Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Plechtige openbare vergadering van 26 oktober 1977
| |
[pagina 187]
| |
Dr. Jan Deschamps
| |
[pagina 188]
| |
attaché bij de afdeling Handschriften van de Koninklijke Bibliotheek, met als bijzondere opdracht het catalogiseren van de aldaar berustende Middelnederlndse handschriften. Op deze wijze werd, voor een zeldzame keer, het wetenschappelijk potentieel, dat in ons kleine land in het secundair onderwijs niet zo overvloedig voorhanden is, niet achteloos verwaarloosd. Want, mede door de steun van onze Academie heeft J. Deschamps de kans gekregen om aan wetenschappelijk onderzoek te doen, en wel buiten de Universiteit om, en onafhankelijk van haar nefaste administratieve structuren, die de beoefening van de wetenschap, vooral op het stuk van geesteswetenschappen, die als niet-renderend en als onproductief worden geminacht, steeds meer in de weg staan.
Jan, Paul, Albert Deschamps werd op 1 januari 1917 te Leuven geboren, studeerde van 1935 tot 1939 in de Germaanse filologie aan de universiteit van zijn vaderstad en behaalde de graad van licentiaat op een verhandeling over ‘De Middelnederlandse vertalingen van de Dialogen van Gregorius den Groote’, een onderwerp dat hem door wijlen Prof. Arthur Boon was voorgesteld en dat na diens overlijden onder leiding van collega Rombauts werd afgewerkt. Het was een te uitgebreid en te ingewikkeld thema, waarvan de auteur in 1952 alleen een bondige samenvatting heeft gepubliceerdGa naar voetnoot(1), maar dat codicologisch en literair-historisch belangrijke resultaten heeft opgeleverd, want het heeft de wetenschappelijke horizont van de aankomende geleerde verruimd en zijn filologische speurzin gescherpt. Naast de twee bekende vertalingen van de Dialogen ontdekte hij nog een derde Middelnederlandse vertaling, waarvan slechts excerpten in drie handschriften zijn overgeleverd. Anderzijds heeft de genoemde licentieverhandeling een blijvende belangstelling van J. Deschamps voor de Middelnederlandse vertalingen van Latijnse geestelijke tractaten en werken bepaald. Op grond van de talloze publikaties die op deze proeve van wetenschappelijke aanleg zijn gevolgd en waarop ik wil pogen in wat volgt enig licht te laten vallen, promoveerde J. Deschamps op 17 mei 1973 aan de Leuvense universiteit, als eerste en tot dusver enige kandidaat, tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, met collega E. Rombauts als promotor. Naar aanleiding van zijn promotie hield J. Deschamps een merkwaardige en geleerde, voorlopig niet gepubliceerde, lezing over | |
[pagina 189]
| |
‘De Dietse kollatieboeken van Dirc van Herxen (1381-1457), rector van het Zwolse fraterhuis’Ga naar voetnoot(2). Na het beëindigen van zijn licentiaatsstudies werd J. Deschamps in 1940 leraar Nederlands aan verschillende athenea, o.m. te Gent van 1941 tot 1946, en in 1950 werd hij met dezelfde opdracht aangesteld aan het Koninklijk Atheneum te Hasselt. Op het ogenblik dat hij in 1960 als 43-jarige in dienst van de Koninklijke Bibliotheek trad, had hij dus precies twintig jaar leraarschap in het secundair onderwijs achter de rug en sindsdien was de studie van de Middelnederlandse handschriften voor hem niet langer een liefhebberij, die hij alleen in zijn vrije uren kon beoefenen, maar een beroep, waaraan hij zich onbeperkt en geestdriftig kon wijden. In de Festschrift Kurt KösterGa naar voetnoot(3), hoogleraar aan de Universiteit te Frankfurt/M en directeur van de Deutsche Bibliothek, is enkele maanden geleden een zeer interessante bijdrage verschenen van de hand van Dr. Herman Liebaers, grootmaarschalk van het Hof, de vroegere hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek, onder de titel ‘Anekdotisches zu Kurt Köster und zur Erwerbung mittelniederländischer Handschriften für die Königliche Bibliothek Albert I. Brüssel’Ga naar voetnoot(4). In die bijdrage wordt de betekenis van de aanwerving van J. Deschamps voor de Koninklijke Bibliotheek lovend onderlijnd: ‘sie verfügte jetzt über einen Sachverständigen, der die Sammlung mittelnederländischer Handschriften korrekt beschreiben und bereichern konnte’Ga naar voetnoot(5). En inderdaad heeft J. Deschamps zich dadelijk na zijn aanstelling met hart en ziel ten dienste van de Koninklijke Bibliotheek gesteld.
