Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1980
(1980)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Spaans avontuur te BeauvoordeGa naar voetnoot*
| |
[pagina 67]
| |
zuiverste blauw af ten dienste van koning en ideaal. Alsof het een uitstap geldt nemen ze hun schildknapen, koks en andere hoffelijke dienaars mee. In augustus doen de Spanjaarden na een eerste treffen met de Jacks Kales aan. Een van de Engelse admiraals, Howard, de twee anderen zijn Drake en Hawkins, maakt gebruik van een gunstige wind en laat 8 branders afdrijven richting Armada. Deze, om aan de vlammen te ontsnappen, kiest zee maar in het gedrang ontstaan aanvaringen. Zodra de zon opkomt geraken Spanje en Engeland slaags. De Spanjolen worden uit elkaar gejaagd, gelukken er echter in zich te hergroeperen maar nu worden zij naar onze zandbanken gedreven. De Nederlander Pieter van der Does vindt in deze warboel een gemakkelijke prooi. Enkele galjoenen worden gepraaid en overmeesterd, een paar andere worden tot zinken gebracht. Soms brengen onze vissers vandaag nog een van hun ankers mee. Hier begint de roman van Henri Malo, ‘Le tendre amour de don Luis’, de tedere liefde van jonker Lodewijk. Hij heet kompleet Don Luis de Velasco en is een van de Kastilliaanse ridders die, koortsig door Spanjes grootheidswaanzin, honor y grandeza willen dienen. De ‘Quijote’ heeft don Luis nog niet gelezen, - die verschijnt pas in 1605 -, maar de verovering van Mexiko door Cortes, andere ophitsende triomfen en zijn ridderslektuur hebben zijn hoofd verhit en gesmeed. Kom mee naar het strand. Half bewusteloos, vastgeklampt aan een ra, ziet hij het tergend langzaam opdoemen, leeg en onherbergzaam, met tussen de overwolkte zomerzon en de branding de onheilspellende, met gegeseld helm en donkere dorens bezette duinen. Hij kreeg heel wat walgelijk water in de keel, daar zorgde de zwalpende storm voor. Zijn zwart haar kleeft in zijn door zout geprikkelde oogleden. Zo suf is hij dat hij niet weet dat de ra hem reeds ankerde aan de garnalenvloer. In zijn onderbewustzijn ziet hij allicht nog troebel de bekruiste wimpels waaien van zijn eens zo trots galjoen, de ‘San-Felipe’. Meester Naerbouts is griffier van de Spaanse admiraliteit te Duinkerke. Met paard en kar, gemend door zijn knecht Jan, laadt hij de lijken op van de Spaanse aangespoelden, hidalgo's, soldaten en zeelieden, uit wier nog open oogballen de wanhoop week voor de alles relativerende dood. Meester Naerbouts en de Vlaamse Duinkerkenaars houden niet van deze vreemdelingen. De hertog van Alva spookt nog in de herinnering. Maar de lijken zijn van hetzelfde geloof en het werk van barmhartigheid, de doden begraven, noopt tot nuchtere plicht. De kar is volgeladen maar ginds ligt nog een verdronkene. Hij moet ook mee. Rot hij op het zand, misschien | |
[pagina 68]
| |
helpt hij de pest aan eigen slachtoffers. Het is Moeder Overste van het gasthuis die naar de bijna vergetene wijst. - Maar hij leeft nog! roept ze ontsteld. Meester Naerbouts heeft administratief geen opdracht zich met levenden bezig te houden. Dit is het werk van de kloosterzusters. Ze ontdoen de half bezwijmde van zijn door het zeewater gesteven uniform, wrijven hem in met azijn en hij wordt bovenop de lijken van zijn landgenoten gestrekt. Het is avond als de korte stoet voor de zoveelste keer die dag Duinkerke binnensjokt. De burgers hebben hun stugge huizen gesloten maar de herbergen lawaaien nog met parlesantende soldeniers