| |
| |
| |
Een studie over de briefwisseling van Dr. Ferdinand Augustijn Snellaert (1809-1872), met bronnenbeschrijving, inventaris, bibliografie van de correspondenten, biografie en registers.
(door Prof. Dr. Ada Deprez)
Verslag van de heer A. van Elslander, eerste beoordelaar.
Het vierdelige, ruim duizend bladzijden tellende antwoord op de door de Academie gestelde prijsvraag is van de hand van onze collega Prof. Dr. Ada Deprez. Het werd echter ingediend vóór 10 december 1974, d.i. vóór haar verkiezing tot lid van onze Academie ter vervanging van Dr. G. Schmook, thans binnenlands erelid, in de vergadering van 15 januari 1975, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 maart 1975, waardoor het o.i. voor eventuele bekroning in aanmerking komt. Dat was trouwens ook de mening van onze vaste secretaris aan wie we het probleem voorlegden. Wel blijft het beoordelen van het werk van een collega in een verslag dat bovendien nog volgens onze geplogenheden openbaar moet worden gemaakt, een enigszins delicate aangelegenheid.
Coll. Deprez heeft, en daarover zal iedereen het wel eens kunnen zijn, op het domein van de Vlaamse letterkunde en cultuurgeschiedenis in de XIXe eeuw sedert een vijftiental jaren bijzonder waardevol werk gepresteerd. Haar meest spectaculaire prestatie was tot nu toe ongetwijfeld haar zesdelige editie Brieven van, aan en over Jan Frans Willems 1793-1846, gepubliceerd in de reeks Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit te Gent tussen 1965 en 1968. Delen 3 tot en met 6 van deze uitgave bevatten de geannoteerde brieven tot 1830, ruim 600 nummers; delen 1 en 2 vormen de Algemene Inleiding tot de briefwisseling in haar geheel, met daarin achtereenvolgens: Bronnenbeschrijving (I, pp. 39-175), Lijst van brieven en documenten 1812-1874 (I, pp. 177-382), Lijst van de correspondenten (II, pp. 7-214), Stamboom van Jan Frans Willems (II, pp. 315-367) en Bibliografie van en over Jan Frans Willems (II, pp. 368-571).
De studie van Willems bracht Coll. Deprez er als vanzelf toe ook de figuur van Dr. Ferdinand Augustijn Snellaert in haar onderzoek te betrekken. Deze had Willems nl. in april 1836 persoonlijk leren ken- | |
| |
nen en zou, vooral sedert zijn vestiging als arts te Gent, twee jaar later, Willems' medestrijder en vertrouwde worden. Over hun vriendschap, die voor de groei en de oriëntering van de Vlaamse Beweging in haar beginstadium zo belangrijk is geweest, schreef Coll. Deprez trouwens een verhelderende bijdrage in het Gedenkboek Snellaert van De Leiegouw, 1972, pp. 119-144.
De ervaring, opgedaan bij het inventariseren en bewerken van de Willems-briefwisseling, zou haar goed van pas komen bij haar onderzoek van de nog veel omvangrijker briefwisseling Snellaert waar ze, onmiddellijk na de voltooiing van haar proefschrift (maart 1964) mee begon. Wat aanvankelijk bedoeld was als een aanvulling op de correspondentie Willems werd weldra een zelfstandige studie waaraan zij, tussen haar vele andere bezigheden en opdrachten door, de laatste tien jaar vrijwel onafgebroken heeft gewerkt. Inmiddels vond haar studie van de Snellaert-briefwisseling reeds haar weerslag in een aantal publikaties. In 1971 verscheen als een uitgave van onze Academie de voor de betrekkingen Noord-Zuid tussen 1843 en 1872 zo belangrijke correspondentie Snellaert-Alberdingk Thijm, nadat een jaar tevoren in onze Verslagen en Mededelingen al de biografische studie De jonge Snellaert (1809-1838) was opgenomen. In 1972, toen de honderdste verjaardag van Snellaerts overlijden werd herdacht, en de figuur van Willems' geestelijke erfgenaam in een nieuw en verrassend daglicht kwam te staan, had Coll. Deprez een belangrijk aandeel in de organisatie van de Snellaert-tentoonstelling die achtereenvolgens te Gent, Kortrijk en Antwerpen werd gehouden, hield ze een inleiding over het Snellaert-onderzoek op het Colloquium te Gent op 11 oktober, en vervaardigde ze, in opdracht van het Snellaert-Comité, een Kroniek van Dr. F.A. Snellaert 1809-1872, die zeer gunstig werd onthaald. De biografische gegevens die deze kroniek bevat, worden er in een breder cultuurhistorisch kader gesitueerd en het geheel wordt afgesloten met een treffende synthese van de Snellaert-figuur.