Wat de verwerving van handschriften betreft, wordt op fijnzinnige wijze door de hoofdconservator verhaald welke rol J. Deschamps gespeeld heeft bij de aankoop van zo waardevolle handschriften als het enige handschrift van het mysteriespel ‘Die eerste bliscap van Maria’, van een codex met negen tractaten van de mysticus Jan van Leeuwen, de goede coc, leerling van Ruusbroec in het klooster van Groenendaal, van het handschrift van Elckerlyc, van zes fragmen- | |
[pagina 190]
| |
ten van een handschrift van Van den vos Reynaerde en ten slotte van het enig bewaarde handschrift van ‘Die hystorie van Troyen’ van Jacob van Maerlant. Maar niet alleen die handschriften hebben de Koninklijke Bibliotheek te Brussel tot een uniek studiecentrum voor Middelnederlandse handschriften gemaakt: sinds 1952 werden 185 Middelnederlandse handschriften en fragmenten verworven. Van de belangrijkste van die handschriften heeft J. Deschamps een beschrijving geleverd, met hun ontstaan, hun herkomst, hun datering, hun overlevering, hun inhoudsopgave, in de laatste 17 jaargangen van het Bulletin (van de) Koninklijke Bibliotheek Albert I, en in de publikaties van de Koninklijke Bibliotheek: ‘Vijftien jaar anwinsten (1954-1968)’Ga naar voetnoot(6) en ‘Vijf jaar aanwinsten (1969-1973)’Ga naar voetnoot(7). Aldus zijn voor de neerlandicus en voor de literair-historicus waardevolle dienstverlenende publikaties ontstaan. Bibliografische informatie vindt de specialist ook in de bijdragen van J. Deschamps, verschenen in het Bulletin codicologique van Scriptorium en in de jaarlijkse ‘Kroniek der handschriftenkunde in de Nederlanden’, opgenomen in Archief- en Bibliotheekwezen in België.
Niet minder belangrijk is het feit dat J. Deschamps ook de belangstellende leek, en zelfs het grote publiek, bij zijn wetenschappelijke onderzoekingen heeft betrokken door het organiseren van tentoonstellingen van Middelnederlandse handschriften en door de catalogi die hij naar aanleiding daarvan heeft samengesteld. De belangstelling voor ons literair erfgoed heeft hij op die wijze zonder twijfel vergroot.