van Farnese en zatte Vlaamse mariniers. Meester Naerbouts' hovenier, Jan, houdt stil voor het Sint-Juliaanshospitaal. Met twee in één smal bed ijlen er de geredde sukkelaars. Er wordt gewacht op een herstellende of een dode om verse wrakken een peluw te verstrekken. Don Luis wordt neergelaten op een strozak in de spreekkamer. De volgende ochtend ontwaakt hij, geradbraakt. Maar zijn Spaanse aard veert spoedig op. Het karig maal dat een zuster hem voorzet acht hij te min en hij reklameert. De zusters begrijpen hem niet. Hij kent slechts een paar flarden onbruikbaar Frans ‘mais ne parlait pas un traître mot de flamand’. De aalmoezenier van het gasthuis wordt er bij geroepen, een jezuïtenpater, genoemd Verbeeke, een geestige en lepe bon-vivant. Pater Verbeeke pelt don Luis de tong, spreekt hem moed in en zal hem helpen de gelofte te vervullen die hem moet gesterkt hebben als hij ooit weer behouden aan wal geraakte. Glimlachend aanvaardt Pater Verbeeke don Luis' ring voor zijn kapel en belooft de schenker voor kontakt te zorgen met markies Antonio de Melquiades, gouverneur van Zee-Vlaanderen, toevallig op doortocht te Duinkerke. De markies komt inderdaad op bezoek, vraagt don Luis in dienst te treden van Spanje te land en de ketters te helpen bevechten. Luis aanvaardt dadelijk en wordt onmiddellijk gehecht aan de persoon van de markies zelf. Hij ontvangt hiervoor duizend dukaten om zich te kleden en te ekwiperen. Om in de gratie van de markies te staan biedt burgemeester Cornil Martins hem aan het krioelende hospitaal te verlaten en intrek te nemen te zijnen huize. Dezelfde avond slaapt don Luis in een donzen bed met kolommen. Hij luistert naar de vreemde muziek van de beiaard en slaapt in, wellustig moe. Burgemeester Cornil Martins is brouwer en opportunist. Hij heeft heel wat geld belegd in kaperschepen en werd een van Duinkerkes rijkste ingezetenen. Benevens zijn fortuinlijk huis te Duinkerke bezit hij nog een | |
[pagina 69]
| |
kasteel. ‘A quelques lieues de Dunkerque, dans une campagne plantureuse et verdoyante, un pittoresque manoir, caché dans un bouquet d'arbres que dépassaient seules les poivrières (wachttorentjes) et les girouettes des tours, encerclé par une eau claire fertile en brochets et utile à la défense le cas échéant, une véritable demeure seigneuriale à la mode de ces temps. On y eût difficilement soutenu un siège en règle, mais on pouvait s'y croire à l'abri d'un coup de main. Les deux villages de Wulveringhem et de Vinckem en dépendaient; alentour, dans un large rayon, s'étendaient des champs, que cultivaient ses fermiers’. Dit kasteel is ons Beauvoorde. Aan de parochiekerk Sint Elooi te Duinkerke heeft de niet-onverstandige burgemeester een triptiek geschonken, van de hand van een Brugs schilder. Op het linkerpaneel pronkt zijn vrouw met vijf dochters, in het middenpaneel staat schitterend de Koning der Hemelen afgebeeld; op het linker paneel Cornil zelf met zijn drie zoons. Enkele dagen later, een zondag, is don Luis in zoverre hersteld dat hij bij zijn gastheer kan aanzitten aan de familietafel. En hij ontmoet er Geneviève, de oudste dochter, wordt vervuld door de zachte, hem onthutsende verschijning van haar zuivere, ingetogen schoonheid. Spanje en Vlaanderen, het donkerrode tegenover het teder blank-blonde. Drie dagen later. Burgemeester Martins en don Luis zitten te paard, rijden van Duinkerke naar Veurne, gemengd in een militair konvooi op weg naar Brugge. De weg is