Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Meningsverschillen over het ‘ontstaan’ van het Afrikaans
| |
[pagina 2]
| |
De strijd die toen aan de gang was, duurt nog voort en wordt vaak op vrij heftige toon gevoerd. Natuurlijk houden alle taalgeleerden die zich met het probleem bezighouden, er persoonlijke opvattingen op na, maar we kunen ze toch grosso modo in twee kampen indelen. 1. Volgens D.C. (HesselingGa naar voetnoot(1), nog altijd de belangrijkste naam in het eerste kamp, werd het Nederlands aan de Kaap gecreoliseerd door het Maleis-Portugees, een in Nederlands-Indië ontstane mengtaal en van daar naar Afrika overgebracht door aangevoerde slaven en dienstpersoneel. De heftigste en produktiefste verdediger van deze theorie op dit ogenblik is de bekende romanist Marius ValkhoffGa naar voetnoot(2). 2. In het tweede kamp vinden we de taalgeleerden die de Afrikaanse taalfeiten zoveel mogelijk proberen te verklaren door directe overerving en spontane evolutie en de creolisering willen minimaliseren. De hardnekkigste strijder voor die theorie is H.J.J.M. van der MerweGa naar voetnoot(3). Voor wie de situatie in Zuid-Afrika kent is het duidelijk dat het meningsverschil tussen de twee kampen niet louter van taalkundige aard is, maar sedert lang een politieke kleur heeft gekregen. Wie apartheid streng wil doorvoeren, zal die graag ook in zijn taal handhaven. Voor hem staat zijn Afrikaans liefst zo dicht mogelijk bij het ‘blanke’ Hollands en hij aanvaardt creolisering slechts in de zeldzame gevallen die werkelijk niet anders kunnen verklaard worden. De strijders uit kamp 1 handelen net andersom, met het gevolg dat iedereen zijn tegenstanders van apriorisme beschuldigt, m.i. niet altijd ten onrechte! De toon van de polemieken is vaak scherp en onvriendelijk en de tegenstrevers bedenken soms elkaar met weinig vleiende benamingen. Als de Hesselingiaan zich zelf een verlichte noemt en zijn opponent een verkrampte, is de bedoeling duidelijk. Etikettenplakkerij bewijst echter niets en persoonlijk vind ik het krampachtig vasthouden aan wat men meent de waarheid te zijn, niet afkeurenswaard. We kunnen ons voorstellen dat, op het oor van de voorstander van apartheid, het woord creolisering een zeer onaangename indruk maakt. Het grondwoord creool heeft nochtans geen ongunstige betekenis. Het | |
[pagina 3]
| |
is volgens Van Dale iemand die in een ander werelddeel geboren is uit Europese ouders (vooral in Zuid-Amerika). Volgens Robert (Dict. de la langue française) is créole ‘une personne de race blanche, née dans les colonies intertropicales (Antilles)’. Ook in het Engels heeft creole die betekenis. Het diende dus om de inlandse blanken te onderscheiden van de geïmmigreerde Europeanen. Toen men het adjectief creools, fr. créole, ging toepassen op de taal, kreeg het een nieuwe betekenis. De taal van de creolen vertoonde namelijk allerlei eigenaardige afwijkingen van hun oorspronkelijke moedertaal, vooral ten gevolge van het contact met de totaal verschillende idiomen van de inboorlingen. Dat verschijnsel noemde men creolisering van de taal. Men bedoelde daarmee niet zozeer het overnemen van woorden uit de inboorlingentalen - woordontlening gebeurt altijd en overal in de wereld - maar wel de soms zeer ver doorgedreven deflectering van de Europese talen en het overnemen van bijzondere syntactische constructies. In 't voorbijgaan zij hier aangestipt dat de term creolisering niet uit het Frans is overgenomen - hij komt niet voor bij Robert - maar blijkbaar in het Nederlands als pseudo-Frans is ontstaan. Creolisering ziet er uit als een afgeleid nomen actionis bij creoliseren, maar waarschijnlijk is het werkwoord jonger en geabstraheerd uit het reeds bestaande creolisering. De