| |
| |
| |
De spellingkwestie in het licht van de taalgeschiedenis
door M. Gysseling
Lid van de Academie
De spellingstrijd die we thans beleven, past in het psychologisch klimaat van deze tijd. Men wenst kritisch te staan tegenover traditionele opvattingen en structuren, stelt alles opnieuw ‘in Frage’, experimenteert. Op zichzelf is dit uitstekend. Het getuigt evenwel van oppervlakkigheid als de kritische houding louter negatief is en geen aanleiding geeft tot een objectief onderzoek. Zo is het b.v. noodzakelijk de tendensen bloot te leggen die de evolutie, ook van taal en spelling, bepalen. Dat men het over een andere boeg gooit louter ter wille van de verandering, is niet ernstig, en persoonlijke, onvoldoend gefundeerde zienswijzen en oplossingen als norm opdringen aan miljoenen medeburgers, is dictatoriaal en ondemocratisch. Het is gemakkelijk om de spelling die men propageert, het etiket ‘wetenschappelijk’ of ‘fonologisch’ op te plakken, maar beantwoordt de inhoud aan het etiket?
Taal en spelling hangen nauw met elkaar samen, zoals ook taal en denken met elkaar verweven zijn. Alle bestaande talen zijn gegroeid uit taalsituaties toen de mens nog niet rationeel dacht, zodat elke levende taal voor een deel irrationeel is. Ook het ontstaan van schrijftaal en spelling is irrationeel verlopen; denken we maar aan het Egyptische beeldschrift. De spelling van elke levende taal is erfelijk belast en het irrationele element zal denkelijk nooit volledig kunnen uitgeschakeld worden: we zijn geen computers. Een wetenschappelijke spelling is een illusie, een utopie.
Een eerste oorzaak van de onvolkomenheid van elke spelling is, dat het alfabet zelf onaangepast en al te beperkt is. In alle Westeuropese talen is het alfabet ontstaan uit het Latijnse. Het ligt in de lijn van de ontwikkeling dat vroeg of laat alle talen ter wereld, zelfs het Chinees, naar dit alfabet zullen overstappen. De 26 letters waaruit het Latijnse alfabet thans bestaat, volstaan evenwel niet om alle klanken van een bepaalde taal, laat staan van alle talen ter wereld, weer te geven. Ook het invoeren van diacritische tekens, zoals in het Tsjechisch en het
| |
| |
Hongaars, kan dit euvel niet volledig verhelpen. Zelfs het fonetisch schrift, dat door zijn ingewikkeldheid voor niet-geschoolden onhanteerbaar is, is geen ideaal: ook geschoolde dialectopnemers wijken bij het interpreteren en noteren van de uitspraak van een zelfde proefpersoon van elkaar af. Om de gesproken taal nauwkeurig te registreren, is een bandopnemer nodig; geen enkele spelling volstaat.
Een tweede onontkoombaar gebrek dat aan de spelling van elke taal met een spellingtraditie kleeft, is het gevolg van de fonetische evolutie van die taal. Elke levende taal evolueert, haast onmerkbaar voor wie niet achteruitkijkt, maar onmiskenbaar als men een langere periode overschouwt. De spelling daarentegen vertoont een neiging tot stabiliteit. Geen enkele spellingaanpassing kan voorkomen dat daarna uitspraak en spelling weer gaan uiteenlopen. Een van de gevolgen van de evolutie van de gesproken taal is, dat na verloop van tijd een bepaalde letter of lettergroep een geheel andere klank gaat voorstellen. Zo b.v. verbeeldde in het Nederlands oe of ie oorspronkelijk een diftong (zoals thans nog in het Westvlaams: goed, zien) en is dit de reden waarom er twee letters staan, maar nu representeren deze tekens de uit die diftong ontstane monoftong. Erg hinderlijk is deze waardeverschuiving van de letters niet, tenzij voor wie een ouder taalstadium gaat bestuderen of een vreemde taal aanleert, waar die letters eveneens een andere betekenis, veelal verschillend van die in onze taal, aangenomen hebben. Een minder prettig gevolg van de fonetische evolutie is evenwel het verdwijnen, samenvallen of zich splitsen van bepaalde klanken, waardoor homoniemen (gelijkluidende woorden met verschillende betekenis) ontstaan. Zo b.v. zijn in de meeste Nederlandse dialecten, o.m. het Hollands (waarop het ABN steunt), ei en ij, ou en au samengevallen, zodat nu zij en zei, leiden en lijden, meid en mijd, weide en wijde, enz., gelijk uitgesproken worden. De stelling is verdedigbaar dat, als klanken verdwijnen, samenvallen of zich splitsen, de spelling moet aangepast worden. Dat heeft men bij de jongste spellinghervorming gedaan ten aanzien van overtollig geworden ch in de
groep sch (visch), en van ee en oo in open lettergreep, die met e en o gelijkgeschakeld werden. Daartegenover kan men poneren dat, omdat elke taal zich te weer stelt tegen homonymie, de schrijftaal ter wille van de duidelijkheid zeker de homonymie moet mijden en bijgevolg het onderscheid tussen de twee historisch verschillende, thans in de uitspraak samengevallen klanken dient te handhaven. Dit is een zeer gewichtige reden om het spellingverschil tussen ij en ei, dat bij opheffing tot een groot aantal gelijk geschreven woorden zou leiden, niet prijs te geven.
