Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tony Bergmann op de draaischijf van zijn generatie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geboortehuis ingegraven worden. Literatuur en leven in elkaar verstrengeld! Kan men, zoals dat heden geëist wordt, de geschiedenis der letteren wel altijd de baas zonder de geschiedenis van mensenkinderen er bij te betrekken? Wat was meer dan dertig jaar vóór 1890 dan gaande geweest met het klaverblad: drie meisjes en één jongen? Tony's eigen schoonmoederGa naar voetnoot(52) had, iets vóór september 1867, Marie Tuyaerts (24 jaar oud) er om verzocht de Bergmann-Van Ackers (32 en 28 jaar oud) op een conventionnele vacantiereis te vergezellen. Ook Mathilde was meegegeven. Niet als ‘fâcheuse troisième’ de ene, wel als kameraad ‘van den huize’, de twee om eventueel conflictjes door ‘des incompatibilités d'humeur’ onder het echtpaar ontstaan op te vangen. Op Rolandsbogen heeft ‘Marieke’ zich door een sprong verzeerd, de enkel ontwricht, en tijdens de daling hotelwaarts bood Tony het Tuyaertskind de arm aan. Door de innemende, spirituele reiskameraad onder de vluchtige omgang was het meisje bekoord geworden, maar zij weigerde de steun, omzichtig; wat argwanend werd opgenomen door een gemakkelijk tot jaloersheid geneigde, toch wel zelf graag bekeken echtgenote. ‘Misschien hebt gij gelijk, Marieke’ (het gesprek werd in het Nederlands gevoerd), moet Tony haar toegevoegd hebben onder het afwijzen van de ridderlijk bedoelde steun, althans zo willen het de familieannalen. Het meisje was immers heel mooi. Tony wist vrouwelijke gestalten naar voorkomen ook te appreciëren. De beschrijving in zijn verhalen bewijst het - en deze Tuyaerts-dochter was bovendien ver van dom, wat uit Marie Gevers' herinneringen voldoende blijkt, terwijl Tony's echtgenote eer gewoon van aard was, zich misschien ook iets te veel liet voorstaan op haar financieel maatschappelijke stand. Meer is niet gebeurd dan dat twee jonge ‘kleinsteedse’ vrouwen ver van huis, elkaar allicht een poos in het wit van de ogen moesten kijken. Alleszins bleek het Marie Tuyaerts voldoende om, zovele jaren daarna, als herinnering voor de eigen dochter, als waarschuwing? - romantisch naar behoren - haar een trofee van genegenheid toe te vertrouwen. Diepe wortelen heeft de plant met zijn knoestige stam en verre uitlopers in het bos van het ‘kasteel van Guldentop’ geschoten! Pijltjes bij de in het A.M.V.C. bewaarde kiekjes wijzen op het overlevende symbool van de onuitroeibaarheid van een ontloken, door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de dood onderbroken vriendschap: ‘Les choses sont ce qu'elles sont’ zei Marie Gevers, het hoofd schuddend en naar buiten blikkend, toen ze bedachtzaam maar duidelijk haar commentaar overbracht. ‘Un jour je dois raconter tout ça’. In dat verhaal zou zoveel menselijks zitten, want weende Tony niet de dag dat Florent Gevers met zijn vrouw, Marie Tuyaerts op bezoek kwam te Lier en achteraf, tot altijd dat zelfde Marieke, Tuyaerts zei: ‘cet homme là t'aimait’. En anderzijds wat houdt de verzuchting van een ander familielid in: ‘si seulement Anton avait épousé Mathilde’ (Marie Tuyaerts' zuster) ‘Marie Tuyaerts weet daar alles van’. De geschiedenis omheen ‘Rolandsbogen’ is zo wel rond. Het groene kaft van de eerste aflevering van de reeks ‘Flandrianovellen’ met ‘Rolandsbogen’ verscheen precies in 1900. Marie Gevers kende de publicatie en gaf als commentaar eenvoudig mee: ‘c'est là que cela c'est passé!’. Of zij het soms wat schampere, ook wel weemoedige, dan weer nationaal-critische verhaal in de heel brave ‘Schetsen’ in het Nederlands heeft gelezen of in De Reuls vertaling weet ik niet, wel wilde zij veronderstellen dat hoofdstuk X ‘Het ongeval van de vriend schilder Edward’ (verlaten door de bloemen-vererende Othilie Schmetterling!), ‘ces quelques pages’ een transpositie zou kunnen zijn van het incident, terwille van het genegenheidsaroom dat er blijft uit opstijgen. ‘Voor óns’ (pluralis majestatis) ‘had het uitstapje erger gevolgen’, had Tony toch geschreven. ‘Selon moi’, voegde Marie Gevers er aan toe, ‘kan je zien wat schrijven inhoudt: enkel de geest der dingen overhouden, het decorum respecteren, niet te ver van de wetenschap wegblijven, de fantasie vrij de teugel laten vieren zo dat voor de lezer een andere werkelijkheid naast de ondergrondse realiteit overblijft. Niet altijd kunnen wij de genesis van een literair werk achterhalen, “mais ici nous tenons la clef en main”’. Bij de Rolandstoren is voor de toerist allicht nog een keitje te rapen; op Nonnenwerth nog een bloempje te plukken! Wel zonderling dat Tony in deze Rijn-schetsen geen glimp overbrengt van de legendezelf rond OrlandoGa naar voetnoot(53). Te noteren blijft voor ons, ‘nuchtere minnaars’ der 20ste eeuw, dat het would-be toerisme met dito muzikale inslag Tony er toe verleidde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn ongenoegen daarover af te reageren, ook al rijst hijzelf met een egaliserende Baedeker! b.v. De trek van drukdoende snoepers was trouwens al veel vroeger waarneembaar, b.v. toen Mrs. Trollope, de eigenwijze gescheiden Amerikaanse preutse vrouw door ‘Belgium and Western Germany’ trok (1834) en een volumineuze zeer verspreide wegwijzer schreef, die te Lier kan bekend geraakt zijn en Tony bij de reis heeft voorgelicht. Mrs. Trollope beschrijft als toeriste de wegen die door Xavier de Reul in 1848-49 al zwervend zou aflopen, voor een gedeelte levend, hij, van de rente van ouderlijk kapitaal, dat hij in België had achtergelaten. Tony die dertig jaar later dan De Reul op reis gaat, is in tegenstelling met De Reul de vacantieganger-met-duiten, die echter toch zo persoonlijk is ingesteld, dat hij, net als De Reul, dwars doorheen de mode-globetrotters ziet. Hij pocht niet. Hij jubelt niet. Hij is bereid de stilte te ondergaan, alleen of in zeer beperkt gezelschap: Pompeï ‘eenzaam’, ‘treurig’, ‘stil’ is het daar. ‘Plechtig’, zegt hij. Hij denkt meer dan hij schrijftGa naar voetnoot(54). Hij zondert zich eventueel af en zal de vrije berglucht verkiezen boven het ‘Italiaanse’ (toch beroemde) ‘leeskabinet’Ga naar voetnoot(55). De Reul - naar de tijdsorde ongeveer Tony's leeftijdsgenoot (geboren 1830) - cultiveert ook zíjn ‘ik’, terwijl hij zich actief inlaat met de vreemde volksbewegingen. Zijn temperament zet hem daartoe aan. In hem zit iets van de ‘curieuze’ voormoeder, die wel eens op stropers schoot! Zal Tony zich binnenkamers kunnen begraven in oude papieren, De Reul is vertrouwd - uit roeping eerst, meer dan door vorming - met in ‘ongerepte natuur’, in onbetreden grotten gevonden gesteenten en gebeenten. Hij wil langs de studie van het heelal komen tot het ontraadselen van wereld, dier en mensGa naar voetnoot(56). Zijn ‘kennisleer’ is van geheel andere aard dan die van Tony. Maar beiden zullen elkaar wel leren aanvoelen, al kijken zij vanuit elkaar verschillende familiehorizonten. De Reul is daarin zo geheel kind van zijn wereld, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij, als zeer taalvaardig ‘fouron’, zoals verschillende van zijn tijdgenoten, nog zeer dicht bij ‘de Vlamingen’ staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G13. Tony en de Franse Letteren.De Reul leek wel dé aangewezen man te zijn om - door het milieu er natuurlijk toe gebracht - Tony, zij het postuum in de Franse gevoelswereld binnen te voeren. ‘Bijna niemand kende al die lettervruchten’ zei Paul Frédéricq in 1876, toen Heremans Bergmanns verspreide geschriften behoudens ‘Ernest Staas’ inleidde. De Reul was op dat ogenblik echter reeds begonnen met de publikatie van zijn vertalingen, in de Revue de Belgique. Zij maakten opgang, ook door de literaire kwaliteit van het origineelGa naar voetnoot(57), precies in een tijd dat francofoon België, na Ch. de Coster, zomin op uitblinkers wist te wijzen als wij. Pas in de jaren tachtig zullen de jongste beoefenaars - en daaronder menig Vlaming - een flinke kaart in de hand gespeeld krijgen door de slogans van het naturalisme waar te makenGa naar voetnoot(58). In dat spel van geven en nemen tussen Nederlandstaligen en francofonen ervaren wij hoe tragisch het verscheiden van Tony Bergmann heeft ingewerkt. J. Stecher is het geweest, die in zijn geschiedenis van onze letteren ten behoeve van de Luikse studenten er onmiddellijk op gewezen heeft, dat Bergmann op gelukkige wijze het genre van de literaire ‘idylle’ veredeld, levenswijzer, natuurlijker, heeft gemaakt, nadat het door Conscience en van Beers al te erg op pre- en auto-censuur was gaan lijken. Door Tony's overlijden bleef de ingezette zwenking te onzent onvolvoerd en werd het wachten op een nieuwe generatie, tien jaar na de ‘Jeune Belgique’. Een markante gaping dus.