niet veilig, Vlaanderen blijft onrustig. Spanje weet niet wat de zwijgende Vlamingen denken. Markies de Melquiades zorgde ook voor een vertrouwensman voor don Luis. Josse Craeyers, een lange, magere, sterke kerel, zonder rechter oor. Terwijl hij de vlakke streek overkijkt, sluit don Luis soms de ogen. Hij kan Geneviève niet vergeten. Verstrooid luistert hij naar namen die de burgemeester uitspreekt: de Moeren, Adinkerke, de Panne, de abdij ter Duinen. Te Veurne vertelt mijnheer Cornil over de beeldstormers. Don Luis is verbolgen. Hij en de burgemeester worden ondergebracht in het gasthof ‘La noble rose’. Het schijnt dat men in een ander, ‘De Drie-Koningen’, beter eet. Diksmuide. Weer beeldstormerij. ‘Vervloekte geuzen’, murmelt don Luis in het Spaans. Komt het door Geneviève? Luis begint grote sympatie te krijgen voor de stijlvolle Vlaamse burger die haar vader, de burgemeester is, ‘et à découvrir en ce bourgeois flamand des qualités et des vertus qui eussent fait l'orgueil du plus noble des Castillans’. De sympatie wordt dieper erkentelijkheid. Tussen Torhout en Brugge | |
[pagina 70]
| |
wordt het konvooi aangevallen door Bosgeuzen en de burgemeester redt het leven van de roekeloze Spanjaard die zo'n geus in het kreupelhout met argeloze strategie wilde achternazitten. Don Luis wordt rijper, menselijker. Te Brugge wordt op de Grote Markt een tornooi gehouden, aangeboden door gravin Ysabeau de Meerslede. Don Luis wordt getroffen door haar schoonheid, een heel andere, verleidelijker, sensueler. Zij is van Duitse afkomst, een Hesse-Brandenburg, ontmoet de veel oudere Vlaamse graaf van Meerslede, huwt zonder scrupules deze katolieke edelman maar blijft in hart en nieren, zonder het hoofd te vergeten, zoals we zullen zien, lutheraans. Zij is een zeer geziene vrouw maar men vindt haar een beetje mysterieus. Haar geheim is alleen gekend door haar pleegzuster Margaret die ze naar Vlaanderen meebracht en tot vertrouwde kamenier heeft gemaakt. De graaf lijdt aan jicht, Ysabeau is zijn erfgename maar meer mag ik voorlopig niet verklappen. Het tornooi dat op stelten gebeurt wordt gewonnen door don Luis. Zijn loon: een zoen van Isabeau, een zoen die meer belooft. Na afloop gaat Isabeau bidden in de O.-L.-Vrouwenkerk, naast het graf van Karel de Stoute. In een hoek mediteert een roerloze kapucijn. Eensklaps fluistert zij ‘Wilhelmus’ en de pater antwoordt even stil ‘Lied’. Van hier af aan moet ik zeer tot spijt van mijn romantisch-epische voorliefde een verminkende gedrongen scenariostijl invoeren. Daardoor taant het verhaal geweldig aan atmosfeer en aan volgens archivalia geïnspireerde bijzonderheden. De pater is Robert van Acker, jonkheer in dienst van de Prins van Oranje. Van Acker wil van Isabeau weten wanneer de herstelde armada weer zee zal kiezen. We vernemen dat Pater Verbeeke uit Duinkerke spionneert voor Spanje. 's Avonds op het banket merkt markies de Melquiades welke indruk Isabeau op Luis maakt. Don Luis zelf voelt weemoedig Geneviève verwazen. Maar haar zuiverheid blijft hem beroeren. Toch volgt hij zijn passie. Josse Craeyers en Margaret zullen voor een afspraak met Isabeau zorgen. Josse volgt zekere avond Margaret maar wordt overvallen, geblinddoekt en weggesleept. Als hij bij zijn ondervraging in een kelder de stem van Margaret herkent, weet hij dat men zich vergist heeft door hem te vatten. Het wantrouwen wordt in Josse geboren. Hij onthoudt de namen van zijn ondervragers: Seventee en Rondvoet.
