Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Een hertog van Brunswijk in De Dene's testament
| |
[pagina 155]
| |
vaart van Hendrik de Leeuw naar het H. Land (1172-1173)Ga naar voetnoot(3). Deze vreedzame reis zou dan, naar de mode en de belangstelling van de tijd, tot een kruisvaardersverhaal zijn omgebogen: de hertog bevecht de heidenen in het H. Land; hij overwint een heidense vorst in een tweegevecht maar schenkt hem genade; daarom geeft de heidense vorst de hertog een leeuw ten geschenkeGa naar voetnoot(4). De eerste literaire bewerking van de mondelinge en plaatsgebonden sage zou het initiatief zijn geweest van een Nederduits dichter in de eerste helft van de 13de eeuw. Deze heeft de bestaande motieven geordend tot een zgn. Heimkehrsage, waarbij hij zich heeft laten inspireren door een of andere (verloren) versie van de ThomaslegendeGa naar voetnoot(5): hiertoe behoren motieven als de ringdeling, de afspraak van de termijn waarna de vrouw van de held een andere man mag trouwen, de nog-net-bijtijdse terugkeer van de held om een nieuw huwelijk van zijn vrouw te voorkomen, de herkenning door middel van een halve ring in de beker en de schadeloosstelling van de bruidegom die de dochter van de hertog tot bruid krijgt. Van groot belang voor de latere ontwikkeling is verder de toevoeging van het leeuwenavontuur zoals de dichter dat wellicht bij Hartmann von Aue (Iwein)Ga naar voetnoot(6) had leren | |
[pagina 156]
| |
kennen: de held is getuige van een gevecht tussen een draak en een leeuw, hij doodt de draak waarna de leeuw hem dankbaar en trouw blijft. Het gevecht met de draak en de dankbaarheid van de leeuw vervangen ‘de leeuw als geschenk’ uit het kruisvaardersverhaal, al blijft de lange afwezigheid van de hertog veroorzaakt door zijn gevangenschap in een heidens land. Een Nederduitse ballade in deze vorm is niet overgeleverd, maar is nog herkenbaar in de twee Deense liederen uit de 16de en de 17de eeuw en een Zweedse versie uit de 18deGa naar voetnoot(7). In de eerste helft der 14de eeuw zal de Hendrikballade worden uitgebreid met wonderlijk-avontuurlijke episodes uit een sagestof waarmee de onze vaak is vergeleken: die van Herzog Ernst. Bedoeld is de hele Levermeer-Magneetberg-Griffoen-episodeGa naar voetnoot(8) die, ter vervanging van voormelde gevangenschap, moet verklaren waarom de hertog bijna te laat van zijn reis terugkomt. Op de aldus aangevulde jongere Hendrikballade, die al net zo goed als de oudere verloren is gegaan, zijn de drie gedichten van Hans Sachs (afgek. S) en het Nederlandse volkslied (N) terug te voerenGa naar voetnoot(9). Verwant met deze | |
[pagina 157]
| |
groep zijn tevens de gedichten van Michel Wyssenherre (W) en Heinrich Göding (G) en het Boheemse volksboek (B), alleen zijn deze gebaseerd op een versie (tweede helft 14de eeuw) waar een aantal ‘grovere’ elementen zijn ingeslopen en waarin nog meer ruimte gelaten is aan de avonturen van de Herzog-Ernstsage: hiertoe behoren motieven als het slachten van paarden en de reis op een vlotGa naar voetnoot(10). Tot hier Hoppe's geschiedenisGa naar voetnoot(11). De boven vermelde vertegenwoordiger van de Hendriksage in de Nederlandse literatuurGa naar voetnoot(12), het ‘Schoon historie-liedeken van den | |
[pagina 158]
| |
Hertog van Bronzwyk, Hoe hy verzeylde op de wilde Zee, zeer wonderlyk om te lezen of te zingen. Stemme: van Helena’, 65 strofen lang, is ons overgeleverd op een aantal vliegende bladen zoals die in de 18de en 19de eeuw voor straatzangers en liedjesventers werden gedruktGa naar voetnoot(13). Ondanks deze late overlevering werd het lied omwille | |
[pagina 159]
| |
van de oude sagestof, de strofevorm, de melodie en een aantal oudere vormen en woorden aanvankelijk beschouwd als getuigende ‘van eene hooge oudheid’Ga naar voetnoot(14), d.w.z. daterend ten minste uit de 15de eeuw. Achteraf bleek deze vroege datering zeker overdreven: Kalff en Van Duyse situeerden het ontstaan van het lied dan ook ten vroegste in de eerste helft van de 16de eeuwGa naar voetnoot(15). Kalff komt tot dit besluit na een vergelijking van het lied van de Hertog van Brunswijk met andere historieliederen als die van de verduldige Grisella, van de heer Frederik van Genua, van de verduldige Helena, van Valentijn en Oursson, enz... alle voorkomend in een zelfde bundeltjeGa naar voetnoot(16), alle geschreven in een zelfde versmaat, alle door een groot aantal bastaardwoorden en stoplappen ontsierd en, tenslotte, alle aan gelijknamige prozaromans ontleend. Op deze laatste overeenkomst vormt juist ons ‘historieliedeken’ een uitzondering: we bezitten althans geen prozaroman of volksboek waarin de Hendrik-de-Leeuw-stof behandeld wordt. Wel wordt in ‘een boeck daerin vergaerdt sijn veertijen cleynne storien’, vermeld als nr. 38 van de boekerij van Dirck JanszGa naar voetnoot(17) een ‘storie’ omschreven als ‘een vande hartoch van Brunswich’, maar ook hier kan een lied zijn bedoeld. Wanneer wij ons dus niet | |
[pagina 160]
| |
op het gladde ijs der gissingen willen begeven, kunnen we slechts vaststellen dat de sage van de hertog van Brunswijk ook bij ons populair is geweest: als lied, daarvan getuigen de vliegende blaadjes, én gewoon als vertelling blijkens de optekening van de hertog van Brunswijk als volkssprookje door P. de Mont en A. de CockGa naar voetnoot(18). De recapitulatie van al deze bekende gegevens is bedoeld als inleiding bij een andere, tot nu toe vrijwel ongekend gebleven Nederlandse versie van de historie van de hertog van Brunswijk. Verscholen tussen de 465 folio's van het grote verzamelhandschrift, het zgn. Testament RhetoricaelGa naar voetnoot(19), autograaf van de Brugse rederijker Eduard de Dene (1505?-ca. 1578), treft men aan: een verhalend gedicht Vanden hertoghe van Bruunswyck (fol 276v-279v). ‘Vrijwel ongekend’, inder daad, wat tevens zeggen wil dat het gedicht niet geheel onopgemerkt is gebleven. Het was namelijk niet aan de aandacht van Willem de Vreese ontsnapt, die het in zijn dankwoord aan de heer L. de Wolf, de toenmalige eigenaar van het Testament en van wie hij het handschrift dan ook ter inzage had gekregen, karakteriseerde als ‘een berijming... van het bekende liedje van den Hertog van Brunswijk’, met een verwijzing naar Willems' Oude Vlaemsche LiederenGa naar voetnoot(20). Zo eenvoudig als De Vreese de verhouding tussen het gedicht van De Dene en het lied voorstelde, liggen de zaken echter niet, zoals we nog zullen zien. In dezelfde brief vraagt De Vreese vervolgens de toelating om het gedicht te publiceren, aangezien hij er een mededeling over wou doen in de Koninklijke Vlaamse Academie. Zo wordt reeds op 21 februari 1906 door De Vreese in de vergadering van de ‘Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde’ van de Kon. Vl. Ac. vr. Taal- en Lett. te Gent inderdaad een lezing over de hertog van Brunswijk | |
[pagina 161]
| |
gehouden. Ondanks de herhaalde goedkeuring door de Academie werd de tekst van deze lezing echter nooit uitgegevenGa naar voetnoot(21). De Dene schreef zijn verhaal, naar hij zelf meedeelt (fol. 276v), in 1543. Hij heeft het gedicht niet als lied bedoeld, er wordt althans geen zangwijs opgegeven. 26 strofen, elk van 7 regels op het rijmschema ababbcc. Op fol. 277 werden de derde en de vierde strofe onderling van plaats verwisseld, terwijl de 21ste strofe slechts 6 regels telt: het laatste b-vers werd er blijkbaar overgeslagen bij het overgaan van fol. 278v naar fol. 279. Alles samen 181 regels, heel wat minder dan het 520 regels tellende volkslied (zoals het althans bij Van Duyse is gedrukt: 65 strofen van 8 verzen, rijmschema ababcdcd). Maar er is meer. ‘Om de meersman VVaelkens oock wat te stofferene’ (Aucteur, fol. 279v) liet de Brugse rederijker op zijn Historie Van den hertoghe van Bruunswyck nog een Franse versie van dit verhaal volgen, nml. een Histoire Merueilieuse du ducg de bruunswycg... (fol. 280v-283v). Dit Franse gedicht bestaat uit 28 strofen van elk 6 paarsgewijs rijmende regels (rijmschema aabbcc - enige uitzondering, str. 17: ababcc), alles samen 168 verzen. Beide gedichten worden hierna uitgegeven. De verhouding tussen De Dene's Nederlandse en Franse Hertog van Brunswijk is vrij complex. Al beweert De Dene dat hij heeft willen ‘...translaterene / jn een cuecken walschken tvoornoomde bediet (= de Nedl. H.v.B.)’, zo maar een eenvoudige vertaling van de | |
[pagina 162]
| |
Nederlandse tekst is dit niet. Een aantal strofen uit beide versies kunnen best met elkaar vergeleken worden: een gelijke inhoud, een zelfde ontwikkeling van gedachten, in een zelfde volgorde der verzen herkenbaar en op een overeenkomstige wijze verwoord. Ja, hier kunnen we spreken van een min of meer vrije vertaling van het Nederlands in het Frans: vgl. Nl. (str.) 1, Fr. (str.) 1; Nl. 18, Fr. 16; Nl. 20, Fr. 19; Nl. 21, Fr. 20; Nl. 22, Fr. 21/23; Nl. 23, Fr. 24; Nl. 24, Fr. 27; Nl. 25, Fr. 28. Zoals men ziet, vooral naar het einde toe is de Franse tekst op de Nederlandse gebaseerd. Maar wat met de rest van het verhaal? Enkele strofen van de Franse versie volgen ‘in grote trekken’ de Nederlandse, lopen er parallel mee en zijn dus meer zelfstandig dan voornoemde: ze vatten nu eens een aantal gegevens kort samen, dan weer krijgen andere elementen meer ruimte toebedeeld dan in het Nederlandse voorbeeld. Vgl. Nl. 4/5, Fr. 2; Nl. 6, Fr. 3/4; Nl. 7, Fr. 5/6; Nl. 9, Fr. 7; Nl. 11/12/(13), Fr. 9. Het zijn vooral de eerste strofen waarin De Dene het Nederlandse verhaal meer zelfstandig in het Frans navertelt. Geheel onafhankelijk van de Nederlandse tekst zijn tenslotte de strofen 10, 11, 12, 13 en 14 (15 en 16) van de ‘Histoire’: ongeveer in het midden. Hier worden enkele motieven en verhaalelementen gebruikt die in de Nederlandse Hertog van Brunswijk op een geheel andere manier (Nl. 14, 15, 16) of gewoon niet werden aangewend. De dichter vervolgt bovenvermelde opmerking over zijn ‘cuecken walschken’ terecht met de woorden: Al en accordeert den zin juiste tsamen niet
ende hebber wat waerschynich anghelapt /
tot historyen dient zomtyds ghefingiert yet
dat verwonderen biedt
houdet voor een gheconfyte leughene gheclapt.