Het werk, dat thans ter beoordeling aan de Academie wordt aangeboden, brengt de inventaris van een correspondentie die, naar de omvang, in onze Vlaamse XIXe eeuw waarschijnlijk enkel door die van Prudens van Duyse en baron de Saint-Genois wordt overtroffen. Het gaat hier om zowat vijfduizend brieven en documenten, afkomstig van bij de duizend correspondenten.
Deel I (v - 133 pp.) bevat de Bronnenbeschrijving, II (vii - 327 pp.) de Lijst van brieven en documenten 1823-1896, III (xii - 400 pp.) de Bio-Biliografische lijst van de correspondenten, IV (v - 181
| |
| |
pp.) een beknopte Biografie en een Bibliografie van en over Snellaert, achtereenvolgens: A. Zelfstandige bijdragen van F.A. Snellaert (84 nummers); B. Bijdragen van F.A. Snellaert aan periodieken (396 nrs); C. Zelfstandige bijdragen of stukken geplaatst in periodieken, door Snellaert in samenwerking met anderen (ca. 130 bijdragen); D. Bijdragen over F.A. Snellaert, ‘een keuze uit de bibliografie over F.A. Snellaert die in uitvoeriger vorm op steekkaarten bestaat’ 866 nrs.).
Delen I, II en III worden telkens voorafgegaan door enkele bladzijden Inleiding, die dienst doen als ‘gebruiksaanwijzing’ en toelichting. Enigszins verbluffend is wel de mededeling in deel I, p. i-iii dat zich in de Gentse Universiteitsbibliotheek, naast de verzameling van ca. 3500 gecatalogiseerde, in achttien grote groene kartonnen dozen bewaarde brieven aan (subsidiair ook van) Snellaert, in de collectie ‘vliegende bladen’ nog tientallen volslagen onbekend gebleven brieven bevinden, samen met een nota van bibliothecaris Vanderhaeghen, die ons over de herkomst en de lotgevallen van deze afzonderlijke collectie inlicht. Bijzonder revelerend is de tabel in deel II, p. ii over de frequentie van de correspondentie per jaar en de daarbij aansluitende verklaring. Bijzonder waardevolle documentatie brengt de bio-bibliografische lijst van de correspondenten: niet enkel personen, maar ook instellingen, maatschappijen en genootschappen, jury's en commissies, tijdschriften en kranten. Het identificeren van deze bijna duizend correspondenten, waaronder velen weinig of geen sporen in de geschiedenis hebben achtergelaten, was geen gemakkelijke opgave. Waar de gebruikelijke biografische repertoria geen oplossing brachten, heeft Coll. Deprez een beroep gedaan op vakgenoten en gemeentebesturen en dat met soms verrassende resultaten. Ook het dateren van vele brieven heeft Coll. Deprez vaak voor moeilijke problemen geplaatst. Ze heeft steeds met scherpzinnigheid en geduld naar een oplossing gezocht. Dat ze die niet steeds heeft gevonden of zich wel eens heeft vergist, zal wel niemand haar ten kwade duiden, evenmin als er iemand aanstoot zal nemen aan de beknoptheid van haar ‘biografie’ van Snellaert in d. IV, waar we thans over haar inmiddels gepubliceerde Kroniek beschikken, noch over het ontbreken van registers die in dit keurig geordend materiaal wel zo goed als overbodig zijn, met uitzondering
wellicht van een alfabetische lijst van de correspondenten, met verwijzing naar de bladzijden waar ze ter sprake komen, in de aard van het ‘plan’ van de Bronnenbeschrijving d.I. p. iv-v.
Onze conclusie kan kort zijn. Deze studie van Coll. Deprez over de briefwisseling Snellaert bezit alle methodologische kwaliteiten die we
| |
| |
ook in haar monumentaal werk over de correspondentie Willems aantreffen, hier echter toegepast op een stof die wel tweemaal zo omvangrijk is.
