| |
| |
| |
Openingstoespraak
door L. Roose Voorzitter der Academie
Mijnheer de Grootmaarschalk,
Mijnheer de Minister van State,
Mijnheer de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent,
Mijnheer de vertegenwoordiger van de Bisschop te Gent,
Mijnheer de vertegenwoordiger van de Gentse Universiteit, en andere Hoogwaardigheidsbekleders,
Members of Foreign Academies and Societies of Learning,
Waarde Collega's,
Dames en Heren,
Een lid van de Academia dei Filomati te Siena, Cesare Ripa, publiceerde in 1593 in het Italiaans onder de titel Iconologia een handboek, waarin uiteengezet werd hoe men allerlei begrippen, ook de meest abstracte, in beelden kan voorstellen. Het kende onmiddellijk bij de beoefenaars van alle mogelijke kunsten - het was ook voor alle soorten kunstenaars bedoeld - in het Europa van de Renaissance en de Barok een overweldigend succes. In 1644 werd het met de aanvullingen van Giovani Zaratina Castellini te Amsterdam door zijn Nederlandse vertaler, Dirk Pieterszoon Pers, van verre Zuidnederlandse afkomst, gedrukt en uitgegeven. Zes jaar later zou de lektuur ervan door Joost van den Vondel, ook van Zuidnederlandse afkomst zoals u weet, in zijn Aenleidinge (d.i. inleiding) ter Nederduitsche dichtkunste aan alle beginnende poëten met nadruk aanbevolen worden, want, zegde hij, het levert ‘geestige vonden, om het werk levendigh uit te drucken, en rijckelijck te bekleeden’.
Het eerste begrip dat in de uitgave van Pers - en zeer uitvoerig - behandeld wordt, is toevallig aan de toevoegingen van de genoemde Castellini ontleend en is - ook toevallig - niets anders dan het concept Academie, gedefinieerd als ‘Oeffen-plaets der Geleertheyt’. Gesuggereerd wordt - ik verkort en moderniseer de tekst - Academie uit te beelden als ‘een vrouw in glans gekleed, bedaagd van uitzicht en van jaren, met goud gekroond, hebbende in de rechterhand een
| |
| |
vijl, boven het hecht waarvan geschreven staat “detrahit atque polit”, dat is “zij neemt af en maakt glad”, hebbende in de linkerhand een krans, samengesteld uit laurier en mirte, waaraan twee granaatappels hangen. Zij zal zitten in een stoel met bladeren en olijftakken versierd. Voor haar voeten zal ze hebben een hoop boeken, waartussen een baviaan, die bontgekleed zal zijn om de variëteit van wetenschappen uit te drukken’.
De symbolische betekenis van de meeste elementen uit deze voorstelling is voor u allen duidelijk. Ik voeg er alleen bij dat de granaatappels een imago vormen van - ik citeer opnieuw - ‘een verzameling van volk en gezelschap dat in een plaats vergaderd is’, dat vrouw Academie zittend moet uitgebeeld worden, omdat - zo wordt gezegd - ‘de oefeningen van de Academisten gewoonlijk alzo geschieden’. Ik veroorloof me hierbij een korte excursie: Dit zitten, is, naar men mij van ‘bevoegde’ zijde mededeelde, de reden waarom de Vlaamse Televisie geen reportage over de openingsvergadering van ons colloquium heeft willen maken en waarom ze ook nu afwezig is. Vergaderingen als deze zijn, volgens de expert die mij te woord stond, wegens hun te statisch karakter niet geschikt voor het T.V.-medium en, werd er bijgevoegd - ik citeer letterlijk - ‘de meeste kijkers hebben voor dergelijke gebeurtenissen toch geen belangstelling’. Wij moeten hieruit de conclusie trekken, dat als een van onze Academies nog ooit het Vlaamse T.V.-scherm wil halen, zij er zullen moeten van afzien een geleerde of een staatsman met het niveau van Edward Heath uit te nodigen, zij zal beter een acrobaat huren die de noodzakelijk geachte beweging kan waarborgen. Wat zeg ik nu: Arm Vlaanderen of arme Televisie? Maar laat mij nu terugkeren naar de Iconologia: de baviaan tussen boeken - hij beweegt helaas ook niet! - was reeds bij de Egyptenaren een symbool voor de artes.
Waarom Academie als een vrouw wordt voorgesteld legt de Iconologia niet uit, het kan ook - weer terloops gezegd - als troost worden opgevat voor dat miskende deel van het mensdom (het grootste deel) dat vaak moeite zal hebben om in genootschappen als academies - moet ik er bijvoegen ministerraden? - te worden opgenomen.