Al bestaat theoretisch de mogelijkheid dat het Franse gedicht, bv. voor de ‘gheconfyte lueghene’ die hij er heeft ‘anghelapt’, gebaseerd zou zijn op een andere versie van de Hendrik-de-Leeuw-sage dan deze waaruit De Dene zijn Nederlandse versie heeft gevormd, toch zullen de overeenkomsten tussen beide van die aard blijken te zijn dat we met een eventuele dubbele traditie slechts weinig rekening dienen te houden. Het gedicht dat ons hier in de eerste plaats interesseert blijft het Nederlandse. Het Franse gedicht gebruiken we graag als hulpmiddel om ons een vollediger en beter voorstelling te kunnen vormen van de wijze waarop De Dene in zijn Nederlandse versie met de sage van Hendrik de Leeuw, zoals hij ze kende, te werk is gegaan. Een | |
[pagina 163]
| |
hulpmiddel bij het zoeken naar een antwoord op vragen die als volgt kunnen worden geformuleerd: welke overeenkomsten en verschillen vertoont De Dene's gedicht met het bekende historielied (N)? Indien er belangrijke verschillen zijn, hoe kan men deze dan verklaren: moet de oorzaak worden gezocht in de persoon, de belangstelling, de bedoeling van de dichter of in verschillende versies waarop beide dichters zich hebben gebaseerd, of in beide mogelijkheden? Waar moet tenslotte De Dene's gedicht in het schema van de ontwikkeling der sage zoals die door Hoppe is geschetst, worden ingepast? De Dene's verhaal luidt als volgt: Omdat de hertog van Brunswijk het H. Land wil gaan bezoeken, neemt hij afscheid van zijn vrouw en vertrekt te paard met knecht en gevolg. Aan zee gekomen, gaat het gehele gezelschap ter scheep. Plots steekt een geweldige storm op (str. 1-2). Door dit onheil ontstaat een nijpend gebrek aan voedsel, zodanig zelfs dat de paarden geslacht worden. De hertog laat zijn paard villen door zijn knecht en laat zich, het zwaard in de hand, in de huid naaien (str. 2-4). Het schip, door de storm lelijk toegetakeld, begint te zinken. Net op tijd komt een ‘vueghelgryp’ aangevlogen, pikt de hertog, ingepakt als hij is in zijn paardehuid, op en vliegt ermee naar ‘een vreimdt landt’ (str. 5). De hertog bevrijdt zich uit zijn omhulsel en slaat de rechterklauw van het dier af, waarop de verminkte vogel wegvliegt. De hertog is getuige van een gevecht tussen een leeuw en een draak. Hij komt het zwakkere dier, de leeuw, ter hulp en doodt de draak (str. 6-7). De leeuw is zijn bevrijder dankbaar en blijft de trouwe metgezel van de hertog bij zijn dolingen door het bos (str. 8). De hertog bouwt een vlot en wordt daarbij geholpen door de leeuw die hem hout aanbrengt. Terwijl de leeuw op zoek is naar voedsel steekt de hertog van kant. De leeuw kan nog net op tijd, een konijn in de muil, met een sprong het vlot bereiken (str. 9-12). De hertog bestuurt het vlot door middel van een stok. Beide gaan aan boord van een groot schip dat hen onmiddellijk aan land brengt (str. 13). Overvallen door rovers kan de hertog natuurlijk rekenen op de steun van zijn trouwe kameraad: twee rovers schieten er het leven bij in (str. 14). Tijdens zijn slaap hoort de hertog een stem die hem aanmaant zo vlug mogelijk naar huis op te stappen, vóór zijn vrouw met een ander gaat trouwen (str. 15-16). Moedeloos bereikt hij de eerste poort van zijn paleis en klopt aan. Hij wordt niet herkend. Bij de tweede poort vraagt hij een jongeling te mogen drinken (str. 17-19). Na een beker wijn te hebben geledigd, laat de hertog een halve ring in de beker neer met het verzoek deze naar de bruid te willen brengen | |
[pagina 164]
| |
(str. 20). De hertogin herkent de ring en verwelkomt haar man. De plots beroofde bruidegom krijgt 's hertogs dochter tot bruid en een deel van het erfgoed. Zo is iedereen tevreden (str. 21-22). De goede naam en faam van de hertog verbreidt zich heinde en ver en lange tijd na zijn terugkomst sterft hij. Boven het graf wordt, naast het zwaard van de hertog, de klauw van de grijp opgehangen. De leeuw wil van het graf niet wijken, weigert voedsel en drank en sterft er van verdriet (str. 23-24). Vóór zijn dood had de hertog de wens uitgesproken dat er een gouden leeuwebeeld zou worden opgericht, in het midden van de stad, zo groot als zijn eigen trouwe leeuw. De hertogin laat dit naar behoren uitvoeren (str. 25-26). Zoals in alle versies van de Hendriksage (N, S, W, G, B) die teruggaan op de ‘jongere ballade’ van de 14de eeuw, kunnen ook de gegevens uit De Dene's gedicht gegroepeerd worden omheen drie belangrijke komponenten: 1. de zeereis met de storm en het vreemde van verre en onbekende landen, 2. de dankbaarheid en trouw van een leeuw ten opzichte van zijn redder en 3. de afwezigheid en onverwachte terugkeer van de held die nog net het huwelijk van zijn vrouw kan verhinderen. In de opbouw van de Hendriksage vormden de elementen van 3, de typische Heimkehrmotieven, een vaste, vrij constante omlijsting van 1. Binnen de ruimte tussen het afscheid en de nog-net-bijtijdse terugkeer van de hertog, bij de avonturen op zee dus, kregen fabel en fantasie de meeste kansen geboden. Hier kon ieder dichter zich losser van de traditie bewegen: hij kon naar believen toevoegen, vervangen of weglaten. Zo bleek deze zeereis in verschillende mate ontvankelijk voor motieven uit een andere Heimkehrsage, die van Herzog Ernst, en het is juist binnen deze ruimte dat ook de beide versies van De Dene, de Nederlandse en de Franse, zo sterk van elkaar gaan afwijken. Deze avonturen op zee en ‘in den vreemde’ kennen nochtans één vast centraal element: de ontmoeting met de leeuw. Dit gegeven is immers niet een toevallige episode binnen het ruimere avonturengedeelte, maar doorbreekt het vaste raam dat met 3 gegeven was: de leeuw volgt immers, over de hereniging der beide echtgenoten heen, de hertog tot in de dood. Door deze belangrijke komponent onderscheidt de sage van Hendrik de Leeuw zich juist van andere Heimkehrsagen: het verhaal eindigt niet met de hereniging van man en vrouw, maar met de dood van de trouwe leeuw op het graf van zijn meester, met andere woorden, niet de ‘verhoede ontrouw’, de huwelijkstrouw of de ‘trouw tot de dood ons scheidt’, maar wel de heldhaftige en veel tragischer ‘trouw tot in de dood’ | |
[pagina 165]
| |
vormt het orgelpunt van ieder Hendrikverhaal. Dit betekent echter niet dat de leeuwegeschiedenis ook, ten nadele van beide andere komponenten, de meeste belangstelling van de bewerkers der sage zou hebben opgeëist. Het tegendeel is waar. Niet de waardering voor een volkomen zichzelf-opofferende trouw, maar de bijzondere belangstelling voor een wereld vol wonder en avontuur schijnt de aanleiding voor de meeste bewerkingen geweest te zijn, voor zover men dit tenminste uit de kwantitatieve vertegenwoordiging van het wonderlijkfantastische element kan afleiden. Het gedicht van De Dene neemt hier nu juist een aparte plaats in. In tegenstelling tot de dichter van N, die heel wat uitvoeriger en vaak omslachtig te werk gingGa naar voetnoot(22), krijgt men de indruk dat De Dene het avontuurlijke gedeelte van de geschiedenis van de hertog van Brunswijk zo vlug en zo kort mogelijk heeft willen afhaspelen. Opvallend is inderdaad het hoge verteltempo, merkwaardig, en storend soms, zijn de snelle overgangen, vooral in de eerste helft van het gedicht (bv. het korte afscheid, de plotse gedachte van de hertog om zich in een paardehuid te laten naaien, de onmiddellijke overgang van de grijpepisode naar de ontmoeting met leeuw en draak, het schip dat hen zonder meer aan land brengt). De Dene loodst de hertog snel door een aantal wederwaardigheden heen en laat hem reeds in de 13de strofe voet op vaste bodem zetten. In de 13 strofen die nog overblijven kan onze held niet zo veel meer gebeuren. Hij moet alleen nog definitief in de veilige en vertrouwde haven van eigen land en vrouw worden gebracht, wat zonder veel moeilijkheden gebeurt: rovers langs de weg worden in een handomdraai buiten gevecht gesteld en opdat de hertogin hem als haar man zou herkennen is er het beproefde en trefzekere middeltje van de ring. Terwijl het meest ‘avontuurlijke’ gedeelte bij De Dene maar 13 op 26 strofen omvat, de helft van het gedicht, beëindigt de hertog zijn zeereis in N pas in de 47ste strofe, dit wil zeggen, nadat ong. 3/4 van het lied is gezongen. Deze vlugge afwikkeling van het reis- en avonturenverhaal heeft tot gevolg dat bepaalde gebeurtenissen bij De Dene weinig of niet worden verklaard, sommige motieven komen er onvoldoende door tot hun recht. Ja, indien we niet over het lied, De Dene's Franse gedicht of andere versies van de Hendriksage beschikten, waarin deze handelingen en | |
