Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |||||||||||
Gevonden - verloren - gevonden
|
1. | J. van Vondel, Het Pascha of te de verlossinge Israels wt Egypten. Tot Schiedam, by Adriaen Cornelison boeckdrucker. 1612; |
2. | Horatius Satyrae oft Sermones Rhetorijckelicken overgheset door Cornelis van Ghistele. Tot Leyden, By Christoffel Guyot. Voor Jan Janz. Orlers. 1599; |
3. | Cornelis van Ghistele's vertaling van Antigone, waarover ik een woord meer verlang te zeggen; |
4. | Vier nieuwe Tafel-Speelen, die noyt in druck en zijn gheweest. Het eerste, van Wel vernoeght in Trou, ende Houwelijcx berou. Het tweede, Van Pover ende van Armoede, die malcanderen Trouwen met een bomeloose Mande. Het derde, Van Ceres, Neptunus ende Aeolus. Het vierde van Thijs ende Beelitgen, een Boer ende een Boerinne. Ghedruckt int Jaer ons Heeren 1608; |
5. | De Fonteyne des levens. Delft, Aelbert Hendricksz. 1582’Ga naar voetnoot(1)
In de ‘Bibliotheca Belgica’ werden twee van de vermelde werken opgenomen, de nrs. 3 en 4, met de vermelding: ‘Louvain: coll. J. Grietens, à Louvain’Ga naar voetnoot(2). |
Na de eerste wereldoorlog heeft Grietens zich nog met de gevonden werkjes beziggehouden: in 1922 gaf hij de Antigone-vertaling uit, in 1923 hield hij een opgemerkte lezing over werk van Roemer Visscher, opgenomen in de editie van Horatius' Satyrae van 1599. Maar andere werkzaamheden eisten al zijn tijd op; in 1936 overleed Dr. GrietensGa naar voetnoot(3). Sindsdien schenen de in 1908 gevonden werken verdwenen.
Door een gelukkig toeval is de verloren gewaande verzameling weer opgedoken, samen met een brief van Te Winkel aan GrietensGa naar voetnoot(4). Een uitvoeriger behandeling ervan is beslist niet overbodig en dat niet alleen omdat twee van de teruggevonden werken unica zijn.
Het ‘ontredderd bandje’ is verdwenen; de vijf werken bleven afzonderlijk bewaard, met sporen van gezamenlijk binden. Ze werden alle afgesneden op formaat 133 × 92 mm., wat voor enkele bladzijden tekstverlies heeft meegebracht. Vele bladen liggen los, vertonen watervlekken, soms ook scheuren aan de randen; de tekst zelf is overigens gaaf.
Nr. 1 is een eerste druk van Vondels ‘Pascha’ (1612), waarvan Unger meedeelde: ‘Deze uitgave komt zeker weinig voor, doch is niet zoo zeldzaam, als men wel eens meende’Ga naar voetnoot(5). Het exemplaar is echter onvolledig: het voorwerk (bl. Aij-Avij) ontbreekt, d.w.z. het bericht ‘tot den Leser’, de Franse opdracht, de lofdichten, het ‘Kort begrijp’ en de ‘Beelden van 't Blij-eyndich spel’; de tekst van het spel zelf met de daaraan toegevoegde ‘Verghelijckinghe’ is wel volledig.
Nr. 2 is een tweede druk van ‘Horatius Satyrae oft Sermones’, vertaald door Cornelis van Ghistele. De eerste druk ervan was in 1569 verschenen ‘By Ameet Tauernier Lettersteker’ te Antwerpen, in 4o-formaatGa naar voetnoot(6). De tweede druk is een uitgave in 8o, ‘Tot Leyden, ‖ By Christoffel Guyot: In Salomons Tempel. ‖ Voor Jan Jansz. Orlers / Boeck = ‖ vercooper inden duytschen ‖ Bybel / 1599’Ga naar voetnoot(7). De titelpagina vermeldt ook: ‘Hier is noch op nieus by gevoecht ‖ Verscheyden andere dinghen byden selven Horatius ‖ ende andere duytsche Poëten soo overgeset ‖ als selfs ghemaeckt ‖ All t'samen niet alleen ghenoechelijck maer waert ‖ ende profijtelicken met verstant te lesen.’ Is deze uitgave reeds belangrijk als herdruk van Van Ghisteles vertaling, ze is nog belangrijker om wat er ‘op nieus by gevoecht’ is en bovendien zijn er slechts enkele exemplaren van bewaardGa naar voetnoot(8).
Achter de vertaling van Horatius' Satyrae door Van Ghistele (blz. 9-97) volgen:
1) | ‘Ode Horatij 2 lib. Epo. Beatus ille, &c. ‖ Vertaalt / ‖ Door Dieryck
Volckertsoon Coorn hert’ (sic) (blz. 98-100); deze vertaling was reeds verschenen in D.V. Coornherts ‘Lied-boeck’, waarvan de opdracht de datum 14 juli 1575 draagtGa naar voetnoot(9). |
2) | Daarop ‘Volghen noch sommige andere dingen, ‖ overgheset deur ‖
A.V.M.’ (blz. 100-106): de vertaling van drie oden van Horatius, waaronder ook ‘Beatus ille’ - ‘Den loff eens Lantmans levens’; ze zijn het werk van Abraham van der Myl en waren in 1593 verschenen in de uitgave van ‘Den slach van Lepanten’, de vertaling van een gedicht van Jacobus VI van SchotlandGa naar voetnoot(10). |
3) | ‘Hier na volghen, ‖ Byde hondert uytghelesen ‖ genoechelicke
Epigrammen ‖ ende Elegien / soo uyt Latyn als Fran- ‖ soys overgheset als selfs gemaeckt / ‖ tot vermakelyckheit van alle ‖ Jonghe Luyden.’ (blz. 107-125). Dit is de eerste druk van Roemer Visschers ‘Brabbeling’ - het woord staat in het gedicht ‘Totten Leser’ -, maar zonder vermelding van de auteursnaamGa naar voetnoot(11). |
4) | Ten slotte werd nog opgenomen: ‘Protest teghen ‖ den slaap’ (blz.
