Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Fragmenten van een nieuw handschrift van de middelnederlandse Circa Instans
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en enkele kleinere tekstenGa naar voetnoot(6). Het Hs. dateert uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Het vertoont duidelijk Noordoostelijk getinte taalvormen die naar Zuidwest-Gelderland (de streek van Arnhem en Nijmegen) wijzen als het gebied waarin het geschreven werd. Pas was dit handschrift ontdekt of een tweede codex, qua inhoud zo goed als identiek met G (d.i. het Gentse Hs.), kwam toevallig uit een privé-bibliotheek in Engeland aan het licht. Dit papieren handschrift, de eigendom van Sir William A.H. Cavendish-Bentick, hertog van Portland, werd in 1949 in leen gegeven aan het British Museum te Londen (Ms. Loan 29/332). Dit Portland manuscript, dat we voortaan P zullen noemen, dateert uit de late veertiende eeuwGa naar voetnoot(7). De taal van P is in hoofdzaak westelijk Middelnederlands, doch bevat allerlei taal- en spellingeigenaardigheden die naar het oostelijk deel van het Mnl. taalgebied wijzen. In de bespreking van deze menging van Westelijke en Oostelijke vormen in eenzelfde tekst heb ik een paar jaar geleden de mening uitgesproken dat het Hs. een Oostnederlands afschrift zou zijn van een ouder manuscript dat in het Westmnl. geschreven wasGa naar voetnoot(8). De Oostmnl. vormen ‘wijzen op Gelderland of Kleef, zonder dat het mogelijk gebleken is een van beide gebieden uit te sluiten’, schreef ik toen. De Circa Instans werd intussen in een degelijke editie, verzorgd door L.J. VandewieleGa naar voetnoot(9), voor iedereen gemakkelijk toegankelijk. In de uitgave werd P als basistekst genomen, maar de voornaamste varianten uit G worden en in voetnoten meegedeeld. Tot op heden zijn dus twee volumineuze, nauw verwante handschriften bekend, die naast het Antidotarium en kleinere teksten als het Liber de Vinis, ook een vertaling van de Circa Instans bevatten. Toen ik P bekendmaakte, heb ik de mening vooropgezet dat, naast de twee toen bekende handschriften, er in de latere middeleeuwen in de Nederlanden nog wel een paar andere, gelijkaardige manuscripten moten in omloop geweest zijnGa naar voetnoot(10). Dit vermoeden is nu zekerheid | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Folio Br van het Zutphense handschrift
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||
geworden door de recente ontdekking van enkele bladen uit een derde handschrift, dat, naar alle waarschijnlijkheid, eens dezelfde teksten als P en G bevat heeft. Begin november 1973 was de bekende deskundige op het gebied van Middelnederlandse handschriften, Dr. J. Deschamps van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, zo vriendelijk mij opmerkzaam te maken op de ontdekking in het archief van de gemeente Zutphen, van enkele bladen van een Mnl. medisch werk, dat hier verder aangeduid wordt als Z. Hij stuurde mij een microfilm en liet mij tevens toe de vondst bekend te makenGa naar voetnoot(11). Er zijn in totaal vier bladen, waarvan één vertikaal is doorgesneden. De ene helft van dit blad is wat gekrompen in vergelijking met de andere, maar beide helften horen samen. De vier perkamenten bladen (afmetingen: 280/265 - 184/189 mm) zijn geschreven in een goed leesbare cursiva textualis uit de vroege vijftiende eeuw. Er is geen liniëring en de bladen zijn - eigenaardig genoeg - niet genummerd. Op één van de bladen komt een reclame voor (zie verder). De beginletter van elk tekstonderdeel staat in rubriek en wordt soms voorafgegaan door een korte titel, eveneens in rubriek: b.v. Van Cubeben of Van cypressen holt appel ende bladen. Deze titel werd blijkbaar alleen toegevoegd als de rubricator de daartoe nodige plaats beschikbaar vond. In de tekst staan ook een aantal rode paragraaftekens. In de kantlijn worden (door de scribent?) een aantal trefwoorden uit de tekst herhaald. Op één van de folio's heeft een contemporaine, doch andere hand, enkele woorden in de marge en onderaan een paar recepten toegevoegd (zie verder). De vier bladen zijn afkomstig uit een handschrift dat de tekst van de Circa Instans bevatte. Daar dit werk de farmaceutische en medische eigenschappen van simplicia, d.i. enkelvoudige medicijnen zoals ze in de natuur worden aangetroffen, bespreekt in alfabetische volgorde, is het niet moeilijk de bewaarde bladen te rangschikken naar de plaats die ze in het Hs. moeten ingenomen hebben. We noemen de bladen respectievelijk A, B, C en D. Een overzicht van de inhoud moge hier volgen: Het blad Ar begint met de woorden: des buucs end aldus met wine ghedronken helpet zuric... (ed. Vandewiele, p. 71, voorlaatste regel), | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het einde van de bespreking van Acidula. Hierp volgen AtriplexGa naar voetnoot(12) en AnthemisGa naar voetnoot(13), waarvan de tekst doorloopt op de versozijde (Av). Deze kant van het blad gaat verder met het overzicht van de simplicia die onder de letter B gegroepeerd zijn. Hun aantal is zestien, evenveel als in P en G. Deze versozijde eindigt midden in de bespreking van het eerste van deze ingrediënten, nl. Balsamo. Vermeldenswaardig is nog dat rechts onderaan op deze versozijde een reclame voorkomt. Dit wijst erop dat dit blad in het Hs. waaruit het afkomstig is, het laatste was van een katern. Folio Br begint met de bespreking van Centaurea (slechts de eerste regels stonden nog op het onmiddellijk voorafgaande blad, dat nu verloren is): editie Vandewiele, p. 97. Het blad vangt aan met de woorden: droghe inden darden grade end heuet bitterhede met eenre zoethede... Deze bespreking loopt door tot het midden van de versozijde. Daarop volgt dan de behandeling van Cassia lignea, die doorloopt tot onderaan blad C recto. Hierna begint op dit blad de bespre-King van Cubebe, waarvan de tekst op zijn beurt doorloopt tot op de achterkant van C. Hier treft men ook nog Capillus veneris aan, gevolgd door Cipressus, waarvan de tekst volledig gegeven wordtGa naar voetnoot(14). De rectozijde van blad D vangt aan met de woorden: die dachlichsche ziedinghe þ Zucker maecmen von honich riede inde lande van overmere... (editie Vandewiele, p. 283 bovenaan). Hierop volgt het overzicht van de simplicia die met een z beginnen: Zinziber, Zeduar en Zuccaris. De bespreking van deze laatste stof begint onderaan deze bladzijde en loopt door op de versozijde. Hier vinden we dan, na de woorden: ende vervochtet die droechede die es rasinghe, de volgende zeven verzen: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hier siin vergadert te samen
boeke die ic v by namen
nomen wil hier te stede
als anthidotarius ende macer mede
Syn die lere van circa instans
Reyet hier mede an desen dans
Explicit liber circa Instans.
