te lang en de lectuur wordt niet gestoord door voetnoten, de referenties staan - op enkele ws. later bijgekomen aantekeningen na - tussen haakjes in de tekst zelf. De stijl is meestal helder.
Mijn oordeel is dus gunstig, maar de aandachtige en geïnteresseerde lezer heeft toch wel enkele kritische opmerkingen. Ik maak ze niet langer dan nodig is om te overtuigen.
De lezer wordt ondersteld heel goed Engels te kennen, want er wordt zeer vaak geciteerd, steeds zonder vertaling. De meeste boeken en artikels uit de uitgebreide bibliografie (ongeveer 230 nummers) zijn overigens Engels-Amerikaans; ik tel er maar 10 Duitse en 4 Franse (waaronder de overbekende Guiraud en Vendryès). Deze verhouding beantwoordt zéker aan de werkelijkheid in het domein van de linguïstiek in de laatste 20 jaren; of het ook zo is inzake het aanleren van de kindertaal en van de sociopsychologle kan ik niet beoordelen.
De titel, Variatie in Taalaanbod, en de ondertitel, Een sociolinguïstisch onderzoek van de primaire socializatie in West-Vlaanderen, kunnen pas begrepen worden na kennisneming van Hfdst. 1, Onderzoekmethode. En eigenlijk gaat het vooral over de syntaxis van de moedertaal (te Izegem), zeer weinig over de woordenschat en helemaal niet over de fonetiek (Dit wordt verantwoord p. 39 vlgg.).
Het algemene doel van de auteur wordt vrij vlug duidelijk, maar de aanloop van de studie is tamelijk lang; het eerste hoofdstuk over de metode neemt 88 blz. in beslag en pas in hfdst. 2, Globale karakterisering van het taalaanbod, krijgen we resultaten van het onderzoek. Er is bovendien een reeks opeenvolgende approximaties van het doel en van de aspekten van het materiaal die zullen behandeld worden (pp. 18, 38, 39, 45, 93, enz.); persoonlijk weet ik liever van het begin af waar ik naartoe moet en ik heb ook liever direkt de antwoorden op mijn vragen.
Ik heb de voorzichtigheid van de auteur geprezen tegenover zijn materiaal en zijn teoretische uitgangspunten. Soms is zijn houding nochtans te scrupuleus en is de discussie te lang (bv. met Bernstein betr. de sociale stratificatie van het taalaanbod, pp. 158-188); sommige verantwoordingen (‘zin’, ‘woord’) zijn overbodig voor specialisten (en onbegrijpelijk voor andere lezers, maar die zullen er niet zijn voor een boek van deze aard).
Dit is de aanleiding om te noteren dat er in dit werk een aantal evidente constateringen staan (van de auteur of van anderen), die iedereen verwacht of waartoe het gezond verstand (d.i. de intuïtie, de ervaring) van de linguïst komt zonder dat enig onderzoek of bewijs noodzakelijk is. Aan de andere kant zijn bepaalde conclusies pas evident als men nadenkt of als