De Academie trof een wijze beslissing toen ze deze prijsvraag, die oorspronkelijk voor 1969 was voorgesteld, tot tweemaal toe heeft aangehouden, want zo kon thans een studie worden ingediend die niet alleen voor bekroning maar ook voor onmiddellijke publikatie door de Academie in aanmerking komt en, helemaal in de lijn van het programma inzake brievenedities van negentiende-eeuwse Vlaamse figuren zoals onze collega Schmook het in 1948 voor onze Academie uitstippelde, aan onze historici veel nieuw, bovendien overzichtelijk geordend materiaal, zal aan de hand doen.
| |
Verslag van de heer R.F. Lissens, tweede beoordelaar.
Aan de uitvoerige en precieze samenvatting die door de eerste beoordelaar van het ingezonden prijsantwoord gegeven werd evenals aan de hoge waardering waarmee hij zijn bespreking besluit, is het moeilijk nog iets toe te voegen. Mej. Deprez heeft nogmaals, na haar uitgave van de Willems-briefwisseling en van de meer beperkte correspondentie Snellaert - J.A. Alberdingk Thijm, met brio het bewijs geleverd dat zij in deze sector van de filologie uitmunt. Daartoe is niet alleen een eerbied voor het feit en het document vereist maar ook de overtuiging, om niet te zeggen het geloof dat een zinvolle literatuurwetenschap niet mogelijk en beslist niet compleet is zonder de brede en solide basis van zorgvuldig geordend feitenmateriaal. Ik voeg eraan toe: op voorwaarde dat men de samenhang van document en individu, en van individu en gemeenschap ziet en dat men zich ervan bewust is dat zulk basiswerk ondernomen dient te worden met begrip en in functie van een groter geheel.
Dat Mej. Deprez de draagwijdte van haar jarenlang geduldig onderzoek van de stukken beseft, bewijzen haar studiën De jonge Snellaert (1809-1838) (in de Versl. en Med. van onze Academie, 1970) en J. Fr. Willems en F.A. Snellaert. Een vrienschap. 1836-1846 (in het Snellaert-nummer van De Leiegouw, 1972) en vooral haar Kroniek van Dr. F.A. Snellaert. 1809-1872 (1972). Laatsgenoemd werk is een rehabilitatie van de man die na Willems, maar in moeilijker, door onenigheden reeds gekleurde omstandigheden, de meest prestigieuze
| |
| |
figuur van de Vlaamse herleving is gebleken te zijn. Precies aan de hand van door haar bestudeerde brieven en documenten heeft Mej. Deprez in dat vlot werk vol inedita de betekenis en de vaak vooraanstaande rol van Snellaert belicht in de filologische, literatuur-kritische, geneeskundige, Vlaamse, politieke, democratische en sociale bewegingen van zijn tijd.
Voor al deze aspecten van de eerste driekwart van de negentiende eeuw in Vlaanderen is het prijsantwoord van Mej. Deprez een belangrijke bron van kennis. Het is een inventaris van een omvangrijke correspondentie, die misschien nog voor aanvulling vatbaar is maar vele navorsers dankbaar zal stemmen. Wie met dit soort van werk is bezig geweest, weet wat het veronderstelt aan inspannend zoeken, aan onafgebroken aandacht en vooral aan het zich inleven in teksten, individuën, intermenselijke relaties en tijdsomstandigheden. Hij weet ook dat hij het laatste document niet zal vinden en dat ergens een datum onjuist, een naam of een titel verkeerd en een notitie onvolledig is. Dat alles behoort tot de risico's van de onderneming. Uit steeksproeven die ik genomen heb, blijkt de betrouwbaarheid van het prijsantwoord een hoge graad van veiligheid te bezitten. Slechts enkele op- en aanmerkingen. Ik heb gemerkt dat ook Mej. Deprez, evenmin als het Lectuurrepertorium en de Klapper op het bezit van het AMVC (19733), de plaats en het jaar van overlijden van Aug. V. Bultynck (dl. III, blz. 60) niet heeft gevonden; overigens ruilde de man de functie van notarisklerk voor die van journalist en was hij behalve dichter ook schrijver van verhalen en schetsen. Tot enige twijfel leiden een paar dateringen van bekende uitgaven van Snellaert. Zijn Histoire de la littérature flamande is van 1849 in het prijsantwoord (IV, blz. 6), maar van 1848 in de Kroniek (blz. 95) en van 1849 aldaar in het onderschrift bij illustratie 75 op blz. 96. Zijn uitgave van Alexanders geesten (2 dln.) is van 1860-1861 in het prijsantwoord (IV, blz. 15), maar in de Kroniek is het tweede deel van 1863 (blz. 151).