De Nederlandse verzamelband uit Gent en De Reuls vertalingen verschenen haast simultaan (september 1874-november 1877), postuum. Het wordt daarom logisch zich af te vragen of die éne enkele Franse tekst van Tony ‘Le nouveau Salomon’ (Revue de Belgique’, 1874 al met al een leuke advokaten-ervaring, zó weggeglipt uit ‘Ernest Staas’ en waaraan Frédéricq niet stilzwijgend wenste te zien voorbijgaan) zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontstaan, als transpositie, niet te danken kan hebben aan De Reuls invloed, die ook direct blijf heeft geweten met het kritische stuk. Wij maken ook kritische tijden door... de francofone verleiding werkt quasi overal, zeker in patriciërsmilieus. ‘AthanaseGa naar voetnoot(59) Coquereau (!) était un lieutenant fringant et coquet, ami du bon vin, aimé du beau sexe. Il avait taille souple et moustache en croc’. ‘Hélas, ces beaux jours sont loin de nous!’ Een uitgedoofde held. Hij heeft de genoegens van de jeugd wijselijk niet te Brussel gezocht. Hij wordt in zijn pension geëerd, in de kleine stad, al mort hij. Vermoedelijk, nee zeker, gaat het om Lier, waar de oude man de kanarievogels van het huis, bij gebrek aan beters, als begenadigde lievelingen koestert. Of de Lierse soldateska zo ingenomen zal geweest zijn met dit hanenportret, is een andere kwestie, wat naar de vraag leidt of de officierenmess van de ‘bezetting’ het politieke gaan en komen op ‘Nazareth’ wel erg sympathiek vond. En... voor wie waren de juffertjes uit de Lierse hoge burgerij bestemd? Voor de inkweek of werden ze al niet eens weggesmokkeld door een schitterend uniform, een elegante ‘buitenpoorter’ kanonier? Over deze machtsverhoudingen weten wij al te weinig. Of beter: niets, zoals wij geen details kennen over het officiersincident, waarbij - naar de overlevering het wil - een zich getergd voelende Tony in het offensief zou gegaan zijn. Ja, ter wille van zijn vrouw, die maanden bleef mokken. Hoe dan ook, wij bewaren het portret van Bergmanns ‘Coquereau’, de haan, en laten Tony graag de verdere, niet sombere, vergoelijkende afreactie tegenover een hooggeplaatst militair, die blijkbaar geen enkele culturele bezigheid kent om zijn tijd te doden dan het koesteren van vogeltjes-met-vleugels. ‘Fifi’ - een naam met een nog wel zeer duidelijke bijbedoeling! - de fijnste onder het vogelengezelschap, reageerde zelfs op marsbevelen en... op de ‘Brabançonne’Ga naar voetnoot(60) - zij kiest op zeker ogenblik de vrijheid. Zoeken en navragen in de buurt baten niet, tot Fifi ontdekt wordt bij een moedwillige ‘rustre flamand’. Voor het gerecht blijft ‘la juris-prudence’ ‘muette’. Geen vonnis brengt de Pasicrisie als toetssteen aan. De griffier redde de situatie, zodat de liefde beloond kon worden. Als voorzitter van vinken-maatschappijen, van een merelsociëteit en brief- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wisselend lid van verschillende duivenakademies - (de Vlaamse Academie bestond gelukkig nog niet; noot van de auteur) - loodst de bedreven griffier het voorwerp van bewaring in de oude kapiteinskooi; de vogel slaat van blijdschap met de vleugels ‘et remplit la salle de ses “piet piet” retentissants’. Iedereen is opgetogen door de griffiersingreep, waardig om naast het oordeel van Salomon en Aesopus in de gerechtsannalen geciteerd te worden. ‘Mon siècle’ mag - zo besluit olijke Tony - er over nadenken: ‘l'oiseau qui connaît sa cage’. Is het wel een ‘exempel’ zonder zin, zo is onze vraag? Het was misschien een dubbelzinnig, ook kwetsend verhaal? Was er ook niet voor Tony het ‘Zwitserse meisje Brigitta’ dat, zij het op het nippertje, niet door klinkend goud, Amerikaanse dollars in casu, te bewegen was, het nest te verlaten? Tenzij wij zo ver zouden moeten gaan in de geschiedenis een transpositie te zien van een familie-incident, dat zich voor vele jaren had afgespeeld: een Liers kind dat, vóor een halve eeuw te Antwerpen, bezweken was voor een koene vaandeldrager-‘Coquereau’-Bergmann, in Nederlandse dienst, avontuur dat ons in hoofdstuk H voor een literair dilemma gaat plaatsen. De verhalen van Tony steunen immers steeds op reële aanleidingen? Ging X. de Reul, gedreven door eigen familiale beklemming, de wereld in om in een romantische bevlieging op te komen voor de absolute vrijheid der volken: het tijdsklimaat kon psychologisch voor hem niet beter meevallen. Er is anderzijds de geschiedenis van Tony die Lessing als het ware achterna, Welfen en Ghibelijnen, in povere menselijke stervelingen, tot verzoening wil brengen. Zijn tijd is de periode van de Pruisische oorlogen tegen Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk; daar waar De Reul zich op de Oostenrijks-Italiaanse grensgebieden bewoog. De vrijheid, zo is Tony's oordeel, zal mensen, landen en volken verenigen, maar het uit Amerika overgewaaide vrijheidsprincipe moet met overleg een zaak van verhoudingen worden, waarin de menselijke tekorten, helaas, lelijk de hand kunnen hebben. De Bergmann- en De Reul-temperamenten tegen een quasi gelijke historische voedingsbodem afgewogen, blijken hier wel enigszins uit mekaar te liggen: Tony's relativisme veert gemakkelijker; Xavier kan tot absolutisme geneigd blijken. In de fabel van ‘zijn’ griffier ‘Salomon’ voert Tony regelmatig, en meer en meer, de relativiteit der waarden als oordeelselement zijn ‘spel der waarheden’ in. Elk absolutisme lijkt hem vreemd te zijn. Hem werd niet gegeven verder te tonen hoe hij zich verhouden zou in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het maatschappelijk leven, in de gevoels- en standenconflicten die de volgende decenniën zeer scherp zouden tekenen, ook wat de nationale tegenstellingen betreft: België, Vlaanderen tegenover Germanië of parallelismen. Xavier de Reul daarentegen, wij voerden het aan, hij moest zich gewonnen geven voor het heil van zijn twee kinderen en ‘rangeerde’ zich zonder schrammen in het Belgisch bestel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. ‘Bertha Hovill’: geen waandenkbeeld; een dwangneurose.Het is hier de plaats om stil te staan bij de familie Hovill, die doorheen de zo evenwichtig geconstrueerde ‘Ernest Staas’Ga naar voetnoot(61) een negental keren van zich laat horen en die door licenciaat Baert in haar geheel naar het rijk der schimmen wordt verwezen, of beter volkomen als fantasie-inbreng van de auteur Tony wordt af gedaan, haast met ‘Bertha’ incluis. Ik meen dat wij de toch reëel voorgestelde materie wel met enige voorzichtigheid moeten benaderen, niet omdat Tony wat implicaties van het sexleven durft aanraken - o! zo ‘properkens’ - en de sexuologen van deze tijd kijk geeft op het zeer natuurlijke, zo ellendig als infaam onderdrukte vrijerijgeplaag van opgroeiende gefrustreerde kinderen, neen, daarover gaat het niet, wel om het grote voor mij reëel gebleven verdriet dat Tony geleden heeft, ‘een wonde’ zo bekent hij, ‘die de tijd niet helen kan’. ‘Nog steeds zweeft mij uw lieftallig beeld voor ogen [lieve Bertha] en nog heden [jaren 70] na zovele jaren [± 1842/43-1850] kan ik geen klein meisje met lange lokken, brede ronde hoedGa naar voetnoot(62), zwarte ogen en lachend gelaatGa naar voetnoot(63) ontmoeten, zonder mijn hart ontroerd te gevoelen bij het aandenken van al wat ik verloren heb’. Louter uit de duim gezogen deze passus in dit soort Goetheaanse ‘Wahrheit und Dichtung’? Het blijft moeilijk om aanvaarden wetend dat alle auteurs het er over eens zijn, dat de jeugdervaring de schitterendste, de reëelste improvisatiebron is van de mens: het is meer geworden dan een axioma. Het volstrekt simultaan gebeuren van ‘diploma-uitreiking’ na de politiek bewogen incidentrijke studententijd en de afvaart naar Indië van Mama Hovill en haar ondertussen volwassen dochter Bertha (zie blz. 157), die voorheen samen nooit nalieten, na elk exa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men de succesrijke student te komen gelukwensen, deze filmische omstandigheid kàn een regisseursinval van de bedreven romancier zijn, die graag met aanvaardbare contrasten werkt. Maar volgt op de brutale ontgoocheling (Bertha blijkt vertrokken te zijn) niet onmiddellijk, zonder overgave, het ontnuchterend contact met Van Bottel, die het ‘meesterschap in de rechten’ zo maar reduceert tot wat ‘advokaterij’? De pijnlijke scène van de thuiskomst van Ernest, benadrukt door het psychologisch zeer aanvaardbaar plotselinge vertrek van Mrs. Hovill (zij waardeerde Ernest als zich vervolmakend ‘gentlemen’), en van haar dochter, zonder ook maar even op ‘de laureaat’ te wachten, mag als effect óf op rekening van Tante geschreven worden, óf op rekening van Mrs. Hovill-zelf. De dames hebben dat zo geschikt om de breuk in de verhoudingen tussen ‘de kinderen’ - want dat was het tóch! - zo weinig tragisch maar meteen zo definitief en efficient mogelijk te doen zijn, hoe schrijnend ook personage én auteur die blijvend zullen aanvoelen. Er is in Ernest Staas zelfs geen sprake meer van enige gevoerde briefwisseling. Het onvermijdelijke was gebeurd: de eens te Antwerpen (of te Mechelen?) geruïneerde vader (met hoge standing; van vreemde (?) nationaliteit) had zijn voornemen met wilskracht tot verwezenlijking kunnen brengen om zich - in Engels? Indië - geheel herop te werken. Hij riep in 1858 (het jaar van Tony's doctoraat)Ga naar voetnoot(64) zijn vrouw en zijn dochter tot zich, nu zich daar eveneens een nieuw familieleven kon ontplooien. In dit soort van families was men immers niet zó erg begaan met inzichten of voornemens van een huwbaar meisje! Allicht was er in Indië een financieel nog betere partij voor te vinden dan in een zo onveilig, onbestendig Europa. Hoe besta ik het nu de uitspraak van een goed speurende licenciaat Baert tóch te willen, te durven omkeren? Eenvoudig omdat ik weet dat nog in de laatste jaren vanuit Indië met geïnteresseerde belangstelling geïnformeerd is naar details over Tony's leven en sterven. Ik zei het, een echo daarvan ligt besloten in de geschreven uitroep: ‘quel drame’, ‘wat een trieste geschiedenis’. Houdt zij verband met een Tony-relict nog levend ver in Azië? Heeft iemand daar ‘de’ of ‘een’ herinnering aan het parmantig vrijertje, aan het Lierse kameraad-studentje niet volkomen kunnen uitwissen? Heeft ‘Bertha’ haar genegenheid artistiek niet kunnen afreageren in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelaten melancholie in een boek, dan heeft zij zich ooit gedrongen gevoeld aan nazaten over deze Europese jeugdliefde te vertellen. In eerste of tweede linie? En de figuren in ‘Ernest Staas’, plus het intervieuw van Mevr. Elisabeth Bergmann-Van Acker toegestaan aan Johan de Maegt? Zij vroeg zich in 1932 (ze was zeer oud) toch wel af of het zin had alles weer op te halen? Stellig zit veel, ook van háar jeugd in ‘Ernest Staas’ opgeborgen. In 1932 zijn haast zestig jaren (en zelfs meer!) over vele gebeurtenissen, van 1858 tot 1874, heengegaan... waarmede zij lijfelijk verbonden is geweest. Bestonden in 1932 nog getuigen? Het is in de letteren niet de eerste maal dat éen figuur als ‘Bertha’ uit verschillende reële componenten zou zijn samengesteld. Denk aan Perks ‘Mathilde’. De laatste bladzijde van ‘Ernest Staas’, zelfs deze verhindert niet - wel integendeel - voor het hele verhaal aan meer dan éen wezen te denken: in de stille vrede van de avond ‘glijdt’ berusting de kamer binnen waar ‘de bundels ter zijde geschoven liggen. ‘Soms schijnt het mij (Tony), dat dan de kamerdeur voorzichtig geopend wordt’; ‘een slanke gestalte rijst aan mijn zijde op... haar gemoed vervalt in zoete mijmering’. ‘Kom Ernest,... wij zijn immers geen kinderen meer!... Wat baat het die lang vervlogen tijden te herdenken! Het werkelijk leven is daar...’ (met het uitgevaren schip naar Indië). Bertha sluit de droom met een kus af en met de mysterieuze woorden: eindig het boek niet zonder te zeggen: ‘dat Bertha niet vergeten had’. Er staat niet: ‘dat Bertha’ - de Bertha uit de kinderjaren - niet vergeten WAS of HEEFT. Zoveel Nederlands kende Bergmann toch wel?