De vertaler van de Iconologia besluit: ‘Wie zijn plicht van geleerd Academist wil oefenen, moet gestadig in de kunsten en wetenschappen bezig zijn, die flink zullen groeien door het regelmatig in de Academien vertoeven’ - dit laatste een veroordeling inhoudend van
| |
| |
het absenteïsme op de vergaderingen, die ook nu nog wel eens op de leden van bedoelde instellingen van toepassing is.
De afkomst van Pers en van Vondel, hun aandeel in de opbouw van Hollands gouden eeuw (na de Middeleeuwen de grootste uitstraling van Vlaamse geestelijke volkskracht in het verleden), de wens waarmede onze grote Amsterdamse dichter zijn Aenleidinge besluit (de oprichting nl. ‘van eenen Parnas naar den stijl van Italië... om de Neerlantsche pëozy haren vollen glans te geven’), de beschouwingen van Castellini zelf maken de verleiding groot om dit alles als zovele uitgangspunten te nemen voor een aantal nieuwe bespiegelingen. Zij zouden de meestal nog onderschatte, in wezen massale inbreng van Zuidnederlanders in Hollands kulturele grootheid tot onderwerp kunnen hebben, ze zouden het blijvende streven kunnen behandelen naar eenheid van Noord en Zuid zoals dit juist in het jaar dat de afscheiding van België uit het Koninkrijk der Nederlanden herdacht wordt, in de ondertekening van het Taal-unieverdrag tot uiting is gekomen, maar evenzeer de betekenis kunnen ontleden van academies in het algemeen en van onze Nederlandstalige academies in België in het bijzonder. Zulke bespiegelingen zouden we meteen toelaten met copia verborum te wijzen op de deugden die hun leden moeten beoefenen en op de ondeugden die ze moeten vermijden.
De plaats echter waar ik, in letterlijke en figuurlijke zin sta, nl. de raadzaal der Gentse universiteit en de voorzittersfunctie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, die hier als gastvrouw optreedt, noopt en verplicht mij evenwel tot het uitspreken van enkele gedachten die minder abstract zijn en tot het vertolken van aan concrete feiten en personen gebonden gevoelens die beide de mij toegemeten tijd al in ruime mate in beslag zullen nemen.
Laat mij dan u allen - het komt na een te lang exordium - het meest uitgelezen publiek dat onze Academie ooit in haar lange geschiedenis op een van haar openbare vergaderingen samen heeft gezien, hartelijk begroeten en verwelkomen en vooral zeer oprecht bedanken om de eer die u, door uw aanwezigheid als blijk van belangstelling, ons genootschap aandoet.
Het weze mij, met opnieuw tijdsgebrek als excuus, toegelaten af te zien van het bij name vermelden van vele personaliteiten uit binnen- en buitenland die door de sluitingsdag van het Francquicolloquium niet te spijbelen, aan deze slotvergadering een bijzondere luister verlenen. Maar het ware ongepast in mijn begroeting en
| |
| |
bedanking niet een paar uitzonderingen te maken, al moet ik mij ook op dat stuk meestal in algemeenheden uitdrukken.
Het is mijn plicht mijn en onze grote erkentelijkheid uit te spreken tegenover allen die de Gentse colloquium-dag mogelijk hebben gemaakt, de personen en instanties die ons hun morele en ruime financiële steun hebben verleend, de voorzitters en secretarissen der zusteracademies, in het bijzonder Prof. Verbeke, de onstuitbare, onvermoeibare initiatiefnemer en spil van het hele congres en als ik deze vaste secretaris nominatim vermeld mag ik toch ook niet nalaten de vaste secretaris van ónze Academie, Prof. Hoebeke, te noemen die wij morgen voor een verdiende rustkuur naar een luxe-hotel in Florida of een ander zonnig strand elders in de wereld moesten kunnen sturen maar die, en zo kennen we hem, hoogstwaarschijnlijk genoegen zal nemen in zijn bescheiden vakantiewoning in Beauvoorde even te gaan uitblazen... als hij nog zo ver geraakt. Indien ik bij deze namen ophoud betekent dit geenszins dat ik de velen vergeet die op ministeriële departementen, in de kantoren van onze academies en elders gewoon zijn in anonimiteit belangrijk werk te verrichten en zich voor dit colloquium bijzonder hebben ingespannen, uitgesloofd zal ik maar zeggen. En als ik ‘uitgesloofd’ zeg, dan denk ik in het bijzonder aan het aandeel dat Mevr. G. van Cauwelaert en Mevr. Mewis in de voorbereiding en de begeleiding van ons colloquium gehad hebben en bij inrichters en deelnemers een zeer speciale indruk zal nalaten.
