Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
De handschriftelijke overlevering van Ruusbroecs werken
| |
[pagina 187]
| |
afschriften van werken van Ruusbroec of excerpten daaruit. Excerpten uit één geschrift, voorkomend in één en dezelfde codex, hebben we als één eenheid gerekend. Helaas kunnen we onmogelijk uitmaken, zelfs niet bij benadering, hoeveel Ruusbroec-handschriften er in de Nederlanden en in de omliggende landen, in welke taal dan ook, ooit zijn vervaardigd. We menen dat de bewaard gebleven Ruusbroec-handschriften maar een schamel restant uitmaken van die, welke ooit hebben bestaan. Dat sommige Ruusbroeccodices bewaard zijn gebleven en andere ten onder zijn gegaan, is aan louter toevallige omstandigheden te danken of te wijten. Belangrijke handschriften, zoals het eerste deel van het verzamelhandschrift met Ruusbroecs elf traktaten en de verzamelcodex met Willem Jordaens' vier Ruusbroec-vertalingen, die zich in de 17de eeuw nog in Groenendaal bevonden, zijn verloren gegaan, terwijl vaak minder belangrijke Ruusbroec-manuscripten bewaard zijn gebleven. Tal van kloosterbibliotheken, die Ruusbroec-handschriften hebben bezeten, zijn geheel of grotendeels verloren gegaan. Kloosters, waaruit één of meer Ruusbroec-handschriften bewaard zijn gebleven, kunnen nog meer Ruusbroec-codices hebben bezeten. Slechts van enkele verloren gegane Ruusbroec-handschriften weten we met zekerheid dat ze hebben bestaan, omdat ze in catalogi van oude kloosterbibliotheken worden vermeld. Van sommige Ruusbroec-manuscripten, die in de Frans-Duitse Oorlog of in de Eerste of Tweede Wereldoorlog zijn verbrand, zijn beschrijvingen, fotografieën, afschriften of collaties overgebleven, zodat we ons van hun inhoud, hun schrift, hun taalvormen en hun tekstwaarde enig denkbeeld kunnen vormen. Van de meeste niet meer bestaande Ruusbroec-handschriften is echter niet het minste spoor, zelfs geen vermelding, overgebleven. Opmerkelijk genoeg zijn uit Groenendaal, waar Ruusbroec van 1343 tot 1381, dus 38 jaar heeft geleefd, geen Ruusbroec-handschriften bekend, die ouder zijn dan het Groenendaalse verzamelhandschrift, waarvan slechts het tweede deel tot ons is gekomen (Brussel, K.B., 19.295-97). Dit handschrift is kort vóór of kort na Ruusbroecs overlijden, dus omstreeks 1380, tot stand gekomen. Toch kan niet worden betwijfeld dat Groenendaal ooit oudere Ruusbroec-handschriften heeft bezeten. De oudste bewaarde Ruusbroec-manuscripten zijn uit Rooklooster afkomstig, een priorij van dezelfde orde op enkele kilometers van Groenendaal. Voor zover we weten, heeft Rooklooster ooit zestien Ruusbroec-handschriften bezeten. Negen daarvan zijn bewaard gebleven: Vanden blinckenden steen, proloog en kap. 1 en 2 (Brussel, K.B., 3067-73, zesde gedeelte), Vanden kerstenen ghelove (Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, M 380, derde gedeelte), Vanden kerstenen ghelove (Wenen, Österreichische National- | |
[pagina 188]
| |
bibliothek, 13.708, vijfde gedeelte), Vanden seven sloten (Parijs, Bibliothèque Mazarine, 920, eerste gedeelte), Vanden gheesteliken tabernakel, kap. 1-105 (Brussel, K.B., 3091), Vanden gheesteliken tabernakel, kap. 99-144 (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Ser. nov. 12.899), Van seven trappen, proloog en kap. 1 en 2 (Brussel, K.B., 3067-73, tiende gedeelte), Dat boecsken der verclaringhe (Brussel, K.B., 3067-73, vijfde gedeelte) en Vanden twaelf beghinen (Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, 8217, derde gedeelte). De zeven andere handschriften zijn verloren gegaan, maar worden vermeld in Dit sijn die dietsche boeke die ons toe behoeren (Brussel, K.B., 1351-72), een lijst van Dietse handschriften, die omstreeks 1393 in Rooklooster voorhanden waren: Item