van wat zij - uur voor uur - verteldenGa naar voetnoot(30). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er waren onder de docenten twee categorieën: aan de ene kant jonge gegradueerden, die eens hoogleraar hoopten te worden en intussen graag gebruik maakten van deze mogelijkheid om zich in de welsprekendheid te oefenen en om reeds naam te maken; aan de andere kant mensen die geen universitaire ambitie koesterden en er uitsluitend op uit waren, hun ideeën weerklank te doen vinden. De eerste categorie was, naar het schijnt, in de meerderheid. Daartoe behoorden o.a. Gaston Paris, de geniale medievist, G. Schlumberger, de latere archeoloog, en de germanist Bossert, wiens Histoire de la littérature allemande in mijn studententijd nog in de boekhandel verkrijgbaar was. Uit de tweede categorie weet Eugène Mouton, een collega van De BackerGa naar voetnoot(31), twee namen te noemen: de beeldhouwer Charles Rochet, die mede-verantwoordelijk zou zijn voor het ruiterstandbeeld van Karel de Grote in de buurt van de Notre-Dame, en de wel zeer aparte figuur van de amateur-astronoom Emmanuel, die er vermaak in schepte, tegen de officiële astronomen van het Parijse observatorium van leer te trekken en, daar dezen zijn woeste aanvallen onbeantwoord lieten, luidruchtig te triomferen. Hij trok volle zalen!Ga naar voetnoot(32). ‘Les cours d'enseignement de la salle Gerson, dits cours libres’, schreven De Backer en zijn collega's in 1871, ‘n'ont eu jusqu'à ce jour qu'une existence toute dépendante du bon vouloir administratif, qui d'ailleurs ne s'est jamais démenti. Cet enseignement nouveau n'est encore qu'une expérience’. Een experiment, dat wel veelbelovend leek (het aantal docenten was in twee jaar tijds van 7 tot 24 gestegen, er werden in 1869-1870 niet minder dan 487 college-uren gegeven) en dat zelfs in de buitenlandse pers werd besproken, b.v. in de Précurseur d'Anvers, de Gazette van Gendt, de Amsterdamsche CourantGa naar voetnoot(33). Doch het viel al met al niet mee. Mouton, die de docenten tot een vereniging had gegroepeerd, waarvan hij de voorzitter en De Backer de secretaris was, meende in 1872 dat het uit was en ontbond de verenigingGa naar voetnoot(34). Een voorbarig besluit, want de salle Gerson schijnt haar bestaan nog tot ca 1880 te hebben gerekt. In elk geval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was Mouton ontgoocheld. Zeker bewaarde hij geen slechte herinneringen aan de salle Gerson. ‘Mais on aura beau faire, des chaires ouvertes au premier venu pourront trouver des professeurs tant qu'on en voudra, mais des auditeurs sérieux, jamais. On a déjà assez de peine à peupler sérieusement les cours réguliers!’Ga naar voetnoot(35). Of zijn vriend De Backer het eens was met zo'n pessimistische visie? Ook voor hem is de weg naar de salle Gerson niet altijd over rozen gegaan. De Backer maakte geen deel uit van het troepje docenten waarmee de salle Gerson debuteerde in het tweede semester van het universitaire jaar 1867-1868. In het volgende jaar geeft hij tijdens het eerste semester één college Nederlandse literatuur, en tijdens het tweede twee, te weten één weer over Nederlandse literatuur en één over ‘la formation de la langue néerlandaise et ses rapports avec l'allemand, l'anglais, le danois, le suédois, le norwégien et l'islandais’Ga naar voetnoot(36). De toeloop was niet overweldigend. In de eerste drie maanden van 1869 schommelde het aantal toehoorders tussen 6 en 16. Zulke cijfers hebben uiteraard maar een relatieve waarde. Mouton, de criminoloog, had nauwelijks meer succes en sommige collega's-b.v. de heren Grégoire en Michels, die respectievelijk Siamees en Cochinchinees gaven - nog minderGa naar voetnoot(37). Trouwens, zoals de toenmalige deken van de Faculteit der Letteren in een ander verband opmerkte, kan een cursus ‘fait à quelques disciples d'élite, rassemblés autour d'une table’, wel eens ‘une grande mémoire et des résultats durables’ opleveren. ‘La statistique ne veut pas dire grand' chose’Ga naar voetnoot(38). Toen ik dit las, moest ik ineens denken aan de foto die Karel van de Woestijne als professor in Gent voorstelt, omgeven door een zestal studenten, waaronder Jan Greshoff en enkele latere hoogleraren. Niet iedereen evenwel zag dat in, en De Backer staat niet op de lijst van de 22 docenten voor het jaar 1869-1870Ga naar voetnoot(39). Immers, de vice-rector, ervan uitgaande dat ‘ce cours, bien que savant, n'a pas obtenu de succès’, had de herbenoeming afgeradenGa naar voetnoot(40). Maar op 9 november is hij van idee veranderd. Aangezien ‘d'autres professeurs, qui n'avaient pas eu plus de succès que M. de Backer, ont cependant été autorisés à reprendre leur enseignement, il n'y a pas lieu en l'état (één woord onleesbaar) de refuser à M. de Backer l'autorisation qu'il sollicite et dont il est digne du reste par | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
son honorabilité et aussi par son savoir. C'est le talent d'exposition qui lui fait défaut. J'inscris provisoirement son nom sur le projet d'affiche’Ga naar voetnoot(41). In het eerste semester gaf De Backer ‘un cours de grammaire comparée des langues germaniques, d'après les principes exposés dans l'ouvrage du docteur Kelle’Ga naar voetnoot(42), en in het tweede semester behandelde hij het Nederlandse toneelGa naar voetnoot(43). In 1870-1871 werden de colleges in de salle Gerson, o.a. uit zuinigheidsoverwegingen, geschorstGa naar voetnoot(44). Maar op 7 november 1871 schrijft de nieuwe minister aan de vice-rector dat De Backer niet behoort tot ‘les personnes que vous m'avez désignées comme pouvant être autorisées’Ga naar voetnoot(45). Wellicht hield deze vaststelling een vraag in, want de vice-rector preciseert op 27 november dat de dossiers thans aan een commissie worden voorgelegd en dat de commissie het niet raadzaam heeft geacht, de naam van De Backer op de lijst van de te herbenoemen docenten (14 in totaal) te plaatsenGa naar voetnoot(46). Er is alle reden om aan te nemen dat de minister zich hierbij heeft neergelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIWie de discipelen van De Backer waren, wat hen er toe bracht bij hem college te lopen, weten wij niet. Wij tasten, wat dat betreft, volkomen in het duister. Het is evenwel zeker niet verkeerd aan te nemen dat zijn gehoor uit mensen bestond voor wie de Nederlandse letterkunde absoluut vreemd was. Hij zag zich dus verplicht de werken, waarover hij het had, eerst samen te vatten en lange citaten hieruit te geven - alles natuurlijk in het Frans. De resumé's en de (soms zeer lange) aanhalingen maken bij elkaar twee derde tot drie vierde van zijn betoog uit. De ruimte, die beschikbaar bleef voor persoonlijke beschouwingen, was bijgevolg nogal gering. Daar komt nog iets bij, nl. dat De Backer er helemaal geen aanspraak op maakt, als een zelfstandige literair-historicus op te treden. Niet alleen beroept hij zich telkens op Jonckbloet, Blommaert, Ten Brink of Mone, maar, wanneer hij ergens een commentaar vindt dat bij hem in de smaak valt, neemt hij dit eenvoudig over. Zijn voornaamste zegslieden zijn, zoals te verwachten was, Alberdingk Thijm en, nog meer, Snellaert. Aan De la littérature néerlandaise van de eersteGa naar voetnoot(47) ontleent hij o.a. een passage over de taaie populariteit van de Heemskinderen, een oordeel over de carolingische cyclus, een uitvoerige evocatie van Anna en Maria VisscherGa naar voetnoot(48). Uit Snellaerts Histoire de la littérature flamande (Brussel, 1847) schrijft hij het thema van Karel ende Elegast over, een belangrijke opmerking betreffende het verschil tussen ‘spreker’ en ‘dichter’, de ontleding van de Gentse spelen van 1539, een geestdriftige lofzang op DatheenGa naar voetnoot(49). Doch er zijn nog tal van andere, minder vaak aangeboorde bronnen: zo heeft hij veel te danken aan Popeliers Pièces de l'histoire des Chambres de rhétoriqueGa naar voetnoot(50), en de onthoofding van Egmont en Hoorn schildert hij met het penseel van Schiller!Ga naar voetnoot(51) Ook komt het wel eens voor dat De Backer, zonder zelf partij te kiezen, verschillende opinies naast elkaar plaatst, b.v. die van Görres, Snellaert en Thijm t.o.v. de Reis van Sinte BrandaenGa naar voetnoot(52). Ik heb alleen voorbeelden uit de Histoire de la littérature néerlandaise genoemd, maar de methode is precies dezelfde in de studie over Vondel en over de vrouwen in de Nederlandse letterkundeGa naar voetnoot(53). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom is De Backer in zijn Histoire niet verder gegaan dan ‘jusqu'à Vondel’, d.w.z. tot aan de geboorte van Vondel? De aannemelijkste verklaring lijkt mij te zijn dat hij in het begin wel van plan was, enkele jaren aan de salle Gerson verbonden te blijven, zodat hij ook de volgende perioden zou hebben kunnen behandelen. Die hoop is, zoals wij gezien hebben, niet, of maar zeer weinig, in vervulling gegaan, en De Backer heeft genoegen moeten nemen met in zijn tweede boek studies over afzonderlijke kwesties te verzamelen. Laten wij nu eens een kijkje nemen in de inhoudsopgave van de HLN:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vele lacunes, die het boek van De Backer vertoont, zijn voor het merendeel allesbehalve verbazend. Laten wij b.v. niet vergeten dat Elckerlijck en Mariken van Nieumeghen, die hij met stilzwijgen voorbijgaat, pas in het laatste decennium van de 19de eeuw ‘herontdekt’ werden. Interessanter is dat De Backers visie op de middeleeuwse en 16de-eeuwse literatuur in meer dan één opzicht van de onze afwijkt. Hij maakt geen duidelijk onderscheid tussen ridderideaal en hoofse cultuur. Hij ziet in de Renaissance om zo te zeggen een dochter van de ReformatieGa naar voetnoot(54). Hij stelt Marnix van Sint Aldegonde zonder meer op één lijn met Coornhert als kampioen van de gewetensvrijheidGa naar voetnoot(55). Maar wie zou het hem kwalijk nemen dat hij niet altijd op het oordeel van het nageslacht heeft weten vooruit te lopen? Meer in het algemeen krijgt men de indruk dat hij de stof niet voldoende beheerst om hiervan een overzichtelijke beschrijving te kunnen geven. Ook dit is verklaarbaar. Sinds een jaar of veertig waren zo overstelpend veel, grote en kleine, schatten opgedolven dat het moeilijk viel die juist te waarderen en netjes in te delen. Van De Backer kan men een prestatie niet vergen waartoe tenslotte zelfs een Jonckbloet niet in staat bleek te zijnGa naar voetnoot(56). Hetgeen natuurlijk niet inhoudt dat er in De Backers betoog geen bepaalde tendensen te bespeuren zijn. Daar is in de eerste plaats de systematische poging om het nationale element te beklemtonen. Dit leidt De Backer er toe, zoveel mogelijk het gebied van de Nederlandse letterkunde ten koste van de Duitse (soms ook van de Engelse) te verwijden en de invloed van de Franse literatuur tot het minimum te beperken. De Heliand is ‘écrit dans l'idiome néerlandais du VIIIème siècle’. Immers, ‘à cette époque reculée la langue des Saxons, des Anglo-Saxons, des Franks et des Frisons, peuplades dont s'est formée la famille néerlandaise, cette langue, dis-je, était la même pour elles toutes, variée seulement par des différences de prononciation qui constituaient et constituent encore les dialectes néerlandais’Ga naar voetnoot(57). Het door Willems gepubliceerde vers van Bock wijst er op dat het thema van het Hildebrandslied in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de 16de eeuw nog levend was in Vlaanderen: ‘La persistance du chant d'Hildebrand dans les Pays-Bas est sinon une preuve de son origine néerlandaise, au moins une présomption en faveur de cette hypothèse’Ga naar voetnoot(58). En waarom zou niet ook Beowulf door de Nederlanden mogen worden opgeëist? ‘Cette épopée anglo-saxonne se déroule en partie dans la Zélande et la Frise; elle est écrite dans un dialecte qui diffère peu de l'idiome primitif de ces provinces néerlandaises’Ga naar voetnoot(59). Doch tenslotte verliest De Backer de realiteit niet helemaal uit het oog: ‘Voilà l'ensemble des documents qui ont conservé des formes primitives de la langue néerlandaise avant le douzième siècle. J'ai cru devoir vous les signaler pour que vous puissiez apprécier les modifications qu'elle a subies. C'est à partir seulement de cette époque qu'elle a revêtu une forme qui lui est propre et à laquelle elle est restée fidèle’Ga naar voetnoot(60). Minder voorzichtig blijkt hij als hij het heeft over wat hij - curieus genoeg - de ‘merowingische cyclus’ noemt. De inspiratie hiervan hoort grotendeels in de Nederlanden thuis. ‘Ecrite en allemand et d'après les idées du temps, on la considérait (i.e. l'épopée des Nibelungen) jusque dans ces dernières années comme une oeuvre d'origine allemande, mais de nos jours elle a été plus profondément étudiée, et l'on est maintenant convaincu que ce poème’, waarvan het toneel ‘est dans les Pays-Bas, sur les rives du Bas-Rhin, de l'Escaut et de la Meuse’, in werkelijkheid op Frankische, dus Nederlandse saga's berust. Hij verwijst hierbij naar Snellaert, Mone, Jonckbloet, en acht het met Thijm ‘très probable que le texte néerlandais n'est pas une traduction de l'allemand, comme quelques-uns l'ont cru, mais que l'auteur néerlandais de l'an 1200 et son contemporain, le poète allemand, ont travaillé sur le même canevas, qu'ils ont tous deux suivi un texte écrit dans un dialecte thiois antérieur à leur époque’. Hij gaat zelfs zo ver te veronderstellen ‘que les traditions qui font le sujet de cette épopée auront été importées en Allemagne à la suite d'émigrations parties des Pays-Bas’ in de 12de eeuw. ‘Et alors quelque minnesinger allemand s'en sera emparé pour les reproduire dans sa langue et l'apprendre à l'Allemagne’Ga naar voetnoot(61). Naast het Nibelungenlied, die Germaanse Ilias, bestaat er een Odyssee, en wel Gudrun, een epos dat zich eveneens - de plaatsnamen spreken een duidelijke taal - in de Nederlanden afspeelt. Helaas is van Gudrun, in tegenstelling tot het Nibelungenlied, geen enkel fragment tot ons gekomen in een Nederlandse versie, ‘mais le texte allemand indique suffisamment | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