Mijnheer de vertegenwoordiger van de Rector der Gentse Universiteit, U heb ik nog niet vermeld. Indien u in mijn dankzegging als laatste komt, gebeurt dit door een uitdrukkelijk gewilde toepassing van de Engelse zegswijze ‘Last but not least’. U spreek ik niet alleen toe om onze erkentelijkheid te betuigen voor de gastvrijheid die u ons in deze universiteit verleent, maar omdat de aanwezigheid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde naar aanleiding van 150 jaar België in dit gebouw een vér-reikende symbolische betekenis bezit. Volgende week herdenkt u de 50ste verjaring van de vernederlandsing der instelling waar wij thans, als gastvrouw voor anderen, zelf te gast zijn. Jarenlang hebben destijd voor het bekomen van een universiteit waar gedoceerd zou worden in de taal van de meerderheid der bevolking van dit land en de inspanningen om een autonome Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te verwerven parallel gelopen.
Ook u, zoals wij, kunt 150 jaar België niet anders zien dan als 150 jaar Vlaamse Beweging, een beweging die van bij de oprichting
| |
| |
van de Belgische staat de stichting van zulke universiteit en van zulke academie onder haar voornaamste doelstellingen in haar programma had ingeschreven. Zij staan niet alleen naast elkaar vermeld in het bekende petitionnement van 1840. Amper zes jaar nadat in 1830 in een Antwerps blad tegen de verfransing van het universitair onderwijs geprotesteerd werd bracht Jan David zijn mede-strijder Jan Frans Willems ervan op de hoogte, dat hij bij de minister onder wiens bevoegdheid deze aangelegenheid toen viel op de oprichting van een Vlaamse academie voor taal- en letterkunde had aangedrongen. Het verdere verloop moet ik u niet verhalen. Davids plan ging in 1886 met meer onenigheid onder de Vlamingen zelf dan tegenkantingen van regeringswege, in vervulling, de vernederlandsing der Gentse universiteit werd niet vóór 1930, toen het onafhankelijke België juist een hele eeuw bestond, een werkelijkheid. Nog acht jaren meer hebben de Vlamingen moeten wachten om de droom van twee andere autonome academies te Brussel in vervulling te zien gaan. Zij werden geopend in aanwezigheid van meer rijkswachters dan genodigden, geen rijkswachters die een soort militaire eer kwamen brengen maar om de reacties van steeds dezelfde vijanden van Vlaanderens ontvoogding, indien nodig, te beteugelen. De herrie rond de stichting van de Academie voor Geneeskunde deed een regering vallen en dwong een verdienstelijk Vlaming, een der eerste leden van deze Academie, ontslag te nemen.
Dames en Heren, het ware niet moeilijk om nu bij een groot deel mijner toehoorders en zeker bij velen die hier niet aanwezig zijn maar misschien iets uit mijn toespraak in de kranten zullen lezen, populariteit te verwerven door resoluut de anti-Belgische toer op te gaan. Om emoties van welke aard ook op te wekken zou het niet eens nodig zijn gebruik te maken van de bekende overtuigingsknepen die een redenaar ten dienste staan:
- | het meeslepende pathos, of |
- | de manipulatie van feiten naar het voorbeeld van Shakespeare's Marc Anthony, die vertrouwen afdwong met een in de retorica al te bekende verklaring van onkunde en oprechtheid - ‘I am no orator... but as you know me all, a plain blunt man’ en ‘I only speak right on, I tell you what you yourselves do know’ - Marc Anthony die, feiten interpreterend selecteerde en zo in zijn gehoor de gevoelens opwekte die hij doelbewust tot leven wilde zien komen. |
Een nuchter objectief relaas van 150 jaar Vlaamse in de Belgische context verstrengelde geschiedenis, met niets dan feiten, naakte feiten
| |
| |
zoals een hier aanwezige staatsman - een der trouwste bezoekers van onze openbare vergaderingen, Minister van State De Schrijver, ooit eens Brits koel in verband met de taaltoestanden in het Belgische leger tijdens de eerste wereldoorlog voor Franssprekende T.V.-kijkers gegeven heeft, zulk relaas zou volstaan om felle emoties wakker te roepen. Maar emoties van welke aard ook wíl ik niet oproepen. Ik wil sereen zijn, de Iconologia van Pers nog steeds indachtig, waar voorgehouden wordt de Academie als een bedaagde vrouw voor te stellen, ‘van wege de volmaakte en rijpe kennis van de dingen die zij bezit’... en als een ‘die begaafd is met een vast gemoed en een gezond oordeel’, een aanmaning tot kalmte en bezadigdheid dus. Ik wil sereen zijn en blijven, geen passies in verband met onze houding tegenover België opwekken, ook omdat er reden bestaat de term België niet alleen te beschouwen als de samenvatting van alles wat Vlaams-vijandig is geweest en Vlaams-vijandig is, maar omdat deze term zoals velen nu geloven ook als de naam kan gelden van een land waarin de Vlamingen over grotere mogelijkheden beginnen te beschikken om te tonen dat zij een verworven autonomie maximaal kunnen benutten. Het moet niet onderstreept worden dat bij de verdere uitbouw van Vlaanderens opgang ook voor de academies een belangrijke taak is weggelegd.