De overblijvende ruimte op het blad wordt ingenomen door vier Latijnse recepten. De eerste zes van de zeven verzen, waarmee op fol. Dv het einde van de Circa Instans wordt aangekondigd, komen ook voor in P en G. Ze wijzen erop dat het manuscript waaruit deze fragmenten afkomstig zijn, ook een Antidorius bevatte en dus wel qua inhoud geheel met G en P zal overeengestemd hebben. Over de katernenopbouw van het Hs. waartoe de fragmenten eens behoorden, is uit de enkele bewaarde bladen slechts weinig met zekerheid op te maken:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De onderlinge relatie tussen G, P en Z kan het best worden aangetoond door de vergelijking van een willekeurig gekozen passage:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Uit de vergelijking van de drie parallelle teksten blijkt duidelijk dat Z nauw aanleunt bij P. Dit wordt bewezen door de volgende overeenkomsten van Z + P tegenover G:
Het is duidelijk dat de taal van Z als geheel genomen Hollands is. De spelling zuetheden, sproten (fol. Ar) voor sproeten, nomet (fol. Dv) en vooral de vorm holt (fol. Cv) wijzen er tevens op dat enkele Oostelijke vormen in Z aanwezig zijn. Deze karakteristiek is ook eigen aan PGa naar voetnoot(16) dat dus niet alleen wat de inhoud doch tevens wat de taal betreft, zeer nauw met Z verwant blijkt te zijn. Zoals reeds bij de bespreking van P werd gezegd, wijzen de oostelijke taalvormen op Gelderland en Kleef. Kleef is nu minder waarschijnlijk geworden, daar Z werd ontdekt in Gelderland, meer bepaald in het Zuidwestelijk deel ervan, een streek waar - zoals eveneens reeds werd opgemerkt - ook G moet gesitueerd wordenGa naar voetnoot(17). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||
***
Uit hetzelfde handschrift Z waartoe de vier hierboven besproken bladen behoren, blijkt nu ook nog een los blad afkomstig dat enkele jaren geleden door Wilem Daems werd besprokenGa naar voetnoot(18). Dit perkamenten blad heeft dezelfde afmetingen en hetzelfde uitzicht als de vier nu ontdekte bladen. De reproduktie van het blad bij Daems toont dit duidelijk aan. Ook de hand is dezelfde. Het is in vertikale richting in twee gesneden, zoals dit ook met fol. D het geval is. Het blad draagt geen nummer, nog een eigenaardigheid die we ook in Z aantreffen. Dit blad bevat een gedeelte van het Liber de Vinis van Arnaldus de Villanova, een werkje dat - zoals reeds vermeld - ook in G en P voorkomt als onderdeel van de Circa Instans. Het blad is dus zonder twijfel uit hetzelfde Hs. Z afkomstig en dient gesitueerd te worden tussen folio's C en D. In totaal zijn dus nu vijf bladen uit Z teruggevonden en het lijkt waarschijnlijk dat uit het volumineuze Hs. (G telt 208 en P 293 bladen) nog meer bladen zullen gevonden worden. Ook de streek waar wellicht nog verdere fragmenten zullen opduiken, kan men nader omschrijven. Het blad dat door Daems werd bekendgemaakt, wordt sinds 1953 bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Leiden (MS. B.P.L. 2557). Het werd overgemaakt door het Rijksarchief van Gelderland te Arnhem, doch is eveneens uit Zutphen afkomstig. Dit blijkt uit een nota die er in de late zestiende eeuw werd op aangebracht: Kentenis boeck der stadt Zutphen beginnende den iiijen Juny 91 vnde eyndende den darden Septembris 93. De vier bladen die het voorwerp van deze bijdrage uitmaken en het Leidse fragment zijn dus uit dezelfde streek afkomstig. De archieven van de gemeenten in Gelderland (vooral Zutphen) en het Rijksarchief zijn dan ook de plaatsen waar nog verdere ontdekkingen van gedeelten van dit handschrift te verwachten zijn. Vatten we tot besluit nog even de resultaten van deze studie samen:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|