Dr. O. van der Hallen zegde óokGa naar voetnoot(65) dat het laatste hoofdstuk ‘om zoo te zeggen de synthese is van heel het boek. Het is geschreven uit een vol gemoed en wil zijn het eerlijk besluit van iemand die het leven kent in zijn ware gedaante.’ Een even mysterieuze interpretatie voorwaar. Daarom deze vraag: Zou ‘Mrs Hovill’ dan nooit meer aan ‘Tante’ geschreven hebben? Het is haast onvoorstelbaar en zo is het best mogelijk, dat in de missieve(n), bemiddelend, door haar toch nog groeten werden overgemaakt aan Ernest, na de definitieve (niet-gewilde) ‘vlucht’ van Bertha, die in de geest van de lezer oproept het idyllisch afscheid (zie ‘Lieve Bertha’) bij het vertrek van Ernest naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kostschoolGa naar voetnoot(66). Het fatum legt hier zijn knoop. Bij het afsluiten van het handschrift - dicht bij 't eeuwige afscheid - gleed een schijngestalte, die niet vergeten had, niet vergeten HEEFT, want zij zou lang leven. Zal ik besluiten met er op te wijzen, dat Tony in het hoofdstuk (III, iii) van de studie van ‘Meester Adam jeune’ een van zijn meest levendige snapshots heeft nagelaten en zichzelf - na de Bertha-ontgoocheling - heeft uitgetekend als ‘onstuimig, onweerstaanbaar’, wild van hartstocht geworden, bewogen door ‘drift met al haar woest genot, maar ook met al haar nijpende kwellingen’. Nog éen stap - 1873-1874! of Anton Bergmann zit verstrikt in onkuis naturalisme...Ga naar voetnoot(67) zou je zo zeggen. Wat heeft Elisabeth daarover gedachtGa naar voetnoot(68a)? ‘Clara’ (Tony weet zijn nieuwe plots uitbrekende liefde een onkreukbaar fatsoen aan te leggen) zo heet ‘de jongste dochter van Mr. Adams’. Haar beeld vervulde nu ‘al zijn gedachten’ en ‘het is maar om te zeggen dat’ de herinnering aan ‘mijn eerste levensdroom allengs verzwakte’. In werkelijkheid is een nieuwe gestalte inderdaad in Tony's echte leven getreden: Elisabeth. Misschien beantwoordde haar uiterlijk werkelijk aan dat van ‘de jongste dochter van Mr. Adams jeune’, zonder dat daarom het verloop van deze ‘Ernest Staasse’-geschiedenis-zelf waarheid moet inhouden en... was de mooie vrouw, die Tony, zeer snel, in 1858 al, huwde, Elisabeth van Acker, dochter van een ‘geattitreerde’ notaris, werkelijk op zijn paden geleid door notariscontacten, ev. elders dan te Brussel. Ging het in het boek voorgewende geding misschien over een Boomse aangelegenheid? De aangevoerde naam (bij de zaak) van de stad Ronse klinkt toch zo typisch Booms: ‘Spillemaeckers’! En, buiten het feit dat Boom zo dicht bij Lier ligt, is er nog die andere reëele realiteit, dat de Bergmanns de Tuyaertsen van zeer nabij kennen! Werden de huwelijkscontracten van de zusters Tuyaerts (De Reul-Gevers) niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgesteld door de studie Van Acker? Wist Marie Gevers mij niet toe te vertrouwen,Ga naar voetnoot(68b) dat Tony persoonlijk in betrekking is gekomen met de Tuyaerts naar aanleiding van deze contracten? Marie Gevers had die wetenschap toch alweer van haar schoonmoeder. Er staat heel wat fictiefs in ‘Ernest Staas’ te lezen, biechtte Mevr. Bergmann-Van Acker, de negentig voorbij, in 1932 weemoedig tot Johan de Maegt op. Stellig. ‘Waarom de dromen geen dromen laten’, vroeg zij, verontrust, aan de fijne journalist, die de stiltebarrières doorbroken had, ‘'t staat alles zo mooi in het boek’. Ondertussen is ons wel klaar geworden dat Mevr. Bergmann haar toevallige interviewer ietwat beangstigd volgde en hem op een pertinente vraag deed aanvaarden dat Mrs. Hovills dochter, de andere (= eerste) Bertha, nooit meer voor goed uit Indië is teruggekeerd, akkoord! Een nevel is blijven hangen over de werkelijkheid, wat de genesis van ‘Ernest Staas’ slechts boeiender houdt, want waarom ‘verdofte’ Elisabeths blik ‘kort’ toen ze onder het gesprek moest terugdenken aan haar huwelijksdag 18 juni 1858? Enkel om het vroegtijdig overlijden van Tony of ook om de niet-wijkende genegenheid van haar eerste man voor zijn jeugdliefde, die wel iets meer bleek geweest te zijn dan een banale kalverliefde? ‘Ernest Staas’, het ‘frisse’, ‘innige’ ‘meesterwerk’ onzer letteren, blijkt mij een afreactie te zijn voor gekwetste gevoelens ten opzichte van een ‘Unsterbliche geliebte’. Een romantisch, ja, maar nu eens een niet-pathetisch muzikaal ballade-motief, dat oprechte gevoelens voor een tweede Bertha geenszins in de weg staat. Tony is een normale man! Is mevrouw zelf niet hertrouwd? Zij het in 1885? Denken wij niet even terug aan het ‘Rolandseck’-incidentje?
In 1954 bracht ‘'t Land van Ryen’ in zijn vierde jaargang een opmerkelijke psychologische analyse van Ernest Staas door licenciaat Louis van Leemput, literair-critisch het overwegen waard, want de auteur beperkt zich niet tot het slingeren van wat wierook tachtig jaar na Tony's overlijden. Psychologisch gezien wrijft de ‘pedagoog’ Bergmann oppervlakkigheid aan, en, zeer juist opgemerkt: onze Lierse auteur zal het op het Europese plan niet halen b.v. bij een door de commentator niet genoemde Peter Jens Jacobsen met diens ‘Niels Lyhne’ (1880) uit heel wat diepere, onderbewuste gevoelslagen opgeborreld dan bij ‘Ernest Staas’. Nu loopt echter wel veel verkeerd, wanneer wij Vlamingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze ‘oude’ letteren beoordelen vanuit onze ondertussen - óok historisch - verdiepte ervaring, maar het is goed dat Van Leemput ons in de bouw van ‘Ernest Staas’ op de vrij vele ‘remmen’ wijst, die blijkbaar op de auteur gewogen hebben onder het structureren van zijn werk. Stellt sich aber die Frage: ontweek Tony niet bewust de introspectie? Ontvluchtte hij de consequenties van de zelf-analyse niet met opzet (voor zover een man-van-die-dagen er al wist toe te komen!, de gevolgtrekkingen dus, die tot de bevestiging van zijn onweerstaanbare drang naar de eerste Bertha moesten voeren? De auteur heeft zichzelf, naar het mij voorkomt, gered. Hield hij zich niet heel bewust op de ‘burgerlijke’ anecdotenvlakteGa naar voetnoot(69) om conflictsituaties met een voor hem nog geldend heden, hoopvol, te kunnen vermijden? Is in se onlogisch dat ‘Ernest’, die op bedevaart gaat naar Berthaplaatsen, ‘plots smoorlijk verliefd wordt op Clara’ of de pseudo-Clara zijnde Elisabeth? Zeggen wij: uiterlijk na twee jaar? Hoe dikwijls komen dergelijke, fatale, achteraf soms onbegrijpelijke buitelingen in het dagelijks leven niet voor? Zijn wij het drama Benoit-Pfötzer vergeten en het tragisch-verlopen, maar hals-over-kop huwelijk van Pierre L.L. met zijn vrouw Wantzel? Een paar jaar later dan de verbintenis van Tony. Trouwens Tony wàs geheel vrij. Zijn jeugdliefde was ‘gedwongen’ heengegaan. Een, naar gezegd werd, beeldschone vrouw kon plots in de plaats treden. In Tony's geval lag de redding gelukkig, in een bezonken sublimering. Ik krijg het gevoel, dat ook Van Leemput wat aankijkt tegen het in ‘Ernest Staas’ voorgetoverde slot, zo eêl, maar dat Tony, als auteur, er tóch in slaagde alle elkaar zich opvolgende generaties te betoveren en het werk zonder achterdocht te doen aanvaarden, als een enige meesterworp: op de grens tussen de laat-romantiek en het realisme, voorpost van het naturalismeGa naar voetnoot(70). Het verwondert mij evenwel niet, dat analyst Van Leemput de compositorische onmacht van Tony bij het slot constateert, waar Ernest ‘er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet in slaagt de geliefde te bereiken’ en ‘vlucht’ in de zo bekende formule over ‘Bertha die niet vergat’. Staan wij in werkelijkheid niet voor een geheel andere, weer niet uitgedrukte of beter niet uitgewerkte ‘faze’ van het echte levensverhaal, dat... zijn slot ook werkelijk niet kreeg? Géen happy end! En daarom kan het onvoorzichtig geweest zijn in dat levensverhaal van Anton Bergmann het hele geval ‘Hovill’ gewoon als artificieel ingevoerd voor te stellen, zoals Eddy Baert dat, met de beste bedoelingen gedaan heeft, want al zeker moet rekening gehouden worden met het reële, brutale feit, dat op de Engelse, Duitse, en Nederlandse financiële markten in de jaren 1844-1847 enorme krachs zijn voorgekomen, fortuinen zijn ingestort ten gevolge van zware speculaties, die te maken hadden met de handel in levensmiddelen tijdens de jaren van hongersnood; ook de handel in tabak had het speculatief zwaar te verduren. Precies in de jaren als ‘Bertha’ en haar moeder hun toevlucht zochten te Lier. Er heerste een echte paniek te AntwerpenGa naar voetnoot(71). Wij kunnen er b.v. ‘Ernest Staas’ op nalezen om te vernemen dat vader ‘Hovill’ uitgevaren was om opnieuw een positie in de wereld te veroveren; waarin hij slaagde. Wanneer? Dat kunnen wij misschien meteen ervaren, gewoon door bepaalde ‘roman’-gegevens een ietsje te verplaatsen. Vermoedelijk heeft de pijnlijke scène tussen Tante, Ernest en Van Bottel zich in werkelijkheid niet afgespeeld, toen ‘Meester Staas’ thuiskwam met zijn bul: april 1858, maar wel ter gelegenheid van de kandidaatsexamens van Tony: april (of september) 1856 (zie blz. 13, het loont psychologisch de moeite). De romancier zou dan enkel de vrijheid genomen hebben de dramatische ontnuchtering te versterken door Bertha's vertrek te laten samenvallen met de verovering van zijn maatschappelijke status. De postdatering werkt dan, als contrast, uitstekend op het romantische verhaal in. Het is een vrijheid die elke auteur zich mag permitteren; zij stempelt hem daardoor niet tot ‘leugenaar’. Wij dienen het curriculum vitae van Tony dan zo te interpreteren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van oktober 1853 tot april (kandidaatsexamen