qu'il a été à son origine composé en néerlandais, et que là est la source où il a puisé’Ga naar voetnoot(62). Met de ‘carolingische cyclus’ komen wij op een vastere bodem. Hier treft men tal van ontegenzeggelijk echt Nederlandse teksten aan. Doch bijna al deze epen, waaraan het ridderideaal ten grondslag ligt, lijken min of meer op Franse modellen. Is het volgens Jonckbloet niet zo dat het Nederlandse volk aan ‘volslagen gebrek aan oorspronkelijkheid’ lijdt, dat ‘die zucht tot navolging, die eigen armoede verraadt’, het ‘in het bloed zit’?Ga naar voetnoot(63). Nu gaat De Backer van de tegenovergestelde overtuiging uit. Hij heeft de discussies van nabij gevolgd die in geleerde kringen gevoerd zijn - Gaston Paris aan de ene, Bormans en Léon Gautier aan de andere kant - over de herkomst van de chansons de geste en hij schenkt de laatsten van harte bijval. ‘Pourquoi les poètes romans auraient-ils seuls, et les premiers, chanté un héros qui n'était pas de leur sang et qui ne pouvait pas leur inspirer les idées de leur race?’Ga naar voetnoot(64). Hier komt weer eens de merkwaardige, maar bij de romantici veel voorkomende verwarring tussen materie en kunstwerk tot uiting. Afgaande op het onloochenbare feit dat de tradities rondom Karel de Grote in de Germaanse wereld wortelen wordt het onmogelijk geacht dat ze eerst door Romaanse dichters in een literaire vorm gegoten zijn. Wat speciaal het Roelantslied betreft, brengt De Backer nog een ander argument naar voren om aan te tonen dat het oorspronkelijk in het Nederlands moet zijn geschreven: ‘C'est qu'il se trouve dans le texte de Théroult des mots qui sont évidemment d'origine néerlandaise’, b.v. Durandal. Kiliaan ‘traduit dur, placé devant un adjectif ou un participe, par le latin per ou valde, et dal (de dalen) par descendere ou demittere. D'après le célèbre linguiste néerlandais, “durandal” signifierait donc une épée qui abat et tue beaucoup’. Maar uiteindelijk toont De Backer zich toch bedachtzamer dan zo'n gewaagde taalkundige redenering zou kunnen doen vermoeden. Er zijn, zo schrijft hij, talrijke verschillen tussen de Nederlandse en de Franse versie: ‘De ces différences on peut conclure, ce me semble, que les deux textes de la Chanson de Roland ne sont pas une traduction servile l'un de l'autre, mais que les deux ont été rédigés d'après une version plus ancienne, aujourd'hui perdue, et que le professeur Bormans a regardée volontiers comme originaire des Pays-Bas’Ga naar voetnoot(65). Grif betuigt hij zijn instemming met ‘le docteur Jonckbloet’ die ‘a de fortes raisons de croire que le roman néerlandais d'Ogier est plus ancien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
que le poème français’, en wijst hij erop dat het thema van de Heemskinderen nog steeds voortleeft in de Nederlandse folkloreGa naar voetnoot(66). Maar wat te zeggen van Floris ende Blanchefloer, een werk dat qua inhoud door en door exotisch is en waarvan de auteur volmondig zijn afhankelijkheid van een Frans model toegeeft? De Backer gaat akkoord met Snellaerts oordeel: ‘Peu de poèmes peuvent être comparés à celui-ci sous le rapport de la délicatesse et du fini d'exécution, de la clarté d'exposition et du bonheur d'expression. En passant dans la littérature néerlandaise, cette production est devenue une pierre précieuse taillée avec toute la patiente adresse d'un artiste consommé’Ga naar voetnoot(67). Moet men hieruit soms afleiden dat Diederic van Assenede van zijn Franse voorganger als het ware maar een ruw ontwerp heeft ontvangen? Nogal verbazend is in dat opzicht de behandeling van Karel ende Elegast. Na een weer aan Snellaert ontleend resumé van het gedicht levert De Backer ons bijzonderheden over de verschillende stadia van de publicatie, citeert en vertaalt een korte passage en voegt erbij: ‘Il y a loin de ces discours à ceux que Voltaire met dans la bouche des héros de la Henriade! Mais il y a loin aussi du dix-huitième au treizième siècle; il y a la distance du naturel à l'artificiel’, etc. Van een eigenlijk commentaar is geen sprake. Waarom nu heeft De Backer niet meer aandacht besteed aan Karel ende Elegast, dat niet alleen een meesterwerkje is, maar ook juist een van de origineelste producten van de middelnederlandse literatuur?Ga naar voetnoot(68) Het gericht zijn op het nationale heeft bij De Backer negatieve en gelukkige gevolgen gehad. Negatief is zijn minachting voor de Brits-Keltische romans (laat staan voor de ‘klassieke’). Lancelot, Walewein en Ferguut worden samen in twee bladzijden afgedaan: ‘Ces trois épopées du cycle d'Arthur sont les seules qui aient échappé au naufrage, mais les héros dont elles célébraient les entreprises n'étaient pas des Néerlandais; le peuple de la Néerlande ne s'intéressait donc que médiocrement à ces chevaliers, braves sans doute, qui combattaient pour Dieu, leur dame et leur prince, mais qui en définitive n'étaient pas nés sur le sol flamand ou hollandais. Le coeur qui les animait ne brûlait pas du feu sacré de la patrie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des Guillaume d'Orange et des pairs de Charlemagne; la nation néerlandaise oublia bientôt Arthur et ses paladins’Ga naar voetnoot(69). Positief is de verheerlijking van het lied, dat De Backer voor de zuiverste, de meest spontane uitdrukking van de volksziel aanziet. Hij heeft daar niet minder dan 13 bladzijden voor over. Hij vertaalt in extenso Het waren twee conincskinderen, het vers dat ‘toutes les mères de Néerlande ont chanté à leurs enfants’, dat ‘a traversé les âges et est sorti des entrailles du peuple’, Het daghet in den oosten, Heer Halewijn, Naer Oostland willen wy ryden, De konincsdochter (‘une délicieuse chanson’), De drie ruiters. Hij geeft telkens de nodige inlichtingen over de historische achtergrond. Met geestdrift bespreekt hij het Wilhelmus, dat, nauwelijks uit de pen van Marnix gevloeid, een echt volkslied is geworden, dat de strijders tegen Spanje, tegen Lodewijk XIV, en nog in 1813, kracht en moed zou instorten: ‘La Marseillaise seule a exercé sur des masses d'hommes une puissance pareille’Ga naar voetnoot(70). Heel anders bij Snellaert, die alleen in het voorbijgaan gewag maakt van het WilhelmusGa naar voetnoot(71) en in alle talen zwijgt over het volkslied als zodanig. Zo onverschillig blijkt Alberdingk Thijm niet te zijnGa naar voetnoot(72), maar het echte enthousiasme vinden wij toch eerst bij De Backer. Hij sluit natuurlijk aan bij Grimm, bij Willems, bij Hoffmann von Fallersleben en vele anderen, maar de vurige interesse voor het volkslied was ook een kenmerk van zijn milieu: Charles Coussemaker, mede-oprichter van het Comité flamand de France, is er dan ook dank zij zijn in 1856 verschenen Chansons populaires des Flamands de France het meest bekende lid van gebleven. Was De Backer, die zo veel ophad met de vaderlandslievende inspiratie van het Wilhelmus, even gevoelig voor de vroomheid die daar óók uit spreekt? Hoe was, meer in het algemeen, zijn houding tegenover het godsdienstige in de literatuur? Deze vraag kan men niet ontwijken, zeker niet wanneer sprake is van een boek over middeleeuwse en 16de-eeuwse werken. Welnu, er zijn uitingen van de religie waarvan hij het belang best inziet. Hij stelt Datheen zeer op prijs, in tegenstelling tot Lucas de Heere, Colijn van Rijsel of Karel van Mander, die ‘ne communiquent au lecteur aucune émotion et le laissent froid’Ga naar voetnoot(73). Hij vergeet het Geuzenliedboek niet, en blijft lang bij Anna Bijns stilstaan. Hij vertaalt niet alleen haar bekende vers over Luther en Maarten van Rossum, maar ook, als voorbeeld voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar ‘élan vers Dieu’, het hymnische gedicht Looft den Heere, gij hemelen en 't firmamentGa naar voetnoot(74). Doch erg diep gaat dit alles niet. Na te hebben genoteerd dat de eerste middeleeuwse liederen ‘sont sorties de la plume de simples religieuses’ en in de 13de eeuw thuishoren, schrijft hij: ‘C'est une soeur Hadewig, c'est une pauvre clarisse qui ont exhalé dans des strophes enthousiastes leur brûlant amour pour le céleste époux. On cite encore une soeur Bertken d'Utrecht, qui vécut cinquante-sept ans recluse à Buurkerk’Ga naar voetnoot(75). Hadewijch was toen nog zo goed als onbekend: haar geschriften zouden pas in 1875 en 1895 gedrukt worden (en dan nog maar als ‘filologische curiositeiten’)Ga naar voetnoot(76). Zelfs Alberdingk Thijm, in zijn verhandeling, noemt