ij. brulochten, Item noch een stuc van eenre brulocht, Item van den vij sloten, Item vanden vij graden der minnen (Van seven trappen), Item een boec dat rijc der ghelieve en Item vanden sacramente (Een spieghel der ewigher salicheit). Behalve de twee handschriften, die resp. kap. 1-105 en kap. 99-144 van Vanden gheesteliken tabernakel bevatten, maken de bewaarde handschriften uit Rooklooster deel uit van convoluten, die uit drie tot tien gedeelten met korte mystieke en ascetische geschriften bestaan, die slechts in de 15de eeuw in een stevige band zijn samengebonden. Hieruit mogen we afleiden dat in de 14de en de 15de eeuw in een aantal kloosters Ruusbroecs kortere traktaten, alsook andere kleinere mystieke en ascetische geschriften, in ongebonden katernen in omloop waren. Kwetsbaar als ze waren zijn die ongebonden katernen in de loop der jaren verloren gegaan, tenzij ze met andere dergelijke katernen van hetzelfde formaat in een stevige band werden samengebonden. De katernen met traktaten van Ruusbroec in het bezit van Rooklooster, die met andere soortgelijke katernen waren samengebonden, hebben, althans voor een gedeelte, de eeuwen overleefd, terwijl die in het bezit van Groenendaal, nadat hun inhoud in een verzamelhandschrift was overgeschreven, verwaarloosd werden en verloren gingen. Een bewijs dat de in convoluten bewaarde katernen met Ruusbroec-teksten en met andere mystieke en ascetische geschriften ooit een afzonderlijk bestaan hebben geleid, dunkt ons dat ze veelal elk een eigendomsmerk vertonen. Voor zover we weten, werden er ooit drie verschillende verzamelhandschriften met traktaten van Ruusbroec aangelegd. Omstreeks 1363 vergaderde broeder Gheraert in één codex vijf traktaten van Ruusbroec, nl. Dat rike der ghelieven, Die cierheit der gheesteliker brulocht, Vanden gheesteliken tabernakel en Dat boecsken der verclaringhe, die hij door een opmerkelijke proloog, een geloofwaardig getuigenis over Ruusbroecs leven en werk, liet voorafgaan. Broeder Gheraert, die zich monnik van het kartuizerklooster Onser vrouwen huys ter capellen bij Herne noemt en Ruusbroec persoon- | |
[pagina 189]
| |
lijk heeft gekend, mogen we identificeren met Gerardus de Sanctis (Gerard van Sint-Renelde, Gérard de Saintes), eerst monnik te Herne, waar hij sedert 1343 procurator was, daarna te Zelem en te Luik, waar hij in 1397 overleed. De originele codex van broeder Gheraert is verloren gegaan, maar een afschrift daarvan, daterend van 1461, is tot ons gekomen (Brussel, K.B., 3416-24). Omstreeks 1380, kort vóór of kort na het overlijden van Ruusbroec, werd in Groenendaal een verzamelhandschrift aangelegd, dat diens elf traktaten bevatte. Het was een statige perkamenten codex in folioformaat, die zowat 350 bladen telde en zwaar en onhandzaam moet zijn geweest. Toen de oorspronkelijke band versleten was, werd hij in twee gelijke delen gesplitst. In het eerste, thans verloren deel bevonden zich Dat rike der ghelieven, Die cierheit der gheesteliker brulocht, Vanden blinckenden steen, Vanden vier becoringhen, Vanden kerstenen ghelove, Vanden seven sloten, Dat boecsken der verclaringhe en Vanden twaelf beghinen; in het tweede, nog bewaarde deel (Brussel, K.B., 19.295-97) bevinden zich Vanden gheesteliken tabernakel, Een spieghel der ewigher salicheit en Van seven trappen. De volgorde der traktaten was echter verschillend, toen de codex nog niet in twee delen was gesplitst. Om twee gelijke delen te bekomen en het omvangrijke traktaat Vanden gheesteliken tabernakel niet over de twee delen te moeten verdelen, werden bij de splitsing drie traktaten, nl. Vanden seven sloten, Dat boecsken der verclaringhe en Vanden twaelfbeghinen, van het tweede naar het eerste deel verplaatst, zodat de oorspronkelijke volgorde van de