Ik moge hier de volgende tentoonstellingen en catalogi vermelden: van 17 juli tot 25 augustus 1954 organiseerde J. Deschamps als wetenschappelijk medewerker van de Provinciale Bibliotheek te Hasselt, een tentoonstelling van Middelnederlandse handschriften uit de beide Limburgen en slaagde hij erin 109 van de 153 Limburgse handschriften, die hem toen bekend waren, samen te brengen. Bij het samenstellen van de catalogus voor deze tentoonstellingGa naar voetnoot(8) ontdekte hij o.m. dat twee handschriften geheel en twee andere gedeeltelijk door dezelfde kopiist als het Leidse handschrift van de Sint- | |
[pagina 191]
| |
Servatiuslegende van Henric van Veldeke waren geschreven. Die vier handschriften bleken volgens eigendomsmerken afkomstig te zijn uit het begaardenklooster Sint-Bartholomeus te Maastricht, waaruit kon worden afgeleid dat ook het Leidse Servaas-handschrift aan dit klooster had toebehoord en dat de kopiist een begaard uit dit klooster moet zijn geweestGa naar voetnoot(9). Door die ontdekking werd de aandacht van J. Deschamps voorgoed gevestigd op de Middeleeuwse Limburgse kloosterbibliotheken. Wat het begaardenklooster te Maastricht betreft, kon J. Deschamps in zijn studie ‘De herkomst van het Leidse handschrift van de Sint-Servatiuslegende van Hendrik van Veldeke’, verschenen in de Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, jg. 12 (1958), blz. 53-78, niet minder dan 19 Middelnederlandse en 6 Latijnse handschriften uit dit klooster vermelden en een hypothese formuleren over de mogelijke kopiist van het Leidse Servaas-handschrift De noodlottige geschiedenis van de Limburgse kloosterbibliotheken te Hasselt, te Sint-Truiden, te Maaseik, enz. is het voorwerp geworden van zijn zeer ontwikkelde filologische speurzin en van zijn nooit aflatende zorg om geen enkel probleem uit de weg te gaan. Naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis werd door J. Deschamps in het najaar 1970 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een tentoonstelling van Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken georganiseerd: 125 handschriften en fragmenten uit 51 bibliotheken boden een uitstekend overzicht van de Middelnederlandse letterkunde, zowel in dicht- als in prozavorm. In anderhalf jaar tijds heeft J. Deschamps die tentoonstelling kunnen tot stand brengen en de keurig uitgegeven en geïllustreerde catalogus weten te ontwerpen. Zoals bekend werd die catalogus gelijktijdig uitgegeven als eeuwfeestuitgave in de Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij, jg. 24 (1970) en afzonderlijk door de Koninklijke Bibliotheek als gids voor de bezoekers van de tentoonstelling. Minder bekend is wellicht dat de tentoonstelling zo druk bezocht werd dat de catalogus reeds drie weken na zijn publikatie volledig was uitverkocht en dat op verzoek van de bekende firma E.J. Brill te Leiden een tweede herziene en bijgewerkte druk van de catalogus in 1972 is verschenen. Catalogi van dergelijke tentoonstellingen zijn meestal geen bestsellers, maar deze catalogus werd door Dr. P.F.J. Obbema als een ‘sleutel tot de bronnen van onze letterkunde’ geroemdGa naar voetnoot(9). Het was | |
[pagina 192]
| |
inderdaad de wens van de jubilerende Zuidnederlandse Maatschappij en de bedoeling van de samensteller dat die catalogus ook na de tentoonstelling een bron van betrouwbare informatie zou zijn. Dat is hij zonder twijfel geworden: geen enkel van de grote handschriften werd vergeten en aan hun geschiedenis werd veel aandacht besteed. Van vele teksten die in de handschriften zijn overgeleverd, worden parallelhandschriften vermeld - naar schatting zijn het er 1300 - want J. Deschamps beschikt over een zeer rijke documentatie, die hij vanaf het beëindigen van zijn universitaire studiën, vooral tijdens zijn vele bibliotheekreizen, heeft verzameld.
Een aanzienlijk aandeel heeft J. Deschamps ook gehad aan de samenstelling van de tentoonstellingscatalogus ‘Thomas a Kempis en de Moderne Devotie’, een tentoonstelling die van 22 augustus tot 7 september in het Gebouw Het Refter te Zwolle en van 30 oktober tot 18 december 1971 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel werd gehouden ter gelegenheid van de 500ste verjaardag van het overlijden van Thomas a Kempis (1379 of 1380-1471). De tweede helft van de inleiding, handelend over Thomas a Kempis en de Imitatio Christi, is door J. Deschamps opgesteld; de handschriften en de drukken van de Imitatio zijn mede door hem beschrevenGa naar voetnoot(10). Ten slotte moge hier nog worden vermeld dat een belangrijke bijdrage, getiteld ‘Middelnederlandse handschriften in de Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel. Vierde reeks (1952-1977)’, zopas verschenen isGa naar voetnoot(11). Hierin geeft J. Deschamps een beknopt overzicht van de inhoud van de 185 Middelnederlandse handschriften en fragmenten, die de Koninklijke Bibliotheek in de laatste 25 jaar heeft verworven. Die 185 Middelnederlandse handschriften en fragmenten maken deel uit van de in 1952 begonnen vierde reeks, die tot op heden 1.114 middeleeuwse handschriften telt.
