De poëtiek van Johan Daisne. theoretische analyse en toepassing in enkele van zijn voornaamste werken
(door Christiane Van De Putte)
Verslag van de heer J. Aerts, eerste beoordelaar.
Het manuscript van Mej. Van de Putte lijkt me een geijkt en degelijk antwoord te zijn op de gestelde vraag.
Na een korte inleiding, waarin zij het begrip magisch-realisme toelicht, gaat zij over tot de structuuranalyse van een aantal romans van Daisne, die zodanig gekozen werden, dat beide aspecten van Daisnes magisch-realisme tot hun kracht komen. De eerste twee romans, De trap van steen en wolken (1941) en De man die zijn haar kort liet knippen (1948) zijn typische voorbeelden van het romantische facet; de laatste twee, Hoe schoon was mijn school (1961) en Ontmoeting in de zonnekeer (1969) horen, daarentegen, thuis onder het klassieke magisch-realisme. Tussenin ligt Lago Maggiore (1957), dat als overgangspunt wordt beschouwd.
In het eerste deel behandelt zij elke roman afzonderlijk. Na een bondige samenvatting, gaat zij uitvoerig in op de voornaamste structuurelementen, nl. het standpunt van de verteller, de ruimte, de tijd, de personages, de motieven; ten slotte gaat zij over tot het wezen van het magisch-realisme, zoals dit zich in elke roman openbaart.
Uitgaande van de twee kernmotieven, nl. de liefde en de herinnering, tracht zij in het tweede deel het mytisch karakter van Daisnes romankunst te bepalen; zij wijst er o.m. op, dat wegens de rationaliserende beïnvloeding, o.m. door Plato's metafysica en de archetypenleer van C.G. Jung, de mythe in Daisnes romans haar oorspronkelijke, zuiver religieuze inslag heeft verloren; zij komt dan ook tot het besluit, dat Daisnes oeuvre enigszins als een geseculariseerde mythologie kan worden beschouwd.
Vervolgens werkt zij, op grond van de door de structuuranalyse opgeleverde gegevens, een typologie van Daisnes romans uit, waaruit duidelijk blijkt, dat de overgang van de speelse fantasie naar de moraliserende trant gepaard gaat met grondige formele veranderingen, wat de tijd, de ruimte en het standpunt van de verteller betreft.
Ten slotte waagt zij zich aan een esthetische evaluatie van Daisnes