niet eens haar naam. Het is dus niet verwonderlijk dat De Backer zich met een toespeling vergenoegt. Opmerkelijker is zijn samenvattend oordeel over de geestelijke lyriek der middeleeuwen: ‘La simplicité de coeur, la sincérité du sentiment de la foi, la naïveté du style et de la description sont les caractères distinctifs de ces petits tableaux de genre’Ga naar voetnoot(77). Hoewel hij hier voornamelijk zuster Bertken op het oog heeft, is de term ‘petits tableaux de genre’ als algemene omschrijving wel wat eenzijdig. Beatrijs acht hij, naast Theophilus, een ‘des plus délicieux poèmes sortis des cellules monastiques’, maar resumeert het zonder enige uitlegGa naar voetnoot(78). Ook somt hij een aantal geestelijke werken en werkjes op en geeft hij bij manier van conclusie een (door Thijm vertaalde) passage uit Görres' Christliche MystikGa naar voetnoot(79), doch hij onderschrijft die blijkbaar maar half. Ja hij waagt het - zeldzame uitzondering! - Thijm tegen te spreken: ‘Dans ce qui est resté des poèmes néerlandais du Moyen-Age ascétique ou monastique, nous ne saurions trouver, comme le célèbre écrivain que nous venons de citer, un parfum de pureté angélique, ou un bruissement lointain qui ressemblât aux sons d'une harpe éolienne. Ces poèmes sont intéressants et curieux sans doute, mais ce ne sont pas des chefs-d'oeuvre’, ook al vindt men daarin soms iets terug van Van Eycks frisheid en tederheid of van Masaccio's zachte weemoedGa naar voetnoot(80). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het boek van De Backer moet Ruusbroec het stellen met nauwelijks één bladzijde, en wel n.a.v. een lang betoog over de didactische en satirische poëzie: ‘Si le clergé s'attirait à cette époque des reproches mérités par sa conduite dissolue, on est heureux de pouvoir citer le nom d'un prêtre qui sut donner l'exemple des vertus évangéliques et maintenir intacte la doctrine du Christ (...). En 1381, le zélé prédicateur se retira au couvent fondé par Franc de Coudenberghe, et là, dans le silence de sa cellule, il écrivit plusieurs ouvrages’, waarvan De Backer de voornaamste noemt. Het complete werk van Ruusbroec was inderdaad door J. David gepubliceerd tussen 1858 en 1868. Maar had De Backer het ook gelezen? Zijn finale indruk zou ons daaraan kunnen doen twijfelen: ‘Dans ces pages palpitantes de foi et de charité, l'éloquent religieux proclame que la plus noble des vertus est la patiente résignation’Ga naar voetnoot(81). Volgt een citaat van vier regels, waaruit trouwens niet de ‘patiente résignation’ spreekt, maar de overgave aan Gods wil, hetgeen heel wat anders betekent! Hier mogen wij niet over het hoofd zien dat De Backer in een tijd schreef waar de studie van de middeleeuwen in Nederland beheerst werd door de figuur van Jonckbloet. Nu was de term mystiek voor Jonckbloet synoniem met vaag en zwoelGa naar voetnoot(82). Nog in de derde druk van zijn Geschiedenis der Nederlandse letterkunde gunde hij Ruusbroeck niet veel meer dan een kleine bladzijdeGa naar voetnoot(83). Wat het ascetisme aangaat, confronteert Jonckbloet in zijn Leidse oratie de ‘ontvleeschte, houterige heiligenbeelden’ van de gothiek zonder enige aarzeling met zijn ‘modern ideaal van menschelijke schoonheid’Ga naar voetnoot(84). Voor hem geeft het leven van Sint Franciscus ‘ons voortdurend de bewijzen’ van het ‘walgelijkste’, dat met alle schoonheid vloektGa naar voetnoot(85). Daarbij vergeleken is De Backer een toonbeeld van begrip en aanvoelingsvermogen. Dit neemt niet weg dat hij niet bij machte was om bij het benaderen van geestelijke meesterwerken iets meer te ondervinden dan een vrij oppervlakkige sympathie. Hij behoorde tot een generatie die, in de sfeer van de Franse romantiek grootgebracht, eerder een onbepaald spiritualisme dan het christelijk geloof beleed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIOp 11 juni 1872 werd door de Académie Française de driejaarlijkse Prix Halphen, die bestemd was ‘pour l'encouragement de la bonne littérature et de la saine morale’ toegekend aan de Etudes néerlandaises van Louis de Backer. Het rapport, dat hiertoe leidde, was opgesteld door de classicus Patin, vast secretaris van de Academie. Laten wij even naar hem luisteren: ‘L'auteur, qui appartient à l'ancienne Flandre française, y a traité, avec une grande compétence, d'une littérature qui nous est bien mal connue. Son livre nous la fait embrasser à peu près dans toute son étendue, depuis Vondel jusqu'à Tollens; il nous la rend familière, nous y intéresse par un heureux mélange de détails biographiques, d'analyses et d'extraits. L'intérêt moral, réclamé par le fondateur du prix, n'y manque pas. On le rencontre dans certains tableaux, retracés avec charme par des poètes hollandais, de la vie domestique en Hollande. L'Académie a pensé que M. de Backer avait, par cette oeuvre, bien mérité de l'histoire littéraire, et que le prix Halphen pouvait très convenablement devenir sa récompense’Ga naar voetnoot(86). Op één zinsnede na - ‘depuis Vondel jusqu'à Tollens’, want dit is óf te weinig óf te veel gezegd - heeft Patin in elk opzicht de spijker op de kop geslagen, zowel wat de wijze van uiteenzetting als wat de inhoud van het boek betreft. Dat De Backer in dit boek - d.w.z. in de Vondelstudie en in de verhandeling over de vrouwen in de Nederlandse letteren, het deel over Tollens staat immers helemaal apart - graag biografische gegevens laat afwisselen met talrijke, lange of korte citaten en met toelichtingen van hemzelf of van andere critici, is niet verwonderlijk. Men herinnert zich dat hij niet anders te werk was gegaan in zijn colleges over middeleeuwse literatuur. De studie over Vondel getuigt van De Backers intense verering voor de dichter. Dit gevoel was nog aangevuurd door de herdenkingsplechtigheid waaraan hij onlangs had mogen deelnemen. ‘Le 18 octobre 1867, les rues d'Amsterdam étaient pavoisées comme en un jour de fête, et la cité entière (...) inaugurait dans le plus beau parc de la ville l'oeuvre grandiose que Royer avait coulée dans le bronze en l'honneur de Joost van den Vondel’Ga naar voetnoot(87). Zo drukt hij zich in het begin uit, en aan het einde komt hij nog eens terug op die ‘gedenkwaardige dag’Ga naar voetnoot(88). Wat hij ons over het leven van Vondel weet te vertellen heeft hij zo goed als uitsluitend aan Brandt te danken. Hij volgt hem op de voet. Ook ontleent hij aan hem (zonder dit uitdrukkelijk te zeggen) de fysieke type- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring van de grote man: ‘Le poète avait les joues pâles et un peu maigres; sous des sourcils élevés, l'un plus que l'autre, brillaient des yeux noirs et perçants...’Ga naar voetnoot(89). Alleen twee passages - beide van pseudo-historische aard - hebben niets met Brandt uit te staan. De Backer wijdt niet minder dan 10 bladzijden (op een totaal van 135) aan de vertaling van een uittreksel uit Thijms Vondelportretten, over de omstandigheden waarin de weduwnaar het hof aan Tesselschade zou hebben gemaakt, en niet minder dan 7 aan het toneelstuk, Een dichter aan de bank van lening, waarmee Van Lennep het Amsterdamse feest had opgeluisterdGa naar voetnoot(90). Hoewel De Backer Vondels lyrische, satirische en patriottische verzen niet buiten beschouwing laat, legt hij natuurlijk de nadruk op de treurspelen. Ook hier is Brandt meestal zijn gids. Het opvallendst is in dit opzicht dat hij, net als zijn zegsman, de twee Jozef-stukken in enkele woorden afdoetGa naar voetnoot(91). Voor het feit dat Vondels