125-128); ook hierbij ontbreekt de auteursnaam: D.V. Coornhert. Dit schijnt eveneens de eerste publicatie te zijn van het gedicht, dat Coornhert in 1582 had geschreven: pas in de tweede druk van zijn ‘Recht Ghebruyck ende Misbruyck van tijdlicke Have’, uitgegeven door Dirck Pietersz. (Pers) in 1610, werd het opgenomen onder de toegevoegde stukkenGa naar voetnoot(12). |
Nr. 3 is de Antigone-vertaling van Van Ghistele, verschenen in 1556 te Antwerpen by Symon Cock. Het is, zoals bekend, de oudste Nederlandse vertaling van een Grieks treurspel. Een bibliografische beschrijving ervan gaf Grietens in zijn reeds vermeld artikel; ook de ‘Bibliotheca Belgica’ beschreef dit ‘unique exemplaire connu’Ga naar voetnoot(13) en in 1922 ver-
scheen de tekst, ‘ingeleid en heruitgegeven door Dr. J. Grietens’Ga naar voetnoot(14). Zowel in het artikel van 1908 als in de uitgave van 1922 werd een reproduktie opgenomen van de titelpagina, maar iets kleiner dan de waarachtige grootte van het bewaarde exemplaar.
De uitgave, door Grietens bezorgd, is degelijk maar niet feilloos.
Voor de paginering werden alleen de aanduidingen van het origineel opgegeven (Aij, B tot en met E, telkens i en ij, Fi en Fiij); een reconstructie van het aantal bladen, laat staan bladzijden, is aan de hand van de heruitgave dus niet mogelijk. Het origineel is volledig in gotische letters gedrukt, met verschil evenwel in grootte: enkele titels vooraan zijn uit een groter corps gezet, de regie-aanduidingen uit een kleiner, soms ook de aanduiding van het sprekende personage. De herdruk geeft de tekst weer per regel, zoals die in het origineel voorkomt, dus niet altijd per versregel; dit laatste gebeurt wel, wanneer in het origineel de laatste woorden van het voorafgaande vers op de volgende regel rechts staan, voorafgegaan door een rond haakje; dat is dan in de herdruk niet aangeduid. Ook inzake het gebruik van hoofdletters voor titels en sprekende personages wijkt de editie Grietens af van het origineel, waarin alleen de eerste letter in kapitaal staat; ook ontbreekt in het origineel meestal een punt na de naam van het sprekende personage. Afkortingen werden niet opgelost, maar de weergave ervan is soms minder gelukkig, nl. voor er en us. Afwijkingen in de weergave van u/v, y/ij zijn talrijk; ze komen minder voor in de weergave van g/gh en c/k/ck; af en toe werd hoofdletter I gedrukt i.p.v. kleine l. De ‘handjes’, die blijkbaar belangrijke verzen, sententies, aanwijzen, werden weggelaten. De zgn. langes heeft heel wat moeilijkheden meegebracht; de meeste daarvan zijn echter gemakkelijk te herstellen, b.v. ed. Grietens, blz. 13, r. 16: foortfe voor foortse, blz. 21, r. 11, fi voor si, blz. 25, r. 19: fant voor sant, enz. Daarop, en op andere waarschijnlijke of mogelijk verkeerde lezingen werd reeds gewezen door De VooysGa naar voetnoot(15). Verkeerde lezingen zijn: ed. Grietens, blz. 5, r. 7: koortselijck voor foortselijck, blz. 10, r. 14: rāpsalge voor rāpsalige, blz. 17, r. 2: henauwende voor benauwende (ook DV), blz. 22, r.3: voordracht voor voordacht (ook DV), blz. 32, r. 19: Wil voor Wel (ook DV), blz. 39, r. 25: blijft voor blijct (ook DV), blz. 40, r. 7: selste voor felste, blz. 44, r. 2: Wie en sȳ voor Wi en zij, blz. 45, r 9: nu voor mi, blz. 46: eerēst voor eerstē, blz. 47, r.8: niets voor niet (ook DV), blz. 64, r. 14: Ven?, waar de afkorting voor Venus staat, en r. 28: der voor
des, blz. 66, r. 26: Labbacides voor Labdacides, blz. 69, r. 22: doen voor doet, blz. 72, r. 2: sal voor salt, blz. 76, r. 5: niet voor met (ook DV) en r. 17: donmetende voor donwetende (ook DV), blz. 77, r. 2: my voor vry, blz. 79, r. 13: verbaet voor verlaet (ook DV), blz. 80, r. 18: om voor omme, blz. 84, r. 15: si voor hi, blz. 85, r. 21: wt voor wter (ook DV, maar het woord staat er voluit). In enkele gevallen ontbreekt een woord uit de oorspronkelijke tekst: blz. 8, r. 5: coninc ghepropheteert voor coninc al ghepropheteert, blz. 16, r. 17: Claren voor O Claren, blz. 23, r.9: ick highende voor ick al highende, blz. 32, r. 11: die ontuliedene voor die te ontvliedene, blz. 52, r. 30: strafheyt voor een strafheyt, blz. 78, r. 1: sal scandelijc voor sal v scandelijc.