[pagina 166]
| |
motieven dan wel funktioneel zijn ingewerkt, zouden een aantal zaken vrij onduidelijk zijn gebleven. Kon de nuchtere Brugse rederijker niet erg geboeid worden door 's hertogs avontuurlijke zeereis, dan interesseerde hij zich blijkbaar meer voor de ‘huwelijksproblematiek’ van deze historie. In tegenstelling tot de bondigheid waarmee de zeereis wordt afgedaan neemt de relatief lang uitgesponnen aanloop tot en de uiteindelijke verwezenlijking van de hereniging der beide echtgenoten bijna geheel de tweede helft van het gedicht in beslag. De ‘Heimkehrsage’ treedt hierdoor uit haar oorspronkelijke omramingsfunktie, zodat De Dene de gehele historie kan samenvatten als ‘twondere jn dit huwelick gheschiet’ (fol. 279v). In de inleidende verzen tot het eigenlijke gedicht rijmelt hij: (fol. 276v) Vanden hertoghe van Bruunswyck...
hy als ghetrauwe standvastich pylaer
hadde bynaest duer ontrauwe wankelbaer
ontpaert ghevonden zyn wederpaer
maer quam jn tyds naer
jn tsbrulofts verghaer
Daer een ander schicte trauwe
zynder huusvrauwe
dhertoghe de naeste was dats claer.
Niet zonder belang is in dit verband trouwens de plaats van het gedicht (ook het Franse) in het Testament: na het eigenlijke testamentaire gedeelte, waarin de dichter zijn wilsbeschikkingen ten opzichte van ziel en lichaam bekendmaakt en de legaten die hij aan kerken, kloosters en gilden vermaakt (fol. 6-147v), volgt een gedeelte waarin uitvoerig over de zeven hoofdzonden wordt gehandeld (fol. 208v-440). Het is in dit laatste gedeelte dat we onze Historie moeten zoeken, onder de derde, op de ‘houeerdicheyt’ (fol. 208v) en de ‘Ghierichede’ (fol. 225v) volgende hoofdzonde der ‘Oncuuscheyt’ (fol. 241) namelijk, waar heel wat liederen en refreinen in verband met de ‘Huwelicke staet’ (fol. 250) zijn samengebracht. De kampioen van de trouw die de gehuwde lezer in dit verhaal tot voorbeeld kan worden gesteld, is niet de hertog, maar wel de leeuw. In zijn inleiding tot de Franse tekst (Aux Lecteurs) meent De Dene: (fol. 280 v) Le lyon doncques bien doibt estre nomme
exemple de fort grande fidelite
au mondain terroir.
| |
[pagina 167]
| |
Dat de mensen van de dieren inderdaad nog iets konden leren zal De Dene later in zijn fabelverzameling, de Warachtighe Fabulen der Dieren (Brugge, Pieter de Clerck, 1567 - gravures van M. Gheeraerts) nog eens duidelijk maken. We menen te kunnen besluiten dat de nadruk in De Dene's versie niet ligt op het wonderlijk-fantastische element, maar op die gegevens die juist de meeste perspectieven boden voor moraliserende beschouwingen: de trouw van de leeuw en de verhoede ontrouw van de hertogin. De verschillende verhoudingen, zoals boven geschetst, in acht genomen, komen N en het gedicht van De Dene als volgt overeen: Daar is de naam van de held van het verhaal. In beide gedichten wordt deze alleen als ‘hertog van Brunswijk’, nergens als Hendrik (de Leeuw) aangeduid. De onbepaaldheid van deze benaming, waardoor de held van de Nederlandse Hendriksage zich eigenlijk niet meer onderscheidt van deze uit andere hertog-van-Brunswijk-verhalen (zie noot 12), hoeven we niet noodzakelijk te verklaren door de afstand in ruimte en tijd waardoor Hendrik de Leeuw in de Nederlanden der 16de eeuw een onbekende zou zijn geworden. Ook in W en G, in tegenstelling tot S, wordt de hertog niet bij zijn voornaam genoemdGa naar voetnoot(23). Bij de aanvang van beide Nederlandse versies neemt deze ‘hertog van Brunswijk’ afscheid van zijn vrouw. De Dene is daar in twee verzen mee klaar: oorlof nam hy an zyn edel vrauwe playsant
huer bevelende / al zyns huus secreten.
De dichter van N heeft er vier strofen voor nodig: hij laat de hertogin sprekende optreden, waarbij ze o.m. uiting geeft aan haar bezorgdheid en verdriet. Na het afscheid volgen de zeereis, de storm, de hongersnood... Opvallende verschillen hier in omstandigheden en oorzaken, maar tenslotte wordt de hertog in beide versies op dezelfde manier uit de nood verlost: ingenaaid in een ossehuid/paardehuid wordt hij door een Griffioen/vueghelgrijp opgepikt. Dan volgt de episode met de lintworm/draeck. Bij De Dene wordt deze strijd in vijf regels beslecht, de dichter van N deed er vier strofen over: de hertog vraagt er zich af wat de meest voordelige uitkomst zou zijn, de dood van de leeuw of van de lintworm - een derde mogelijkheid, de dood van beide dieren komt natuurlijk niet van pas in een verhaal over | |
[pagina 168]
| |
dankbaarheid en trouw van een dier tegenover zijn redder -. De hertog kiest de meest edele oplossing: liever dan zich door een ‘fenijnig’ dier te laten verslinden, ziet hij zich de prooi van ‘den leeuw verheven’. Bij De Dene kent de hertog minder problemen: hy zach een leeu vechten jeghens een draecke
die fellick groot was / de leeu te cleene
dies hielp hy den leeu / daer huten weene...
Uiteindelijk belandt de hertog - in beide verhalen op een geheel verschillende manier - op een schip dat hem naar zijn land (of in de buurt daarvan) brengt en verneemt hij - alweer op een geheel verschillende wijze - de huwelijksplannen van zijn vrouw. Overeenstemming is er verder nog in de herkenning door middel van de halve ring in de beker, de verhindering van het huwelijk, de dood van de leeuw op het graf en de oprichting van een leeuwebeeld: bij De Dene een leeuw uit goud, midden in de stad geplaatst en dit op verzoek van de hertog zelf; in het lied wordt het beeld uit een onbepaald materiaal ‘bij 't graf’ geplaatst, op initiatief van de hertogin. In grote trekken lopen beide verhalen parallel. De gegevens die de twee gedichten gemeenschappelijk hebben behoren voornamelijk tot de constanten van de Hendriksage, het zijn vooral die elementen die nu eenmaal de basisstructuur van ieder Hendrikverhaal vormen, en die, afgezien van de grijp-episode, teruggaan op de als Heimkehrsage ingerichte oudste literaire bewerking van de stof. Bij de opsomming van deze gemeenschappelijke elementen tussen N en het Nederlandse gedicht van De Dene konden we niet nalaten reeds hier en daar te wijzen op een aantal verschillen. Een groot aantal gegevens, op zichzelf beschouwd, zijn wel gelijk, maar de manier waarop ze worden gecombineerd of de omstandigheden waarin ze worden geplaatst, zijn vaak heel verschillend. Voor het gedicht van De Dene merken we op wat we reeds hebben gezegd: een zekere onvolledigheid, waardoor bepaalde zaken onvoldoende worden gemotiveerd. Daar zijn bv. de twee motieven die in N reeds bij het afscheid ter sprake komen: de termijn van zeven jaar en de halve ring (str. 3, 4 en 5). Vóór zijn vertrek geeft de hertog zijn vrouw de toestemming met een andere man te trouwen wanneer hij na zeven jaar niet terug is. De reis duurt dan ook zeven jaar en de huwelijksplannen van de hertogin zijn daardoor volkomen gerechtvaardigd. Van dit alles geen spoor bij De Dene: geen dergelijke afspraak, de reis duurt er een onbepaalde tijd - vgl. str. 8 | |
[pagina 169]
| |
...hoe langhe dat jnt busch was hy
daer of en vyndtmen gheen tydt bescreuen
hoe langhe dat hy daer heeft ghebleuen-.
