Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Installatie van nieuwe leden op de openbare plechtige vergadering van 24 mei 1972Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 183]
| |
Inleidend woord
| |
[pagina 184]
| |
righeid gerijpt en een traditie, waarvan onze hooggeachte vaste secretaris de verpersoonlijking is, een traditie die telkens weer door jongere leden overgenomen, bij de tijd aangepast, vestevigd en bestendigd wordt. Deze plechtigheid is daarvan teken en uitwerking. Wij herdenken onze overledenen en begroeten hun opvolgers. Het lijkt een toeval en toch is het een zinrijk feit dat de nieuw gekozenen, Prof. Dr. P. Lebeau, Prof. Dr. O. Leys en Bert Decorte, alle specialisaties vertegenwoordigen die in de schoot van onze academie bestaan, de literatuurgeschiedenis, de taalkunde in brede zin en de scheppende literatuur. Mede in hun naam verwelkomen wij U allen en iedereen, brengen hulde aan de lichamen en organisaties waarvan U als de afgevaardigden optreedt en bedanken U voor uw aanwezigheid, welgemeend, eerbiedig en van harte. | |
[pagina 185]
| |
Prof. dr. Paul Lebeau
| |
[pagina 186]
| |
kan zijn als een drama en even spannend als het meest boeiende verhaal. Want, zegt hij verder ‘veel, wat bij de kunstenaar half onbewust in het duister verborgen bleef, weet de essayist ons soms te onthullen.’ Paul Lebeau is zich ervan bewust dat de essayist, door zijn taal en zijn stijl een kunstenaar is en een schepper. Terecht drukte René Lissens dan ook de wens uit dat de verkiezing van Lebeau tot lid van dit Koninklijk Genootschap, een stimulans moge zijn voor de voortzetting van zijn literair werk ‘en niet minder voor de hervatting van een, laten wij hopen, niet afgebroken, alleen maar onderbroken, essayistische en literairwetenschappelijke bedrijvigheid’. Maar ook vooral als romancier neemt Paul Lebeau in onze literatuur een eigen plaats in. Al heeft men hem een traag schrijver genoemd, hij heeft sedert 1939 niet minder dan vijftien romans en novellen gepubliceerd. Ik noem slechts ‘Het experiment’ (1940), ‘Mijn vriend Max’ (1941), ‘De zondebok’ (1947), ‘Johanna-Maria’ (1950), ‘De blauwe bloem’ (1951), ‘Het Siegfriedmotief’ (1954), ‘De laatste roos’ (1956) en vooral ‘Xanthippe’ (1959) de roman die niet minder dan drie keer bekroond werd. Paul Lebeau schrijft alleen uit innerlijke noodzaak, als een innerlijke ervaring of een gebeurtenis hem ergert of ontroert. Hij schreef de eerste hoofdstukken van ‘Het experiment’ te Parijs. Hij was 32 jaar oud toen deze roman, even voor de tweede wereldoorlog, verscheen. Men heeft Het experiment ‘typisch’ genoemd voor de jaren tussen de twee wereldoorlogen. Het is een boeiende en intrigerende probleemroman, die meer vanuit het intellect dan vanuit het gevoel werd opgebouwd: een confrontatie van de levensgenieter met de gevoelsmens en de intellectueel, een confrontatie waarbij de gevoelsmens blijkbaar de nederlaag lijdt, maar niettemin innerlijk tot de overtuiging komt dat hij gesplitst had wat niet gescheiden mag worden: lichaam en geest. Niet de ervaringen uit de kinderjaren, maar de ervaringen van de rijpere, studerende jeugd, die de problemen van de liefde en het huwelijk verstandelijk tracht te doorgronden en verstrikt geraakt in de strijd tussen stof en geest, tussen ziel en lichaam, hebben Paul Lebeau geboeid en ontroerd. Soms domineert de objectieve ontleding, hoewel het naakt gevoel af en toe op aangrijpende wijze door de harde bolster van de nuchtere analyse breekt. Lebeau ontleedt de eeuwige problematiek van de jeugd die op haar verzuchtingen en haar vergissingen een nieuwe wereld tracht op te bouwen. Zonder twijfel heeft ‘Het experiment’ een autobiografische inslag. | |
[pagina 187]
| |