* * *
Het bos van Houthulst. In het diepste een vervallen slot uit de tijd van | |
[pagina 71]
| |
Liederik, forestier van Vlaanderen. Het is het wondere buitenverblijf van Ysabeau. De streek krioelt van half georganizeerde benden die tegen Spanje zijn. Bestendig vermommen ze zich. Er wordt aan tovenarij gedaan: veemmoorden bij de vleet. Het gewone volk is schuw, leeft in dubbele angst. De aanvoerder van de benden is de duivel zelf, zo wordt gefluisterd. Bestendig verandert hij van naam: nu eens Seventee, Rondvoet, Baldac, dan weer Melfas, Amaymnon, alle namen van den Kwade. Hij sluit pakten met diabolische programma's. Het zijn de gouden jaren van het volstrekte bijgeloof. Over gans Zeevlaanderen is een net gespannen. Gefluit in het bos. Ysabeau ontvangt Baldac. Als lid van de sekte heeft hij zo pas te Duinkerke Meester Naerbouts' vrouw aangeworven, de zinnelijke Jacqueline. Het spionnagenet van de Prins breidt zich uit. Jacqueline heeft Baldac die haar initieerde door bijslaap reeds een en ander officieel geheim van haar man meegedeeld. Baldac en Ysabeau envoûteren tenslotte de graaf van Meerslede met een wassen beeld waarop ze zijn jicht naar het hart drijven. Baldac maakt een filter klaar waarmee Ysabeau don Luis aan haar zal verslaven. Deze liefde roept om een drama. Don Luis drinkt bij Ysabeau. Gouverneur Melquiades stuurt Luis naar Duinkerke met gewichtige papieren. Ysabeau nodigt hem uit onderweg de nacht door te brengen op haar privé-kasteel in het Houthulstse bos. In zijn jas zitten de dokumenten weggenaaid. Die nacht gebeurt wat moet gebeuren. Terwijl Don Luis in de armen van Ysabeau ligt te stoven, onderzoekt Baldac de vertrouwelijke bescheiden. Maar Josse is slimmer geweest dan zijn baas, hij heeft de ware bij zich, die van Luis zijn blanco. In Duinkerke aangekomen bewijst Josse don Luis wat Ysabeau wilde bereiken. Terwijl don Luis in het huis van Geneviève te gast is, gaat Josse zijn biecht spreken bij Pater Verbeeke aan wie hij de poging tot spionnage vertelt. Luis is tevreden uit de ban van Ysabeau te zijn bevrijd, voorlopig althans. Hij voelt zich in werkelijke zin door haar behekst. Geneviève begint hem weer te louteren. Pater Verbeeke waarschuwt de gouverneur die het nog altijd voor don Luis heeft. Don Luis wordt op een galjoen geplaatst om enige tijd op zee te vertoeven. De vader van Geneviève, Cornil Martins, die van de hele zaak niets afweet, biedt hem een rang aan op een van zijn schepen. Eer hij vertrekt neemt don Luis deel aan een banket in de abdij van Oudenburg waar Melquiades de burgemeesters van Vlaanderen heeft uitgenodigd om ze aan te zetten tegen de ketters onverpoosd verder te strijden. Don Luis ontvangt in het paleis van de gouverneur het bezoek van een in | |
[pagina 72]
| |
man geklede vrouw, Ysabeau. Hun afscheid zou Geneviève niet gesticht hebben. Haar laatste woord: ‘Si tu aimais une autre femme, je la tuerais’. Zij geeft hem een ring mee. Van Geneviève ontvangt hij bij zijn inscheping een zijden beursje waarin het beeld van de H. Maagd. Tussen borst en hand worstelen twee liefdes. Josse Craeyers is ook mee aan boord en ontsnapt aan twee geniepige moordaanslagen. Ysabeau heeft haar netten gespannen. Het schip kaapt een rijke Hollander en de buit wordt in Duinkerke binnengesleept en verdeeld. Geneviève en haar zusters krijgen van don Luis' aandeel zijde uit de Oost ten geschenke. Om meer te weet te komen vrijt Josse Jacqueline op van wie hij vermoedt dat ze via Baldac aan Ysabeau inlichtingen bezorgt zonder dit te beseffen. Graaf van Meerslede sterft, Ysabeau is vrij en