traktaten werd gewijzigd. De splitsing moet tussen 1417-20 en 1480 hebben plaatsgehad: in 1417-20 vermeldde Henricus Pomerius in zijn De origine monasterii Viridisvallis de traktaten in de volgorde, waarin ze in de nog niet gesplitste Groenendaalse verzamelcodex voorkwamen en in 1480 vervaardigde zuster Martine van Woelputte te Bergen op Zoom, een afschrift van dezelfde codex, die toen al in twee delen was gesplitst, want zij plaatste de drie traktaten van het tweede deel voorop, omdat zij dat deel, waarin de Ruusbroec-miniatuur voorkomt, voor het eerste hield. Niet lang na Ruusbroecs dood verbleef Jan Wisse, proost van het klooster Eemsteyn bij Dordrecht, enige tijd in Groenendaal, waar hij de werken van Ruusbroec bestudeerde en zich door diens nog levende leerlingen in diens leer liet inwijden. Terug in Eemsteyn vergaderde hij in één codex alle traktaten van de eerste prior van Groenendaal. Daartoe gebruikte hij afschriften van Ruusbroecs werken, die hij van andere kloosters in leen had ontvangen, o.a. een kopie van de codex, waarin broeder Gheraert omstreeks 1363 vijf van Ruusbroecs traktaten had verzameld. Hij verbeterde uit zijn geheugen corrupte plaatsen en verklaarde in de marge | |
[pagina 190]
| |
Latijnse en Brabantse woorden, die voor Hollandse lezers een verklaring behoefden. In een epiloog maakte hij zich niet bekend, maar noemde zich ‘een nacomelinc’, daar hij geen eigenlijke leerling van Ruusbroec was, maar na diens dood in Groenendaal zijn geschriften had leren kennen en zich daar in zijn leer had laten onderwijzen. Het originele verzamelhandschrift van Jan Wisse is niet bewaard gebleven, maar wel een afschrift, vervaardigd in 1461, waarin ook de epiloog voorkomt (Brussel, K.B., 3416-24). Nagenoeg 115 Middelnederlandse handschriften bevatten één traktaat of meer traktaten van Ruusbroec of excerpten daaruit. Een twintigtal van die handschriften zijn gedateerd en een zeventigtal gelocaliseerd. Onder de gedateerde handschriften zijn er twee in de 14de, veertien in de 15de en zes in de 16de eeuw tot stand gekomen. Onder de gelocaliseerde handschriften is een dertigtal uit kloosters van reguliere kanunniken en reguliere kanunnikessen van de H. Augustinus afkomstig, de andere hebben aan kloosters van andere orden, aan huizen van broeders en zusters des gemenen levens of aan begijnhoven toebehoord. De gelocaliseerde handschriften, die aan priorijen van reguliere kanunniken hebben toebehoord, zijn afkomstig uit Herent, Bethlehem; Hoeilaart, Groenendaal; Oudergem, Rooklooster; Oud-Turnhout, Korsendonk; Sint-Genesius-Rode, Zevenborren en Tongeren, Ter Nood Gods; die welke aan priorijen van reguliere kanunnikessen hebben toebehoord, stammen uit Amersfoort, Sint-Agatha; Amsterdam, Sint-Maria Magdalena in Bethanië; Arnhem, Sint-Agnes; Bergen op Zoom, Sint-Margaretha; Kampen, Sint-Johannes de Doper; Brussel, Jericho; Geldern, Nazareth; Gent, Galilea; Gouda, Sint-Margaretha; Maaseik, Sint-Agnes en Utrecht, Elfduizend Maagden. Behalve elf traktaten zijn er nog zeven brieven van Ruusbroec bekend. In het Diets zijn de vierde en de zevende brief volledig, maar de eerste, de tweede, de derde, de vijfde en de zesde slechts gedeeltelijk bewaard gebleven. Er moeten verzamelhandschriften met Ruusbroecs brieven hebben bestaan, die wellicht méér dan zeven brieven hebben bevat, want het is moeilijk aan te nemen dat Ruusbroec als zielzorger in zijn lang leven maar zeven brieven zou hebben geschreven. In zijn Chronicon Montis Sanctae Agnetis, waarin ook een hoofdstuk over Ruusbroec voorkomt, heeft Thomas a Kempis het over een ‘epistolarum liber’, een brievenboek, wat toch op een uitgebreider inhoud dan zeven brieven schijnt te wijzen. Toch kende Laurentius Surius, de Keulse kartuizer, die in 1552 een Latijnse vertaling van alle werken van Ruusbroec liet verschijnen, slechts zeven brieven. Ofwel beschikte hij over een handschrift, waarin niet meer dan zeven brieven voorkwamen ofwel verzamelde hij die zeven brieven uit | |