Walter is de enige figuur in dit boek die een dagboek bijhoudt, waarin hij zijn persoonlijk gevoelsleven tot op het merg ontleedt. Ik ben dan ook geneigd te vermoeden dat deze fascinerende figuur, in haar meest oprechte momenten, een spiegelbeeld geworden is van de auteur: de man die niet weg kan van zijn studeertafel, van zijn boeken en zijn innerlijke beschouwingen, maar die, ondanks zijn intellectuele verzuchtingen, hartstochtelijk verlangt naar de eeuwige romantiek van het leven: naar genegenheid en vriendschap, naar overgave en liefde. In de beste werken van Paul Lebeau is er inderdaad een sterke autobiografische inslag aanwezig en het is juist deze persoonlijke beleving die aan de romans ‘Het experiment’, ‘Zomer te Zilverberg’ en ‘De zondebok’ een boeiende dimensie van waarachtigheid verleent. De eigentijdse problemen en conflicten, de tegenstellingen: zakelijk en objectief intellectualisme en vitalistische romantiek; Platonische verering en lichamelijke overgave, groeien dan uit tot een algemeen-menselijke, universele problematiek. Men heeft de roman ‘Xanthippe’ het markantste boek van Paul Lebeau genoemd. Het is inderdaad een hoogtepunt geworden. Terecht schreef Albert Westerlinck dat het een indrukwekkende karakterschepping geworden is. ‘Boven haar concrete en indrukwekkende gestalte groeit Xanthippe uit het symbolisch beeld van de sterke vrouw’. In deze roman wordt het conflict uitgebeeld tussen de kunstenaar of geleerde, en de vrouw. ‘Mijn aanvankelijke bedoeling was, getuigde de auteur zelf, uit te beelden hoe een kunstenaar of iemand die denkt een bepaalde taak te moeten vervullen, wordt gehinderd door de vrouw. Om het duidelijker te kunnen stellen, wou ik schrijven van het standpunt uit van de vrouw. Ik nam Xanthippe, omdat haar verhouding tot Sokrates de extreemste vorm van dit conflict was. Tot mijn eigen verwondering ontwikkelde het boek zich tot een pleidooi voor de vrouw. Voor mij betekende dat niet veel minder dan een zuivering’. Al is Xanthippe inderdaad een pleidooi voor de vrouw geworden, ook de figuur van de geestelijk vervoerde Sokrates werd door Paul Lebeau, hoewel met sarcasme, met een zeldzame romantische ontroering en innigheid getekend. Paul Lebeau heeft nooit aan mooischrijverij gedaan. Zijn schrijftrant is sober, eenvoudig, soms ironisch of agressief, maar altijd direct. Hij heeft, naar zijn eigen woorden, de geschiedenis en de probleemsituatie van de mens altijd de hoofdzaak gevonden. Zijn stijl is afgestemd op het onderwerp zelf. Hij geeft niet toe aan het lintwormprocedé. Hij schuwt zelfs de natuurbeschrijving niet. De hernieuwing die door Lode | |
[pagina 188]
| |
Zielens, Gerard Walschap, Maurice Gilliams, Filip de Pillecyn en Maurice Roelants werd ingezet heeft hij met nieuwe motieven gestoffeerd en in zijn probleemromans voortgezet. Aan de psychologische analyse van Maurice Roelants, aan de vitalistische vertelkunst van Gerard Walschap, aan de poëtische gevoeligheid van Maurice Gilliams en Filip De Pillecyn, heeft hij de intellectualistische observatie en de sarcastisch gekruide humor toegevoegd. De vooroorlogse jeugd en ook de hedendaagse jeugd vond in het werk van Paul Lebeau de problematiek van een generatie die zich in een steeds evoluerende wereld de eeuwige vragen stelt van de betekenis van het menselijk bestaan. Hij heeft vragen opgeworpen waarop alleen de kunstenaar, in zijn diepste wezen, een antwoord kan vinden. Niet alleen als schepper van eigentijdse, vanuit een scherp intellect en een zuiver aanvoelingsvermogen geschreven probleemromans, waarin de steeds boeiende spanning tussen goed en kwaad, tussen geest en lichaam tot uitdrukking komt, maar tevens als literairwetenschappelijk essayist, die over een sterk gefundeerde vorming en een zeldzame eruditie beschikt, bekleedt Paul Lebeau een aparte plaats in onze letteren. Dat hij tot Academielid verkozen werd, betekent een belangrijke aanwinst voor ons Koninklijk Genootschap. |
|