Ten slotte: enkele gemakkelijk te verbeteren drukfouten zijn in de nieuwe uitgave geslopen en in een paar gevallen heeft de editeur een drukfout in de oorspronkelijke tekst verbeterd in voetnoot of geëmendeerd; de emendatie op blz. 53 in voetnoot is waarschijnlijk onjuist: verwe- (ter doot verwesen) is alleszins beter. Zo las Grietens, zonder de correctie evenwel te vermelden, op blz. 16, r. 14 terecht selue, maar er staat selne, op blz. 31, r. 22 hantieren, maar er staat hantirren, op blz. 43, r. 18, gheleken, maar er staat gkeleken; anderzijds behield hij op blz. 24, r. 8 soud ck, op blz. 41, r. 27 salaes (ook gesignaleerd door DV). Gelukkig zijn dergelijke gevallen niet talrijk. Een noodzakelijke grondige bestudering van de tekst zal ook tot andere emendaties leiden. En de tekst verdient meer aandacht dan er tot nog toe aan werd besteed.
Nr. 4: ‘Vier nieuwe ‖ Tafel-Speelen / ‖ die noyt in druck en zijn gheweest. ‖ Het eerste, ‖ Van VVel vernoeght in Trou, ende ‖ Houvvelijckx berou. Het tvveede, ‖ Van Pover ende van Armoede, die malkanderen ‖ trouwen met een bomeloose ‖ Mande. Het derde, ‖ Van Ceres, Neptunus ende Aeolus. ‖ Het vierde. ‖ Van Thijs ende Beelitgen, een Boer ende ‖ een Boerinne. ‖ (fleuron) Ghedruckt int Jaer ons Heeren ‖ 1608.’
Een beschrijving ervan geeft de ‘Bibliotheca Belgica’Ga naar voetnoot(16). In zijn ‘Repertorium van het Rederijkersdrama 1500 - ca. 1620’ kon W.H.M. Hummelen alleen de beschrijving van de ‘Bibliotheca Belgica’ overnemen, met de mededeling: ‘In de openbare bibliotheken van Nederland en België bleek deze bundel niet aanwezig’Ga naar voetnoot(17).
Het is een bundeltje van drie katernen, gesigneerd A - C8, eigenlijk Aij tot en met Cv. Op de verso-bladzijde van de titelpagina staat een houtsnede met de voorstelling van een huwelijk, daaronder een eindvignet; op blz. (Cviij)ro, onder het woord ‘FINIS’, komt een ander eindvignet voor. De vier spelen tellen resp. 301, 362, 343 en 246 (niet genummerde) verzen.
Al is de tekst goed bewaard, door het te ver afsnijden ontbreekt onderaan soms de custode en bovenaan de bladzijden enkele keren een vers (of een versgedeelte); dit laatste is het geval op de verso-zijde van Aij, Aiij en (Avij), Biij, C en (Cviij), op de recto- en verso-zijde van Aiiij, Av, (Avj), B, Bij, (Bvij), (Bviij), Cij en (Cvij), d.w.z. de verzen 28, 77, 108, 132, 159, 188, 215, 243a en 271 van het eerste spel, vzn. 89, 121, 148, 178 en 296 van het tweede, vzn. 65, 95, 123, 145, 192, 219 en 244 van het derde en vzn. 167, 193 en 227 van het vierde. Een enkele keer is het weggevallen vers gemakkelijk te reconstrueren, maar het ontbreken leidt nergens tot onverstaanbaarheid van het geheel.
De vier spelen geven de indruk opzettelijk aldus te zijn gerangschikt: eerst een ernstig ‘bruiloftsspel’, dan een komisch; het derde is weer een ernstig tafelspel, geen bruiloftsspel echter, want daarin discussiëren ‘Ceres Goddinne van t'ghewas, Neptunus Godt der Zee, Aeolus Godt van de winden’ over de vraag, wie van hen de belangrijkste is; het laatste stuk is dan weer een komisch bruiloftsspel.
De eerste twee komen beide uit de kring van de Amsterdamse rederijkerskamer ‘De Eglantier’; het laatste vers van het eerste stuk luidt:
Het is bovendien gesigneerd met de kenspreuk ‘Verheught in deught’. De afscheidsverzen van het tweede spel beginnen aldus:
Dit stuk is niet gesigneerd, maar het is best mogelijk dat in de twee slotverzen toch een kenspreuk schuilt:
Het derde tafelspel is weer gesigneerd: Vlaerding. Het is een stuk van de Vlaardinger rederijkerskamer ‘De Aeckerboom’, die als devies voerde: ‘Aensiet Liefde’. Het slotgedeelte zet in met de verzen:
en met dat laatste vers begint dan het slot-rondeel.
Voor de datering van het stuk bevat de tekst enkele interessante aanwijzingen: er wordt gezinsspeeld op het beleg van Haarlem en Leiden, op de ongelukkige Spaanse Armada, op de overstromingen, op de ‘kortelijck uyt die Indiaensche oorden’ binnengelopen schepen; misschien laat dit laatste toe het stuk te dateren ca. 1600. Opgedragen aan ‘ons Overheydt altijdt deser Stede’, vertolkt het de bezorgdheid van een stadsbevolking voor wie de scheepvaart zo belangrijk was.
Het vierde tafelspel bevat geen enkele aanduiding betreffende de herkomst; een vers, waarin ‘ter Sluys’ wordt vermeld als ‘verre van huys’
biedt weinig houvast, maar de naam van de boerin, ‘Beel(i)tgen’, zal wel op Hollandse herkomst wijzen.