rijk. Ze ontvangt de pater capucijn, alias Robert van Acker die haar meedeelt dat de Prins een zeeplan uitwerkt. Zij verbleekt want zij werd niet geraadpleegd. Zij haat plots haar werk, wat haar persoonlijk dichter brengt bij de mens don Luis. Eenzamen relativeren meer dan anderen en dit komt soms het hart ten goede, ten detrimente van het hoofd. Aan Jacqueline ontlokt Josse het sekreet dat in de duinen bij Gijvelde een duivelsfeest wordt ingericht. Bij nachte, bij maan. Hij smeekt haar er niet naar toe te gaan want hij zal het moeten verklappen. Maar gaat ze niet, huilt ze, dan zal Baldac haar doden; het bloedpakt regeert. Ik had u dit feest willen beschrijven, niet om zijn vertroebelende wulpsheid maar om de waarachtigheid in de bijzonderheden van de hier destijds in deze omgeving gecelebreerde zwarte mis. Verneem toch dat de hogepriesteres die op het hoogtepunt van deze heidense liturgie door een van haar trawanten bijbels wordt bekend niemand minder is dan onze blonde Ysabeau. Ze worden overvallen, Josse bracht alles uit. In de duinen te midden van bachanaliën (ieder moet de zeven hoofdzonden bedrijven) wordt er gevochten en gedood. De gevangenen worden te Duinkerke na een heksenproces levend verbrand. Ysabeau en Margaret worden alleen maar gegeseld. Pater Verbeeke is tussenbeide gekomen. Korte tijd nadien sterft plots Cornil Martins. Kwade hand die wraak neemt denkt het volk. Don Luis wordt nu nog meer vertederd door Geneviève. Tevens heeft hij het gevoel zelf een halve wees te zijn geworden. De hoge, trotse Kastilliaan en de innerlijke man hebben zich verzoend, Spanje-Vlaanderen komen nader in hun individu's. Als Luis naar Brugge wordt geroepen, vraagt hij Geneviève of hij haar mag vereren als blijvende ideale figuur, elke ridder heeft die nodig. Hij schenkt haar | |
[pagina 73]
| |
een ring waarin staat gegrift: ‘Je vous tiens foy’; langs de binnenkant ‘Gardés-la moy’. Dit teder geheim verbindt ze voortaan. In het godshuis te Eeklo trad een nieuwe franciscaner zuster binnen, Zuster Sainte-Monique. Ysabeau. Haar medezusters verbazen zich over haar wereldlijke belangstelling voor politiek. Zekere dag hoort ze van een verminkt soldaat dat een zekere don Luis de Velasco zich met glorie heeft overladen bij het beleg van Kales en als loon van de gouverneur een zware gouden ketting kreeg. Enkele tijd nadien komt Baldac ook langs Eeklo. Hij heeft kunnen vluchten naar Mauretanië en komt zich nu wreken op Josse. Zuster Sinte-Monika vraagt hem om Robert van Acker en don Luis te benaderen. Nu vernemen wij, waar zij alleen voor de lezer mijmert, dat zij haar leven kon redden door aan Pater Verbeeke alle ketters en spionnen te verklappen, behalve hun aanvoerder Van Acker. Haar liefde voor don Luis was haar dit verraad waard. Zij geeft een brief mee voor de voorlopig verloren geliefde. Twee maand later komt het antwoord: zij moge God dankbaar zijn die haar het leven liet en verder maar berouw hebben. Snerpender ontgoocheling heeft zij nooit gekend. Ze voelt zich onteerd door deze vernedering. Is er dan een andere vrouw? Na zijn glorie te Kales, vertelt Baldac, is don Luis gaan uitrusten in een ‘joli manoir’, tussen Veurne en Ieper. Kasteelvrouw is er de weduwe van Cornil Martins. Voor haar dochter koestert hij ‘un grand amour chevaleresque’ want tegenover zoveel zuiverheid acht hij een gewone passie onwaardig. Nu moeten wij in galop naar de katastrofe. Van Acker werd gevonden, hij komt naar Eeklo, vertelt dat zij, Ysabeau, naar het klooster moest van Pater Verbeeke daar de gouverneur en Martins haar bezittingen