[pagina 191]
| |
verschillende handschriften, die dan volledige brieven moeten hebben bevat. Alles samen zijn er zeven handschriften bekend, waarin brieven van Ruusbroec of excerpten daaruit voorkomen. Traktaten van Ruusbroec werden, meestal nog bij zijn leven, in het Duits, het Latijn en het Engels vertaald. In 1350 zond Ruusbroec, zoals reeds vermeld, een afschrift van Die cierheit der gheesteliker brulocht aan de Gottesfreunde in Straatsburg. In die kring van vromen werd dat traktaat in het plaatselijke dialekt overgebracht. Van Straatsburg uit verspreidde het zich in een groot deel van het Zuidduitse taalgebied. In 1382 vervaardigde Rulmann Merswin, gebruik makend van de Straatsburgse vertaling, een verkorte redactie van het eerste en het tweede boek van Die cierheit der gheesteliker brulocht, getiteld Von der fürkummenen gnoden und von der verdienlichen gnoden. Aannemelijk is dat Ruusbroec niet alleen Die cierheit der gheesteliker brulocht, maar ook Vanden vier becoringhen aan de Straatsburgse Gottesfreunde heeft gezonden en dat in die kring de Duitse vertaling van Vanden vier becoringhen en de verkorte redactie daarvan, getiteld Die materie sonder tytulus und one thema, tot stand zijn gekomen. Zowel de vertaling van Vanden vier becoringhen als de verkorte redactie daar van werden als werk van Johannes Tauler in handschriften en drukken van diens preken opgenomen, wat de verspreiding ervan in hoge mate ten goede is gekomen. Buiten de Straatsburgse vertaling van Die cierheit der gheesteliker brulocht zijn er nog een drietal van elkaar onafhankelijke Duitse vertalingen van dit traktaat bewaard gebleven. Overgeleverd zijn verder Duitse vertalingen van Vanden blinckenden steen, Vanden kerstenen ghelove, Vanden seven sloten, Van seven trappen, Dat boecsken der verclaringhe en Vanden twaelfbeghinen. Uit Een spieghel der ewigher salicheit is slechts een excerpt in een Duitse vertaling bekend (Keulen, Historisches Archiv, G.B. 8o69). Een bijzondere vermelding verdient het traktaatje Ein gut lere des taulers, dat uit excerpten uit Vanden blinckenden steen en Die cierheit der gheesteliker brulocht is samengesteld. Alles samen zijn een veertigtal codices bekend, die een Duitse vertaling van één of twee traktaten van Ruusbroec of excerpten daaruit bevatten. Het meest verspreid van alle Duitse Ruusbroec-vertalingen was de bovengenoemde Straatsburgse vertaling van Die cierheit der gheesteliker brulocht. In de tweede helft van de 14de eeuw, dus ruim anderhalve eeuw voordat Laurentius Surius in 1552 een Latijnse vertaling van al de geschriften van Ruusbroec liet verschijnen, werden zeven van Ruusbroecs elf traktaten in het Latijn overgebracht, Die cierheit der gheesteliker brulocht en Van seven trappen zelfs tweemaal. Willem Jordaens, een jongere medebroeder van Ruusbroec, die twintig jaar met hem in Groenendaal heeft geleefd en aldaar in 1372 is overleden, vertaalde Die cierheit der gheesteliker brulocht, | |
[pagina 192]
| |
Vanden blinckenden steen, Vanden gheesteliken tabernakel en Van seven trappen resp. onder de titel De ornatu spiritualium nuptiarum, De calculo candido seu de perfectione filiorum Dei, De spirituali tabernaculo en De septem gradibus divini amoris. Geert Grote, de grondlegger van de Moderne Devotie, overleden in 1384, vertaalde Die cierheit der gheesteliker brulocht, Een spieghel der ewigher salicheit en Van seven trappen resp. onder de titel De ornatu spiritualis desponsationis, Speculum salutis aeternae en De septem gradibus divini amoris. Een anoniem