De kenspreuk ‘Verheught in deught’, die voorkomt onder het eerste tafelspel, is niet zonder meer te duidenGa naar voetnoot(18). Omdat het slotvers eindigt met ‘(in) deught verheught’, kan men geneigd zijn er een variante in te zien van de kenspreuk van Hendrik Laurensz. Spiegel: ‘Deught verheught’; niet alleen was hij een ijverig lid van ‘De Eglantier’, maar ook de ernstige toon van het spel past bij veel van zijn ander werk en bovendien komt in sommige van zijn liederen ook de uitdrukking ‘in deught verheught’ voorGa naar voetnoot(19). Hier helpt ons wellicht de editie van de ‘Nieu Jaar Liedekens uyt ghegheven by de Retorijck kamer t'Aemstelredam In lied' (sic) Bloeyende Vanden Jare vijfthienhondert eenentachtentich tot den Jare 1608 - t'Amstelredam. Ghedruckt by my Harman Janszoon inden vergulden Passer’ (verschenen zonder jaartal, maar waarschijnlijk van 1609, want het laatste, blijkbaar in extremis toegevoegde lied is het ‘Jaar-lied 1609’). Daarin komen nl. vijf liederen voor, gesigneerd ‘Deughd verheught’ (1582, 1584, 1585, 1586 en 1595), maar ook één, met de aanhef ‘Verheught in deughd’ en getekend met de kenspreuk ‘Verheught in deught’ (1587). Nu is deze uitgave weliswaar geen model van nauwgezetheid -- daarop hoop ik elders terug te komen --, maar de twee deviezen stààn er en onder de uitgegeven gedichten van Spiegel komt het lied van 1587 niet voor. Bovendien kan, ondanks alle overeenkomst, ‘Deughd verheught’ toch iets anders zijn, ook naar de gedachte, dan ‘Verheught in deught’. Het is dus zeer goed mogelijk, dat een ander lid van ‘De Eglantier’ de laatste kenspreuk voerde en dat die onbekende de auteur is van het lied én van het tafelspel. Misschien brengt stylistisch onderzoek hier meer klaarheid.
Wellicht is er nog een ander verband te leggen tussen de uitgave van de ‘Vier nieuwe Tafel-Speelen’ en die van de ‘Nieu Jaar Liedekens’: de omlijsting van de beide titelpagina's is dezelfde en de twee eindvignetten komen voor in de beide uitgaven. Zijn dat aanwijzingen voor de stelling, dat beide werkjes door dezelfde drukker werden bezorgd? Het feit, dat twee van de vier spelen afkomstig zijn uit dezelfde kamer, uit wier midden de ‘Nieu Jaar Liedekens’ stammen, is een niet onbelangrijk aanvullend argument.
Een andere hypothese ten slotte betreft het derde tafelspel, afkomstig van de ‘Aeckerboom’ van Vlaardingen. Rond de eeuwwisseling nam deze kamer deel aan verschillende rederijkersfeestenGa naar voetnoot(20). De verleiding is groot, het stuk toe te schrijven aan Adriaen Jobsz. van de Wael of aan Job A. van de Wael, die in die periode ijverige leden waren van de Vlaardinger kamer. Voorlopig ontbreken echter de bewijzen voor een dergelijke toeschrijving.
Nr. 5 is een onvolledig exemplaar van het herhaaldelijk herdrukte werk ‘De Fonteyne des ‖ leuens/ wt welck een yegelick ‖ die door zijn sonden of ander ongeuallen ‖ verdruct is/scheppen mach vercoelinge ‖ ende troost zijnder sielen/getogen ‖ wt de heylige Schriftuer. ‖ Een houtsnede: Christus predikend in een tempel; rechts van de houtsnede, overdwars: Smaect ende siet hoe soet dat de Heer is. Links overdwars: Salich is die man die God zijn be- ‖ gheer is. Psal/xxxiij. ‖ Tot Delft/ // By Aelbert Hendricksz. woonende ‖ aent Merckt-velt. Anno ‖ 1582.’
De houtsnede is een andere dan die voorkomt in de edities van Cornelis Henriczoen, Delft, 1533, van Peeter Jansz., Leiden (ca. 1540) en van Herman tZangers, Steenwyck 1580. De begeleidende tekst rond de houtsnede is in de twee eerstgenoemde edities dezelfde, maar daar komt onder de houtsnede nog een ander bijbelcitaat voor, terwijl in de Steenwijkse uitgave alleen die laatste bijbeltekst in de omlijsting van de houtsnede staat.
De tekst stemt het meest overeen met die van de vroegere Delftse editie; het bericht aan ‘Den Leser’ is hetzelfde, alleen ontbreekt in de uitgave van 1582 de datering; de twee andere uitgaven bevatten een ander voorbericht. Vermoedelijk heeft de Delftse editie van 1533 als legger gediend voor die van 1582 en heeft Aelbert Hendricksz. die tekst lichtelijk gemoderniseerd.
Aan dit exemplaar ontbreekt vooreerst folio (Avj); hoogstwaarschijnlijk stond op de recto-zijde ervan een houtsnede, misschien een voorstelling van Christus op de berg Thabor, zoals in de Delftse editie van 1533Ga naar voetnoot(21). Overigens is folio (C viij) beschadigd en ontbreekt de laatste katern (D); althans, de andere Delftse editie telt juist één katern meer.
Van deze verzameling van bijbelcitaten, waarvan ook een Latijnse editie van 1533 (Fons Vitae) bestaat, wordt ‘als auteur (of vertaler?) met of zonder recht J.W. of Willem van Zuylen van Nyevelt genoemd’Ga naar voetnoot(22). Het werk werd onmiddellijk op de lijst van de verboden boeken geplaatst. Of de Delftse druk van 1582 reeds bekend is, heb ik niet onderzocht.
In de bekendmaking van zijn vondst in 1908 gewaagde Dr. Grietens van: ‘een ontredderd bandje’. Dat bandje zelf bleef niet bewaard; alleen zijn aan het omvangrijkste werkje (nr. 2) de ribben van het binden behouden. Er is reden om aan te nemen, dat de door Grietens opgegeven volgorde ook die was, waarin de werken in het bandje voorkwamen: daardoor wordt het begrijpelijk, waarom in nr. 1 bijna de volledige eerste katern en in nr. 5 de laatste verloren gingen; van de eerste katern van nr. 1 bleef alleen de titelpagina (A) los bewaard en ook fol. (A viij). De andere drie werken bleven volledig behouden. Daarbij is een, eigenlijk niet volkomen onbelangrijk detail te vermelden: nr. 2 eindigt met een (los) blanco-blad dat, volgens alle beschrijvingen van het werk, overbodig is, daar het boekje 128 blz. telt en de laatste katern (H) volledig is; aan nr. 3 ontbreekt echter, volgens de beschrijvingen, een blanco-blad, folio (Fvj); voor zover een terzake ongeoefend oog kan zien, behoorde het losse blanco-blad, dat aan nr. 2 was toegevoegd, bij nr. 3, zodat ook dat volledig zou zijn.