Op gevaar af misbruik te maken van uw geduld, wil ik hier nog enkele andere initiatieven van ons nieuw medelid even vermelden.
Nadat J. Deschamps in 1970 in het Hulde-Album Prof. Dr. J.F. Vanderheyden een bijdrage had gepubliceerd over ‘De fragmenten van | |
[pagina 193]
| |
twee handschriften van de “Spiegel Historiael” in vier kolommen’Ga naar voetnoot(12) en de 33 bekende fragmenten van dit reuzenwerk van Jacob van Maerlant en van zijn jongere tijdgenoten Philip Utenbroeke en Lodewijk van Velthem aan een nauwgezet codicologisch onderzoek had onderworpen, bezorgde hij in 1971 het eerste deel van de groots opgezette reeks ‘Mediaeval Manuscripts from the Low Countries in Facsimile’ nl. ‘The Vienna Manuscript of the “Second Part” of the “Spiegel Historiael”’, zijnde de berijmde bewerking door Utenbroeke van de boeken 10 tot 16 van Vincentius van Beauvais' Speculum Historiale. Dat eerste deel wordt voorafgegaan door een algemene inleiding door Chief Editor J.D. tot de gehele reeks, waarin negen delen voorzien zijn; het vierde deel, dat de tweede helft van het genoemde Weense handschrift zal bevatten, heeft J. Deschamps, samen met nog andere delen, vanzelfsprekend voor zijn rekening genomen. De reeks, uitgegeven door de bekende uitgeversfirma Rosenkilde en Bagger te Kopenhagen, onder de auspiciën van de Koninklijke Bibliotheken van Brussel en Den Haag, zal onze Middelnederlandse literatuur in de wereld zonder twijfel beter bekend maken.
In 1960 vatte de afdeling Bibliotheekwezen van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren het plan op de voornaamste Middelnederlandse handschriften, waar ook ter wereld berustend, op microfiches of op microfilm te laten reproduceren. Ter verwezenlijking van dit plan worden jaarlijks door de Belgische en de Nederlandse regering de nodige kredieten ter beschikking gesteld. Die microproduktie heeft tot doel de studie van de Middelnederlandse handschriften te bevorderen en de teksten te redden, indien door een of andere ramp handschriften zouden verloren gaan. Aan de uitvoering van dit plan heeft J. Deschamps in ruime mate deel gehad. In 1961 werd hij tot assessor en in 1975 tot lid van de afdeling Bibliotheekwezen van voornoemde conferentie benoemd. Eerst werd hij met de microreproduktie van belangrijke Middelnederlandse handschriften, berustend in Belgische bibliotheken, daarna met microreproduktie van de voornaamste Middelnederlandse handschriften, bewaard in bibliotheken buiten België en Nederland, belast. Tot dusver liet hij 186 handschriften, berustend in 22 Belgische bibliotheken, op microfiches en 356 handschriften, bewaard in 58 bibliotheken buiten België en Nederland, op microfilm reproduceren. Van alle voornoemde microfiches en microfilms zijn | |
[pagina 194]
| |
twaalf positieve afdrukken vervaardigd, die aan zes Nederlandse en aan vijf Belgische bibliotheken, alsook aan één Zuidafrikaanse bibliotheek, werden geschonken.