treurspelen, vanaf Jephta, bij zijn leven nooit opgevoerd werden, neemt hij van Brandt een drievoudige verklaring over: de geest van deze stukken, ‘ou trop bibliques ou trop imprégnés de l'esprit catholique’; de afgunst: ‘les pygmées croyaient se grandir en abaissant le génie’; tenslotte de opgang van de Spaanse toneelschrijvers en van hun Hollandse epigonenGa naar voetnoot(92). Aan de groeiende invloed van het klassieke en classicistische Franse toneel schijnt De Backer merkwaardig genoeg niet te hebben gedacht. Hij is evenwel niet zodanig aan Brandt verknocht dat hij het verschil in opzet tussen zijn model en hemzelf niet in acht zou hebben genomen. Hèm ging het er vooral om, Vondels werken aan het Franse publiek voor te stellen. Naar welke stukken zijn voorkeur uitgaat, spreekt voldoende uit de statistiek: hij heeft 12 bladzijden over voor Gysbreght van Aemstel, 3 voor De Leeuwendalers, 18 voor Lucifer en nog 3 voor Noah. Wat is voor hem het wezen van Vondels poëzie? Wat is de oorzaak van de ups and downs die de populariteit van de dichter gekend heeft? Op deze kapitale vragen probeert De Backer in de laatste pagina's van zijn studie antwoord te geven. De grote verdienste van Vondel was dat hij de mythologie liet varen, die niets anders kon zijn dan een ‘jeu de l'esprit’. ‘Il dépouilla la poésie de cette forme artificielle en la rendant philosophique, religieuse, politique, sociale, intime surtout, méditative et grave; il en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fit l'écho des plus hautes conceptions de l'intelligence et des plus mystérieuses impressions de l'âme’. Dat Vondel thans opnieuw weerklank vindt, ligt daar juist aan: ‘Après les révolutions qui ont agité la Néerlande et l'Europe, après l'écroulement d'institutions vieillies, l'homme s'est recueilli; il a eu soif de vérité, d'amour, de sentiment, de religion; il a demandé de l'enthousiasme’. Is er nu iemand die ‘après David, a su parler de l'Etre suprême dans un plus sublime langage que Vondel?’ En om dit te illustreren haalt De Backer de befaamde rei der engelen in de Lucifer aan: ‘Wie is het, die zoo hoogh gezeten...’. Maar, zo vervolgt hij, ‘ce n'est pas seulement en transportant les âmes dans les régions suprêmes que Vondel les peint et les subjugue; il les attendrit encore en leur disant les charmes de la nature, mais de la nature qui est toujours le reflet de la divinité’. Ook hier heeft De Backer prompt een citaat bij de hand, nl. het begin van de Wiltzangk: Wat zong het vrolijck vogelkijn
Dat in den boomgaart zat?...
en het laatste couplet: Wie nu een vogel worden wil,
Die trecke pluimen aen,
Vermy de stadt, en Straetgeschil,
En kieze een ruimer baenGa naar voetnoot(93).
* * *
Aan de ‘gezonde moraal’ was De Backer niet minder gehecht dan de heer Halphen: ook daarin had Patin gelijk. Dit bleek uit de ijver waarmee hij in Vondel de kampioen van de vrijheid en van de vaderlandsliefde verheerlijkteGa naar voetnoot(94). Daar is eveneens zijn eerbied voor Tollens niet vreemd aan. Want deze eerbied gaat zeker uit naar de dichter, die hij even hoog waardeerde als alle tijdgenoten dit deden, maar zijn vertaling van de Overwintering op Nova Zembla heeft vooral tot doel de heldhaftige prestaties van de Nederlandse zeevaarders en de mentaliteit, die ze mogelijk gemaakt heeft, in het licht te stellen. Heemskerck is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met Ulysses, doch ‘Heemskerck et ses compagnons sont plus grands qu'Ulysse: ils remettent leur vie entre les mains de Dieu et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
attendent avec calme ce qu'il lui plaira d'en décider’. In ernstige ogenblikken slaan ze de Bijbel open en ontbloten hun hoofd. Voor hen valt de stem van God om zo te zeggen met die van het vaderland samen: ‘C'est la voix qui leur parlait à l'autel de leurs fiançailles, au berceau de leurs enfants, au tombeau de leurs aïeux’Ga naar voetnoot(95). Hier treedt die ietwat sentimenteel-moraliserende houding, waarop wij al in een ander verband (blz. 168) hebben gewezen, weer eens naar voren. Door de verhandeling La femme dans les poèmes néerlandais zag De Backer zich voor een bijzondere moeilijkheid geplaatst. Terwijl anders de chronologie hem een natuurlijke volgorde aan de hand deed, was hier een systematische indeling onmisbaar. Zijn oplossing is even vernuftig als onverwacht. Na enkele inleidende beschouwingen over de vrouw in de wereldliteratuur en in de vroegere Nederlandse letterkunde, die respectievelijk 8 en 9 bladzijden beslaan, rangschikt hij de stof- 207 pagina's - naar Cats' Houwelijck. Hij behandelt dus achter elkaar: het kind, het jonge meisje, de verloofde, de echtgenote, de moeder en de weduwe, en tracht aan te tonen hoe deze verschillende aspecten van het vrouwelijke leven de Nederlandse auteurs van de laatste drie eeuwen hebben geïnspireerd. In dit wijde en soepele kader kan alles ondergebracht worden. Weliswaar heeft het vaste voornemen om steeds weer van Cats uit te gaan en steeds weer tot Cats terug te keren tot gevolg dat De Backer soms zijn toevlucht moet nemen tot vergezochte overgangen en andere min of meer acrobatische toeren. Doch dit is slechts bijzaak, te meer omdat de redenen, waarom De Backer hier onder de auspiciën van Cats te werk gaat, niet uitsluitend van formele aard zijn. Cats is hem veel meer dan alleen maar een draad van Ariadne. De Backer ziet in hem een geestverwant. Vanzelfsprekend is hij niet blind voor de zwakheden van de oude zedenmeester, zijn gebrek aan belangstelling voor de onderste lagen van de maatschappij of zijn soms aanstootgevende platte taal - hoezeer dit alles ook door het tijdelijke en ruimtelijke milieu, waarin hij leefde, te verklaren en te verontschuldigen moge zijnGa naar voetnoot(96). Maar De Backer is het eens met Cats wanneer deze b.v. op grond én van het Romeinse recht én van de Schrift niet slechts de plichten, maar ook de rechten van de echtgenote als huisvrouw voorstaat, wanneer hij verkondigt dat de vrouw de gelijke is van de man ‘parce qu'elle est l'os de ses os’Ga naar voetnoot(97). Hij juicht het toe dat Cats ‘a reconnu à la femme le titre de créatrice deux cents ans avant la science moderne, il a donc reconnu à la mère, contrairement à la vieille doctrine orientale (bedoeld is de Indische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetgeving van Manou), une part au moins égale à celle du père dans la création de sa postérité’Ga naar voetnoot(98). Bij het mengsel van evangelische geest en burgerlijke soliditeit, dat zo kenmerkend is voor Cats, komt bij De Backer nog een ander, uiterst belangrijk element, nl. het idee dat de Germaanse volkeren bij uitstek deugdzaam zijn en dat in het bijzonder de Germaanse vrouw van oudsher bekend staat als een dapper, zelfbewust, moreel hoogstaand wezen. Dit gaat op Tacitus' Germania terug, waarvan de herontdekking in de 15de eeuw, zoals men weet, aanleiding gaf tot een vloed van chauvinisme bij de Duitse humanisten. Drie eeuwen later werd het, min of meer in het voetspoor van Grimm, door de Duitse romantici breed uitgemeten. Ook de Nederlanders klonk Tacitus als muziek in de oren. Al dan niet bewust door Baeto en door de Batavia Illustrata geïnspireerd blijkt De Backer, nog meer dan Snellaert, overtuigd dat het Germaanse ideaal nergens zo duidelijk en zo langdurig beleefd werd als in de Nederlanden, dat het in de Nederlandse letterkunde - zoals hij die opvatte - een bijzonder frappante uiting gevonden heeft en nog steeds vindt. Ja, daar is