Woordenlijst van de Nederlandse Taal en Van Dale nemen alleen het substantief op, niet het werkwoord, al wordt dit laatste spontaan gebruikt door iedereen die het nodig heeft. Aldus gebruikte Grootaers in zijn Taalkunde (1948, blz. 73) de twee participia gecreoliseerd en creoliserend. In het Engels, waar vroeger het werkwoord insgelijks ontbrak, is blijkbaar hetzelfde aan de gang. In het jongste werk van M. Valkhoff (New Light...) lezen we op blz. X en blz. 2 respectief creolisation en creolization. De keuzemogelijkheid tussen creolisering en creolizering in het Nederlands is geen unicum! De term creools kon zelfs toegepast worden op zo diepgaand gecreoliseerde talen dat het echte mengtalen geworden waren. En deze toepassing in de taalkunde was dan de oorzaak dat creool ook de betekenis kreeg van ‘mens van gemengd Europees en niet-Europees bloed’, wat Van Dale een ‘minder juist gebruik’ noemt. Kan het verwondering wekken dat de Afrikaners, die hun land beschouwen als een stukje onvervalst Europa, in Zuid-Afrika overgeplant, en die het door middel van de apartheid ook zo willen houden, zich geprikkeld voelen of zelfs gaan steigeren, als ze het woord | |
[pagina 4]
| |
creolisering op hun taal horen toepassen en dat ze hun uiterste best doen om te bewijzen dat het er niet - of slechts in geringe mate - toepasselijk op is? Laten we proberen de taalfeiten, buiten alle politieke bijbedoelingen om, objectief te beoordelen. Op de Antillen bestonden en bestaan nog mengtalen die men als gecreoliseerd Nederlands kan beschouwen. Vergelijkt men enkele regels van die talen met een Afrikaanse tekst, dan blijkt onmiddellijk een zeer groot verschil: in het eerste geval kan men nog nauwelijks van Nederlands spreken, in het tweede geval krijgt men de indruk een taal te lezen die niet erg veel van het Nederlands verschilt. We stelden nochtans reeds vast dat de verschillen voldoende talrijk en belangrijk waren om aanleiding te geven tot het proclameren van een nieuwe taal. Van die verschillen zijn volledige lijsten opgemaakt. Bij het overlopen hiervan valt het de Nederlandse taalkundige en vooral de dialectoloog op dat alles is opgenomen wat het Afrikaans onderscheidt van het algemeen, normatief Nederlands. Hij herkent onder de zogenaamd specifieke afrikanismen een hele reeks taalverschijnselen als archaïsmen, familiarismen, dialectismen van zijn eigen taal, die in een min of meer groot gedeelte van het Nederlandse taalgebied bekend zijn, maar geen burgerrecht genieten in het Algemeen Nederlands. Is het niet natuurlijk dat ook hij voor die parallelle taalverschijnselen een gemeenschappelijke bron aanvaardt en liever aan directe overerving of spontane ontwikkeling denkt dan te gaan zoeken naar mogelijke raakpunten in de talen van de Maleiers, Kaffers en andere Hottentotten, die voor de afrikanismen model zouden hebben kunnen staan? Ik schaam me niet zulks reeds te hebben gedaan en voel het niet als een afstraffing hierom door M. Valkhoff naar het kamp van de verkramptes te zijn verwezen. Ook wijlen prof. Kloeke hoort hier ongetwijfeld thuis, want zijn magistrale boek over de herkomst en groei van het Afrikaans is hoofdzakelijk een uitvoerige bespreking van een lange reeks eigenaardige taalverschijnselen die gemeenschappelijk zijn aan het Afrikaans en de streektaal van de provincie Zuid-Holland. Een van de meest opvallende eigenaardigheden van het Afrikaans is het expletief gebruik van het woordje nie aan het einde van een zin die een negatie bevat. Het is iets heel anders dan een gewone, zogenaamde dubbele ontkenning, zoals en... niet, nooit niet, niemand niet, geen niet meer enz. Dergelijke negatieve stapelvormen komen in | |
[pagina 5]
| |