Na dit zeer onvolledig overzicht van de wetenschappelijke activiteit van J. Deschamps op codicologisch gebied wil ik thans trachten zijn literairhistorisch werk bondig te belichten. De ontdekking, de datering en de beschrijving van Middelnederlandse handschriften zijn inderdaad aanleiding en uitgangspunt geworden voor belangrijke bijdragen die ik, zonder ook maar in het minst volledig te willen zijn, zou wensen te vermelden.
In 1951 ontdekte J. Deschamps in het Rijksarchief te Hasselt in een doos met fragmenten van handschriften en drukken, die van oude boekbanden waren losgemaakt, een dubbel blad uit een handschrift van circa 1360-1370 met 320 verzen uit een middeleeuwse hoofse ridderroman ‘Die riddere metter mouwen’ - de held verricht uit liefde tot een jonkvrouw opmerkelijke wapenfeiten en ontvangt van haar als wapenteken een mouw - een verhaal dat ook in het Haagse Lancelotcompilatie is bewaard gebleven. Bij de vergelijking van het Hasseltse fragment met het Haagse handschrift is gebleken dat het eerste tot een veel uitvoeriger redactie behoort. In het ‘Liber alumnorum Prof. Dr. E. Rombauts’ heeft J. Deschamps een beschrijving, een studie en een uitgave van het Hasselts fragment gepubliceerd: de 320 verzen van het ten dele gehavend fragment komen overeen met 95 verzen van het Lancelot-handschrift, aangelegd door Lodewijk van Velthem, of de bezitter ervan. Een Franse ridderroman, waarnaar de Middelnederlandse roman moet bewerkt zijn, kon tot nog toe niet worden ontdekt. J. Deschamps vermoedt dat het Hasseltse fragment blijkens Vlaams-Brabantse mengvormen een Brabants afschrift is van een Vlaams modelGa naar voetnoot(13).
Twee jaar later, in 1953, ontdekte J. Deschamps in het Rijksarchief te Hasselt, samen met de archivarissen M. Bussels en J. Grauwels, negen nieuwe fragmenten van de Maaslandse Aiol, die als kaft of rugversterking hadden gediend van registertjes uit de tweede helft van de 16de eeuw, afkomstig uit de kommanderij Bernissem te Sint-Truiden. De Hasseltse fragmenten, die de vijftien Leidse fragmenten aanvullen, | |
[pagina 195]
| |
behoren tot een bewerking van de Franse ridderroman ‘Aiol et Mirabel’ uit de eerste helft van de 13de eeuw. Samen met M. Gysseling heeft J. Deschamps in 1966 al de thans bekende fragmenten van de Aiol uitgegevenGa naar voetnoot(14). M. Gysseling acht het waarschijnlijk dat het handschrift ontstaan is in de landkommanderij Oudenbiezen, waarvan Bernissem afhing, en dat de dichter, ofschoon afkomstig uit de streek van Venlo - dit bewijzen dialectkenmerken - te Oudenbiezen broeder is geweest. Het blijkt dat, na de belangstelling voor de klassieke romans - men denke aan Veldekens Eneasroman - die belangstelling later ook voor de ridderromans in het Limburgse Maasland levendig is gebleven.
Naast studiën uit de sfeer van de hoofse romankunst heeft J. Deschampps zich, zoals reeds gezegd, ook gebogen over de Middelnederlandse geestelijke literatuur. In dit opzicht kunnen wij, als voorbeelden, de volgende bijdragen vermelden:
Van de Middelnederlandse vertalingen of bewerkingen van de geestelijke tractaten van Gerard Zerbolt van Zutphen, bibliothecaris van het Heer-Florenshuis in Deventer (2de helft van de 14de eeuw) heeft J. Deschamps in de Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij, jg. 14 (1960) en jg. 15 (1961) na een diepgaand codicologisch onderzoek, een tekstuitgave bezorgd. Cultuurhistorisch belangrijk is het feit dat reeds in de 14de eeuw in de kringen van de Moderne Devotie een gunstige houding werd aangenomen tegenover het lezen door leken van de H. Schrift en van de kerkvaders in de landstaal.