Voor de huwelijksplannen van de hertogin is hier geen excuus, want ook nergens wordt in het gedicht maar even gezinspeeld op een mogelijk geachte dood van de hertog, wat in het lied weer wel het geval was (str. 30). Als Penelope is de hertogin bij De Dene volkomen mislukt. Zoals gezegd is het waarschijnlijk dit gegeven van de verhoede ontrouw dat de Brugse rederijker het meest intrigeerde bij zijn bewerking van de Hendrik-de-Leeuw-sage. De nadruk op de ‘huwelijksproblematiek’ van deze historie zou dan verklaren waarom De Dene het weinig realistische motief van de afspraak der zeven jaren, een wel al te literair en onwaarschijnlijk element voor een gedicht met een meer prozaïsche bedoeling, heeft weggelaten. Weggelaten, inderdaad, want het motief was hem niet onbekend. Dat kan men althans afleiden uit zijn Franse tekst waar in de eerste strofe reeds gezinspeeld wordt op de termijn van zeven jaar en waar in de 22ste strofe bij de terugkeer van de hertog deze zeven jaren als verantwoording van het gedrag der hertogin worden ingeroepen. Daarom mogen wij veronderstellen dat De Dene dit motief in zijn Nederlands gedicht bewust heeft weggelaten om het verhaal waarschijnlijker te maken en het aldus een meer algemeen-zedelijke strekking, een les in ‘trouw’, mee te geven. Het motief der zeven jaren is verder nog aanwezig in G en B, geen spoor ervan in WGa naar voetnoot(24). Het tweede motief dat in N reeds bij het afscheid wordt ingezet is dat van de halve ring. Een ringdeling echter, zoals in de gedichten van Wyssenherre en Sachs, waar de hertog werkelijk een gouden ring middendoor hakt, maken we in het lied niet mee. Hoppe drukt zich dan ook niet zeer nauwkeurig uit wanneer hij schrijft: ‘Im Niederländischen Volkslied ist es die Herzogin, die den Ring teilt’Ga naar voetnoot(25): wij zien haar alleen de halve ring aan de hertog ‘geven’, niet delen (str. 4). De halve ring duikt later weer op als herkenningsmiddel bij de terug- | |
[pagina 170]
| |
komst van de hertog (str. 58-60). In De Dene's gedicht (ook de Franse versie) komt het ringmotief bij het afscheid niet ter sprake (te verg. met G). Als herkenningsmiddel verschijnt de halve ring bij de terugkeer (str. 20-21) dan ook geheel onverwacht en zonder verklaring waarom dit zo nodig een ‘alfuen... vyngherlyngh’ (Fr. tekst: str. 19, moyctie dung anneau dor) moest zijn. ...Dan vaart de hertog uit. Volgens De Dene (str. 1) wilde hij het H. Land gaan bezoeken - waarmee waarschijnlijk een bedevaart is bedoeld zoals in W en SGa naar voetnoot(26) - in tegenstelling tot de dichter van het lied, volgens wie de hertog zo maar ‘ten oorlog wilde varen’ (str. 1). In het eerste geval, net als in alle andere ‘jongere’ versies, is één schip voldoende, in het lied vertrekt de hertog met ‘veel schepen wel bemand’, waarom de dichter het twee maal moet laten stormen op zee: één keer om het schip van de hertog alleen over te houden (str. 6), een tweede keer om dit schip in de Leverzee te drijven (str. 10-11). In deze zee bevinden zich magneetstenen die het schip aantrekken en beletten zijn koers verder te zetten. De voedselvoorraad raakt op en algemene hongersnood dreigt. Een ‘felle Griffioen’ komt dagelijks boven het schip cirkelen, zodat niemand aan dek durft te komen. Op een dag wordt toch een lid van de bemanning door de vogel opgepikt. Dit voorval brengt de hertog op de gedachte zich in een ossehuid te laten naaien om zich op die manier door de grijp te laten ontvoeren. Dit is de Levermeer-Magneetberg-Griffioen-episode van het lied (str. 12-20). Van dit ook van elders bekende motievencomplex bleef bij De Dene alleen de ‘vueghelgrijp’ over. De nood waaruit de hertog uiteindelijk door dit dier wordt gered, kende bij deze laatste volkomen natuurlijke oorzaken: niet de fabelachtige Leverzee en Magneetberg zijn verantwoordelijk voor ellende en hongersnood aan boord van het schip, maar gewoon de hevige storm waardoor het schip lelijk gehavend werd en ‘victaelge faelgierde’ (str. 4A=3). In hoeverre we dit natuurlijke verloop, deze afwezigheid van Leverzee en Magneetberg, kunnen verklaren door de meer prozaïsch-nuchtere dan fictiefavontuurlijke tendens die we bij De Dene meenden te kunnen op- | |
[pagina 171]
| |
merken, is niet geheel duidelijk. Is de huidige versie-De Dene het resultaat van een ‘versobering’ van een voorbeeld waarin zee en berg wel nog aanwezig waren of ontbraken deze ook reeds in zijn Vorlage? Het Franse gedicht geeft geen antwoord op deze vraag. Tussen de eerste en de tweede strofe ervan zijn zeer waarschijnlijk een paar strofen weggevallen. De overgang van 1 naar 2 is er werkelijk veel te groot: de hertog neemt afscheid van zijn vrouw en plots ligt hij in een paardehuid genaaid. Geen woord over het schip, geen woord over de storm of de hongersnood. De verzen waarin Levermeer en Magneetberg eventueel ter sprake hadden kunnen komen zijn er niet meer. Maar misschien waren deze elementen reeds afwezig in de versie van Hendrik de Leeuw die De Dene heeft gekend. In het gedicht van Wyssenherre bv., elders zo rijk aan fabelachtige motieven, worden voormelde zee en berg ook niet genoemd en Göding, net als De Dene, verklaart de moeilijkheden op het schip door natuurlijke oorzaken, hij legt dezelfde nadruk op de schade die door de storm aan het schip werd toegebrachtGa naar voetnoot(27). Tot nu toe hebben we de gegevens waarin De Dene van N afwijkt vooral negatief moeten formuleren: De Dene heeft niet of slechts onvolledig wat het lied wel heeft. Anders is het gesteld met het slachten der paarden, een gegeven dat we aantreffen zowel in historie en histoire van De Dene (Nl. str. 4A=3 en Fr. 2) als in B en W. Niets hiervan in het Nederlandse historielied en de gedichten van Sachs, waar alleen van hongersnood sprake is, maar niet van de wijze waarop de bemanning deze probeert te verhelpen. Maar nog een ander element plaatst De Dene ten opzichte van het lied aan de pluszijde: de figuur van de knecht (vgl. Graaf Wetzel in Herzog Ernst). Deze knecht krijgt in De Dene's gedicht, net als in W, G en B trouwens, een zelfstandige rol toebedeeld en treedt vooral bij het slachten der paarden actief naar voren. Reeds bij het vertrek van de hertog (str. 2) maakte De Dene een onderscheid tussen 's hertogs ‘Cnaepe ende zyn volck’ (str. 2). Na de paardenslachterij wordt deze knecht gevraagd het paard van zijn meester te villen en de hertog in de huid te naaien (str. 3B = 4). In N worden daarentegen alle bemanningsleden zonder onderscheid door de hertog als ‘myn lieve vrienden’ (str. 9) toege- | |
[pagina 172]
| |
sproken of door de dichter ‘'t Hertogs liên’ genoemd (str. 17). De paardenslachterij en het zelfstandig optreden van de ‘Cnaepe’ wijzen er duidelijk op dat De Dene zijn stof uit een andere - naar Hoppe's bevindingen, tevens een jongereGa naar voetnoot(28) - redactie van de sage betrekt dan deze waar Sachs en de dichter van N bij aansluiten. Deze jongere tak, waar W, G, B en, zoals nu ook blijkt, De Dene vertegenwoordigers van zijn, is wat scheefgegroeid: een aantal nieuwe, grovere motieven zijn de sage binnengedrongen (het slachten der paarden - in G en B gaan de uitgehongerde mannen zelfs tot kannibalisme over), terwijl reeds bestaande motieven uit hun zinvol verband werden verplaatst. Dit laatste is bv. het geval met de episode van de ‘vueghelgrijp’Ga naar voetnoot(29), waardoor de hertog uit zijn benarde situatie wordt gered. We zagen reeds in N hoe een ‘werkongeval’ de hertog op de gedachte brengt zich in een ossehuid te laten naaien om zich zo door de vogel te laten wegbrengenGa naar voetnoot(30). De hertog handelt met voorbedachten rade, de bedoeling van de wat vreemde verpakking in een dierehuidGa naar voetnoot(31) is iedereen duidelijk. Zo gaat het ook in S, zo deden ook zes van de zeven overgebleven bemanningsleden in het gedicht van Herzog Ernst, nadat de grijpen de lijken van de verhongerde schipbreukelingen waren komen roven. In De Dene's historie nu (ook in de Histoire) laat de hertog zich in een paardehuid naaien, zonder dat, niet alleen de lezer, maar ook de hertog zelf, iets van de ‘vueghelgrijp’ hebben gehoord of gezien. De vogel komt pas voor het eerst te voorschijn, nadat de hertog reeds, om welke reden dan ook, in de huid was verpakt (str. 5). De redding is hier niets anders dan een heel gelukkig toeval: was de vogel niet plots en onverwacht opgedoken, dan was de hertog met huid en al door de golven verzwolgen. Niet zozeer de onwaarschijnlijkheid van dit gelukkig toeval echter stoort de lezer van De Dene's gedicht, maar vooral het vreemde en onverantwoorde gedrag van de hertog. Wat is | |