vele talen voor. Wie voor de verklaring van het Afrikaanse zinsencliticum niet een beroep doet op de mogelijke invloed van een dubbele negatie in een andere taal - men heeft zelfs aan het Franse ne... pas van de Hugenoten gedacht - bewijst alleen dat hij de precieze aard van eind-niet nog niet heeft ontdekt. Ik heb geprobeerd de juiste aard en het juiste gebruik van het negatieve zinsencliticum te omschrijven en te bepalen waardoor het verschilt van de gewone negatie en van nie(t) in stapelvormen in mijn studie De expletieve ontkenning nie(t) aan het einde van de zin in het Zuidnederlands en het AfrikaansGa naar voetnoot(4). Vooral heb ik daarin aangetoond dat ook in moderne Nederlandse dialecten het expletieve eind-nie voorkomt en op ongeveer dezelfde wijze gebruikt wordt als in het Afrikaans. Het belangrijkste verschil is dat eind-nie in de Nederlandse dialecten slechts sporadisch en facultatief optreedt en beperkt blijft tot de familiare taal. Ik vond het niet vermetel te beweren dat het zogenaamde specifiek Afrikaanse negatiesysteem door Nederlandse emigranten uit Europa is meegebracht en dat eind-nie zich in Afrika van facultatief tot verplicht zinsencliticum heeft ontwikkeldGa naar voetnoot(5). Mijn uiteenzetting heeft de meeste van mijn Afrikaanse vakgenoten onmiddellijk overtuigd. Toch bleven enkelen nog vasthouden aan een verklaring door externe factoren, nl. ontlening aan of beïnvloeding door andere talen. Het is natuurlijk hun goed recht naar zwakke plekken te zoeken in mijn betoog, maar hierbij gaven ze mijn bedoelingen wel eens onvolledig en tendentieus weerGa naar voetnoot(6). De belangrijkste details van mijn studie waren een reeks voorbeelden, in groepen ingedeeld, van zinnen uit het dialect van Aarschot, waarin eind-nie facultatief voorkomt en een vergelijking van de Afrikaanse en de Aarschotse mogelijkheden in verband met dat zinsencliticum. | |
[pagina 6]
| |
Voor die vergelijking heb ik een beroep gedaan op de medewerking van twee Afrikaanse collega's, die al mijn Aarschotse zinnen met eind-nie aan hun eigen taalgevoel hebben getoetst en precies opgegeven waar zij een afwijking in het gebruik meenden te constateren. Zulks kwam echter zelden voor; haast altijd was het parallellisme volledig. Alle afwijkingen heb ik nauwkeurig en volledig vermeld in mijn studie. Dat laat Valkhoff bij het bespreken van mijn werk onvermeld. Hij laat het voorkomen alsof mijn parallelle voorbeelden alleen de naïeve lezer kunnen misleiden, maar dat in werkelijkheid sommige Aarschotse zinnen niet goed met de Afrikaanse equivalenten overeenstemmen. Ik zou dus een soort van boerenbedrog hebben gepleegd bij mijn hardnekkige poging om toch maar de Zuidnederlandse oorsprong van Afrikaans eind-nie te kunnen bewijzen. Hij, Valkhoff, heeft gelukkig het snode plan doorzien! De waarheid is dat hij nooit de verschillen zou hebben ontdekt, als ik er niet zelf op gewezen had! In de loop van de 16 jaren verstreken sedert het verschijnen van mijn hierboven geciteerd werk heb ik de gelegenheid gehad nog heel wat voorbeelden van expletief eind-nie op te tekenen uit de mond van dialectsprekers uit de provincies Brabant, Antwerpen, Limburg en zelfs Oost-Vlaanderen en een lijstje aan te leggen van bewijsplaatsen uit het oudere Noord- en Zuidnederlands. Daarenboven heb ik een duidelijk geval aangetroffen van spontane ontwikkeling van expletief eind-nie in de kindertaalGa naar voetnoot(7). Zoals G.S. Nienaber reeds in 1934 had verondersteld, is de mogelijkheid niet uitgesloten dat het als zinsencliticum herhaalde nie past in het kader van de herhalingsformules die in het dialectische Nederlands vrij frekwent zijnGa naar voetnoot(7). Het wordt m.i. hoe langer hoe onwaarschijnlijker dat we de oorsprong van eind-nie buiten het Nederlands moeten zoeken. |
|