zijn gehele verhandeling van doordrenkt. De spontane trouw van de Germaanse vrouw is tegen alles bestand: men treft ze aan in Gudrun, maar ook in Floris ende Blanchefleur en in de Twee conincskinderen. Even verduisterd door de uitheemse Artus-romans, duikt het thema weer op bij Houwaert, de voorloper van CatsGa naar voetnoot(99). In de moderne tijd schrijft Hofdijk de ballade De bruid van Sonnevelt, die tot uitgangspunt heeft ‘un outrage à la pudeur de la femme germanique, toujours respectée, même aux temps barbares, parce qu'elle était l'égale de l'homme par le courage et sa maîtresse par la beauté. Quelque chose de la Valkyrie du Nord a déteint sur la fiancée de Sonnevelt’Ga naar voetnoot(100). De ontknoping van dit miniatuurdrama doet enigszins denken aan de Nibelungen (die De Backer, zoals men zich herinnert, althans voor een deel tot de Nederlandse letterkunde rekent). Maar in de Nibelungen is de houding van de twee koninginnen bepaald niet voorbeeldig. De Backer haast zich dan ook op een andere traditie te wijzen, ‘qui fait plus d'honneur à l'âme humaine et atteste la religion de l'amour fidèle’. Ze is van veel recenter datum. In haar boek over Holland vertelt Louise Colet van die twee meisjes uit Rotterdam die vijftien jaar lang op de terugkeer van hun verloofden uit Indië hebben zitten wachten: ‘Ainsi la fidélité de la femme germanique dont a parlé Tacite, nous la trouvons persistante jusqu'à nos jours sur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cette noble terre de la Néerlande’Ga naar voetnoot(101). Het is dezelfde trouw die door Vondel is bezongen in zijn Gysbreght en die de meest ontroerende episode geïnspireerd heeft in De Laets stuk Het huis van Wesembeke, waar de edele dochter van Fellenbergh haar verloofde tot in de dood volgtGa naar voetnoot(102). Welke zijn nu de schrijvers, die door De Backer genoemd worden i.v.m. zijn thema La femme dans les poèmes néerlandais? Ik zeg ‘schrijvers’, want de titel is misleidend: er is zeer vaak ook sprake van prozaïsten. Afgezien van Cats, die het leeuwedeel krijgt, en van enkele regels van Vondel schitteren de klassieken er door afwezigheid. De aandacht wordt op de 19de eeuw geconcentreerd. Dit is wellicht tevens de verklaring waarom noch Anna Bijns noch Tesselschade noch Wolff en Deken worden vermeld. Wij moeten weliswaar ook rekening houden met het feit dat hier de vrouw als letterkundig onderwerp centraal staat, niet als auteur. Wat bovendien direct opvalt, is de verpletterende numerieke superioriteit van Zuid-Nederland. Allereerst Conscience: we worden geconfronteerd met de ‘lugubre histoire’ van François van Rosemael, met de beschrijving van een Nederlandse bruiloft in Blinde Rosa en van de winter van 1841 in de Scènes de la vie flamandeGa naar voetnoot(103). Van Prudens van Duyse geeft De Backer ons in vertaling het gedicht Van dat spijtigh meisken en een uittreksel uit het verhaal De sluierGa naar voetnoot(104). Johan Alfred de Laet komt eveneens twee keer aan de beurt, alsook Jan van Beers; Dautzenberg en Ledeganck elk één keerGa naar voetnoot(105). Er zijn nog sterren van mindere grootte. Niet geheel vreemd doet de naam aan van Maria DoolaegheGa naar voetnoot(106), maar de huidige lezer weet niet veel te beginnen met de Antwerpenaar Peeters of met Mevrouw Gontier uit Gent, wier gedicht over Marie de Lalaing door De Backer zo geapprecieerd werd dat hij drie bladzijden hieruit ten beste geeftGa naar voetnoot(107). Nog uit het Zuiden komt de betrekkelijk onbekende verteller Mussely-BoudewijnGa naar voetnoot(108). Noord-Nederland wordt slechts door drie namen vertegenwoordigd: Hofdijk, Beets en Van Lennep. Van de eerste bespreekt De Backer niet alleen De bruid van Sonnevelt, maar ook een andere, weer op een oude legende berustende ballade, De doodenbruidGa naar voetnoot(109). Uit de Camera obscura wordt tweemaal de ‘Familie Kegge’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangehaaldGa naar voetnoot(110), en aan De Vrouwe van Waardenburg van zijn vriend Van Lennep wijdt hij in totaal 6 bladzijdenGa naar voetnoot(111). Terwijl het door en door begrijpelijk is dat De Backer gemeend heeft heel wat Vlaamse auteurs te moeten noemen, die intussen in het vergeetboek zijn geraakt, kan men het verwonderlijk achten dat hij verscheidene Hollandse werken links heeft laten liggen waarin de vrouw juist op de voorgrond staat, zoals Hermingard van A. Drost of De vrouwen uit het Leycestersche tijdvak van Geertruida Bosboom-Toussaint. En zou Tine, Havelaars echtgenote, altijd bereid te troosten en discreet te helpen, ook niet een plaatsje hebben verdiend in die stoet van voortreffelijke Nederlandse figuren? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVBij velen, die door de eeuwen heen behagen hebben geschept in het van Tacitus afkomstige droombeeld, ging dit gepaard met een zekere geringschatting voor het Romaanse, het Waalse of Franse. Zo'n meerderwaardigheidsgevoel is De Backer niet helemaal vreemd, hoewel hij uiteraard zijn publiek niet voor het hoofd wil stoten. Zo noteert hij n.a.v. de Reinaert: ‘On sait que l'auteur du Renard a dépeint sous le voile de l'allégorie les travers de son siècle, et ceux qui l'ont commenté (let op de omzichtige formulering!) disent que le héros du poème représente le caractère français, l'esprit badin et léger’. Het is overigens opmerkelijk dat ‘le poète néerlandais s'arrête moins longtemps que Pierre de Saint-Cloux (sic) aux relations de Renard avec Hermine, parce que toute violation des devoirs du mariage de la part de la femme était sévèrement punie dans le droit germanique’Ga naar voetnoot(112). Reeds in de Vondel-studie had De Backer drie volle bladzijden uitgetrokken voor een parallel tussen de Warande der dieren en de fabelen van La Fontaine. ‘Si les fables du poète néerlandais n'ont pas la souplesse ni l'allure dégagée du style gaulois de La Fontaine, leurs leçons nous paraissent supérieures à celles du poète français’. Laten wij even Le lion et le rat plaatsen naast De leeuw en de muis: bij La Fontaine is de les laag bij de grond, de mens ‘ne doit aide et assistance qu'autant qu'il y trouve son intérêt’, terwijl Vondel in zijn lange en majestueuze hexameters ‘pose la loi morale de la solidarité humaine’Ga naar voetnoot(113). Weliswaar staat Cats, die de behoedzaamheid prijst als de eerste der dagelijkse deugden, dicht bij La Fontaine. Maar ‘il n'irait pas, comme le fabuliste français, juqu'à crier, selon les gens: Vive le Roi! ou Vive la Ligue! Il n'accorde son estime et sa confiance qu'à ceux qui les méritent; il maintient intact le droit de la conscience’Ga naar voetnoot(114). Doch hiermee zijn de toespelingen op de Franse letterkunde niet uitgeput. Verre daarvan! De Backer verliest nooit uit het oog dat hij zijn lezers naar een terra incognita te leiden heeft en dat hij dus geen enkel aanknopingspunt mag verwaarlozen, geen mogelijkheid mag laten voorbijgaan om aan te sluiten bij wat een ontwikkelde Fransman vertrouwd moet zijn. Ja, hij maakt soms gebruik van de meest actuele, buitenliteraire gebeurtenissen. Zo schiet hem n.a.v. Heemskercks avontuurlijke tocht een ‘coïncidence singulière’ te binnen: ‘A la veille de quitter la France pour aller | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonder l'abîme que Dieu seul connaît encore, Gaston LambertGa naar voetnoot(115) a vu aussi sa patrie envahie par des armées étrangères, comme les Pays-Bas l'avaient été par les armées de Philippe II, lorsque Heemskerck mit à la voile en 1596 pour explorer