[pagina 173]
| |
dat voor een man, die, in een paardehuid gehuld, op het dek van het schip gaat liggen, ‘verbeydende goe Aventhuere’ (str. 3B=4)? Het gebrek aan motivering en interne logika in deze episode heeft De Dene volledig met Göding gemeenGa naar voetnoot(32). ‘Goe Aventhuere’ brengt de hertog naar een ‘vreimdt landt / vul wilder busschaidge’ (str. 5). Maar, ondank is 's werelds loon: de hertog werkt zich uit zijn omhulsel en slaat de grijp de rechterklauw af (str. 6). Later (str. 24) zal De Dene ons vertellen dat deze klauw als trofee boven het graf van de hertog werd gehangen. Deze klauw nu brengt het gedicht van De Dene weer in de buurt van W en GGa naar voetnoot(33). Het Nederlandse lied kent dit element niet: de hertog doodt er de jongen in het nest (str. 22), zoals in bijna alle andere versies... en zoals in De Dene's Franse tekst (str. 4). Hoe moeten we dit onderscheid tussen historie en histoire verklaren? Laten we beide versies elkaar aanvullen, dan blijft deze combinatie toch steeds in dezelfde richting wijzen, nml. deze van W en G. Hier vinden we immers zowel het doden der jongen als de klauw(en) vermeld: één griffioenklauw die later boven het graf wordt gehangen in G, verschillende klauwen in WGa naar voetnoot(34). De Dene vermeldt in het Franse gedicht alleen het doden der jongen maar komt toch ook niet los van de gedachte dat er iets boven het graf van de hertog moet worden gehangen. In het Nederlandse verhaal waren dat ‘vueghelgryps claeu en tzweerd’, in het Franse wordt dat ‘son escu et espee’ (str. 27). Wanneer we ons hier het gebruik van het motief der zeven jaren in het Franse gedicht herinneren en het ontbreken daarvan in het Nederlandse, krijgt men de indruk dat De Dene zijn stof over beide gedichten wat heeft verdeeld. Misschien was dit wel juist de reden waarom hij de ‘VVaelkens’ nog met een gehele historie van de hertog van Brunswijk wilde ‘stofferen’? In zijn Nederlandse gedicht had hij nog niet alle elementen van de hem bekende sage opgebruikt, zodat hij deze nu in een Franse versie ervan te pas kon brengen. Wanneer dit werkelijk De Dene's werkwijze was, wanneer we dus de Nederlandse en de Franse tekst mogen beschouwen als elkaars komplement, dan is het duidelijk dat we | |
[pagina 174]
| |
pas een juist en volledig gezicht op zijn voorbeeld zullen krijgen wanneer we beide gedichten als delen van een kleine legpuzzel in elkaar laten passen. Het beeld dat we op deze manier reeds gedeeltelijk hebben ‘uitgelegd’ is er een dat duidelijk gemeenschappelijke contouren vertoont met G en W. Na de grijp-episode volgt de ontmoeting met leeuw en draak. We hebben reeds opgemerkt dat dit gegeven, als vaste spil binnen het avonturengedeelte van ieder Hendrikverhaal, weinig of geen varianten vertoont. Anders is het gesteld met de wijze waarop de hertog en zijn leeuw uiteindelijk het eiland of het bos kunnen verlaten. In het historielied (str. 32) komt een schip voorbij waarvan de schipper de hertog en, na enig gekibbel, ook de leeuw wil laten meevaren. Bij De Dene gaat het er enigszins anders aan toe: geholpen door de leeuw bouwt de hertog een vlot. Hiermee klaar, steekt hij zonder het trouwe dier van kant. De leeuw kan gelukkig nog net op tijd met een sprong het vlot bereiken. Zo worden ze uiteindelijk door een groot schip opgenomen (str. 9-13). In beide Nederlandse versies komen hertog en leeuw aan boord van een schip, maar bij De Dene, in tegenstelling tot wat we bij zijn snelle afwikkeling van het verhaal zouden verwachten, gebeurt dit langs de omweg van het vlot. Met de bouw van en de reis op het vlot sluit hij weer nauw aan bij W, G en B. De meeste elementen: de bouw van het vlot (W, G, B), het vertrek van de hertog terwijl de leeuw op jacht is (G en B) en de leeuw die het vlot achternaspringt (W, G, B) vinden we in deze ‘jongere’ versies terug - ze ontbreken in S en NGa naar voetnoot(35). De Dene heeft hier zelfs nog even de tijd om te vertellen dat de leeuw met een konijn kwam aangelopen (str. 12 / Fr. tekst: str. 9 ‘portant vng conin auecques luy’): in G is dat onbepaald wild, in B een everzwijn. W, G en B laten de hertog in navolging van de | |
[pagina 175]
| |
Herzog-Ernstsage nog meer avonturen beleven: het vlot drijft beide reizigers onder een hoge, duistere berg waar ze na een dag en een nacht een wondere ‘carfünkel stein’ (W) kunnen bewonderen, ze komen terecht bij vreemde snavelmensen (dye gesnebelten, W), eenogigen, mensen met een hondekop, enz... Van al deze wondere dingen en fabelachtige wezens geen spoor bij De Dene. Waren ze hem werkelijk onbekend? Waarschijnlijker lijkt me dat hij ze als té onwaarschijnlijk en als te weinig relevant, maar liever heeft weggelaten. Het Franse gedicht wijkt in deze weinig af van het Nederlandse. Alleen wordt hier duidelijk gemaakt dat de hertog reeds vanop het eiland een schip had zien liggenGa naar voetnoot(36) waarom hij doelbewust zijn vlot gaat bouwen en De Dene kan zeggen: ainsy flotant le ducg...
est a la deuantdicte nauire arriue.
Het grote schip brengt de hertog en zijn leeuw zonder meer aan land. De zeereis eindigt bij De Dene reeds in de 13de strofe met de woorden: ‘zoo quamen zy ouer tzeewatre stranck’. Een dergelijke probleemloze vaart en ontscheping treffen we in geen enkele andere versie van de Hendriksage aan, dus niet in N, en ook niet in De Dene's Franse tekst. Aan het ene geciteerde vers ‘beantwoorden’ in de Franse tekst niet minder dan vijf strofen, nml. 10, 11, 12, 13 en 14 die we op p. 162 als ‘geheel onafhankelijk van de Nederlandse tekst’ hebben gekarakteriseerd. Dezelfde episode neemt in N zelfs 16 strofen in beslag (str. 32-47). Wat gebeurt er dan in dit lied en in de Franse tekst - om slechts deze twee te noemen -, vóór de hertog weer voet aan wal zet? Op het schip ontmoet de hertog ‘den vyand’ / ‘le dyable’. Deze vertelt hem dat zijn vrouw ‘morgen’ met een ander zal trouwen. De vraag van de hertog is hoe hij op tijd in zijn land geraken kan om dit huwelijk te verhinderen. Daar weet de duivel een antwoord op: hij stelt voor de hertog slapend naar zijn land te brengen. Wanneer de hertog echter, in zijn land aangekomen, niet wakker wordt, moet hij zijn ziel aan de duivel afstaan. De hertog stemt toe wanneer de duivel belooft ook zijn leeuw te willen overbrengen. Alles gebeurt zoals overeengekomen. De duivel vliegt hen naar het paleis van de | |
[pagina 176]
| |
hertog, waar, op het laatste ogenblik, de leeuw zijn meester uit de slaap wekt met zijn gebrul (in het lied ook nog met ‘zyn klauwen groot’), zodat de duivel uiteindelijk van een kale reis terugkeert. Veel verschillen vertonen de versies van dit duivelverhaal niet. W en G wijken slechts in zoverre van S en N af dat zij de duivel hertog en leeuw afzonderlijk laten overbrengen: eerst de hertog, daarna de leeuwGa naar voetnoot(37). Men heeft de indruk dat De Dene in zijn Franse tekst eveneens aan een afzonderlijke vlucht, of beter, een afzonderlijke aankomst van hertog en leeuw (eerst de leeuw, dan de hertog) heeft gedacht: (str. 14) ...le lyon voyant la terre son soulas
salist parauant sur la terre en baz
veuljant selon sa nature gemir
dont le ducg reueilja de son dormir.