Nog één gevoel moet mij, alvorens de sprekers voor wie u dan toch in de allereerste plaats naar hier gekomen zijt het woord te verlenen, van het hart. Ik zou het mezelf nooit vergeven, als ik op dit ogenblik geen hulde bracht aan honderden, duizenden uit het verleden, zonder wie de bijeenkomst zoals wij die nu houden volkomen onmogelijk ware geweest: de tallozen uit alle lagen van onze gemeenschap die het mirakel van de Vlaamse Beweging verwekt en in leven gehouden hebben, in de eerste plaats de ‘kleine luiden’ die met hun werk geen ereposten hebben veroverd, maar vaak voor hun onbaatzuchtig ijveren vernederd, gebroodroofd en uitgerangeerd zijn geworden: de eenvoudige onderwijzers, de leraars uit colleges en athenea, de kapelaans, de studenten - hun levenwekker Rodenbach herdenken wij ook dit jaar - de vrouwen en mannen uit kleine kulturele verenigingen van alle gezindheid, de IJzerjongens, vaak vrijwilligers voor België, al de onbekende en bekende idealisten, die mét geleerden en staatslieden, want die waren er ook, vaak voor een onverschillig volksdeel - dat is het mirakel! - het beste van zichzelf gegeven hebben. Aan hun dienstvaardigheid, aan hun offers is het te danken - en als ik deze personen een eresaluut breng impliceert
| |
| |
dit geenszins de miskenning van wie vandaag op hoge posten hun werk voortzetten en voltooien, integendeel - daaraan is het te danken, dat Vlaanderen nog Vlaams of Nederlands is, dat wij hier thans nog in het Nederlands kunnen spreken, dat wij in een universiteit kunnen vergaderen waar in onze moedertaal gedoceerd wordt, dat er tenslotte een Nederlandstalige academie in Gent bestaat en vooral dat er zulke academies te Brussel in leven zijn. Op deze academies kan Vlaanderen trots blijven als deze instellingen nederig het hoofd buiken voor hun vaders en hun moeders. Ik wil het ook anders zeggen: Wie zich aan deze plicht van dankbaarheid meent te mogen onttrekken is in geen van de academies die wij nu bezitten op zijn plaats.
Het lijkt mij nu niet verder nodig de deelname van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de herdenking van 150 jaar België te verantwoorden. Wij zijn hier omdat we zo de gelegenheid krijgen ons van een grote dankschuld te kwijten en tevens om wat het best Vlaanderens diepste wezen vertolkt, zijn taal en letterkunde, in eigen land en aan een buitenlandse élite beter kenbaar te maken.
De onderwerpen der referaten die hier voorgedragen zullen worden passen volledig in het kader van het Francqui-colloquium dat ‘België en Europa’ als algemeen thema heeft en liggen tevens in de specifieke lijn van een academie die bij haar stichting de opdracht kreeg toegewezen de beoefening en de studie der Nederlandse taal- en letterkunde te bevorderen.
Mij rest alleen nog onze twee leden te bedanken die zonder aarzelen de zware taak op zich hebben genomen vandaag voor u, elk vanuit zijn onbetwistbare deskundigheid, het woord te voeren: Prof. Dr. Jean Weisgerber van de Universiteit te Brussel die zal spreken over The Flemish Contribution to World Literature en Prof. Dr. Jan Goossens van de Universiteiten te Münster en te Leuven die het onderwerp zal behandelen De gevolgen van 150 jaar België voor het taalgebruik in Vlaanderen.
|
|