steeds ontwikkelend interdisciplinair karakter van de hedendaagse literatuurwetenschap, dat de beoefenaar steeds meer eisen stelt.
Na een uitvoerige inleiding bevat deze studie zes hoofdstukken, waarin een zeer groot aantal metaforen of metafoorgroepen uit de antieke en de moderne tijd ordelijk worden gegroepeerd. Uit de lezing blijkt overduidelijk in welke belangrijke mate de metaforiek (in de breedste zin) van de periode 1880 -ca. 1914 in de Nederlandse letterkunde door de antieke metaforiek werd beïnvloed. Dat deze beïnvloeding soms duidelijk direct, soms indiret - via verscheidene mogelijkheden van assimilatie - is geschied, dat het in bepaalde gevallen gaat om verwantschap, dat het in alle gevallen niet duidelijk is of die verwantschap uit de cultuurtraditie ofwel uit de archaïsche oorsprong is te verklaren, enz. enz., dat alles wordt door de schrijver, die nergens té veel wil bewijzen, zeer genuanceerd in het licht gesteld.
Voor wie de literatuurgeschiedenis van de Nederlanden ook als stijlgeschiedenis wil bestuderen en ze bovendien wil gesitueerd zien in algemeen-Europees perspectief, is de studie van de heer Van Hemeldonck een belangrijke bijdrage. Voorzeker is met deze studie en met wat reeds vooraf werd geschreven de problematiek van de literaire relaties tussen de Tachtigers en de Oudheid niet uitgeput, ook niet op het gebied van de metaforiek. De talrijke tussenschakels in de literaire overlevering, in casu de transmissieve betekenis van de Aufklärung en van de romantiek (Hölderlin, Shelley, Keats e.a.) zouden onderzoek verdienen; de wisselwerking tussen de klassieke vertalingen door de Tachtigers en hun eigen werk zou kunnen bestudeerd worden. De schrijver is zich echter, blijkens zijn Inleiding, van deze onderzoekingsterreinen bewust en heeft terecht gemeend dat ‘l'art de faire un livre’ - een kunst die hij bezit- begrenzing veronderstelt.
Het werk van de heer Walter van Hemeldonck imponeert door zijn grote eruditie en getuigt van scherpe critische zin. Het geeft bovendien blijk van goede smaak door een juiste dosering van het aantal citaten en de aangename, zelfs fraaie stijl, zodat het als wetenschappelijk betoog geen ogenblik verveelt.
Tot slot slechts een paar aanmerkingen. Op de vraag door de auteur zelf in zijn voorwoord gesteld of hij de titel Antieke metaforiek, enz. zou wijzigen in Antieke en bijbelse metaforiek, ben ik geneigd bevestigend te antwoorden, omdat hij ook de metaforiek in de Statenbijbel heeft geëxcerpeerd. Verder, het werk van de dichter Dèr Mouw werd ten onrechte niet in het onderzoek betrokken. De auteur zou de resultaten van het recente boek van Dr. Fresco over hem, in zijn