Grietens heeft geen gegevens verstrekt over eventuele namen van vroegere bezitters. Ook de naam van de Meerhoutse familie, bij wie hij het ‘ontredderd bandje’ had gevonden, heeft hij niet meegedeeld, en bijzonderheden dienaangaande heb ik niet kunnen vernemen. Op de eerste vier nummers komen evenwel handgeschreven namen voor; één ervan verstrekt voor de ‘geschiedenis’ van de werkjes interessante bijzonderheden.
Nr. 1: op de laatste verso-zijde, blanco, staat, in ‘modern’ geschrift, ‘Ferdinandus gillimusculus Verschueren’ en daaronder ‘Fontis prospri (?)’. Naar wat dit laatste mag betekenen, kan ik enkel gissen, te meer daar de eigennaam (voorlopig) niet thuis te brengen is. Was het de verlatijnste naam van een huis: van de voorspoedige bron? of: van de heilbrengende brongod?
In de tekst zelf staat, in ouder handschrift, een niet minder enigmatische aanduiding: op blz. (C viij) ro, bij het ‘Choor’ na het tweede
deel, d.i. de reizang waarin de negen eerste plagen van Egypte worden bezongen (in de WB-editie, dl. I, vzn. 1023 vlgg.), staat: ‘stem van t'verckens &cost’ (?). Aan enige interpretatie van deze ‘stem’ waag ik me niet.
Nr. 2: op blz. 128, onder ‘Eynde’, staat in oud handschrift: ‘Dit boeck hoert toe Peeter Van loùen’, met daaronder een krabbel.
Nr. 3: in ‘modern’ handschrift werd, op de titelpagina, geschreven: ‘Semper inherere Libris’ en daaronder: ‘altijdt met den neùs in de boecken sitten(e)’. Op het blanco-blad, dat in de verzameling Grietens achteraan bij nr. 2 gevoegd was maar wellicht hier thuishoort, komen tal van namen voor, waarvan de eerste, in oud handschrift, de belangrijkste is: ‘Desen boeck hoert toe P.L. Van hoegh-straeten’. Dwars over het blad, in modern handschrift, staan, behalve enkele krabbels: ‘Van Poppel’, daaronder tweemaal ‘Walters’ of ‘Walteris’. Op de verso-zijde komen, in modern handschrift, voor: vooreerst ‘Arnoldus’ met daaronder een onleesbaar geworden naam; dan, het blad onderste-boven gekeerd: ‘Canselborge Strallinnatius’, lager: ‘Oordoninginatius’, nog lager: ‘VerBergen’, daaronder: ‘Ordinis Fratrum Minorum’; en over de ganse bladzijde zijn krullen ‘getekend’.
Nr. 4: op de laatste bladzijde, (E viij)vo, staat, in oud handschrift ‘Peeter Lenaerts wiens devys is Jn lieffde verheught gecocht van franchoys ficaert den 28 Augustus ao 1615 5 st.’ Waarschijnlijk is een bovenste regel weggesneden; daar kan gestaan hebben: ‘Desen boeck hoert toe’.
Nr. 5 heeft, door het wegvallen van de laatste katern, geen enkele aantekening.
Van al die namen is slechts één me bekend: Peeter Lenaerts (nr. 4), dezelfde als P.L. Van hoegh-straeten (nr. 3 of 2). Deze Peeter Lenaerts van Hoochstraten was nl. in de jaren 1611-1630 factor van de Antwerpse rederijkerskamer ‘De Goudbloem’Ga naar voetnoot(23). Van diezelfde kamer was, een halve eeuw vroeger, Cornelis van Ghistele factor geweest en juist van deze Van Ghistele komen twee werken van de hierboven vermelde voor; ten minste één ervan (nr. 3 of 2) is dus ook in het bezit geweest van Lenaerts.
De datum waarop Lenaerts de ‘Vier nieuwe Tafel-Speelen’ kocht, is opmerkelijk: 's anderen daags, op 29 augustus 1615, gaf het Antwerpse stadsbestuur aan een van zijn schepenen opdracht tot onderzoek van het rekwest der ‘gulde broeders vande Goude blomme’ om opnieuw een lid van de magistraat als hoofdman te verkrijgen en aldus tevens de erken-
ning van de heropstanding van de kamer. In die dagen begon ‘De Goudbloem’ te herleven, en van die herleving was factor Lenaerts een van de drijvende krachten. Wellicht heeft hij in die periode nog wel andere geschikte werken aangekocht. Tafelspelen en toneelspelen passen uiteraard uitstekend in het repertorium van een rederijkerskamer en in de boekenkast van een factor; zelfs een ‘literaire’ bundel als die van 1599 was daarin op zijn plaats, maar daarbij staat een andere naam (Peeter Van loùen).
Frans Fickaert, bij wie Lenaerts het boekje kocht voor 5 stuivers, was een bekend drukker en boekverkoper, die ‘onder onser L. Vrouwen toren, aan de noordsyde, In den gulden Engel’ woondeGa naar voetnoot(24).
Misschien zijn enkele van de andere namen nog te identificeren; zonder duidelijke plaatsvermelding, soms zelfs zonder voornaam, is het echter moeilijk speurwerk. Voorlopig kan er alleen nog op gewezen worden, dat een van de werkjes ooit in het bezit is geweest van een minderbroeder.