wensten. Ysabeau broedt een wraakplan uit. Zij weet dat Van Acker haar bemint en voor haar alles zal doen. We schrijven 1599. De aartshertogen hebben een diplomatische vrede gesloten met de Vlaamse adel. Aan het hoofd van dezen staat de hertog van Aarschot. We zijn te Brussel, op het paleis in feest. Ook Don Luis is aanwezig met zijn gouverneur. Luis is een rijk officier geworden. Iedereen verbaast zich over zijn celibaat maar wij weten beter. Ysabeau wil hij niet, Geneviève durft hij nog niet vragen. Tussen de bezetter en de Vlamingen hapert veel voor volwaardige kollaboratie. Omzichtigheid blijft nog wet. Oostende is niet gevallen, de Hollanders bevoorraden nog steeds de stad langs zee. Prins Maurits zal helpen langs de walkant. 20.000 soldaten vergezellen hem. Vlaanderen, wordt onderste boven gelopen. Slag bij Nieuwpoort, 1600, onbeslist. Don Luis heeft meegevochten. Op de terugweg naar | |
[pagina 74]
| |
Duinkerke verneemt hij dat Beauvoorde door de geuzen zal verwoest worden. Josse hoort dit van Jacqueline die hij gekwetst langs de weg vond. Wat zij weet hoorde ze van Baldac die haar om inlichtingen over de Martins vroeg. Ysabeau is aan het maneuvreren. Don Luis trekt met 600 man over Houthulst en rept zich om Beauvoorde, om Geneviève te redden. Op enkele kilometers verbaast en verschrikt hem een rode gloed, richting Wulveringem. Van Acker en zijn vrijbuiters zijn hem voor geweest. Langs het strand hebben zij Nieuwpoort verlaten, marcheren bij nachte tot aan de Moeren en dan loodrecht op de kust naar Beauvoorde. Het verzamelpunt is de Molen van ons dorp. Te Beauvoorde zelf heeft men in de tuin zoetelijk de schemer overgebracht naar de avond. Geneviève is op haar kamer, zij kust een ring, gaat enkele woorden neerschrijven. Onder leiding van Van Acker sluipen tachtig man naar de kom van de gemeente, een gelijk aantal naar de toren van Vinkem, veertig naar het kasteel. Een schuit steekt de wallen over. Stilte van een zomernacht. Plots een ontploffing. De poort is gesprongen. Met de degen in de hand stormen de indringers de kamers binnen en doden tot de laatste bewoner, meedogenloos. Vrouw noch kind ontsnapt. De lijken worden door de ramen gegooid, wat te zwaar is wordt vernield, de rest geplunderd. De brandende schuren en de ontploffing maakten het dorp wakker. Wie voor een raam verschijnt wordt weggeschoten, vluchters worden ingehaald, de vrouwen grijpt men bij de loshangende haren en dan steekt men het ijzer door het weke vlees. Niet iedereen wordt gedood, de vermogendsten moeten eerst hun dukaten aanwijzen. Volgens dokumenten uit die tijd wordt een man opgehangen aan de geslachtsdelen, een vrouw aan een haak in elke borst. Een galg hangt vol, mannen knielen langs een sloot, worden het hoofd afgezwaaid. De kerk wordt grondig verwoest. Als het kasteel is leeggehaald beveelt Van Acker er de vlam in te steken. Vinkem heeft intussen alarm geslagen. Don Luis is in aantocht. Het eerste handgemeen brandt los te Wulveringem. De boeren die nog leven helpen de Spanjolen. Don Luis galoppeert naar het kasteel. Hij bereikt het als het dak instort. Kon iemand vluchten? Huiverend vraagt hij het zich af. Josse helpt de lijken omkeren. In de wallen liggen alleen de resten van enkele dienaars. Ze keren terug naar het dorp. Een zatte geus mummelt dat hij een te kleine ring niet om de vinger krijgt. Hij bekent dat hij hem afnam van een jonge, doodgebloede vrouw. Beauvoorde is puin geworden. ‘Près de trois siècles plus tard, l'intel- | |
[pagina 75]
| |