In de Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij, jg. 16 (1962) is een uitgebreide studie van J. Deschamps opgenomen over ‘Fragmenten van twee Middelnederlandse levens van Sint-Trudo’, een berijmde versie van omstreeks 1400 en een jongere bewerking daarvan in proza van ca. 1470, beide afhankelijk, langs een kopie, van de Vita sancti Trudonis van Theodoricus van Sint-Truiden, ontstaan omstreeks 1300.Ga naar voetnoot(15) | |
[pagina 196]
| |
Weer een jaar nadien, in 1963, verscheen in de genoemde Handelingen een bijdrage over ‘De Middelnederlandse handschriften van de grote en de kleine ‘Der sielen troest’, twee catechetische werken, resp. handelend over de tien geboden en de zeven sacramenten, beide van onbekende schrijvers.
Ten slotte wil ik nog vermelden dat J. Deschamps een aanzienlijk aandeel heeft gehad in de ontdekking van zes fragmenten van een onbekend Reynaert-handschrift, die in 1971 te Brussel in een 16de-eeuwse paneelstempelband van een uitgave van het Oude Testament zijn ontdekt. Eén fragment van het nieuwe Reynaert-handschrift is uit het voorbord, de vijf andere zijn uit het achterbord van de band te voorschijn gekomen. De zes fragmenten bevatten 369 verzen, ruim een tiende van het gehele dierenepos. Het papieren handschrift, waartoe de fragmenten hebben behoord, is het jongste van de vijf thans bekende codices van de Reinaert, want het is vermoedelijk eerst in het eerste kwart van de 15de eeuw in Oost-Vlaanderen tot stand gekomen. De uitgave van de nieuwe Reynaert-fragmenten wordt door J. Deschamps voorbereid en zijn lezing daarover, naar aanleiding van de Leuvense internationale conferentie over ‘Aspects of the Medieval Animal Epic’ (mei 1972), alsmede zijn bijdrage over Van den Vos Reynaerde in het onlangs verschenen negende deel van de ‘Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur’Ga naar voetnoot(16), doen de vele bewonderaars van de Reinaert naar die uitgave verlangend uitzien. Wie echter de bibliografie van J. Deschamps bestudeert, komt vlug tot de vaststelling dat er tussen de ontdekking van een handschrift of een fragment en de publikatie ervan vaak vele jaren liggen. Want ons nieuw medelid is een voorzichtig vooruitschrijdend onderzoeker, die met een geduldige filologische acribie te werk gaat.
Waarde Vriend Jan, de Middelnederlandse codicologie en de Middelnederlandse taal- en letterkunde verwachten van U nog vele nieuwe boeken en bijdragen want, vooral sinds Uw aanstelling bij de Koninklijke Bibliotheek in 1960, heeft U een enorme documentatie samengebracht, die in Uw reeds zo talrijke publikaties, nog lang niet gebruikt en verwerkt is. | |
[pagina 197]
| |
Moge het ook Uw vakgenoten en niet het minst de leden van deze Academie gegund worden nog vele jaren van de vruchten van Uw merkwaardige werkkracht en van Uw wetenschappelijk enthousiasme te profiteren.
In zijn bovenvermelde bijdrage in de Festschrift Kurt Köster heeft de vroegere hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek aan U, zijn medewerker, een treffende wetenschappelijke, maar ook menselijke laudatio gewijd, waar hij over U schrijft: ‘Ich entsinne mich nicht, jemals einem Menschen begegnet zu sein, der in seinem Beruf so glücklich war. Missgeschick blieb ihm sonst nicht erspart, aber die Hingabe an seinen Beruf half ihm, den Kummer zu überstehen’Ga naar voetnoot(17).
Waarde Vriend Jan, Uw levensvreugde en Uw levensmoed moge voor Uw vele vrienden, Uw vakgenoten en thans ook voor Uw collega's in deze Academie, in deze tijd, waarin bij vele beoefenaars van de wetenschap, ontmoediging en verbittering vaak de bovenhand krijgen, een lichtend voorbeeld blijven. |
|