Een onbeantwoorde vraag is nog waarom De Dene deze episode in zijn Nederlandse tekst niet heeft opgenomen. Vond hij dat de avonturen van de hertog op zee reeds lang genoeg hadden geduurd? Misschien wilde hij vooral de aandacht niet afleiden van dat wat hem in dit verhaal het meest interesseerde, de uiteindelijke hereniging van beide echtgenoten en de trouw van de leeuw? Voor een duivelverhaaltje als deze episode was er in zijn tijd immers zoveel belangstelling. Misschien kwam het De Dene tevens niet geheel moreel verantwoord voor dat de hertog zo maar van de diensten van de duivel gebruik maakte en het leven van zijn ziel op het spel zette? Het antwoord op deze vragen geeft De Dene zelf in zijn Aucteur vóór de Franse tekst (zie p. 162), waar hij over de verhouding tussen het Nederlandse gedicht en zijn Franse ‘vertaling’ spreekt van de ‘gheconfyte lueghene’ die hij de ‘history’ (= de Nedl. tekst) heeft ‘anghelapt’. De duivelsgeschiedenis die hier wordt bedoeld leek hem blijkbaar te onwaarschijnlijk en ‘verwonderlijk’ om in zijn Nederlandse versie op te nemen. Daardoor werd deze geschiedenis het belangrijkste restant van de sage dat De Dene in zijn Franse hertog van Brunswijk nog kon verwerken. De afwezigheid ervan in het Nederlandse gedicht verplichtte de Brugse rederijker tot het invoeren van een ander medium waarlangs de hertog het nieuws van het aanstaande huwelijk van zijn vrouw kon vernemen. Lang heeft hij hier wel niet over nagedacht. Wat | |
[pagina 177]
| |
was eenvoudiger dan hier het oude, vertrouwde droommotief in te lassenGa naar voetnoot(38)? Tijdens zijn slaap hoort de hertog een stem die hem meedeelt ‘hoe laat het is’. Aan deze droom gingen nog een gevecht met de rovers vooraf, een element dat in geen andere versie van de Hendriksage wordt aangetroffen. Het ontbreekt tevens in de Franse tekst. We mogen daarom veronderstellen dat De Dene ook hier aan het improviseren is gegaan en deze overval heeft ingevoegd bij wijze van compensatie voor het weggelaten duivelverhaal. De Brugse rederijker wilde misschien nog een staaltje geven van de trouw van de leeuw: een leeuw die met de hertog een paar rovers verslaat in ruil voor een leeuw die de listen van de duivel overwint. Uiteindelijk worden beide echtgenoten herenigd. Afgezien van het reeds vermelde ringmotief (in N, zoals in V en in het Zweedse lied, groeien beide ringhelften aan elkaar vast - str. 60), kunnen we nog wijzen op het volgende: in ruil voor de hertogin krijgt de bruidegom bij De Dene de dochter van de hertog tot bruid (str. 22), zoals in S, - in G is dat een meisje uit Frankenland -Ga naar voetnoot(39). Daar is in het Nederlandse lied geen sprake van: Hoppe heeft het hier blijkbaar niet goed gelezenGa naar voetnoot(40). In het lied sterft de hertog reeds vlug na zijn thuiskomst, bij De Dene en in alle andere versies leeft hij nog ‘een langhe wyle’. De enkele, minder belangrijke detailverschillen in verband met het leeuwemonument hebben we reeds vermeld. Interessant is het echter nog te weten dat De Dene blijkbaar de enige bekende versie is die melding maakt van het zwaard waarmee de hertog de draak had gedood, dat, naast de griffioenklauw, boven het graf wordt gehangen (Nl. str. 24 / Fr. str. 27). Dit is vooral merkwaardig omdat het blijkt te stroken met de werkelijke toestand, destijds in de dom te Braunschweig: in het begin van de 16de eeuw hing daar namelijk nog, naast een vogelklauwvormige drinkhoorn, een zwaard boven het graf van Hendrik de Leeuw en zijn gemalin MathildeGa naar voetnoot(41). | |
[pagina 178]
| |
Hiermee zijn we dan aan het einde gekomen van ons verhaal en menen we tevens een antwoord gegeven te hebben op de vragen op p. 162-163 gesteld. Samenvattend kan men besluiten: het Nederlandse historielied en De Dene's historie van de hertog van Brunswijk vertonen een aantal opvallende verschillen in motiefgebruik. De belangrijkste daarvan verwijzen het gedicht van de Brugse rederijker naar een andere, jongere versie van de Hendriksage dan deze waar het lied op teruggevoerd kan worden. Bedoeld zijn: het zelfstandig optreden van de knecht, het slachten der paarden, de ‘onverantwoorde’ verpakking in een paardehuid, de klauw van de grijp en tenslotte de bouw van en de reis op een vlot. Al deze elementen vonden we terug in de gedichten van Wyssenherre en Göding en in het Boheemse volksboek, ze ontbreken in de versies van Sachs en in het Nederlandse lied. Herinneren we er de lezer aan dat De Dene zijn gedicht in 1543 heeft geschreven, dan is het niet zonder belang te weten dat de ‘schöne alte Histori’ van Göding pas in 1585 werd geschreven en als volksboek gedrukt en dat de oudst bekende uitgave van het Tsjechische volksboek in 1565 van de pers kwam. De enige versie van de trits W, G, B die ouder is dan deze van onze Brugse rederijker is het gedicht van Michel Wyssenherre, geschreven vóór 1474 in zuidelijk Rijn-Frankenland. Al blijft het moeilijk te beslissen bij welke van deze versies De Dene in zijn gebruik van voormelde verhaalelementen meer of minder aanleunt, de paardenslachterij (ontbreekt in G) en het gebruik van een paardehuid (in G een ossehuid) schijnen zijn verhaal meer te doen overhellen naar Wyssenherre. Daar tegenover staan echter weer die elementen die De Dene gemeen heeft met G: de termijn van zeven jaar (in het Franse gedicht), de éne klauw (in plaats van meer dan één in W) en de schadeloosstelling van de bruidegom. Hoe dan ook, De Dene leert ons dat er in de Nederlanden der 16de eeuw nog een andere versie der Hendriksage is rondgegaan dan deze waarvan het lied en de door De Mont en De Cock opgetekende vertelling de late getuigen zijn. Ondertussen is het duidelijk geworden dat deze motieven ook in De Dene's Franse tekst worden aangetroffen, waardoor het irrelevant zou zijn, omwille van enkele verschillen voor De Dene's Franse en Nederlandse tekst verschillende voorbeelden te postuleren. De kleine afwijkingen tussen beide kunnen immers worden verklaard door de eigen werkwijze van de Brugse dichter die in deze gevallen blijkbaar distributief was: een weinig evenwichtige verspreiding weliswaar van de beschikbare gegevens over beide teksten, waarbij het Franse gedicht de meer literaire en wat onwerkelijke elementen kreeg toebedeeld (de | |
[pagina 179]
| |
zeven jaren en het gehele duivelverhaal)Ga naar voetnoot(42). Wanneer we uit de Aucteur bij dit Franse gedicht vernemen hoe De Dene reeds denkt over de geloofwaardigheid van het duivelverhaal (een gheconfyte lueghene) is het zeker niet onmogelijk dat hij andere, vreemde, fabelachtige motieven geheel heeft weggelaten (Leverzee en Magneetberg misschien, of, waarschijnlijker, de avonturen met het vlot, zoals in W, G en B). De enige positieve inbreng van De Dene beperkt zich dan tot het invoeren van het gevecht tegen de rovers en het droommotief in het Nederlandse gedicht, en deze dan nog als compensatie van het duivelverhaal dat, zoals gezegd, naar de Franse tekst werd verwezen. Een verhalend gedicht als De Dene's historie van de hertog van Brunswijk neemt een opvallend eenzame plaats in tussen de vele didactisch-moraliserende en beschouwelijke gedichten en liederen in zijn TestamentGa naar voetnoot(43). Een echt verteller is er aan de Brugse rederijker wel niet verloren gegaan. De houding van De Dene tegenover de Hendriksage is die van een scepticus die afstand neemt van het verhaal waar hij nochtans zelf zijn rijmkunst aan heeft besteed. Hij geloofde niet in de fictie van deze sage waarin de ‘historische’ aanleiding bijna geheel door fabel en fantasie is omweven, hij geloofde niet in de waarde van het materiaal waar hij mee werken moest. Geen wonder dat zijn historie van de hertog van Brunswijk niet tot leven komt: zonder dit geloof blijft immers ieder werk dood. | |
[pagina 180]
| |
Tekst- Om de leesbaarheid van deze tekst te bevorderen is De Dene's overvloedig en vrij willekeurig gebruik van hoofdletters aan onze hedendaagse soberheid daarin aangepast. We hebben ook de strofen van de Nederlandse en de Franse tekst genummerd. Voor de uitgave van deze tekst konden we tevens steunen op het werk van Ignace Trioen, zijn als licentiaatsverhandeling (Rijksuniversiteit Gent, 1968) bezorgde uitgave van Fol. 249 tot 300 van het Testament Rhetoricael namelijk, achteraf nogmaals met het handschrift vergeleken door W. Waterschoot. -