Enige verwondering kan het wekken, dat behalve de vier ‘literaire’ werken, ook een boekje met bijbelcitaten mee werd ingebonden en wel een dat in de zestiende eeuw een ‘verboden’ boek was.
Geen gegevens bleven bewaard over de tijd, wanneer de vijf werkjes werden samengebundeld. In chronologische volgorde dateren ze van 1556 (nr. 3), 1582 (nr. 5), 1599 (nr. 2), 1608 (nr. 4) en 1612 (nr. 1). Heeft bij het bundelen de bekendheid van Vondel een rol gespeeld, zodat zijn toneelspel voorop werd gerangschikt? Daarna volgen twee werken met auteursnaam, dan twee anonieme. Drie ervan zijn toneelstukken, maar die volgen niet op elkaar (nrs. 1, 3 en 4); ook nr. 2 behoort tot de ‘literatuur’, wat van het laatste niet kan gezegd worden.
Slechts één datum van aankoop werd genoteerd: 28 augustus 1615, voor het werkje dat in 1608 was uitgegeven (nr. 4). Dat ook nog een ander nummer aan dezelfde eigenaar heeft toebehoord (nr. 3, of 2) bewijst niet dat alle vijf de werkjes in zijn bezit zijn geweest. Het samenbrengen van de vijf stukken moet alleszins na 1615 zijn gebeurd, want juist het nummer waarin die datering voorkomt, is afgesneden met tekstverlies. Misschien brengt verder onderzoek hier toch nog enig licht.
Bij de teruggevonden stukken behoort ook een brief van Prof. Dr. J. te Winkel.
Toen, in 1922 (of begin 1923) de Antigone-vertaling van Van Ghistele opnieuw verschenen was, moet Dr. J. Grietens een exemplaar ervan aan
Prof. Jan te Winkel hebben toegestuurd, waarschijnlijk in april 1923. In een brief zal hij hem tevens op de hoogte hebben gebracht van zijn andere vondst, nl. dat de tweede druk van Van Ghisteles vertaling van Horatius' Satyrae -- nr. 2 van het bundeltje -- de eerste uitgave bevatte, anoniem nog, van Roemer Visschers ‘Brabbeling’. Op het zesde Vlaams Filologencongres, dat enkele maanden later te Antwerpen plaatsvond (11-12 augustus 1923), zou Grietens een lezing houden over ‘Een epigrammenuitgaaf van Roemer Visscher uit 1599’, waarvan de ‘korte inhoud’ luidde: ‘Achter de “Satyrae” van Horatius door C. Van Ghistele vertaald, en heruitgegeven te Leiden in 1599, komt de druk voor van 85 epigrammen van Roemer Visscher. - Deze uitgaaf werpt licht op de schrijf- en werkwijze van R.V., en laat toe de meest bekende puntdichten terug te voeren tot de XVIe eeuw’Ga naar voetnoot(25). De reactie van Te Winkel -- een brief van 2 mei 1923 -- licht ons in over de opvattingen en plannen van Grietens, maar is tevens een opmerkelijk document voor de ontwikkeling van de literaire geschiedenis; daarom is de brief, althans gedeeltelijk, het citeren waard:
‘Eene hoogst aangename verrassing was het voor mij Uwe keurige uitgaaf der Antigone van Sophocles in Van Ghistele's vertaling te ontvangen. Gij hebt met die uitgave geenen geringen dienst aan onze letterkunde bewezen, want vooreerst is dit werkje het, tot nog toe volstrekt onbekende, eerste voorbeeld van een Grieksch treurspel in onze taal; maar bovendien is het - den tijd in aanmerking genomen, waarin het vervaardigd werd, een dichtwerk van veel verdienste en eenvoudiger van taal dan wij van de rederijkers gewend zijn. Het komt mij voor, dat Van Ghistele door dit stuk verdient meer naar voren gebracht te worden in de geschiedenis onzer letterkunde, dan hem tot nog toe mocht te beurt vallen.
Ook Uw brief bracht mij eene verrassing namelijk de mededeeling, dat door U een bundel van 85 der epigrammen van Visscher, reeds in 1599 gedrukt, is teruggevonden. Mij althans was eene uitgave van dat jaar niet bekend. In de voorrede die Visscher aan zijne eigene uitgave der Brabbeling in 1614 deed voorafgaan, wordt vermoedelijk van deze uitgaaf gesproken, als van eene uitgaaf, die hij “gehoopt hadde, dat met hem gesturven soude hebben en voort begraven op 't Kerck-hoff van verghetelheydt”. Hij zal dus in 1612 met leede oogen hebben aangezien, dat die oude uitgaaf nog eens te Leiden werd herdrukt, met vrij duidelijke aanwijzing van den dichter, buiten wiens weten die herdruk verscheen, en dat
zal, nu aan vergetelheid niet meer te denken was, hem zeker hebben bewogen, zelf eene verbeterde en vermeerderde uitgaaf in 1614 te bezorgen.
Zeer zeker komt het mij van veel belang voor, die oudste uitgaaf af te drukken, zooals Uw plan schijnt te zijn, vergeleken met de beide andere uitgaven, van 1612 en 1614. Niet alleen zal zulk eene vergelijkende uitgaaf van belang zijn voor ons inzicht in Visscher's ontwikkeling als dichter, maar ook voor zijn leven, waarvoor zijne werken juist zooveel wetenswaardigs inhouden. Dat er zooveel persoonlijks in Visscher's gedichten voorkomt, is nog niet zoo lang geleden aangetoond in de zeer verdienstelijke bloemlezing “Uit Roemer Visscher's Brabbeling” waarop N. van der Laan in 1918 te Utrecht promoveerde. In elk geval kunnen wij uit den druk, dien gij bezit, met zekerheid te weten komen welke verzen van Visscher reeds uit de zestiende eeuw dagteekenen. Ook is het noodig, door vergelijking van uw druk en deze van 1612 met Visscher's eigen uitgaaf van 1614 eens aan te toonen, wat vroeger te onrechte op zijn naam is uitgegeven of, wat ook mogelijk is, later door hem verloochend is.