ligente phantaisie du jonkheer Mergelynck entreprit de rétablir le château tel qu'il était primitivement, de le meubler, de le décorer de tableaux, de dinanderies, de faïences et d'émaux, de lui restituer sa splendeur primitive. Pendant vingt-cinq ans, le jonkheer poursuivit son dessin, dépensant travail, intelligence et argent. Et nous avons la joie de retrouver le décor de Beauvoorde, tel que les yeux de don Luis et ceux de Geneviève le contemplèrent’. * * *
Don Luis blijft achter met de twee kamers van zijn hart in rouw. Het klassieke dubbel karakter van Vlaanderen is hem in de belichaming er van ontrukt. Het engelachtige werd vermoord, het zwoele maakt zich onmogelijk. Te ere van Geneviève besluit don Luis voortaan zich louter aan zijn eer te wijden. Maar Ysabeau heeft nog niet met hem afgerekend. De infante Isabella en Albrecht betonen veel devotie voor Sint Franciscus. Zekere dag bezoekt Isabella het godshuis van de franciskanessen te Eeklo. Zij neemt er deel aan een retraite, ontmoet Zuster Sinte-Monika wier toegewijdheid aan zieken en verworpenen zij naïef bewondert. Zij let wel op de verdrietige oogopslag van Ysabeau maar haar ontsnappen de groene flitsen. Van Acker en Baldac heeft Ysabeau niet meer teruggezien. Ze werden na de nacht te Beauvoorde door don Luis en de zijnen gevangen in het bos van Houthulst, waar hun een hinderlaag was gespannen. Van Acker wilde niets onthullen en werd ter dood gebracht. Baldac heeft verklapt tijdens zijn folteringen hoe Ysabeau zich op hem heeft gewroken door Geneviève te laten vermoorden. Daar Luis niet verder reageert trekt zij het besluit dat hij voldoende tevreden is met het afstraffen van Van Acker en Baldac. Eenzaamheid is haar deel. Het beleg van Oostende wordt ingezet in het jaar 1600. De Infante peilt naar Zuster Sinte-Monika's verleden. Dit wordt haar zo idealistisch mogelijk voorgesteld. Ysabeau verneemt toevallig van haar aartshertogin dat don Luis gouverneur van Blankenberge werd. Ysabeau beticht don Luis en geeft hem in de ogen van Isabella de schuld van alles. De infante gelooft de vermoed nederige zuster. Deze brengt het zo ver dat ze het klooster mag verlaten en een groot gedeelte van haar goederen terugkrijgt. Maar ze blijft het habijt dragen. Don Luis heeft een voorgevoel, Ysabeau zal pogen zich op hem een tweede maal te wreken. Uit haar dossier te Duinkerke bij de ondervraging na de wufte nacht in de duinen zijn haar dokumenten verdwenen. Te Blankenberge komt hem de hertog van Aarschot vinden. Het gaat | |
[pagina 76]
| |
weer niet tussen Spanje en de Vlaamse adel, slachtoffer van kuiperijen en beroving van voorrechten. Aarschot weet dat Luis kwaad is op de infante en poogt hem te winnen voor een medewerking, vertelt dat het Hof er aan denkt hem zijn gouverneurschap van Blankenberge te ontnemen. Don Luis stemt toe, hij is gewonnen voor het volk van Geneviève. Ysabeau woont nu te Brussel. Zij laat zich konterfeiten in habijt door Balthasar Gerbier, naast schilder ook diplomaat. Tijdens het poseren kan veel worden vernomen. Rubens en Van Dijck passen later dezelfde strategie toe. Gerbier weet iets af over het komplot te Blankenberge en hij weet alles over Ysabeau. Hij vraagt 20.000 dukaten voor zijn onthullingen. Ysabeau brengt Isabella op de hoogte. De valstrik wordt zorgvuldig voorbereid. Isabella maakt bekend dat zij een bezoek zal brengen aan de abdij ter Duinen om Sint Idesbaldes te vereren. Daarna zal ze Duinkerke inspekteren. Drie dagen voordien wordt don Luis te Blankenberge aangehouden en naar Duinkerke overgebracht. Te Nieuwpoort wordt de weg van het strand gekozen en don Luis overschouwt in flitsen zijn leven