rechten) of september 1856 (kandidatuur notaris) is Anton Bergmann Gents student. In het najaar 1856, in 1857 en een gedeelte van 1858 (tot april: meesterschap in de rechten) verblijft hij te Brussel aan de Université Libre de Bruxelles. Het sentimentele verloop der dingen kan dan worden: ontnuchtering door Bertha's niet aangekondigd vertrek in april of september 1856; twee jaren verlopen vooraleer Anton promoveert en onmiddellijk daarop trouwt met Elisa van Acker (8 juni 1858): een toch wel zeer normale ontwikkeling van feiten, vermits Bertha ver uit het gezichtsveld wás verdwenen! Een Meester in de Rechten moet zich toch een situatie maken! Zeker toen! Tussen examen en huwelijk liggen twee maanden. Mevr. Bergmann-Van Acker bleef dan evenmin veel onder de waarheid, toen ze op Johan de Maegts vraag antwoordde, dat zij verloofd was met Tony nog tijdens zijn studententijd (1856-57)! Zij had het dan niet over de Gentse, wel over de Brusselse periode. Een kleine nuance na zoveel jaren: na drie kwart eeuw. Verkrijgen wij aldus klaarder inzicht in de levensomstandigheden en mogelijkheden en kunnen de gebeurtenissen in de economische en financiële wereld zich aldus parallel hebben ontwikkeld, daar mag dan aangevoerd worden, dat de auteur handig gebruik heeft gemaakt van deze voor hem ‘gunstige’ toestand. Is het niet meer dan... ‘métier’-werk? Goed, maar de coïncidentie (kandidaatsexamen-afvaart Bertha) verstevigt anderzijds de stelling dat ‘Ernest Staas’ op stevige pijlers rust: op de realiteit. Het onderzoek is momenteel nog gaande of onder de met name achterhaalbare slachtoffers van de bankinstellingen: ‘Banque d'Anvers’ of ‘Banque commerciale’ of ‘Banque de l'Industrie’ of tabakspeculaties te Antwerpen figuren schuil gaan die enigszins steun geven om het ‘Bertha’-paneel te helpen stofferen. Loont dàt alles nu de moeite, kan óok opgeworpen worden. Het antwoord schuilt in de vraag of alleen in vreemde literaturen mag gezocht worden (en met welke inspanning!) naar de identificatie van personages? Het gaat er mij enkel om ‘waarheid’ en ‘fantasie’ ‘Wahrheit und Dichtung’ in een erkend kunstwerk uit elkaar te houden om te weten wat precies kan overblijven en ons beroeren door zijn oprechte, eerlijke inslag. Niemands gevoelens worden te kort gedaan wanneer we aan de weet komen ‘wie wie in deze is’, noch wordt in iemands belangen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getreden in verband met zaken die meer dan een eeuw oud zijn. Waarom zouden wij bij het afsluiten van Tony's wedervaren niet denken aan Joseph Viktor von Scheffels ‘Trompeter von Säckingen’, waarin de berustende verzen voorkomen: Behüt dich Gott! es wär zu schön gewesen
Behüt dich Gott! es hatt nicht sollen sein.
Dan krijgt Ernests ‘droom’ ook pas reële gestalte. Ik meen dat over een en ander mag nagedacht worden om te komen tot een veronderstelling, niets meer dan dat, maar verhelderend van effect, omdat ik verre stemmen blijf vernemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Intermezzo II: Henri Conscience: ‘Souvenirs de jeunesse’ (1872)Wij houden op het ogenblik de levensdraden in handen van verschillende figuren, zonder meer te weten dan wat literaire parallellen opleveren. Kijken wij iets beter toe: bezint De Reul zich op het hoofdthema van zijn autobiografische roman ‘La Gingelira’ - zijn leven uit de jaren '50 -, rond de tijd dat Octave Pirmez ‘Les jours de la solitude’ gaat publiceren, dan laboreert Tony Bergmann aan ‘Ernest Staas’. Reeds twee decenniën werkte deze ‘Mémoires’-stof in onze auteur om hem naar het culminatiepunt te voeren dat wij kennen: ‘Een laatste droom’ (het vijfde deel ‘schetsen’ en beelden’), het laatste stuk, waarop ook wij ‘Ernest Staas’ dichtlegden. Om na te denken. Want, een belangrijk literair raakpunt in verband met de Vlaamse letteren dient nog opgehaald te worden. De gevoelige plaat die Tony's ziel blijkt geweest te zijn moeten wij toetsen aan de literaire gestalte van Conscience, lang geen generatiegenoot, maar door de tijd heen zo productief. Conscience's ‘Geschiedenis mijner jeugd’, geschreven in 1855, werd slechts gepubliceerd in 1888, lang na Tony's dood. Nochtans geraakte een groot gedeelte van Conscience's niet altijd betrouwbaar levensverhaal reeds in 1872 in Franse versie bekend!Ga naar voetnoot(72). Wij vergeten dat al te dikwijls. Werkte deze Franse stellig ook in België doordringende publicatie soms doorslaggevend op Bergmann in om zijn kie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mende ‘Ernest Staas’ dan toch maar zo snel mogelijk af te werken, persklaar te krijgen, als proza-proefwerk van de sinds ettelijke jaren, zeer zeker sedert het cruciale 1870, volgroeide jonge generatie? Wij denken b.v. aan de zeer verstandige Max Rooses, als incarnatie van de nieuwe, realistische, nuchtere ervaringsstijl. Mogen ‘de boeken’ in verband met de gestalte, waarin Tony ons verschenen en ons vooral bijgebleven is, thans worden dichtgedaan? Misschien wel, was op de rand van de tafel nog geen familiedossier blijven liggen, dat ons bij nader onderzoek opnieuw voert naar de kern van Tony's authentieke begaafdheidscriterium: de Bergmannse afstamming: oerbron van Tony's schrijftalentGa naar voetnoot(73). Tony, in deze jaren, voelde zich sterk rijpen. De beste en ook frisse reisnovellen (Zwitserland-Italië) met hun contrapuntistische, geleide, harmonisch verrassende pointes zijn opgevat als een soort beschrijvende programmamuziek met goed te onderscheiden themata, die ook in De Reuls werk te herkennen zijn, maar dan als geschreven voor zwaarder orkest voor zwaarder orkest doorklinken. De voor de tijd soepele schrifturen gaan onmiddellijk aan Tony's dood vooraf. Zij beklemtonen zeer sterk zijn personalistisch aanvoelen van de vreemde buitenwereld; zij beschouwen de maatschappij onder bourgeois society-flitsen als verre van het ideaal verwijderd. Schijn en zelfs vulgair georganiseerd bedrog (‘Marietta la Bella’) behoren bij het toeristisch spektakel dat, onder artificiële lichten, mensen ‘sur la place’, San Marco, samenjaagt; wat de eenling, Tony, die tot de kern van elke zaak wil doordringen, gaat ondervinden, ook al zal hij gaan bekennen - als auteur - gebiologeerd te zijn geworden door een ongemeen boeiende verschijning, betrokken bij ‘de leugen’, weerglans van de leugen, waarmede hij, in de beperking van zijn stadje, weet voortdurend geconfronteerd te zijn. Tony was geen optimist. Enkel de natuur ginder ver, op reis (en hier), brengt solaas voor zijne ‘onbestemdheid’. Berusting. Was Tony ooit volkomen gelukkig? Wie zal dàt nog ooit achterhalen. Blijft enkel het feit dat hij zich in geschrift heeft wensen te betuigen door duurzaam werk: rijpe ‘novellen’ in vreemde omgeving en fragmenten-afreacties thuis. En weer een vraag: wie was zijn reisgezel in Italië? Een neef? Wie? Althans Mevrouw Bergmann-Van Ackere blijkt er niet bij te wezen. Bergmann rekent af met zichzelf. Alleen. Zoals Conscience na de troebele jaren '40, na vlucht van 1851, na de afrekening met zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘vrienden’ - ik breng er elders uitvoerig verslag over uit - alleen staand zichzelf analyseert. Hij, door een verdedigende autobiografie, Bergmann door het schetsen van silhouetten met scherpe aflijning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H16. Madame Marie Joly-Bergmann (1818-1864).En nu iets geheel anders... Op zeer onverwachte wijze komt nog een Bergmann-kind, literair jawel, aankloppen om toegang te krijgen tot dit dossier. Een meisje, dat mij in de fatsoenlijke patriciërswereld van Lier al te veel versmaad lijkt. Minder onder haar eigen naam, dan onder deze van haar - reeds genoemde! - man, Victor Joly (1807-1870) is zij in de letteren aan bod gekomen. Prof. G. Charlier heeft haar in zijn werken, artistiek, gekraakt. Ongetwijfeld met veel recht vanuit esthetisch standpunt, toen men niet te veel last wenste te hebben (voor het midden van de negentiende eeuw!) van de stof, de sociaal ingestelde stof. Hoe heet het kind, dat op ongeveer twintigjarige leeftijd, naïeve novelletjes in het Frans publiceerde en later romans over de bittere, historisch bekend gebleven armoede in de westvlaamse weversgezinnen? Marie Rutgeerts is haar naam, maar naar de geboorteacte is zij de natuurlijke dochter van Tony's oudste oom, Charles, François, Michel Bergmann, die haar bij haar geboorte onmiddellijk, ruiterlijk heeft erkend. Tot een huwelijk kwam het niet. Haar moeder, Maria Barbara Rutgeerts, werd door luitenant Charles François Bergmann tot vrij samenwonen te Antwerpen bewogen even voor 1820 (blz. 168). In ‘Op de kermis’ heeft Tony zo langs zijn neus weg geschreven, dat het huwelijk een ‘sociaal maatschappelijke instelling’ is, kenmerkend voor de kleinburgerlijke wereld. Meer vinden wij niet als karakteristiek of reflex. O. van der Hallen heeft ook ergens onderstreept dat Bergmann in ‘Een schoone partij’ een ‘gereüsseerd huwelijk’ voorbrengt, zonder meer, wat de weg openlaat voor de conclusie dat ook andere koppels dan getrouwde in de wereld ronddwalen. Maar hier in het geval van Marie Bergmann is geen sprake van een ongelukkige vrije verbintenis: Maries vader, militair, erkent geheel de verhouding. Charles F.M. deed als luitenant - geboren in 1796 - dienst in het Nederlandse leger in de vestingstad Antwerpen en woonde er samen (sectie 1/53, ‘Op de Werf’Ga naar voetnoot(74) met de aanstaande moeder. Voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lopig zijn wij het spoor over hem bijster, zowel in de bevolkingsregisters als in de familie. Mocht eerst