Het zal mij genoegen doen ook verder van Uw werkzaamheid in dezen of in ander litterair opzicht op de hoogte te blijven om daarvan bij den tweeden druk van mijn Ontwikkelingsgang, dien ik nu bezig ben te bewerken, partij te kunnen trekken.’
Te Winkel heeft in de tweede druk van ‘De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde’ terdege rekening gehouden met het werk van Grietens.
Reeds in de eerste druk -- Dl. I, Haarlem 1908, blz. 279-281 -- had hij Van Ghistele behandeld; dezelfde tekst bleef behouden in de tweede druk -- Dl. III, Haarlem 1923, blz. 28-29 -- maar daaraan voegde Te Winkel een haast even lange beschouwing toe over de Antigone-vertaling (blz. 29-30), met in noot een verwijzing naar de uitgave van Grietens.
Ook zijn beschouwingen over Roemer Visscher - eerste druk, I, blz. 347-353; tweede druk, III, blz. 106-113 -- bevatten enkele aanvullingen -- nl. III, blz. 107-109 en 110-111 --, die alle met de ‘Brabbeling’ te maken hebben. Zo b.v. stond in de eerste druk: ‘Eerst toen buiten zijn weten een groot deel zijner gedichtjes te Leiden in slordigen en verminkten toestand en vermengd met enkele verzen van anderen op zijn naam waren uitgegeven, kwam hij er twee jaar later (in 1614) op zes-en-zestigjarigen leeftijd toe, ze zelf in het licht te zenden onder den bescheiden naam van Brabbelingh’ (I, blz. 348). Dat werd in de tweede druk: ‘Misschien waren het zijne Leidsche vrienden Van der Does en Van Hout, die, om ze aan de vergetelheid te ontrukken, bewerkt hebben, dat in 1599 een bundeltje van 85 zijner epigrammen, zonder zijn naam en, naar hij zegt,
buiten zijn toedoen, werd gedrukt. Hij maakt daarvan melding in de voorrede van wat hij al te bescheiden zijne Brabbeling noemde, toen hij eindelijk in 1614 op zeven-en-zestigjarigen leeftijd er toe overging, dat werk “by hem selven oversien en meer als de helft vermeerdert”, te Amsterdam uit te geven’ (blz. 107). Na een uitvoerig citaat uit Visschers ‘Totten Leser’, waarvan de aanhef ook in Te Winkels brief aan Grietens voorkomt, vervolgt de auteur: ‘Zijne daarin uitgesproken hoop was echter niet verwezenlijkt, want in 1612 was te Leiden nog eens het dichtwerk zijner jeugd, dat ten deele reeds tot 1566 schijnt op te klimmen, met aanduiding van “eenen Roemer” als den dichter, van de pers gekomen; en dat zal hem wel vooral bewogen hebben, het twee jaar later, en toen verbeterd en vermeerderd, zelf in het licht te zenden’ (blz. 107-108).
In voetnoot wordt daarbij alleen verwezen naar de uitgave van N. van der Laan, Uit Roemer Visscher's Brabbeling I (Utrecht 1918) en naar een artikel van dezelfde (1923). Voor het grootste deel zijn de aanvullingen of wijzigingen ongetwijfeld toe te schrijven aan het in voetnoot vermelde werkGa naar voetnoot(26). Van der Laan kende evenwel de editie van 1599 niet en verwees alleen naar die van 1612 (blz. XLII en 97). Ook in het tweede deel van zijn werk (Utrecht 1923) is geen spoor van enige bekendheid met de uitgave van 1599.
Bij de herziening van zijn ‘Ontwikkelingsgang’ heeft Te Winkel dus inderdaad ‘partij’ getrokken van Grietens' schriftelijke mededeling; hij liet echter na, de herkomst ervan te vermelden. Gebeurde dat, omdat er nog geen echte publicatie van Grietens' vondst verschenen was? In de uitgave van de Antigone-vertaling had de editeur slechts meegedeeld: ‘dat nog in 1599, door Orlers te Leiden de Horatius-vertaling van den schrijver (d.i.C. van Ghistele) het licht zag, gevolgd door de eerste pogingen van Coornhert, A.V.M. en Roemer Visscher’ (blz. XVIII). Is die vaagheid te verklaren doordat Grietens toen wellicht een uitvoeriger behandeling voorbereidde in de lezing, die hij in augustus 1923 op het Filologencongres zou houden en waarvan dan later een zeer beknopte samenvatting verscheenGa naar voetnoot(25)? Die ‘Handelingen van het Zesde Vlaamsche Philologencongres’ verschenen inderdaad pas in 1927Ga naar voetnoot(27). Het jaar daarop kondigde W. van Eeghem de publicatie van Grietens' lezing aan, maar ook daarvan kwam niets terecht en het manuscript ervan is onvindbaar geblevenGa naar voetnoot(28). In 1953 ten slotte wijdde Prof. Dr. E. Rombauts een uitvoerig artikel aan ‘Een onbekende 16de-eeuwse uitgave van Roemer
Visscher's ‘Brabbeling’Ga naar voetnoot(29); in de inleiding kreeg ook Grietens de verdiende aandacht. Een uitgave van de epigrammen van 1599 behoort evenwel nog steeds tot de wensen van de literatuurhistorie. Van de door Grietens gekoesterde plannen is weinig in huis gekomen, jammer genoeg. Zijn vruchtbaar leven heeft hij vooral aan ander dan literair-historisch werk gewijd.
Met dank aan Mevr. E. Cock-Indestege voor de kritische lezing van deze bijdrage.
- voetnoot(1)
- In: Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, 6 (1908), blz. 69.
- voetnoot(2)
- Resp. G 309 en G 312 en T 143; dl. III, blz. 215 en V, blz. 310-311.