Vanden hertoghe van Bruunswyck / maerGa naar margenoot+
eist lueghene of waer
God verleen ons / een goet coorne jaer
hy als ghetrauwe standvastich pylaer
Actum Anno hadde bynaest duer ontrauwe wankelbaer
ontpaert ghevonden zyn wederpaer
.1543. maer quam jn tyds naer
jn tsbrulofts verghaer
Daer een ander schicte trauwe
zynder huusvrauwe
dhertoghe de naeste was dats claer
(1) Godsvruchteghe mensschen heeft men oyndt ghevonden
ter eeren gods ghereyst / ouer zee ende zandt /
een hertoghe van Bruunswyck jn voorleden stondenGa naar margenoot+
die vvilde ghaen bezoucken theligh landt
oorlof nam hy an zyn edel vrauwe playsant
huer bevelende / al zyns huus secreten
ende es om reysen te peerde ghezeten
(2) Voortrydende zoo hy hadde jnden zin
zyn cnaepe ende zyn volck tsamen
zyn commen zo verre te landewaerts jn
tot dat zylieden an de zee quamen
daer ghynghen zy tschepe naer tbetamen
jnde zee zynde / zoot wilde wesen
esser een groot tempeest vpgheresen
(3B=4) Dedel hertoghe maecte gheen gheschillen
.B. dat hem de benautheyt van zyn volck deerde
zyn cnaepe deedhy zyn peerdt villen
en liet hem der jn naeyen / zoo hyt begheerde
hier jn lach hy ghewapent / met zynen zweerde
alsoo verbeydende goe aventhuere
tzoete mocht commen / doch hy naer tzuere /
| |
[pagina 181]
| |
(4A=3) Jnde zee dryfuende mast cabels bezweken
.A. veel daeghen victaelge faelgierde ter nood
dies moesten de peerden den hals of steken
ende aeten tvleesch van honghere groot
tempeestich lydende veel wederstoot
jn duusentich periclen vul ancxst en ducht
anders niet ziende dan zeewaeter en lucht /
(5) Zulcke ancxst ende vreese had hy noyndt gheploghen
tschip bedarf om zyncken jnden grondt
een vueghelgryp die quammer ghevloghen
die den hertoghe greep ter stondt
alsoo hy jnt vel lach ghenaeyt ghezondt
end heeft hem ghevoert / huut dat passaige
jn een vreimdt landt / vul wilder busschaidge
(6) Als hem den vueghelgryp daer brochte
zyn zweerd lach met hem jnt vel ghenaeyt
met grootter subtylheyt hy huutgherochte
hem ziende / de vueghelgryp wierdt ontpaeyt /
daer jeghens te strydene / was hy verfraeytGa naar margenoot+
ende heeft daer clouck zonder verflauwen
vueghelgryps rechter claeu ofghehauwen
(7) De vueghelgryp vervloogh thueren onghemaecke
dhertoghe doe zynde jnt busch alleene
hy zach een leeu vechten jeghens een draecke
die fellick groot was / de leeu te cleene
dies hielp hy den leeu / daer huten weene
ende dhertoghe / naer zyn ridderlick pleghen
heeft daer die felle draecke versleghen
(8) De leeu zynde verlost huut die tempeesten
quam totten hertoghe ghedwee en vry
hem tooghende alle toufzaemeghe feesten
waer dat hy ghynck den leeu bleef hem by
hoe langhe dat jnt busch was hy
daer of en vyndtmen gheen tydt bescreuen
toe langhe dat hy daer heeft ghebleuen
(9) Maer dedel hertoghe voorzienich en stout
die ouerdochte zeer vreimde zaecken
met zynen zweerde ofhieu hy hout
dat hy huut tbusch mochte gheraecken
eennen hoirt ghyngh hy der of maecken
daer hy me mochte zonder wee
eenichssins ouervaeren die wilde zee
| |
[pagina 182]
| |
(10) Den leeu zyn aes zochte zonder verblaeuwen
ende hielp zynen meestere neerstelick daer
thout vergaderen met zyn claeuwen
ende was hem zeere bedienstich voorwaer
dat ghedaen zynde / doe der naer
thooft leydhy nedere te dien keere
ende wierdt slaepende by zynen heere
(11) Dhertoghe wilder niet langhe blyfuen
jnt busch / dies was hy vanden zinne
vpden hoirt te ghaene / ende laeten dryfuen
jnde gods ghelee te zynen ghewinne
hy dochte den leeu was te busschewaerts jnneGa naar margenoot+
zouckende wat hy mochte eten
ende dat hy zyn meester zoo zoude vergheten
(12) Eer dat dhertoghe vp dien dach
teeneghaer ofvoer van die stede
den leeu naer hem commen gheloopen zach
ende broghte met hem een conyn mede
den leeu groote pooghernye dede
als zyn meester steken zou vanden cant
hy spranck vp den hoirt / ende liet het landt
(13) Zo verre zo langhe dhertoghe voer
vp zynen hoirt die jn zee zwam
met eennen stocke zo hilt hy troer
tot dat hem een groot schip naer quam
doe liet hy den hoirt / en daer jn clam
ende den leeu jn tschip oock spranck
zoo quamen zy ouer tzeewatre stranck
(14) Dhertoghe te lande ghearriueirt
de leeu en deed hem gheen verlaet
zo hy duer tlandt es ghepasseirt
wierdt hy bespronghen van roouers quaet
hy steldhem ter weere jn doucker daet
en weerd hem zoo metten zweerde bloodt
dat twee roouers daer bleuen doodt
(15) Dhertoghe voornoomt van edelen bloede
met zynen leeu / es duer een busch gheghaen
hem luste te rustene / want hy was moede
dies vougdhem nedere ter eerden zaen
den leeu by hem / clouck by ghestaen
dhertoghe dochte zoo hy lach en sliep
dat dus een stemme themwaerts riep
| |
[pagina 183]
| |
(16) Staet vp hertoghe / en thuuswaerts keert
boodschap zo brynghjck hu waerachtich
blyft ghy hier langher hu druck vermeert
hu wyf verliest ghy / end hu goedt machtich /
haest hu staet vp / zyt dit voordachtichGa naar margenoot+
want jck zeghu jn goeder trauwe
corts zal erhuwen dyn edel huusvrauwe
(17) Dhertoghe stondt vp naer dat verstandt
ende om schuwen meerdere dangier
zynen leeu streeck hy metter handt
aldus sprekende / Och edel dier
laet ons gherynghe scheeden van hier
mynen moet es bedruct nv zeere
tot jck comme daer jck bem landheere
(18) Al truerende ghynck hy naer de behoorte
zyn zinnen die hadden lettel ghepaeys
totdat hy quam an deerste poorte
van zynen slote ende palaeys
tghepeyns maect hem veel hooftghedraeys
hy clopter vooren styf ter cuere
zo datmen hem opene dede de duere
(19) Doe hy tusschen de tvveetste poorte quam
liet zynen druck wat neder zyncken
troost jn hem zeluen ter herten nam
ende badt om eens te mueghen dryncken
eennen jonghelyngh wild hem schyncken
ghewillich huut een jonsteghe grondt
een pot vul wyns haeldhy ter stond
(20) Dhertoghe dranck al huter schaelen
waer of hy lauenesse ontfynck
daer naer liet hy jnden wyn daelen
een alfuen schoonen vyngherlyngh
hy verzochte anden jonghelyngh
dat hyse der bruud draeghen zoude
zou was ghemaect van fynen goude
(21) Doe dhertoghinne den rynck zach
die den jonghelyngh huer quam draeghen
versaeght beroert / meer dan zou plach
stack omme den tafel ende scraeghen
totten hertoghe / es zou vpgheresenGa naar margenoot+
end als hueren man vriendschap bewesen
| |
[pagina 184]
| |
(22) Dhertoghe die toogde oock zyn eere
alle zwaermoedicheyt hy verghat
want hy ghaf den jonghen heere
die zyn wyf zoude hebben ghehadt
zyn eeghin dochtre / ende bouen dat
goeds ghenough ghaf hyder mede
thuerer ruste ende paeyselichede
(23) Dhertoghe ghecreegh zyn landt en wyf
elck was verwondert daer zynde verghaert
ghezaemelick leefden voorts zonder ghekyf
zyn vromicheyt wierd zeer verre vermaert
van alle man eere gheopenbaert
Langhe wyle daer naer starf hy
den leeu die bleef hem altyds by
(24) Jn een tombe wierd hy begrauen
der bouen hyngh vueghelgryps daeu en tzweerd
den leeu en wilde van daer niet drauen
vp tgraf te blyfuene heeft hy begheerd
zyn meesters doodt heeft hem ghedeerd
want at noch dranck van rauwe groot
naer tshertoghen zyns meesters doodt
(25) Dhertoghe van bruunswyck tzyn claere zaecken
begheerde voor zyn doodt een bede
datmen een pyroon zoude maecken
ende stellen jnde middel vander stede
en daer vp zetten tzynder ghedachtichede
eennen leeu vp dat fyne // was
van goude zo groot / als de zyne //was
(26) Dhertoghinne vulquam dit al
jn eeuwegher memoryen gent
hy wast weerdich jnt eerdsche dal
van edelen huuse was hy bekent /
aldus nam zynder rengnatien hendtGa naar margenoot+
jnt tghetal hopen wy / die den heere dienden
God werct wonderlick jn zyn vrienden
Aucteur
Om de meersman VVaelkens oock wat te stofferene
en te testamenterene
van twondere jn dit huwelick gheschiet
hebjck gheavonthuert slicht te translaterene
jn een cuecken walschken tvoornoomde bediet
| |
[pagina 185]
| |
Al en accordeert den zin juiste tsamen niet
ende hebber wat waerschynich anghelapt /
tot historyen dient zomtyds ghefingiert yet
dat verwonderen biedt
houdet voor een gheconfyte lueghene gheclapt /
Histoire Merueilieuse
du ducg de bruunswycg nommez
lequel par fortune fortuneuse
en pluseurs perilz fust preseruez
Aux Lecteurs
Fort jnconstante est rengnation mondaine
la fortune fameuse donne aulcuns plaine
bonne felicite
aultres beaucop tribulations amaine
crainte / doeul / promesse jncertaine
et nulle prosperite
aulcuns riches deuenir a mendicite