verondersteld worden, dat de officier naar Bergmannse trant in 1830 ‘zijn’ leger naar het Noorden trouw zou gevolgd zijn, dan bleek later dat hij reeds in 1827 als gesneuveld in Nederlands-Indië werd opgegeven (14.8.1827), evenals zijn broer, maar dan niet meer als erkend officier, ‘want het Rijksarchief te 's Gravenhage beschouwt deze Bergmann reeds als ‘deserteur’ ‘op 19 oktober 1818’Ga naar voetnoot(75) ‘vermist’, vijf maanden na de geboorte van Marie. Zijn loopbaan was hij op 15 januari 1914 ‘bij de Pruissen’ als ‘vrijwilliger’ begonnen, om over het 14de van de infanterie ‘door orde van den minister’ als 2de luitenant terecht te komen bij de 39ste brigade infanterie van de landmilitie, wat hem dichter bij huis bracht. Dat moeder Van Zinnicq ten beste voor hem gesproken heeft, wordt administratief verondersteld. Voor ons kan Charles Franciscus, oudste zoon van de wel bekende en gevierde grootvader Bergmann, hier uitgeschakeld worden, maar Marie Bergmann blijft ons zeer nabij. Waarom in de Franse literaire bronnen voor Marie Anne Catherine Bergmann, de dochter, al maar door 1820 vermeld wordt als geboortedatum (toch wel zeer precies 11 mei 1818: geboorteregister, Antwerpen, nr. 752)Ga naar voetnoot(76) is vooralsnog niet na te gaanGa naar voetnoot(77). Waarom haar jonger dan ze was aandienen! Het speuren naar de afkomst van haar moeder Maria Barberina Antonia Rutgeerts (dochter van een Charles Rutgeerts) kan alweer een hoofdstuk apart gaan uitmaken, omdat deze de dochter was van een Maria Philipina Josepha de Linée (gehuwd op zeventienjarige leeftijd), behorend tot de Antwerpse notarisfamilie zo nauw betrokken bij de eerste contacten van Jan Frans Willems met Antwerpen, wat doet veronderstellen dat de Rutgeertsen op hun beurt niet zo ver uit het Lierse Bergmann-vizier lagen, om mettertijd zo gemakkelijk vergeten te kunnen worden. Anderzijds weten wij door de Lierse boeken die stadsarchivaris Lens voor ons heeft opengelegd, dat de voornamen van Marie Bergmanns | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeder in direct verband staan met de voornmen van de drie echtgenoten van de te Lier bekend gebleven geneesheer Charles Rutgeerts (zoon van Jean Charles). Geen Blauwbaardhistorie ditmaal, maar het resultaat van drie met eerbied herdachte echtverbintenissen! De wereld wordt nog weer eens erg gecompliceerd mag het lijken, maar is ze ook niet erg klein?
Waar nu kwam Marie Bergmann (alias Rutgeerts) als negenjarig kind van een in Indië gesneuveld militair ondertussen terecht? Vermoedelijk in het huishouden van de Antwerpse boekhandelaar Joannes Remigius Felicianus van Langendonck, die huwde met Marie Bergmanns moeder, maar dan pas in 1827. Na de geboort van drie kinderen week de familie van Langendonck-Rutgeerts uit (na 1831). Waarheen? De boeken weten het niet. Naar Brussel?Ga naar voetnoot(78)Ga naar voetnoot(79). De huwelijksdatum van M. Barbara Rutgeerts (18.4.1827), evenals de datum van de desertie van Charles Franciscus (1818), doen veronderstellen, dat de militair Bergmann wellicht sedert lang naar de ‘Oost’ moest verdwenen zijn, zodat een negenjarige Marie Bergmann in 1827 regulair een tweede vader kreeg, waarmede zij, even na 1830, uit Antwerpen kan vertrokken zijn, om - wanneer? - in het Brusselse te belanden zeer bepaald in de buurt van de auteur Victor Joly. Onmiddellijk? Of veel later? Er wordt verder naar haar gezocht. En het kan zijn dat ooit wat verrassends uit de bus komt. En dat nog wel langs Victor Joly om. Wordt in het ‘Album van de Luybrechtsgilde’ te Antwerpen (samengesteld door Willem Vertommen, Aarschotenaar) geen geestig prozastukje aangetroffen met Marolliaanse inslag? Verscheen Joly daar ooit? Niet te lang? Na 1830 althans en... hing Marie Bergmann soms ergens rond op de werf?Ga naar voetnoot(80). Zo zou de verbinding te Antwerpen haar beslag krijgen, wat beslist normaal blijkt. Kan moeder Rutgeerts in het spel mee opgetreden zijn? Ergens wordt gezegd dat zij ‘de letteren beoefende’. Waar deze restanten te vinden? Of zit ergens nog een schakel, die verband houdt met deze werelden en die dan open ligt naar Brussel toe, waar een schrandere Marie Bergmann (alias Rut- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geerts, alias Van Langendonck) contact met een begrijpende Joly kon opnemen? Maar goed: geheel bij toeval viel mij onlangs (1974) in ‘Le matin’ van zondag 23 juni 1912 - zó laat - een lang lofartikel op Marie BergmannGa naar voetnoot(81) in handen, opgesteld door het zeer klein-geworden, gebogen, onnoemlijk spichtige, maar schrandere, zeer modieuze rosse vrouwtje ‘Christiane’, zijnde Madame Bernays - het dondert in de Antwerpse criminele annalen bij het horen van deze naam!Ga naar voetnoot(82). Voor het ogenblik zij enkel te onthouden, dat Marie Bergmanns moeder op het gezag van Christiane óok geschreven moet hebben; maar sporen werden nog niet teruggevonden. Dan maar even Victor Joly bekijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Victor Joly resurexit (1807-1870).Het Bergmannse klimaat zit blijkbaar langs vele zijden van letteren vol. En eens in het Joly-klimaat opgenomen zal Marie Bergmann er geen afkeer van krijgen. Victor Joly is de heetgebakerde Belgische revolutionair van Franse afkomstGa naar voetnoot(83), die zijn christelijke (evangelische?) posities niet verloochent, maar als publicist en journalist in de voorste (Belgisch-) romantische rangen staat, eerst om heldenstukken te schrijven (over Artevelde, Breydel à la ShakespeareGa naar voetnoot(84)), dan om de evolutie van de kunst in België van 1848 tot 1857 te behandelen, en nijdig van zich af te slaan wanneer politici het ‘vrijheidsprincipe van '30’ naar hij zegt ‘ontheiligen’, want hij nam de ‘révolution au sérieux’; ten slotte komt hij op tegen dezen die ‘la langue flamande hors la loi’Ga naar voetnoot(85) wensten te stellen, een artikel, précisons!, dat Charles Baudelaire tijdens zijn verblijf te Brussel zowaar zal omlijnen om er zijn houding tegenover de gehate Brusselaars naar te richtenGa naar voetnoot(86). Is het daarom dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joly in een geur van heiligheid staat bij de flaminganten? Verkeert Marie Bergmann ergens in deze omgeving? Anderzijds bleken de Vlaamse heren hem toch wat al te burgerlijk. Daarom houdt b.v. een de Saint-Genois niet van hem. Hoe dan ook, E. de Seyn zal Joly in het ‘Dictionnaire biographique’ (1935) een ‘critique d'art instinctif, un conteur de vif caprice’ met een ‘écriture plastique’ heten die in het kamp van de francofone auteurs hevig streed tegen het gild van de gearriveerde Van Hasselts. Wij leerden dezelfde Joly reeds kennen als de auteur van het toeristische-folkloristische werk ‘avant le folklore’ van de vrijdenkende eruditie, ‘Les Ardennes’Ga naar voetnoot(87), zoals dat kan ingewerkt hebben op Tony Bergmann. De index van persoonsnamen op de beide banden alleen reeds is een aanwijzing voor de graad van belezenheid van polygraaf Joly, de ‘Hugolatre’ zoals G. Charlier hem kenschetst, doordrongen van ‘le bon Nodier’, maar die dan toch ‘Atta Troll’ van Heine kon vertalen en de artistieke criteria, naar zijn kunstzin, voor het genretoneel wist te omschrijven. Prof. G. Charlier, die onmiddellijk moet opgeroepen worden, geeft Joly grif een ‘débordante imagination’ toe en weet dat hij de Franse auteurs die onze streken bezochten van dichtbij heeft gekend (L. Delrieu, Roger de Beauvoir), wat hem na 1830 in de buurt brengt van J.A. de Laet en H. Conscience!Ga naar voetnoot(88). Mag hij veelschrijver heten, dan behoort hij toch zeker niet tot het banale soort. Victor Hilaire (in feite Vincent Louis Joseph) Joly stond een tijd lang heel centraal in de Belgische journalistiek als demokraat ijverend voor een hervorming vn het kiesrecht. ‘Ulenspieghel’ zegt van hem (E. Pittore; 26.4.1857) dat de auteur van ‘Les histoires ténébreuses’ de knappe redacteur is van de ‘Sancho’, ‘journal politique satirique’ (van 1849 af), ‘la Revue la plus spirituelle et la mieux faite du pays’. En de ‘Ulenspieghel’-jongens-zelf waren geen katjes met fluwelen handschoenen of gereed om vijanden te strelen. In een spinrag als dit van Joly voelde een ‘outlaw’ als Marie Bergmann zich dus, in een vooralsnog niet nader te bepalen tijd, veilig. Onder de hoede van een scherp toekijkend elf jaar oudere (geboren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 juni 1807) tijdgenoot wilde zij leven; naast een man in wie kunstcritici als Lucien SolvayGa naar voetnoot(89), en later F. LegrandGa naar voetnoot(90) een baanbreker hebben gezien om ‘nieuwe waarheden’ te doen aanvaarden bij de beoordeling van de verschijnselen op maatschappelijk, politiek en artistiek gebied in een zo jonge staat als België. Is niet typisch, dat deze ‘cultuurfilosoof’, naar de geest van de tijd, beproefde de afstand te doen vatten tussen (zie noot 87) ‘Brussel’ en ‘Leuven’ door tussen beide steden een ruimte te scheppen van vier mijlen, of... vier eeuwen, al naar gelang van welk standpunt de beschouwers willen uitgaan? In de vloed van publicaties er op gericht het ‘Belgische’ vaderland een zo sterk mogelijke en ook zo roemrijk mogelijke culturele basis te waarborgen, zowel naar binnen als naar buiten, verscheen in 1841 het drieledige ‘Panthéon national’: ‘Les Belges illustres’. Al wat, Fransschrijvend, naam verwierf behandelde een of ander figuur, hetzij een kunstenaar, een wetenschapsman, een reiziger. Victor Joly kreeg voor zijn deel in II David Teniers toegewezen, en het tweespan A. ‘Brauwer’ en Craesbeeck; in III, Mercator en Rubruquis (= Willem