une seconde fois les régions polaires’Ga naar voetnoot(116). Het spreekt vanzelf dat hij gretig verwijst naar de weinige Fransen die vóór hem zich al min of meer met Nederlandse literatuur hebben beziggehouden. Om zijn mening omtrent de Frankische, en dus Nederlandse afkomst van het Nibelungenlied te staven, beroept hij zich o.a. op Xavier Marmier, maar hij bestrijdt diens oordeel over Lucifer. Immers, voor Marmier is Vondels stuk ‘certes une grande et belle oeuvre, qui suffirait à elle seule pour sauver la littérature hollandaise de l'injurieux oubli auquel nous l'avons si longtemps condamnée’, maar het kan de vergelijking met Miltons Paradise Lost toch niet doorstaanGa naar voetnoot(117). Aan J. Cohen, de Vondelkenner uit het begin van de 19de eeuw, ontleent De Backer twee bladzijden over de historische achtergrond van Palamedes en haalt met instemming zijn kritiek aan op de anachronismen in de Gysbreght en op de losheid waarmee Vondel hier met de regels van het toneel omspringtGa naar voetnoot(118). Maar hij maakt geen gewag van de uitvoerige studie die dezelfde Cohen eens aan de Altaergeheimenissen had gewijd in Le Correspondant (25ste deel, 1848-1849). Wat Cats betreft citeert De Backer graag uit een artikel van Albert Réville in de Revue des Deux Mondes (1869, I)Ga naar voetnoot(119). Ook deelt hij in de echt romantische geestdrift van Quinet voor Marnix van Sint-Aldegonde als vermeende auteur van het Wilhelmus en als BijbelvertalerGa naar voetnoot(120). Behalve dat groepje Franse ‘neerlandici’ treffen wij bij De Backer nogal veel bekende namen aan van critici en essayisten. Wil hij het ridderideaal omschrijven, dan doet hij een beroep op VillemainGa naar voetnoot(121). Elders maakt hij diens opmerking, dat van alle staten Holland de enige was die niet onverschillig bleef voor Cromwells misdaden, tot de zijne. Of Vondel enige invloed had op zo'n keuze? ‘Toujours est-il consolant d'apprendre que la politique fut ici d'accord avec la poésie’Ga naar voetnoot(122). De heftige uitvallen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cats tegen de weelde doen De Backer denken aan Paul Janet (‘Le luxe est surtout déplacé chez les jeunes filles: les belles choses gâtent les belles personnes’) alsook aan... Saint-Simon, die het Lodewijk XIV zo kwalijk nam dat hij de weelde als een middel van de politiek bezigdeGa naar voetnoot(123). Na te hebben toegegeven dat al de historische en didactische werken uit de 15de eeuw in literair opzicht niet veel waard waren, voegt hij er aan toe: ‘Mais à cette même époque la superbe Angleterre ne faisait pas autrement’, men leze er de heer Taine maar op naGa naar voetnoot(124). Een andere, niet minder vooraanstaande figuur was in die tijd Saint-Marc Girardin. Wanneer hij nu zegt dat ‘les femmes n'ont eu dans aucune société une plus grande place que dans la société du Moyen-Age, qui avait hérité des traditions des Germains’, kan De Backer daar maar verrukt van zijnGa naar voetnoot(125). Ook als psycholoog wordt de Franse criticus geraadpleegd. Wie zich over de ommekeer van Sidonia (in Vondels Salomon) verbaast zou met Saint-Marc Girardin moeten bedenken dat in iedere ziel, hoe verdorven en verhard ook, een onbedwingbare behoefte voortleeft ‘de retrouver quelque part l'innocence et la simplicité primitives’, d.w.z. de onschuld en eenvoud van de eerste liefde, en dat die behoefte zich vroeg of laat moet laten geldenGa naar voetnoot(126). In een boek over de vrouw in de literatuur mochten problemen van opvoedkundige aard niet ontbreken. De Backer ontveinst zich niet hoeveel Cats aan Montaigne schuldig is. Van Montaigne komt het principe: ‘Point de violence, mais point de mollesse; il faut que les enfants puissent faire tout ce qui leur plaît, mais qu'ils ne désirent point que ce qui est louable et bon’, en van Montaigne loopt een rechte lijn naar Fénelon en TurgotGa naar voetnoot(127). Speciaal wat de intellectuele ontwikkeling van de vrouw betreft dient de naam van Cats te worden geplaatst ‘à côté de ceux de Leibniz et de Rousseau dans l'oeuvre de régénération du monde, et Mmes Bernier, de Rémusat, Campan, Guizot, de Genlis, toutes les femmes d'élite tendront volontiers la main à leur vaillante soeur venue des bords de l'Yser, Marie Doolaeghe’. Deze op het eerste gezicht onthutsende sprong van Cats naar Maria Doolaeghe komt omdat de dichteres een vers geschreven had tegen een zekere Le Brun - weer een Fransman! - die de vrouwen geen toegang tot de poëzie wilde gunnenGa naar voetnoot(128). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op één enkel (maar dan ook zeer belangrijk) geval na worden Franse dichters uit de klassieke en moderne tijd slechts betrekkelijk zelden door De Backer genoemd. Wel heeft hij het tweemaal over Racine. Hij vindt in Hierusalem Verwoest dezelfde ‘ampleur de langage’ als in Athalie, en wijst op het opvallende parallellisme tussen dit laatste treurspel en Gysbreght van Aemstel: niet alleen t.o.v. het thema, maar ook in de dromen van respectievelijk Badeloch en Athalie, die beide voor een nicht worden verteld en beide op dezelfde manier aflopen: Voilà quel trouble ici m'oblige à m'arrêter. ‘Certes’, dit geeft De Backer gaarne toe, ‘cette ressemblance est fortuite; mais elle démontre que Vondel et Racine étaient de la même école, de l'école d'Athènes et de Rome. S'ils avaient été de celle de Shakespeare, ils auraient fait paraître aux yeux du spectateur les fantômes mêmes de Mathilde et de Jézabel; mais alors ils auraient fait un drame’Ga naar voetnoot(129). In zijn Vondel-studie merkt hij nog op dat de Nederlandse dichter van eenvoudige afkomst was, ‘comme Shakespeare, comme Molière, comme Béranger’. Deze gelijkstelling van Béranger met de grootsten uit de wereldliteratuur doet in 1982 vreemd aan. Ook moeten wij een vraagteken plaatsen bij de passage waar De Backer de elegie op de dood van Constantijntje op één lijn stelt met een vers van de nu totaal vergeten Reboul: ‘A trois siècles de distance, le boulanger de Nîmes et le chaussetier d'Amsterdam ne sont rencontrés, les grandes et nobles causes sont de tous les âges et de tous les climats’Ga naar voetnoot(130). Maar die Reboul werd ten zeerste gewaardeerd door Lamartine, die een van zijn Harmonies aan hem opdroeg. En daarmee zijn wij terechtgekomen bij wat wel als de eigenaardigste trek in De Backers werk mag worden gezien: zijn grenzeloze bewondering voor Lamartine en zijn steeds weer herhaalde poging om punten van overeenkomst te ontdekken tussen de Franse dichter en het beste wat de Nederlandse letteren hebben voortgebracht. Hier was oorspronkelijk zeker ook een niet-literair element in het spel. Immers, Lamartine heeft een tijdlang Sint-Winoksbergen vertegenwoordigd in de Tweede Kamer. Hij had zich in dat verre district kandidaat gesteld omdat een zuster van hem er getrouwd was. Hij werd triomfantelijk gekozen in 1831, 1833, 1835 en 1837. Daarna liet hij evenwel Sint-Winoksbergen vallen ten gunste van zijn geboortestad Mâcon. Dit nam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men hem in Bergen niet al te kwalijk, want nadat in 1848 het algemeen kiesrecht was ingevoerd werd de toen op het hoogste punt van zijn populariteit staande dichter-politicus er weer gekozen (trouwens, zoals de wet toeliet, ook op 9 andere plaatsen, waaronder Marseille). Helaas staat de Tarpejische rots nooit ver van het Capitool: één jaar later was het voorgoed gedaan met de politieke loopbaan van Alphonse de LamartineGa naar voetnoot(131). Sint-Winoksbergen