et aultres poures parvenier a richesse
aulcuns mectant en paix et tranquillite
eulx veuljant enuironner de totte largesseGa naar margenoot+
aulcuns dominateurs en royale noblesse
aultres la face eulx retourner
de sorte que telz totallement oppresse
et comme bien jnconstante deesse
eulx faire perir en abysme de mer
Dung amoureux de fortune auons en memoire
jadiz triumphateur en haulte victoire
publicquement
ayant rennomee selon antycque histoire
accoutrez de la belle fortuneuze gloire
bien richement
vng ducg de bruunswycg cestoit alors present
lequel fortune esleut tousjours preseruer
de pluseurs perilz luy liura pacificquement
dont victorieusement bien debuait tryumpher
Auquel ducg vng lyon ensuiuist sans cesser
par grande fidelite que avoit vers luy
a cause que le dict ducg eust voullu resister
le grand serpent / veuljant le lyon suppediter
dont ce lyon / son maistre preserua aussy
Le lyon veult nature noble naturer
lequel tous aultres animaulx doibt passer
| |
[pagina 186]
| |
fort et puissant
maint noble prinche faict le lyon figurer
et en ses armes respectiuement blasonner
comme noble playsant
le lyon en fidelite est fort constant
a ses bienfacteurs aussy amyable
que plus est jusques a la mort memorant
que vers luy aulcun a este pytoiable
le lyon / est entre les nobles laudable
comme de noble pardurant couraige
par nature aux nobles oncques fauorable
parquoy le lyon est aggreableGa naar margenoot+
vers roix et prinches en tout passaige
Le lyon doncques bien doibt estre nomme
exemple de fort grande fidelite
au mondain terroir
comme par Ihistoire vous sera demonstre
son maistre tant fidelement adsiste
selon son pouoir
jusques a la mort faisant tel debuoir
comme de raisonnable entendement
plus a plain sa fidelite polrez scauoir
si cest oeuure toy plaist lysre diligentement
dont aymez lecteurs lysez moy entierement
vous y trouuerez grande fidelite ouyr
ce sera bon passe temps et finablement
pour lesprit triste au coeur resjouir
Lhistoire
commence
en transitoire
eloquence
(1) Vng ducg de bruunswycg entra en mer
adfin la terre saincte visiter
a sa dame doulce amie
premierement prend le congie
par grandz tempestes luy arrivez
fust sans retour sept ans passez
(2) Le ducg soy meismes encloire fist
en peau dung cheual lequel acquist
dung de ses cheuaulx par famine consommez
son espee et coutiel luy myz auprez
vng gryphon en la nauire abordee
la entierement prins / et sen est envolee /
| |
[pagina 187]
| |
(3) Ainsy en son nydz vouloit enporterGa naar margenoot+
estant en vng jsle / encloz en mer
au boys de doeul / sans adsistence
print le dict ducg sa pacience
audict peau se tient quoy / constant
la bonne fortune jllecg attendant /
(4) Sentant que en bas la reposoit
auecg son couthiel le peau defaisoit
hardiement soy en hault dressa
les pauillons du gryphon a mort frappa
en main son espee print par couraige
entrant aucht boys / fist son passaige
(5) La / ou jl entra bien jncontinent
trouua le fort venineux serpent
lequel alencontre vng lyon combatoit
le ducg le lyon lors adsistant
de sorte que par sa hardiesse
le combatz de entre eulx cesse
(6) Le ducg par bien constante noblesse
ledict venineux serpent oppresse
que oultre les playes quil donna sans cesser
luy voulust la cheue coupper
le lyon de ce luy veuljant recompenser
vint le ducg doulcement accoler
(7) Le ducg plus auant audict boys retire
voyant du loing flotter nauire
des abres pluseurs rameaux couppa
dont jl vng flot de bois forma
par lequel a la nauire venir pensa
le lyon auprez de luy demoura
(8) Ainsy par fort grande diligence
de parfaire le flot print lexygence
la nauire luy sembla plus pres venir
dont se hastant a lacomplir
lequel estoit par son souhaictGa naar margenoot+
jncontinent totallement parfaict
(9) Adfin de enuiron la nauire estre
ledict flot en la mer vouloit mectre
le lyon lest son maistre poursuiuy
portant vng conin auecgues luy
ainsy flotant le ducg desole
est a la deuantdicte nauire arriue
| |
[pagina 188]
| |
(10) De la nauire le gubernateur
fust le dyable en forme dung nauieur
connoissant que le ducg de bruunswycg cestoit
luy dysant et finablement aduisoit
depesche toy vers vostre maison sans tarder
vostre dame se veult demain a aultre marier
(11) Le ducg entra en ceste nauire
esbahy de ce que le dyable ouyt dire
le dyable se veuliant entreprendre
ledict ducg en sa maison rendre
et au meisme jour la deliurer
si luy vouloit son ame donner
(12) Le ducg et le dyable finablement
se sont accordez que le meisme jour present
le dyable le ducg deliurer debuoit
deuant la porte / de la ville cestoit
ainsy accorde / entre jceulx
asscauoir le ducg et le dyable eulx deux
(13) Saulf que le dyable / et par condition
auecg le ducg deliuroit aussy son lyon
et que plus est / en telle sorte
le ducg dormant / mectre deuant la porte
le dyable pareillement tout accorda
auecg le ducg et lyon alors enuola
(14) Ainsy le dyable se veuljant entreprendre
estoit daduys vers la ville condescendre
mais le lyon voyant la terre son soulas
salist parauant sur la terre en baz
veuljant selon sa nature gemirGa naar margenoot+
dont le ducg reueilja de son dormir
(15) Le ducg libere / de la dyabolicque beste
a son lyon lors fist grand feste
vers la ville se sont jlz allez
dedens la ville ensemble antrez
le ducg fort pensant au coeur
entrer en la maison / ou jl fust seigneur
(16) Auecg son lyon fort lamentant
sont jlz tous jours allez auant
deuant son palais sont jlz venuz
ou jlz ne fusrent encoires congnuz
jllecg entendant (non a sa perte /)
la porte luy / se fust ouuerte
| |
[pagina 189]
| |
(17) Vng jouuenceau venant a lhuys
au ducg nauoit nulle connoissance
voyant le lyon estoit confuz
ayant de bon heur nulle esperance
le ducg a ce jouuenceau pria
que vne fois de boire luy donna
(18) Le jouuenceau son messaige fist agreable
a jceulx qui fusrent assiz a la table
et chascun au coeur contristoit
quand le jouuenceau du lyon parloit
mais non obstant / on luy commandoit
que le demandeur / a boire lon porteroit
(19) Le ducg du boire lequel on apportoit
a son soulaz bon traict / beuuoit
et laissa a la coupe tomber secretement
moyctie dung anneau dor / non pas dargent
ledict jouuenceau commandant luy
que a la dame des noepces porteroit ainsy
(20) Quand la duchesse jcelluy anneau veist
grande tremblance et melancolie feist
debouta la table et le fist tomber
jncontinent vers la porte vouloit aller
a cause que par lanneau congnoissoitGa naar margenoot+
que cestoit son mary quelle la trouueroit
(21) Le ducg son mary la vouloit rechepuoir
luy monstrant amoureux debuoir
adsiste de noble compaingnie
alors cessa toute melancolie
et se sont ensemble au palais entrez
ou maintes tryumphes fusrent demenez
(22) Le ducg ayant entre sans blasme
le sire de noepces de sa dame
trouua la en sa presence
lequel au ducg fist reuerence
ciudant que par sept ans passez
le ducg eust este trespassez
(23) Le ducg ne monstra nul ranceur
donna sa fille au josne seigneur
lequel a sa dame marier ciuda
desquelles deux amyablement la
fusrent les noepces sollemprisez
en haultes triumphes lors preparez
| |
[pagina 190]
| |
(24) Le ducg en paix sans auoir guerre
reauoit sa dame seignourie et terre
dont chascun fust fort esbahy
grande renommee estoit de luy
long tamps aprez jl trespassa
le lyon auprez de luy demoura
(25) Le ducg ayant la mort souffri
sa noble lignaige deplouroit luy
seigneurs et dames fisrent complaintes
deploure / des nobles maintes
et specialement sa dame samie
deuotement ayant fini la vie
(26) Selon lordonnance de saincte eglise
fust le corps en honnourable guise
enterre / comme nobles faire se soulloit
chascun des adsistens doeul menoit
le lyon aussy present vouloit estre
car comme fidel / ne laissa son maistre /
(27) Vne tombe fust faicte en sa memoireGa naar margenoot+
et en signe de sa noble victoire
son escu et espee dessus luy
fusrent y myz alors aussy
et le lyon par fidele nature
demoura la sans prendre nourriture
(28) Le ducg de bruunswycg deuant sa mort
demande vngne chose tresfort
dung pyron luy faire vouloir
au moyen de la ville / et selon le pouoir
y mectre dor vng semblable lyon
comme jl estoit vyfz / et de telle fachon //
Aucteur
Teender memorien // dese historie
danckelick ontfaet
Man ende vrauwe // mesbruuckende trauwe
jn tshuwelicx staet
Zoo gherynghe niet deerste trauwe verlaet
en tot andre ghaet /
|
|