| |
| |
Minder bezwaarlijk is, ou en au, die thans beide ou uitgesproken worden, gelijk te spellen, omdat er hier wel heel weinig homoniemen zullen zijn. Het aantal woorden met au is immers zeer beperkt. Onaanvaardbaar is evenwel het voorstel van de Actiegroep om ou tot au om te spellen. De uitspraak van beide klanken is immers ou, niet au; uitspraak au voor ou is, historisch gezien, een dialectische afwijking (Limburgs en Oostvlaams). Daarenboven is het aantal woorden met ou en hun frequentie veel groter dan die met au. De vraag is evenwel gewettigd of een eventuele spellingwijziging van au tot ou wel de moeite loont.
Een derde factor die de spellinggeschiedenis beheerst heeft, is het ontstaan van een uniforme schrijftaal voor het gehele taalgebied. Toen, vooral in de 13e eeuw, het Latijn als schrijftaal afgelost werd door de Nederlandse volkstaal, ging iedereen zijn eigen individueel dialect schrijven. Geleidelijk groeide echter de behoefte aan een supraregionale schrijftaal. Dit streven is in de 15e eeuw reeds merkbaar. De opkomende boekdrukkunst werkte het nog in de hand. In de 16e eeuw bouwt men doelbewust aan een algemeen Nederlandse schrijftaal. In de 17e en vooral de 18e eeuw schrijft men geen dialect meer (tenzij om een komisch effect te bereiken), alleen een algemeen Nederlandse standaardtaal die in mindere of meerdere mate dialectisch beïnvloed is. In de 19e eeuw wordt van overheidswege een voor het gehele taalgebied geldende, verplichte spelling ingevoerd. Wel is de culturele achterstand van Vlaams-België in de 19e eeuw een hindernis geweest voor de verspreiding van de uniforme schrijftaal, maar Vlaanderen is weer opgestaan. De eenwording van het Nederlandse taalgebied is een voldongen feit. De artificiële invoering van een spellinggrens ware wraakroepend.
Een vierde factor in de spellinggeschiedenis is het groeiende taalinzicht. In en omstreeks de 13e eeuw spelde iedereen zoals het hem inviel. Men schreef zoals men het meende te horen. Zonder pauze uitgesproken woordgroepen, waarbij de samenstellende woorden daarenboven vaak fonetische veranderingen ondergingen (proclise, enclise), schreef men gewoon aaneen, b.v. bidmesem ‘bidt men's hem’. De vóór pauze, met name op het einde van het woord, stemloos wordende consonant schreef men stemloos: part, hont, lant. Omdat iedereen zijn eigen gang ging, is de spelling in die tijd vaak chaotisch: zoveel scribenten, zoveel spelsystemen. Vooral lieden die zelden de pen hanteren, verraden zich door een onbeholpen schrift en een stuntelige spelling. Beroepsschrijvers, vooral literatoren, gaan zich echter over de
| |
| |
woordstructuur bezinnen. De tendens, om elk woord als een eenheid te beschouwen en dus afzonderlijk neer te schrijven, wint veld. Het inachtnemen van de woordstructuur leidt tot het onveranderlijke spellingbeeld van het woord: reeds in de 13e eeuw schrijven sommigen, zoals het structureel hoort, hond, land. Omstreeks 1260-70 voert Willem van Affligem, een van onze grootste Middelnederlandse auteurs, een morfologisch principe in (dat vooralsnog echter geen navolging vindt): de derde persoon enkelvoud en de tweede meervoud (tegenwoordige tijd) krijgen een t waar die t er, structureel gezien, hoort te staan, zelfs als de stam reeds eindigt op t: hi laett ‘hij laat’, bedidt ‘bediedt’. Het structurele principe heeft tenslotte gezegevierd: het is een van de grondslagen van onze huidige spellingregeling. Het heeft zich ook laten gelden in de naburige talen, b.v. het meervoud op -s in het Frans, hoewel die s niet gehoord wordt, of Duits Pferd - Pferde. Het prijsgeven van de structurele spelling ten voordele van de zogezegd fonologische van de Actiegroep (paart, lant, hont, hij wort, hij prate), is strijdig met de spellingtendens in het gehele Nederlands