moet dus op de een of andere wijze het ontmoetingspunt zijn geweest tussen De Backer en Lamartine. Het zou uiterst interessant zijn, iets te weten te komen omtrent hun persoonlijke betrekkingen. Vast staat dat ze elkaar op z'n minst één keer gesproken hebben, twee jaar vóór de dood van de dichter. ‘Lorsque je fus de retour des fêtes de l'inauguration de la statue de Vondel’, schrijft De Backer, ‘je vis M. de Lamartine et lui parlai de cette magnifique cérémonie; je remarquai que le nom de Vondel frappait son oreille pour la première fois’Ga naar voetnoot(132). Uit deze laatste constatering kan men naar alle schijn concluderen dat de kennismaking van recente datum was: anders zou Lamartine wèl eerder van Vondel gehoord hebben! Bovendien komt de naam De Backer noch in de (weliswaar slechts zeer sporadisch uitgegeven) briefwisseling van Lamartine voor noch in de verschillende biografieën over hem. Ook de Lamartine-specialisten, die ik raadplegen mocht, bleken niet in staat mij ook maar enigszins te helpenGa naar voetnoot(133). Hoe dan ook, De Backers verering voor Lamartine is te merkwaardiger omdat ze tot uiting komt in een tijd dat Lamartine niet alleen als politicus, maar ook als dichter niet meer meetelde. Men weet hoe de grote man in zijn laatste jaren om den brode moest schrijven, tot hij van de regering een pensioentje kreegGa naar voetnoot(134). Het is vooral i.v.m. Vondel dat De Backer aan Lamartine denktGa naar voetnoot(135). Soms ligt de analogie, dit moet gezegd worden, bepaald niet voor de hand. Toen Vondel zijn twee gedichten over de Rijn schreef, werd hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgens De Backer door hetzelfde gevoel geïnspireerd dat eens Lamartine zijn Marseillaise de la paix zou ingeven, en De Backer kan de verleiding niet weerstaan om over de beruchte ‘polemiek’ tussen Becker, Lamartine en Musset uit te weiden. ‘Les nobles caractères sont de tous les temps et de tous les pays (...). Et si la France avait écouté la voix de Lamartine, elle ne déplorerait pas aujourd'hui des malheurs, peut-être irréparables’Ga naar voetnoot(136). In andere gevallen is de parallel minder dubieus. Net als in Gebroeders werd het Saul-thema behandeld in een tragedie die Lamartine in zijn jeugd schreef en waarvan fragmenten in de Méditations poétiques opgenomen zijn. Echt Vondeliaans klinken de verzen van de Franse dichter: ‘Saül, Saül, écoute un Dieu plus fort que moi...’Ga naar voetnoot(137). Dat Vondels Lucifer een zekere gelijkenis vertoont met Miltons Paradise Lost is zuiver toeval, want met evenveel recht mag men de rei der engelen: Dat's Godt. Oneindig eeuwigh Wezen... vergelijken met die passage uit La chute d'un ange: Dieu n'écrit pas son nom comme un enfant qui joue... Zo ook ondervindt de engel bij het zien van Daïdha: O qui pourrait d'un ange ainsi ravir la vue? dezelfde verrukking als Apollion voor Eva: ...Zoo dra zy my gemoete, als Adam met der hand Alleszins stemmen de Nederlandse en de Franse dichter in hun opvatting van de poëzie zelve overeen. Toen de jonge Vondel aantoonde dat de uiterlijkheden van de prosodie, destijds zo geliefd, slechts ‘une puérilité, et presque une dérogation à la dignité de la vraie poésie’ waren, bleek hij een voorloper te zijn: om dit te bewijzen, doet De Backer direct een beroep op LamartineGa naar voetnoot(139). De revolutie, door Vondel in de poëzie gebracht, wordt door De Backer in echt Lamartiniaanse termen uiteengezetGa naar voetnoot(140). Kortom: ‘Vondel, aussi bien qu'Homère, résumait en lui toutes les qualités du grand poète, qualités énumérées dans une page magnifique par le plus grand poète de la France contemporaine’, te weten Lamartine in zijn Entretiens littéraires. Deze zeer lange ‘bladzijde’ wordt dan ook in extenso geciteerdGa naar voetnoot(141). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ja, zelfs aan het Vondelfeest in Amsterdam kan de Backer niet terugdenken zonder dat Lamartine erbij gehaald wordt. ‘Pour traduire fidèlement le souvenir de cette soirée splendide, unique dans ma vie, j'ai besoin d'emprunter la plume de Lamartine’Ga naar voetnoot(142). Met andere woorden, hij past op dat grandioze feest de schitterende beschrijving toe die de meester eens had gegeven van een plechtige voorstelling van Athalie - met koren - in het Parijs van Lodewijk XVIIIGa naar voetnoot(143). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIndien wij nu proberen de balans op te maken van De Backers levenswerk als neerlandicus, moeten wij jammer genoeg vaststellen dat die tamelijk pover uitvalt. Wat zijn geschreven oeuvre betreft, is er eens beweerd dat het doodgezwegen werdGa naar voetnoot(144). Is hier heus wel een boos opzet in het spel geweest? Daar twijfel ik aan. Onder de 42 boeken van De Backer, die de Bibliothèque Nationale bezit, bevinden er zich niet minder dan 10, die in het buitenland verschenen waren en die derhalve niet onder het ‘dépôtlégal’ vielen. Ook zijn er enkele - niet alleen de Etudes néerlandaises - door hoge Parijse instanties bekroondGa naar voetnoot(145). Meer in het algemeen heeft De Backer als geleerde, daar heb ik in het begin reeds aan herinnerd, een zekere reputatie genoten, al is die slechts van korte duur geweest. Hoe dan ook, op zijn activiteit als docent kan het spreekwoord worden toegepast dat één zwaluw nog geen lente maakt. Zijn streven om de Nederlandse taal- en letterkunde bij het Franse onderwijs in te voeren is ook op universitair niveau volstrekt mislukt. Terwijl de scandinavistiek al in 1909 burgerrecht verkreeg aan de Sorbonne, heeft ons vak tot 1948 moeten wachten. Toen werd er eindelijk een lectoraat, en kort daarna een leerstoel, opgericht. Maar met de beste wil van de wereld is geen enkel verband te leggen tussen deze beslissing en de vrije cursus die De Backer tachtig jaar eerder een tijdlang in de salle Gerson had gegeven. Misschien was de keuze van zijn onderwerpen niet altijd even gelukkig. De middeleeuwse literatuur lag te ver, Vondel was te verheven, Tollens te rhetorisch om de gunst van het publiek te kunnen verwerven. Had De Backer (laat ik zéér uiteenlopende gevallen noemen) de Camera Obscura met meer nadruk besproken, had hij Max Havelaar of de eerste bundels van Gezelle niet helemaal buiten beschouwing gelaten, dan zou hij vermoedelijk een beter resultaat hebben mogen boeken. Hij heeft weliswaar gewezen op Conscience en op de hem zo dierbare Van Lennep. Doch hij had in dat opzicht meer moeten doen. Dit is m.i. echter nog niet de voornaamste oorzaak, waarom De Backer geen school heeft gemaakt. Wie de enorme taak op zich nam, een vreemde literatuur in zijn land te introduceren, moest er niet alleen - zoals ongetwijfeld bij De Backer het geval was - met hart en ziel bij zijn, maar er zich ook gehéél aan wijden. En dit lieten De Backers veelzijdige en tijdrovende activiteiten van taal- en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cultuurhistorische aard nu eenmaal niet toe. Het gebied dat hij bestreek was te uitgebreid. Met één woord: in zijn ijver nam hij te veel hooi op zijn vork. De Backer is, strikt genomen, geen baanbreker geweest. Dit neemt niet weg dat wij in hem een pionier mogen begroeten. Ook al heeft hij niet weten te voorkomen dat achter hem het struikgewas van onkunde en onverschilligheid meteen weer dichtgroeide, toch blijft hij door zijn toewijding, zijn energie, zijn uithoudingsvermogen een voorbeeld waaraan zelfs nu nog alle neerlandici extra muros zich kunnen spiegelenGa naar voetnoot(146). |
|