Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
Commentaren bij de notulen van ‘De toekomst-heilig verbond’ (1845-1846)Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 320]
| |
na Van Beers' overlijden (1888) en heeft dan vluchtig afschrift genomen, zonder de originele brieven van S. Wolf en F.A. Snellaert terug te (moeten) geven... Er is rekening mede te houden dat in de nalatenschap van het echtpaar De Braey-Van Beers (in hoofdzaak documenten die verband houden met leven en werken van Jan Van Beers Jr., schilder en persoonlijke vriend van F. Jos Van den Branden) de orginele notulen verscholen hebben gezeten; zij blijken sedertdien op den dool, zodat wij er best aan doen niet langer te wachten met enige publicatie en ons voorlopig tevreden te stellen met Van den Brandens afschriften, zij het in verkorte maar authentieke vorm... Een garantie voor de authenticiteit van de copies is toch wel, dat uit een nauwgezette vergelijking tussen de afschriften en de passages uit de notulen door De Mont gebruikt, volledige overeenstemming mocht blijken, niet in het minst met de zincografische reproductie van de notulen van de zitting van dinsdag 9 december 1844, verslagen door Hendrik Conscience-zelf. Wat Van den Branden op zijn afschrift ook noteerde.
Wellicht wordt het ons thans mogelijk een klaarder kijk te krijgen op de ideeën- en persoonlijke verhoudingen in de jaren 1845-46 niet alleen, maar ook op de ontwikkeling van ‘maatschappijen’ en ‘verenigingen’ en ‘bonden’ of ‘verbonden’ nadien. En op allerhande feiten, terwijl de kennis van de personages-zelf, zonder aan hun verdiensten voor onze samenleving ook maar iets af te doen, zich ongemeen verdiepen kan. De portretten die wij in ons omdragen, krijgen een psychologischer tint en zelfs een bepaalde teint. Door de inschakeling van deze notulen blijkt eens te meer hoezeer betreurd moet worden, dat de verslagen van de rederijkerskamer ‘De Olijftak’ slechts gevoelig verminkt tot ons zijn gekomen: precies register II (na 16 september 1843 en vóór september 1856) ontbreekt op onverklaarbare wijze. Vermoedelijk werd het boek opzettelijk vernietigd om voorlopig onbekend gebleven redenen. Voor de juiste verklaring voor menig feit of houding van bij beide verenigingen betrokken (voorname) personen missen wij dus de sleutel. Nog een geluk dat het Kasboek van de ‘Olijftak’ van 1835 tot 1873 ongeschonden van het Museum Plantin Moretus uit (Max Rooses of Emm. Rosseels) ons in handen is kunnen komen via Maurits Sabbe, zodat globale vergelijkingen en een sluitende controle op de gebeurtenissen toch mogelijk worden, nu de aandacht kan toegespitst worden op de verenigingsincidenten. | |
[pagina 321]
| |
Bij het beoordelen van conflicten die in 1845 en 1846 voerden tot de onverbiddelijke en zo nefaste strijd tussen ‘Roskammers’ en ‘Schrobbers’ mag ook nagerekend worden, dat zekere leden van ‘De olijftak’ kort na februari 1844 ontslag hebben genomen, leden, die later, op bevel van het ‘Heilig Verbond’, hebben gevraagd - het staat zeer duidelijk verslagen - opnieuw lid te mogen worden om in deze zelfde ‘Olijftak’ de meerderheid te veroveren en op deze wijze, ook op bevel van het ‘Heilig Verbond’, de ontplooiing van een te vormen algemeen ‘Taelverbond’ - achterdochtig bekeken - onmogelijk te maken, al beantwoordde dergelijk ‘Taelverbond’ aan de verzuchtingen van de bekend staande vergadering te Brussel van 11 februari 1844, waar de generatie Willems-David en de generatie Conscience-Van Kerckhoven de handen in elkaar hadden gelegd. Wij vergeten er niet bij aan te stippen, dat in de driedelige biografie van August Snieders, in 1925 bezorgd door wijlen onze collega Julius Persijn, revelante details zijn op te spelden voor de tijd, toen het er om ging de eerste grepen naar de ‘politieke’ beïnvloeding of macht in de evolutie van het flamingantisme te beklemtonen. Deze details, op hun beurt ongetwijfeld adjusteerbaar, zetten onze gegevens mede scherp. Voegen wij er nog de portretschetsen aan toe, die Snieders (pas na de dood van Jan de Laet) heeft geschreven en denken wij terug aan de onverkwikkelijke incidenten rondom ‘Vlaemsch België’ - ‘Vlaemsche Belgen’ met Dom. Sleeckx en J. Van de Velde, dan moeten wij inzien hoe gecompliceerd het imbroglio dier dagen is geweest. Hoe onbehaaglijk de historicus Frans H. Mertens (toen al of nog niet schoonvader van Jan van Beers) zich in deze heksenketel moet gevoeld hebben met een avontuurlijke L. Vleeschouwer bij het kruitvat. In de verlenging van gebeurtenissen en houdingen liggen stichtingen van nieuwe maatschappijen (‘Voor tael en kunst’; ‘De eikenkroon’) met weer nieuwe mensen als Lodewijk Gerrits, die op zijn beurt met ‘De olijftak’ overhoop geraakt.
Hoe nu ben ik er toegekomen (vijftig jaar na het overlijden van Stadsarchivaris F. Jos Van den Branden) te grijpen naar de papieren van ‘Toekomst’ en ‘Heilig Verbond’ uit de destijds doorweekte, verfomfaaide, toch behouden inboedel? Het was Prof. Dr. J. Hannes, die, bij het zoeken naar gegevens over al de ‘volkstellingen’ in België, voor enkele jaren op een handschriftelijke brief stootte van Hendrik Conscience en acht hem grotendeels onbekende medeondertekenaars. Twee daarvan waren mij ook onbe- | |
[pagina 322]
| |
kend: Pieter Wijnen en een L. Swolfs. Beter stonden mij voor ogen: Johan van Rotterdam, A. Michiels, P. Van Delen en E. Hendrickx. Samen met Conscience, Th. Van Rijswijck en L. Vleeshouwer maakt dat negen. De brief is gedateerd op 10 oktober 1846 en staat in direct verband met de eerste volkstelling van het jonge België, in functie ‘van de bronnen van den openbaren rijkdom’. De Heren deden beroep op Koning Leopold I om het gebruik van de talen te Antwerpen te doen naleven bij de distributie van de in te vullen formulieren. Prof. Hannes verzocht mij de ondertekenaren te willen indentificeren en nader te beschrijven. Het werk heeft lang geduurd, maar heeft toch de winst opgeleverd, dat het Antwerpse provincieraadslid Colins, als flamingant, duidelijker naar voren komt. Hij was ‘Toekomst’-lid, maar distancieerde zich daarna. Anderzijds vallen de briefschrijvers een eertijds medewerker van ‘De noordstar’ aan: L. De Cuyper!, wat de Stad Antwerpen handig uitspeelt tegen de ‘contestateerders’. De brief past op merkwaardige wijze in het tijdschema en mocht een aanloop zijn om de hele periode: 1843 - 1857 (vertrek van Hendrik Conscience naar Kortrijk, toegezongen door Jan van Beers; en overlijden van P.F. Van Kerckhoven, kort na Zetternams dood), te overdenken, ook in het teken van de te Antwerpen reeds ingezette strijd voor vernederlandsing van het middelbaar onderwijs. Cruciaal punt: 1845 - 1846. |
|