Deze minieme op- en aanmerkingen naar aanleiding van steekproeven doen geenszins afbreuk aan mijn gunstig oordeel over het werk, dat een belangrijke prestatie in zijn genre is. Ik stel derhalve voor dat de Academie tot de bekroning en de uitgave ervan zou overgaan. Indien de Academie op dit voorstel wil ingaan, zou ik suggereren dat een andere formule wordt gevonden voor de in de prijsvraag gewenste biografie en dat i.p.v. het nu ontbrekende register een gedetailleerde inhoudstafel komt. Mej. Deprez, die intussen onze collega geworden is, wens ik tijd en kracht toe om na deze studie over de briefwisseling
| |
| |
de editie van de brieven zelf ter hand te nemen en tot een goed einde te brengen.
| |
Verslag van de heer M. Hoebeke, derde beoordelaar.
Dr. Ada Deprez heeft een lijvig, vierdelig werk ingezonden, bedoeld als antwoord op een prijsvraag door de Academie uitgeschreven voor 1969, maar wijselijk tot tweemaal toe angehouden.
Het werk omvat: Deel I (V-133 pp.): de bronnenbeschrijving; Deel II (VII-327 pp.): de lijst van brieven en documenten 1823-1896 - waaruit al dadelijk blijkt dat het werk veel meer is dan een inventaris van de briefwisseling alleen -; Deel III (XII-400 pp.): Bio-Bibliografische lijst van de correspondenten; Deel IV (V-181 pp.) een beknopte biografie en selectieve bibliografie van en over Snellaert (ontleding door de eerste beoordelaar, collega Van Elslander: zie diens verslag).
De grote verdiensten van Dr. Deprez i.v.m. de studie van de Vlaamse letterkunde en het Vlaamse kultuurleven in de 19e eeuw en de waarde van haar bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse Beweging ook, worden algemeen erkend. Daartoe is ongetwijfeld haar monumentaal boek Brieven van, aan en over Jan Frans Willems 1793-1846 in sterke mate bevorderlijk geweest, maar ook andere publikaties hebben afdoende bewezen, dat Dr. Deprez in dit soort werk: het opsporen van op vele plaatsen verspreide, ook in privé bezit berustende brieven van prominenten uit de 19e eeuw, het inventariëren, klasseren ervan, het commentariëren en waarderen van de aangetroffen documenten, en niet het minst het identificeren van de - vaak minder op de voorgrond staande - correspondenten, inderdaad een meester is. Dat meesterschap heeft Dr. Deprez nu weer bewezen, en we moeten de schrijfster dankbaar zijn, dat ze weer eens zoveel wegwijzers plaatst naar materiaal waarop vele anderen wellicht zullen steunen en voort zullen kunnen bouwen, en waarzonder geen studie over het Vlaamse cultuurleven en de V.B. in de 19e eeuw het kan stellen. Zinnige arbeid op dat gebied zal voortaan ook aan dit werk van Dr. Deprez niet voorbij kunnen gaan: de grondslagen die het diepst liggen, de fundamenten onder de basis. En men staat verbaasd, dat er nog zoveel fundamentstenen zijn bewaard gebleven, als er maar iemand is die ze opspoort en
| |
| |
weer samenbrengt. Voor dat geduldige speurwerk verdient Dr. Deprez onze bewondering en hulde.
Ik sluit me volgaarne aan bij het oordeel van de collega's Van Elslander en Lissens: het werk verdient bekroond te worden en moet zo spoedig mogelijk worden uitgegeven, eventueel bij prioriteit. Ik heb daaraan maar één enkele wens toe te voegen: graag zag ik nog een korte, maar algemene inleiding. Dr. Deprez heeft zich thans beperkt tot een korte inleiding bij elk deel, waaruit weliswaar alles is af te leiden i.v.m. doelstelling en gebruik, maar ik mis een algemene introductie, waarin het globale werk even aan de lezer wordt voorgesteld.
|
|