in zijn Art Poétique. Dit is Van de Woestijnes impressionisme.
Zijn symbolisme bestaat in het spreken in beelden. Die beelden, vooral uit de natuur, moeten de stemmingen, waarin hij leeft, suggereren. Zij verrijken niet enkel het imaginatief, maar ook het atmosferische karakter van het gedicht. Sommige beelden reveleren tevens op geheimzinnige, omsluiterde wijze, de ervaringen van zijn diepste, innerlijke wezen en zijn dus symbolen. Beelden als avond, herfst, schemering, nacht, diepte, water, vrouw en vele andere zijn in Van de Woestijnes poëzie symbolen, geladen met de diepste, ook voor hem zelf wellicht slechts half of niet bewuste ervaringen van zijn psychisme.
Toen de dichter Het Vader-Huis schreef, tussen zijn 20e en 24e jaar, verbleef hij meestal te St.-Martens-Latem, dat toen een mooi en nog pastoraal dorpje aan de Leie was, niet ver van de stad Gent. Hij woonde daar met zijn broer, de schilder Gustave van de Woestijne, en een kleine kunstenaarskolonie. Na één jaar universiteit was hij in zijn studie definitief mislukt; hij was bovendien ziekelijk van aanleg, en zijn moeder, die voor hem voorlopig geen uitkomst zag, had hem toegelaten buiten, niet ver van Gent, te verblijven. Daar droomde en las en dichtte hij, in de prachtige natuur van het Leielandschap, in sympathie voor de eenvoudige dorpsmensen, en zocht hij, aarzelend en diep-onzeker, zijn weg in het leven en in zichzelf. Voor ons is de stijl van deze poëzie soms te pralerig, hij drapeert zich in een weelderige beeldenpracht, in een zwaar slepend ritme met sonore klankrijkdom, maar achter deze opulente woordkunst van een magistraal taalkunstenaar verschuilt zich een tedere, kwetsbare ziel, die zich in haar innerlijke monoloog verbergt.
Een belangrijk thema in de eerste periode van Van de Woestijnes oeuvre is de liefde. Zij wordt zijn centraal probleem omdat hij ze, met zijn innerlijk verdeelde psyche, niet harmonisch verwerken kan.
Ik wees al op het dualistisch karakter van zijn levensbeeld. Zeer waarschijnlijk wortelt dit dualisme in een aangeboren melancholie. Men vindt in zijn werk al de kentrekken van de depressieve mens: weemoed, eenzaamheidsgevoel, vrees voor samenleving, angst, schuldgevoel en af en toe doodsverlangen. Zo blijft voor deze dichter het meisje, en later de vrouw, een onoplosbaar probleem.
Ook op religieus gebied blijft God voor zijn bedroefde ziel een verre, onbereikbare haven. Van de Woestijne was, zoals zijn broer Gustave, een religieuze ziel, maar in zijn religieus leven, zoals in de erotiek, innerlijk gespleten tussen momenten van onmacht en van geluksgevoel. Het meest spreken in zijn religieuze gedichten het verte-gevoel, de schuld, maar met een onnoemelijk diep en teder verlangen naar oerge-