- voetnoot(3)
- Over J. Grietens raadplege men het artikel van P.J.A. NUYENS in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. 6, Brussel 1974, kol. 377-381 en de aldaar opgegeven literatuur.
- voetnoot(4)
- De aanleiding tot een nieuwe speurtocht was het proefschrift van Mevr. M. VINCKVAN CAEKENBERGHE, Een onderzoek naar het leven, het werk en de literaire opvattingen van Cornelis van Ghistele (1510/11-1573), rederijker en humanist. De promotie had plaats aan de Rijksuniversiteit te Gent op 22 juni 1982. - De stukken berusten in het Familiearchief F. Mertens, Brasschaat.
- voetnoot(5)
- J.H.W. UNGER, Bibliographie van Vondels werken, Amsterdam 1888, blz. 22, nr. 66.
- voetnoot(6)
- Bibliotheca Belgica, G 29; III, blz. 212; M. VINCK-VAN CAEKENBERGHE, a.w., dl. 3, blz. 89-90, nr. 53.
- voetnoot(7)
- Bibliotheca Belgica, G 30; III, blz. 213; M. VINCK-VAN CAEKENBERGHE, a.w., dl. 3, blz. 91-92, nr. 54.
- voetnoot(8)
- M. VINCK-VAN CAEKENBERGHE, a.w., dl. 3, blz. 92 signaleert slechts vier andere bewaarde exemplaren.
- voetnoot(9)
- Bibliotheca Belgica, C 72; I, blz. 721-722.
- voetnoot(10)
- Zie: P.J. MEERTENS, Letterkundig Leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw. Amsterdam 1943, blz. 336 en 403, noten 666-667. Ook W. VERMEER, ‘Bauw-Heers Wel-leven’ als voorbeeld van dissimulatieve imitatio. In: TNTL, 94 (1978), blz. 119, 125 en 128.
- voetnoot(11)
- Zie hiervoor noot 7. Ook: E. ROMBAUTS, Een onbekende 16de-eeuwse uitgave van Roemer Visscher's ‘Brabbeling’, in: Vooys voor De Vooys. Hulde-nummer van De Nieuwe Taalgids, Groningen 1953, blz. 98-106.
- voetnoot(12)
- Zie Bibliotheca Belgica, C 58; I, blz. 710-711.
- voetnoot(13)
- Bibliotheca Belgica, G 309 en 312; III, blz. 215.
- voetnoot(14)
- Antigone van Sophocles vertaald door Cornelis van Ghistele, gedrukt door Simon Cock in 1556. Ingeleid en heruitgegeven door Dr. J. Grietens. Antwerpen - 's Gravenhage 1922. Reeks: Uitgaven van de Maatschappij der Antwerpsche Bibliophilen. Nr 36.
- voetnoot(15)
- C.G.N. DE VOOYS, Zuivering van zestiende-eeuwse teksten. In: TNTL 56 (1937), blz. 71-72. Verder aangeduid als: (ook DV).
- voetnoot(16)
- Bibliotheca Belgica, T 143; V, blz. 310-311.
- voetnoot(17)
- Assen 1968, blz. 265.
- voetnoot(18)
- De mededeling in de Bibliotheca Belgica: ‘Semblable devise était portée en 1679 par le poète néerlandais Alexandre Haensbergh’ brengt hier geen oplossing, daar de druk dateert van 1608.
- voetnoot(19)
- Dat is o.a. het geval in zijn Nieuwjaarslied 1580, in de ed. P. Vlaming, 1723, blz. 208; hetzelfde lied in de zo dadelijk te noemen uitgave van ‘Nieu Jaar Liedekens’, maar daarin is alleen ‘deughd verheught’ in een ander lettertype gedrukt.
- voetnoot(20)
- Zie: Job VAN DE WAAL's Wellekoomspel voor de rederijkersintrede te Vlaardingen in 1616. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. R.L.J. BROMBERG. Zwolle 1967, blz. 9-12.
- voetnoot(21)
- J.G.C.A. BRIELS, Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630. Nieuwkoop 1974, (Reeks: Bibliotheca Bibliographica Neerlandia, VI) blz. 313 geeft merkwaardig genoeg voor de drukker Aelbrecht Hendricxsz een voorstelling van Christus op de berg Thabor met het jaartal 1581; het is een volkomen andere dan die voorkomt in de druk van 1533.
- voetnoot(22)
- Zie: W. NIJHOFF en M.E. KRONENBERG, Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540, 's-Gravenhage 1923-1971, nr. 3034.
- voetnoot(23)
- Zie over hem: A. KEERSMAEKERS, Peeter Lenaerts van Hoochstraeten, facteur van de Antwerpse rederijkerskamer ‘de Goudbloem’ (17de eeuw). In: Liber Amicorum Jozef Lauwerys. Hoogstraten 1976, blz. 152-160.
- voetnoot(24)
- F. OLTHOFF, De Boekdrukkers Boekverkoopers en Uitgevers in Antwerpen. Antwerpen 1891, blz. 31.
- voetnoot(25)
- Handelingen van het Zesde Vlaamsch Philologencongres. Gent z.j., blz. 121. - De uitgave bevat niet 85, maar 87 epigrammen.
- voetnoot(26)
- Voor de levensbijzonderheden en b.v. voor het jaartal 1566, zie het werk van N. van der Laan, I, blz. XXVI.
- voetnoot(25)
- Handelingen van het Zesde Vlaamsch Philologencongres. Gent z.j., blz. 121. - De uitgave bevat niet 85, maar 87 epigrammen.
- voetnoot(27)
- Zie NT 21 (1927), blz. 308.
- voetnoot(28)
- Zie de bijdrage van E. ROMBAUTS, vermeld in noot 11, blz. 98-99.
- voetnoot(29)
- Zie de bijdrage van E. ROMBAUTS, vermeld in noot 11.