Rubroec, de laat-middeleeuwse ‘toerist’ in China). Er mag even op gewezen worden, dat de progressief getinte auteur Brouwer in bescherming neemt tegen de levensbeschrijvers, die de schilder zijn losbandig bestaan verwijten. Vergeten zij niet al te ras voert hij aan dat ontucht en orgie als het ware boven zijn wieg huisden. Niemand onder de wijzen heeft rekening gehouden met de gierige uitbuiter van de arme wees, die van elke opvoeding en toezicht verstoken moest blijven. Naar het voorbeeld van het succesboek ‘Les Français peints par euxmêmes’, als geknipt voor een zich critisch opstellende new society om zich met een bepaalde bonhomie een doorsnee-oordeel te vormen over groepen en beroepen, stelde Ph. Lesbroussart (nog een Belge d'expression française, niet a priori anti-Vlaams), een parallel uitgave voor België samen ‘Types et caractères belges’Ga naar voetnoot(91) (1851), geïllustreerd met houtgravures à la mode. A. Baron, de cultuurmanitou dier dagen, leverde het aanhangsel, gewijd aan de explosie van de letteren en profiteerde van de kans om de ontwaking van de ‘dialect-literatuur’, waarmede de Vlaamse bedoeld werd, als een principiële vergissing, hardvochtig te brandmerken. De twintig essays die volgen op de korte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inleiding van Ph. Lesbroussart ademen nochtans een heel andere, een eerbiedige geest ten opzichte van het Vlaamse volkseigen. Victor Joly, ‘grand, fort, bâti comme un hercule, ce condottierre de plume’, zoals de binnengeslopen ‘Hollander’ Louis Hymans hem in 1877 (let wel! even na diens overlijden!) schetsteGa naar voetnoot(92) kreeg daarin vier ‘portretten’ te bewerken. De ongetwijfeld snelle publicist mocht zelfs de rij openen met ‘le baes’, een in de Belgische letteren frequent voorkomend figuur, ook tijdens de ‘Jeune Belgique’-periode. Niemand dacht er aan deze term door enige vertaling om te zetten. Victor Joly beschrijft de ‘estaminet’-interieurs, betreurt het verloren gaan van de spirituele atmosfeer van het ‘café français’ gewis, maar is er op uit de eigenheid van het ‘Vlaamse’ herbergwezen bewaard te zien, met zijn middenstandskliënteel, en merkt, zo langs de neus weg, op hoe verkeerd en achterdochtig het snoepend burgertje de jonge klanten beoordeelt en in elke ‘jeune-France’-adept al onmiddellijk een gevaarlijk Saint-Simonist vermoedt, of erger. Victor Joly heeft dus inderdaad niet ver geleefd van de uitgaande wereld, waarin wij ooit onze ‘Jolikes’ hebben aangetroffen: J.A. de Laet, Conscience, Dubois, Wappers, Leys, etc.Ga naar voetnoot(93). De drie andere Joly-teksten in ‘Types et Caractères’ behandelen ‘les politiques d'estaminet’, ‘la tireuse de cartes’ (= bohemerswereld) en ‘les Marolles et les Marolliens; types bruxellois’: geestige portretten van het ‘ketje’ getrokken, met toevoeging van drie schetsen (sluitstuk van het hele boek), in Brussels koeterwaals-dialect. Daaronder een fabel à la Lafontaine ‘El Sprinkhaut et El Fourmi’, als het ware om de franciserende Baron met zijn betoog voor de publieke vierschaar te dagen. Zodat wij heel dicht genaderd zijn tot de Joly-bijdrage in het Luybrecht-Album van Willem Vertommen. Behoort deze politieke correspondent van baron de Stassart tot de groep Antwerpenaren-literatoren-in-spe, Jean Jacques de Laet (alias Jan Alfried de Laet), Eugène Dubois van vóor 1835? En... wel doorslaand argument, qua bekendheid, heeft H. Conscience Joly's historische feuilletonschetsen niet gecommenta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rieerd, ‘Les vêpres brugeoises’ en ‘La bataille des éperons d'or’Ga naar voetnoot(94) (25.11.1838), nog vóor de publicatie van ‘De Leeuw...’. En nu ad rem: Voor ‘Types et caractères’ heeft Victor Joly stellig een dikke vinger in de compositie-pap gehad: niet enkel opende zijn ‘baes’-opstel het ‘album’ volksfiguren, maar deze ‘ouverture’ werd onmiddellijk gevolgd door ‘La fille de boutique’, silhouette geleverd door ‘Mademoiselle Marie B...’, waarin de toekomstige vrouw van Joly, Marie Bergmann te herkennen is. De winkeldochter, de stille, geruisloze verkoopster, die, gelaten en lankmoedig onder de textielvoorraadGa naar voetnoot(95), de ‘verveling’, zeker van ‘de zondagnamiddagen’ ondergaat en de vrije tijd tracht te doden door lectuur. Marie Bergmann laat hiermee in de tijdsharten lezen: zij blijkt Paul de Kock te kennen als middenstandslectuur en is niet beducht voor George Sand. 1851: Marie Bergmann is dan 33 jaar oud, door de signatuur blijkbaar nog ongehuwd. Wat deed ze na (1831?) haar verblijf te Antwerpen; waar zat ze de laatste twintig jaar? Waar liep ze school? Waar leerde zij Frans? Haar Frans? Dat zij hanteerde zoals de Bergmanns? Had zij nog (of ooit) enig contact met Lier? Met de Rutgeerts-familie? Moeder; grootmoeder? Hoe verzeilde zij bij Victor Joly, te Brussel, de stad die de publicist in haar nog niet te veel gewijzigde eigenheid, met haar onberoerde kernen als de Marollen vergeleek met typisch relevant gebleven steden als Edinburg (was hij daar?) en Parijs. Al pratend laat ook hij, Joly, - het is een cultuurformule - in zijn kaarten kijken. Hem is een auteur als Lazarillo de Tormes bekend, die patroongebuur van Breero, en waarom geeft hij, onverwacht, - naar zijn smaak wellicht terecht - een smeer aan de Antwerpse schilder Nicaise de Keyser, de vriend van Felix Bogaerts? Staat hij dichter bij Leys, die De Beauvoir in Antwerpen heeft rondgeleid? Als francofone publicist kan je Joly wel op vele straathoeken in België op het lijf lopen. Het komt er dan ook op aan te achterhalen wáar die twee: Joly (geboren 1807) en Marie [Bergmann]-Rutgeerts-[Van Langendonck] (1818) elkaar ooit voor het eerst rendez-vous hebben gegeven om elkaar niet meer kwijt te raken. Was het wel te Brussel? Kan het tenslotte niet te Antwerpen zijn geweest? Hoe ging zij beslist tot Frans schrijven over, als dochter van een ‘Nederlands’ - schrijvende moeder en van een luitenant in Nederlandse dienst (broer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Georg Bergmann) en toekomstige tante van Tony; groottante van Marie Gevers? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Marie Bergmann, Tony's tante, francofoon auteur.Wij kennen Marie Joly-Bergmann na haar geboorte en haar vertrek via Antwerpen inderdaad slechts van het ogenblik dat zij in geschrifte naar buiten treedt. De Stadsbibliotheek van Antwerpen bezit niets van deze ‘Sinjoorse’ dan wat in de zoëven opgehaalde bundel van Lesbroussart is aan te wijzen. Bibliothecaris Frans H. Mertens heeft haar werk dus niet nagejaagd tijdens zijn vruchtbaar bibliothecarisschap. Of met opzet burgerlijk onverlet gelaten? En de opvolgers hielden zich eveneens dom, al was het hun opdracht per definitie nog wel de productie van alle Antwerpenaren op te nemen. Maar ook zij wisten van haar bestaan niets af. De Koninklijke Bibliotheek te Brussel kent haar wel, na wat catalografische aarzelingen, zij het echter enkel onder haar mans naam. Zij bezit haar oeuvre - alhoewel niet zo uitgebreid - niet volledig. Het ‘Musée de la littérature’ zet thans zijn zoeklichten uit, nadat in heel Frankrijk geen enkel exemplaar van haar is opgedoken door middel van de centrale leendienst. Om deze vrouw, van aangezicht ook onbekend tot op heden, degelijk gesitueerd te krijgen, hoeven wij opnieuw beroep te doen op de eruditie van Gustave Charlier, die in ‘Le mouvement romantique en Belgique’ (twee lijvige en compacte volumes gepubliceerd tussen 1948 en 1958), na de analyse van het naar realisme zwemende literaire werk van Charles Poplimont (b.v. ‘Les grisettes gantoises’, 2 volumes, 1845), Marie Bergmann, als zonder enige literaire betekenis, doodverft. Na vermelding van J.B. Coomans, die een betere stijl hanteert en gevoeliger van opmerking is, belandt hij bij haar (wel tekenend zonder meisjesnaam!) voor ‘sa série de simples récits destinés surtout à un public d'adolescents’. Jeugdvoer dus en allerminst gewaardeerd! Doen vertellingen uit ‘Histoire de Madelon’ (1844) zich voor als ‘volksverhalen’ (wij denken aan de Gentenaar Pieter Geiregat), andere dienen zich nochtans aan als taferelen (‘des scènes’) van het ‘reële leven’. Maar, ‘ils n'en seront guère qu'un décalque affaibli et affadi’ zegt Charlier. Inderdaad wat verstond de literatuur tóen onder het ‘ware’, het ‘reële’ leven, overal? Deze veroordeling wordt nog versterkt door Charliers besluit, dat de vertellingen: ‘sont le plus souvent’ ‘d'une insignifiance qui vise à l'émotion’. Opzettelijkheid dus? Sensatie-stof? Voor ‘Blondine’ - vier jaar jonger - heeft de historicus geen waarderender woorden over. En dat is fout, maar Marie Bergmann trof het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet beter bij vroegere beoordelaars. Haesaerts b.v. zal in 1874Ga naar voetnoot(96) reeds bij Emile Leclercq, Emile Greyson en Caroline Gravière een sociale tendens erkennen, terwijl het werk van Marie Bergmann (op zaterdag 15 oktober 1864 overleden) dan al vergeten blijkt. De ‘Echo du Parlement belge’Ga naar voetnoot(97) erkende haar bij haar uitvaart nochtans als een ‘gracieuse artiste’; van haar werk was nog in 1857 immers een herdruk verschenenGa naar voetnoot(98)? De mis in St.