premonstratenzer uit de abdij van Park te Leuven-Heverlee vertaalde Vanden vier becoringhen en Dat boecsken der verclaringhe resp. onder de titel De quattuor tentationibus en De unione amantis cum Deo. Willem Jordaens' vertaling van Vanden gheesteliken tabernakel is verloren gegaan. Wel is een Latijnse vertaling van het laatste hoofdstuk bekend (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Ser. nov. 12.899) bekend, maar het is niet zeker, of de vertaling van dat hoofdstuk aan Willem Jordaens' vertaling is ontleend. Van Geert Grotes vertaling van Van seven trappen is tot dusver slechts een lang excerpt aan het licht gekomen (Giessen, U.B., 753). De vertaling van Vanden vier becoringhen door een premonstratenzer is onlangs teruggevonden (Luik, Bibliothèque publique André Minon, 6 N 17), maar diens vertaling van Dat boecsken der verclaringhe is tot nog toe niet te voorschijn gekomen. Of Laurentius Surius bovengenoemde vertalingen of sommige daarvan heeft gekend en gebruikt, dient nog onderzocht te worden. Er zijn een zestigtal codices bewaard gebleven, die een Latijnse vertaling van één, twee of drie traktaten van Ruusbroec of excerpten uit één of meer van die vertalingen bevatten. Op het einde van de middeleeuwen werd geen enkel traktaat van Ruusbroec rechtstreeks uit het Middelnederlands in het Middelengels vertaald. Wel werd één traktaat gedeeltelijk en een ander geheel uit het Latijn in het Middelengels overgebracht. Negen hoofdstukken van het anonieme traktaat The Chastising of God's Children zijn een vertaling van excerpten uit Geert Grotes Latijnse vertaling van Die cierheit der gheesteliker brulocht en The Treatise of Perfection of the Sons of God is een overzetting van Willem Jordaens' Latijnse vertaling van Vanden blinckenden steen. The Chastising of God's Children is in een vijftiental handschriften geheel of gedeeltelijk overgeleverd, terwijl The Treatise of Perfection of the Sons of God slechts in één handschrift tot ons is gekomen. Zo groot was Ruusbroecs faam dat hem in sommige handschriften verkeerdelijk geschriften worden toegeschreven. Zulks is vooral het geval met het traktaat Vanden twaelf dogheden, waarvan de auteur Ruusbroecs Die cierheit der gheesteliker brulocht en Eckharts Die Reden der Unterscheidung als bron heeft gebruikt. De schrijver van Vanden twaelf dogheden is | |
[pagina 193]
| |
Godfried van Wevel, gesproten uit een begoede Leuvense familie, reguliere kanunnik in Groenendaal, overleden in 1396. Er zijn een dertigtal Nederlandse en een viertal Duitse handschriften bekend, die Vanden twaelf dogheden of excerpten daaruit bevatten. Onder de titel De duodecim virtutibus vertaalde Geert Grote het traktaat in het Latijn, welke vertaling in tien handschriften volledig of gedeeltelijk is overgeleverd. Aan de verbreidheid, die Vanden twaelf dogheden in het Nederlandse taalgebied en daarbuiten heeft gekregen, is zeker het feit niet vreemd dat dit traktaat in sommige handschriften aan Ruusbroec wordt toegeschreven. Van de ca. 230 Ruusbroec-handschriften, die in welke taal dan ook bewaard zijn gebleven, liggen er een vijftigtal op de tentoonstelling, die na afloop van deze academische zitting zal worden geopend. De tentoongestelde handschriften zijn alle beschreven in de uitvoerige catalogus, die ter gelegenheid van de tentoonstelling door de Koninklijke Bibliotheek is uitgegevenGa naar voetnoot(1). Eveneens tentoongesteld en in de catalogus beschreven worden talrijke archivalia, drukken, prenten, schilderijen, beelden en glasramen, die met Ruusbroec of met Groenendaal in verband staan. Moge deze lezing een bevattelijke inleiding tot dat gedeelte van de tentoonstelling zijn geweest, waarin een verantwoorde keuze uit de bewaarde Ruusbroechandschriften wordt getoond. |
|