nu hij op de plaats staat waar hij eens aanspoelde. Hij weet dat het om zijn hoofd zal gaan maar sterkt zich aan de idee dat hij als man van eer Geneviève is trouw gebleven. Hij weet dat hij een late maar konsekwente ridder is naar het ideaal van de ‘Roman de la Rose’. Kastillië, zijn epische lektuur en de ontmoeting met Geneviève hebben hem zo gevormd. Isabella kwam over Veurne te Duinkerke aan en zetelt in het stadhuis. Don Luis wordt vastgehouden in de woning van de gouverneur, het oud huis van Cornil Martins, vader van Geneviève. Dezelfde kamer waar hij gastvrijheid genoot en voor het eerst zijn inspirerende jonkvrouw aantrof. In de tuin dezelfde bloemen. De beschuldigingen tegen hem zijn formeel: hij zou Blankenberge overleveren aan de samenzweerders. Hij verklaart dat hij dit niet zou hebben gedaan, alleen maar heeft geluisterd naar de Vlaamse klachten die hij gerechtvaardigd vond. Isabella ging even Winnoksbergen bezoeken en 's avonds leest zij het rapport over don Luis. Ze oordeelt: hij heeft verraad gepleegd. Maar om hem de schande te besparen van een openbare terechtstelling zal hij worden onthoofd in zijn kamer. Don Luis de Velasco verneemt zijn vonnis vol deemoed, spreekt zijn biecht, neemt afscheid van zijn dienaar Josse Craeyers. Aan Alonzo de Luna, de opperste halsrechter van de aartshertogin vraagt hij één gunst. Zijn goederen zullen worden verbeurd verklaard maar dat de ring die hij eens Geneviève schonk zou meebegraven worden, op zijn hart met enkele bloemen uit de tuin. De beul komt binnen, don Luis kust nog eens de ring want zijn armen | |
[pagina 77]
| |
werden hem niet op de rug gebonden. Hij knielt neer op het kussen, iedereen ontbloot zich het hoofd, de beul zet zich schrap en onthalst met een haal don Luis. Het gebeurde in de Grand'Rue, in de maand augustus, drie en een halve eeuw geleden.
‘Le tendre amour de don Luis’, édité avec un bois gravé de Maximilain Vox chez Bernard Grasset, 61, Rue des Saint-Pères, Paris, 1924, 262 blz. is geen literair meesterwerk. Archivaris Henri Malo werd als verteller meermaals het slachtoffer van zijn door beroepsafwijking geprikkelde manie om het waardevolle van zijn bonte dokumentering uit te stallen en de psychologie van zijn personages minder grondig uit te werken. Maar wie een boek leest om wat er in staat en niet om wat er had kunnen in voorkomen blijft geboeid door de bedoelingen: geromanceerd de achtergrond te schetsen van een uiterst vitalistische tijd, verscheurd door politiek en godsdiensttwisten met al de gevolgen van dien, de tegenstelling tussen vroomheid en diabolisme, tussen goed en kwaad, tussen hartstocht en bezinning, dienst en veel verraad. Meer kunnen wij ook niet beleven. | |
NawoordHenri Malo (niet te verwarren met Hector (Henri) Malot, auteur o.m. van ‘Sans famille’ 1878), was lange jaren archivaris van de stad Duinkerke, waar hij uiterst vertrouwd werd met alles wat verband hield met de geschiedenis van Frans Vlaanderen. Sedert de vrede van Cateau Cambrésis (1559) was Duinkerke Spaans bezit, terwijl de steden Nieuwpoort en Oostende pas later door de Spanjaarden werden bezet. Herinneren we ons de slag bij Nieuwpoort, 1600, en het beleg van Oostende, van 1601 tot 1604. Deze wondere tijd, - Conscience schreef een roman over die periode, ‘Het Wonderjaar’ -, werd door Henri Malo op boeiende wijze geromanceerd in zijn boek ‘Le tendre amour de don Luis’, ‘Don Luis' tedere liefde’, nog niet in het Nederlands vertaald. Het kasteel Beauvoorde is een van de decors waar zich enkele gebeurtenissen uit de roman hebben afgespeeld. (K.J.) |
|