-Bonifacius te Elsene was bijgewoond geworden door een buitengewoon talrijke menigte. Heel de pers was aanwezig geweest met notabelen, magistraten, literatoren en kunstenaars. En zie ‘Christiane’, de journaliste van het mondaine, high society Antwerpen, vrijzinnige feministe, zij had in 1912 de ‘gracieuse’ auteur, zo bij toeval in haar herinnering opgedoken, helemaal niet vergeten! Zij noemt haar ‘très sensible’, ‘éprise d'un romantisme rêveur particulier à notre climat toujours un peu brumeux’. ‘Marie Joly était de celles pour qui le travail devient une sorte de confidentGa naar voetnoot(100). Son style est sobre, trop sobre peut-être, car elle néglige parfois ce qu'il faudrait pour faire partager au lecteur le sentiment qui l'anime’. Na wat niet revelerend proefwerk, zegt Christiane, publiceerde Marie Bergmann slag op slag drie romans die de aandacht prikkelden. Van ‘Blondine’, ‘Liane’ en ‘La ferme des pomiers’ was het laatste een ‘exquise et mélancolique idylle évoluant dans le cadre de Saventhem, commune brabançonne où sejourna Van Dyck’. Alles was geschreven, zo betoogt Christiane, onder de impuls van Conscience, - zijn eeuwfeest werd precies gevierd in 1912! -, want - en dát wist Christiane dus - ‘cette anversoise, transplantée dans un milieu littéraire essentiellement français, redevient par moment flamande’. Mad. Bernays citeert heel in het bijzonder het ‘Mathias’-ver-Ga naar voetnoot(99) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haal uit de allerjongste productieGa naar voetnoot(101): de geschiedenis van de genegenheid van een jonge ‘vedelaar’ voor een jonge weduwe! Ondanks de plagerijen en de met de folklore verband houdende bezweringenGa naar voetnoot(102) van de schoonmoeder, huwt de kunstenaar tóch zijn meisje, net als ging het om de beminnelijke originaliteit die verscholen zit in de verhalen van Conscience. Kan die stof ontleend zijn aan werkelijke verhoudingen, de folkloreinslag kreeg Marie Bergmann (la flamande) stellig toegevoerd van haar man, met wie zij meewerkte. Beiden ‘reposent depuis bien des années déjà, au cimetière d'Ixelles’ - zo beëindigt Christiane haar late nécrologie -, ‘à l'ombre des ifs et des cyprèsGa naar voetnoot(103) sous la pierre que nul plus ne fleurit’. Tussen het overlijden van Marie Bergmann (1864) en de herdenking door Christiane (1912), is het plicht ook het eerlijk getuigenis in te lassen van éen van de door de ‘Jeune Belgique’ vermaledijde literatoren der middenmoot: Charles Potvin, de historicus die in 1882 in de vierde band van ‘Cinquante ans de liberté’ aan de Bergmann-spruit-van-de-generatie-vóor-Tony niet voorbijgaatGa naar voetnoot(104). Potvin, zeer nauwgezet, brengt Marie Bergmanns werk onder de ‘zedenromans’ onder, comparatistisch in de onmiddellijke nabijheid van Conscience en A. Snieders. Hij onderlijnt, ten minste, wat een toch wel degelijk geoutilleerd literatuurhistoricus als G. Charlier na hem ten onrechte naliet op te halen: de beklemtoning in Marie Bergmanns werk van de sociale nood, logische brug naar elk realisme. Potvin zegt dat hij ‘tout d'abord’ in de Franse letteren aantreft ‘avec une finesse de main de femme, des sujets plus hardiment cherchés dans la vie sociale, tout en conservant un ton de religiosité factice’. Lopen invloeden van de Lamennais (zoals bij Conscience!) en G. Sand hier soms samen? Potvin - en dàt is een zeer gelukkig accent! - verklaart, dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Blondine’ de textielkrisis van de jaren '40 als motief zeer terecht en juist werd aangebrachtGa naar voetnoot(105). Het gaat over de barre tijden, die er een debuterende August Snieders in 1847 toe gebracht heeft zijn ‘Weezang aan te heffen over de maagd van Vlaanderen, die haar doodsluier weeft’. Precies in het revolutiejaar 1848 is bij Eug. Landoy te Brussel het verhaal van Marie Bergmann verschenen. Heel de achtergrond van het tendensverhaal van burgerzoon Karel (student te Leuven) en Blondine, het bij Brugge verblijvende berooide dorpskind, wordt in functie gesteld van de ellende van Blondine, omdat haar zieke vader zijn enige weefstoel heeft moeten verkopen. Geheel de enscenering vormt een schrille aanklacht tegen het verpauperde Vlaanderen met kinderenGa naar voetnoot(106) die brood stelen en daarvoor door een eer enigmatieke moeder niet gestraft zullen worden (zij komt in haar ware, psychologische gestalte slechts tegen het einde van het werk op de proppen ter wille van haar karaktersterkte); ook de incidenten rondom de mislukte aardappeloogst komen aan de orde. Uitwijken naar Guatemala, het land dat door België gekoloniseerd zou worden, lijkt de enige oplossing in te houden, want ‘la misère et la faim sont de terribles maladies’. Aan de hand van een aantal intriges beheerst door het tegenspel van de burgerlijke familie van Blondines vriendje Karel ‘rukt’ de auteur ‘het masker’ van de meedogenloze zeer op fatsoen en op haar bezitspositie gestelde maatschapij ‘af’. Tijdens een ondervraging van haar tienjarig broertje - die een raap stal en tot bangelijke kelderopsluiting werd veroordeeld - Blondine is zijn verdediger - ontsnappen haar de terdege gevaarlijke woorden: ‘of er dan geen rechtvaardigheid meer bestaat’, waarop de burgemeester, a prioristisch en behoudsgezind, repliceert: ‘Ah, vous vous révoltez contre la justice’. Een priester die begrip toont voor de situatie, predikt het belijden van geduld. Scène die weer wordt omgekeerd door het voorbrengen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een haveloze man, wiens kinderen éen voor éen gestorven zijn! Waartoe kan geduld dienen? Blijf de kinderen maar voorhouden, dat zij zich moeten schikken en zonder deken gaan slapen na een dag van ‘honger en ellende’Ga naar voetnoot(107a). De sociale verwikkelingen zijn uit de tekst niet los te weken, wat de opzet van de gevoelige auteur verraadt. Marie Joly Bergmann voert ze in haar roman wel als ‘deus ex machina’ in, om telkens op een mistoestand te kunnen uitkomen voor een streek gekenmerkt door het zwaarste analfabetismeGa naar voetnoot(107b). Er zit orde in de ‘opzettelijke’ structuur, hoe gewild romantisch de stof ook zij, terwijl de vrouw auteur zich niet schroomt als contrast een gekscherende, kittige ‘brunette’ in de geschiedenis binnen te loodsen. Zij zal het bestaan op een fuif de kandidaten-minnaars voor de mal te houden. Zij is er toe voorbestemd de tegenpool voor ‘Blondine’-der-deugd te vormen. Blondine van haar kant moet er in slagen haar moeder Madeleine met het leven te verzoenen, terwijl - en dat is de rol van het noodlot - niet de theoreticus-wereldvernieuwer Karel (een modern christendemocraat) Blondine ten huwelijk zal vragen, maar de mooie jongen Jean-Baptiste, wiens zuster óok op Karel verliefd is! Het boek wordt iets over de helft onwezenlijk wanneer Karel, plots binnenvallend in het gezelschap van de dramatis personae, meedeelt dat hij, de theoreticus, niet verder zal studeren. Al arbeidend wenst hij zich actief in te zetten om zijn hoge ideeën vorm te doen aannemen. Werpt de laat-20ste eeuw-maatschappij met haar spontane opstandelingen hier geen schaduwen vooruit, in 1850? Wij mogen ook niet verbaasd opkijken. Wist kollega André Demedts niet eens heel toevallig mee te delen, dat te Tielt, in het midden van de XIXde eeuw, een groepje jonge ‘communisten’ werkzaam was, idealisten-der-armoede, waarvan gezegd werd, dat zij geleid werden vanuit ‘de loge’ en door ‘uiterst linksen’? Kleine, mettertijd opgelost geraakte cellen. Er kan dan wel gezocht worden naar Bergmanns echte inspiratiebron te Brugge, stad der Sabbese ‘Jacobijnen’. Blondine, om terug tot haar te komen, hoeft, door de ingreep van de held, niet meer uit werken te gaan, Karel zal voor haar instaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de verlossende boodschap - en een verraderlijk Blindemannetje spelen! - raakt alles, ook sentimenteel in een ontstellende knoop, zo erg, dat Blondines moeder, Madeleine-de-kwijnende, eindelijk het roer beslist in handen kan nemen. De jeugd kan het niet meer. Moeder-Madeleine bezweert de tot op heden bij Karel steeds intrigerende Elisabeth haar bij te staan om Karel te winnen voor de heldhaftige Blondine, die zich bereid getoond had zich door een huwelijk voor het familiewelzijn op te offeren... Moeder Madeleine heeft daartoe de kracht; zij spiegelt zich immers aan haar eigen leven; zij volgde de man van haar keuze in weerwil van de kans op een rijk huwelijk. Dat hoorde zo in een romantische roman met bladzijden genoeg om vele kluwens te ontwarren. ‘Blondine’ besluit op de bekentenis van de intrigerende Elisabeth (die toch nooit een moreel bindend jawoord van Karel kreeg!) dat Karel - die de Bijbel trouw blijft van 't begin tot het einde - haar té geleerd is, waarop een tirade van Blondine kan volgen: zij komt op voor een ‘nieuwe wereld’, ‘waarin iedereen recht op leven zal hebben...’ (Wij horen in de verte Proudhon- en Saint-Simon-stemmen galmen). Blijeindend, als vele Conscience-romans, is de roman van Marie Bergmann nu echter niet. Niemand bereikt immers het beoogde doel in zijn leven? Blondine sterft; zij zal niemand toebehoren. Leidraad voor de naïeve tekst blijft Karels theorie betreffende de realisatie - ‘tot nut van het algemeen’ - (!) van het beleid van de gemeenschappelijke eigendom. Midden in de wirwar van sentimentele touwtrekkerijen had Karel zijn (= Joly's?) plannen al aan een priester uiteengezet om de barre Vlaamse grond vruchtbaar te maken en o.a. een flinke ontbossingsmethode tot uitvoering te brengenGa naar voetnoot(108). Ik tekende wel een twintigtal passages in ‘Blondine’ aan, waarin Marie Bergmann sociaal stelling neemt en laat doorschemeren, dat in haar omgeving theoretisch gedebatteerd werd over maatschappelijke verhoudingen, over een wereld van rampen en armoede, die nodig veranderen móest. In 1848 werd te Brussel het in 1847 opgestelde ‘Kommunistisch Manifest’ uitgegeven, terwijl het Vlaamse werk van Napoleon de Keyser over het ‘Natuerregt’Ga naar voetnoot(109) (1844) - al verdiept onze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wereld van heden zich niet meer in zijn stellingen - tóch wel bepaalde elementen in de politiek, en van de intelligentsia avant la lettre bereikt kan hebben. Misschien mag tot staving van dit betoog het opstel van A. Vermeersch over ‘De pers en het pauperisme in Vlaanderen’, 1845-1848,Ga naar voetnoot(110) er nog eens op nagelezen worden, zo ook het artikel van R. van Eenoo over ‘Economische crisis en Vlaamse Beweging; reacties in de Brugse pers (septembre '30-februari '48)Ga naar voetnoot(111). Anderzijds, al beschikte Marie Bergmann niet over een verteltrant gelijk aan die van Conscience om een simpel verhaal als verhaal - en hoe ingewikkeld werd ‘Blondine’ niet! - onderhoudend naar zijn einde te voeren, zeker is dat zij, er blijk wilde van geven naar de politiek-evolutionistische zijde over te hellen, bij aldien zij, zomin als haar drijver-de-echtgenoot, de paden van het evangelie verliet. Het is overigens duidelijk: ten gunste van haar anti-heldin Elisabeth speelt zij de Bijbel uit, niet de Catechimus, wat haar al meteen thuisbrengt in de Bergmann-stalGa naar voetnoot(112). Na de mediaevistische romantische inbreng in de letteren, zo Vlaamse als francofone, staan wij met Marie Bergmanns confrontaties voor positieve, realistische inbrengsten ontleed aan de feiten-van-de ellendige-dagen op het ogenblik dat Marguerite van de Wiele's en de Gravière's nog te onzent moeten opdagen. Schuchter volgt vooralsnog deze vraag: in hoeverre is ‘Blondine’ autobiografisch? Kan ‘moeder Madeleine’... Rutgeerts heten? Zodra de levensdata van Marie Bergmann in elkaars verlenging zullen beginnen te liggen, lopen wij de kans klaarder te zien in ‘Blondine’, in de theoretiserende Karel. Etc., etc. Summa summarum, wat kon ons nog dienstig zijn bij verder speuren? Weten wij nog iets meer over onze Bergmann-loot, zozeer op zuidelijke paden gaan dwalen? Niet veel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Steunend op mededelingen van de gemeentebesturen van Sint-Joostten-Node en van Elsene zou het echtpaar Joly-Bergmann op 17 mei 1853 (zie blz. 168) in de eerste gemeente zijn intrek hebben genomen komende van Brussel (rue du parchemin 7). Maar... dat gemeentebestuur kan voor deze inschrijving geen bewijzen vinden! Verbleef het duo daar dan illegaal? Op 27 augustus 1856 vertrekt het gezin vanuit de Astronomiestraat 22 naar Elsene, Langlevenstraat 27. Er blijkt dan een dochter, Amélie Joly bij te horen; 14 jaar, geboren te Marseille... Was Joly soms weduwnaar met kind? Of regelden Victor Joly en Marie Bergman een toestand en dat dan op een voor ons nog onbekend gebleven dag? Alleszins kan hier gezegd worden, dat de essayist Auguste Julien Joly te Elsene geboren op 31 juli 1861, geen kind is van het echtpaar Joly-Bergmann, wat wel eens vermeld staat. Het gemeentebestuur van Elsene getuigde het (13.1.1975) aan de hand van de geboorteakte. Stelt zich toch nog de vraag in hoeverre het zwakke Bergmann-kind, als ‘flamande’, dixit Christiane, na 1830 betrekkingen heeft gehad of onderhouden met het stamhuis of met ‘Nazareth’ te Lier? Wij weten daarover niets. Helemaal vervreemd van elkaar blijken de takken niet te zijn geweest, want in de door mij nagelezen Gentse briefwisseling is er ergens sprake van het feit, dat zekere uitstap heeft plaats gehad ‘met de Joly's’ (afstammelingen natuurlijk). Precies deze uitlating was mij éen van de redenen om het Marie Bergmann-hoofdstuk in de herdenking van Tony's overlijden (hij haalde niet eens de veertig, Tante Marie was even iets ouder) in te lassen, ter verdieping van de kennis van ons gemeenschappelijk verleden. Ik acht het Marie Bergmann-getuigenis, van een officiersdochter, niet zo banaal, dat het in 1974 zo maar naar de snippermand te verwijzen zou zijn. De betekenis van ‘la femme de lettres oubliée’ verging geruisloos voor ons allen. Haar literaire rol op de grens van het sociaal engagement, was blijkbaar ook uitgespeeld (1857) op het ogenblik dat Tony's Gentse studentenjaren en meteen de eerste van zijn literaire productie dichtklapten: 1856-1857, en Xavier de Reuls wilde en droeve avonturen hun beslag gekregen hebben: 1854.
Besluit: ‘Elke generatie is anders’, zei Felix Timmermans. Het is mogelijk dat in deze Tony-herdenking precies het hoofdstuk Joly-Bergmann naar verhouding iets te groot is uitgevallen. Maar, terugkerend naar mijn uitgangspunt: de bedoeling de gelukkig wel zeer goed bekend gebleven auteur Tony te midden van zijn tijd te stellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en mede in de kern van het literaire leven van die tijdGa naar voetnoot(114), achtte ik mij gemachtigd zijn huis én familie, zijn directe wereld alle eer te bewijzen door te onderstrepen wat in hem en om hem heen op verschillende niveaus, in verschillende milieus gaande is geweest, zodat wij het precieze wat hem eigen is en was, ook juister kunnen gaan zien. Zal Marie Bergmann geleid, gecultiveerd worden door haar man, Victor Joly, waar liep zij school na 1830? of deed zij dat niet? Zij was toen twaalf jaar. Ik blijf het merkwaardig vinden, dat zij, meer dan tien jaar vóor Tony reeds over een realiteitszin beschikt, die haar, en dit als vrouw, typisch onderscheidt van verschillende van ons bekend staande auteurs. Krijgen wij door haar een versterking van de gangbare opvatting dat het talent der Bergmanns in het algemeen de dragers van hun schrijfdrift voert naar een positief, dat is realistisch getuigenis, afgestemd op de tijdsambiance? Reeds van grootvader Bergmann is een verhaal bekend (opgenomen in de gedenkschriften van vader Bergmann) dat aspecten vertoont van concrete, niet speculatieve verwoording. De winst in de tijd is stellig - en dat wordt beklemtoond door de romantische woordenvloed van ‘de Joly's’, in casu Marie Bergmann - dat Tony een meester met groter beheersing van het proza is dan zijn voorgangers: door zijn beknoptheid, zijn zorg voor de juiste uitdrukking, al mag die beheersing dan - wat Prof. De Keyser voor het eerst zeer goed opmerkte - wat ingeboet hebben aan zuiverheid door haar ‘antwerpianismen’, een gevaar dat nóch Marie Bergmann nóch Xavier de Reul kunnen gelopen hebben precies door hun ‘expression française’. Maar hoe dan ook, de inbreng - naar de Karakterisering van het leven, door het ‘natuurlijke’ meisje Marie Rutgeerts, dat, toch een kleinkind van Bergmann-Van Zinnicq is, een waarachtige echte tante van Tony, kan ik voortaan in zijn levensverhaal niet meer over het hoofd zien; ik wil niet meer. Zelfs al is haar geschiedenis geheel anders van gestalte dan de zijne. ‘Elke generatie is anders’: luidde zo niet het besluit van Felix Timmermans' werkelijk mooie commentaar bij de uitgave van Ernest Staas in 1943? Het is zo dat wij de geschenken van het verleden opnieuw, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constructief, moeten leren zien om des te beter de afgelegde weg te kunnen overschouwen. De tijd is voorbij dat wij als de moeder van Fé zouden geneigd zijn te zeggen, toen zij haar zoon dromend bij het ‘Nazareth’-hek vond: ‘dat is niet goed’. Ontwakende talenten moeten liefst niet afgeremd worden. Daarin gaf het huis Bergmann met zijn begaafde kinderen en verwanten en huisgenoten het mooie stimulerende voorbeeld. De stimulansen kwamen bewust van ver in het geslacht. En zo is het goed, want Charles Potvin heeft in 1882 als verstandig man met ongemeen subtiele feeling juist opgemerkt, wat bij ons, Vlamingen, gaande is geweest. Hij had het werk van Tony ten behoeve van de redactie van zijn synthese herlezen ‘dans les excellentes traductions de M. Dereul (sic)’Ga naar voetnoot(115), en hij concludeerde dat Tony bij langer leven, bij elke nieuwe stap het grote probleem van de Vlaamse letteren had vermogen op te lossen. Volgens hem bestond het er in de ‘volks’- en ‘vertelsel’-letterkunde naar vorm en opvatting tot ‘werkelijke literatuur’ te maken, te ijken. Zweefde Potvin het eer hoogmoedige, a prioristische oordeel van A. Baron voor de geest, in 1851 uitgesproken tegen de in België jonge literatuur in een nog onvolkomen taal gesteld?Ga naar voetnoot(116). Tony Bergmann had dan precies, na een kwart eeuw, in 1874, door ‘Ernest Staas’ bewezen die taak aan te kunnen. Wij die thans mogen terugblikken op een ondertussen welgevuld verleden, wij moeten het schrandere oordeel van Potvin beamen, wetend evenwel dat onze literatuur, na Tony, nog ongeveer twintig jaar zou wachten vooraleer definitief door te breken, terwijl vóor Tony - ongeacht het oeuvre van Conscience, - toch diepgaand werk geleverd was door Peter Frans van Kerckhoven. Maar dat eer op beschouwing ingesteld vol-romantische proza van midden 1840 kon zich ook niet verder ontwikkelen, onderwijl Domien Sleeckx moeizaam zijn eigen vorm zoekende was. Tony's overlijden betekende het grootste verlies dat wij vóor honderd jaar in onze opgang konden ondergaan. Door onze zo talrijke aanwezigheid hier bevestigen wij allen samen dit pijnlijke besef. Wij achten ons daarbij gelukkig er de wil te hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen uit destilleren om hem naar behoren te huldigen als de nooit vergeten schakel in de ontwikkeling van de Vlaamse vleugel van de Nederlandse letterkunde van de negentiende eeuw. Te prijzen was het initiatief dit eeuwfeest der droefenis een blijvend karakter te verlenen door de beeltenis van Tony nogmaals te populariseren, ditmaal door het uitgeven van een postzegel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoud
|
|