en is daarenboven in volkomen tegenspraak met het linguïstisch denken. Het argument van de Actiegroep is dat, wie leert spellen, het zo gemakkelijk mogelijk moet hebben; de meer ontwikkelden moeten zich maar tot het peil van het lerende kind of van de volksmens verlagen. In het Frans heet dit: le nivellement d'en bas. Het is een terugkeer naar de primitieve spelling uit de 13e eeuw. Weliswaar vereist het verwerven van inzicht in de structuur van het woord enige bezinning, maar moet het nadenken afgeschaft worden omdat het inspanning vergt? Moeten wij terug naar de Middeleeuwse opvatting dat zon en sterren rond de aarde
draaien, omdat het doorgronden van de werkelijkheid heel wat moeilijker is dan het opvangen van een indruk? Daarenboven doet de spelling van de Actiegroep het aantal homoniemen in de schrijftaal aanzienlijk toenemen, wat volkomen strijdig is met de taaltherapie.
Een laatste factor die de spelling beïnvloedt, houdt verband met de ontlening van woorden uit andere talen. In het verleden heeft het Nederlands talrijke woorden ontleend, eerst aan het Latijn, en vervolgens aan de taal die aan onze zuidergrens uit het Latijn ontstaan is: het Frans. Veel daarvan is thans volledig ingeburgerd: alleen door etymologisch onderzoek zijn wij in staat, vast te stellen dat kelder, zolder, kamer, keuken, kaas, kat, enz. niet tot het Germaanse erfgoed behoren, maar leenwoorden zijn uit het Latijn. Het opnemen van een leenwoord (bastaardwoord, vreemd woord: het zijn slechts gradaties van
| |
| |
een zelfde begrip) brengt complicaties mee voor de uitspraak en vooral voor de spelling. In vele gevallen kan de vreemde (in casu Latijnse of Franse) klank zonder enige moeite ook met de corresponderende letter uit het Nederlandse spellingsysteem weergegeven worden (b.v. vervanging van c vóór a, o of u door k). In andere gevallen is zulks onuitvoerbaar, omdat het Nederlandse fonologisch systeem de Franse klank niet kent (b.v. crème, gendarme), of is het bezwaarlijk te verwezenlijken omdat het Nederlandse en het Franse spellingsysteem zeer van elkaar afwijken (soirée zou swaree worden; cf. het beruchte odeklonje voor eau de cologne). Soms leent het ene woorddeel zich tot vernederlandsing, het andere weer niet, zodat een hybridisch onding als kollegae ontstaat. Dat de voorstellen van de Commissie voor de Bastaardwoorden zoveel kritiek uitgelokt hebben, is precies het gevolg van haar streven om twee contradictorische, onverzoenbare ortografische of fonologische systemen met elkaar te verzoenen. Sommige voorstellen van de Commissie zijn verdedigbaar, zelfs wenselijk, andere zijn volkomen inconsequent: er worden regels opgesteld die slechts op enkele woorden toepasselijk zijn en waaraan andere zich weer onttrekken.
Betreurenswaardig is daarenboven de discriminatie tussen Franse en Engelse leenwoorden. Voor onze ogen voltrekt zich een kentering in het internationale taalverkeer. Eenmaal was het Latijn de internationale taal in West-Europa, ten minste als schrijftaal. Later heeft het Frans de hegemonie verworven. Thans heerst het Engels als wereldtaal. In het verleden hebben wij dus vooral Latijnse en Franse woorden overgenomen. Nu beleven wij een invasie van Engelse woorden: computer, meeting, jazz, show, clown, caravan, plastic, lunch, enz. Misschien zal in de toekomst ook Latijns-Amerika zich tot een wereldmacht opwerken en nemen wij een groot aantal Spaanse en Portugese woorden op. Het werk van de Commissie voor de Bastaardwoorden valt op een ogenblik dat de Franse invloed aan het tanen is en de Engelse in stijgende lijn gaat. Dit heeft voor gevolg dat de Commissie zich haast uitsluitend met Franse leenwoorden heeft bezig gehouden, en slechts een heel schuchter begin heeft gemaakt met Engelse. Men mag bijgevolg voorzien dat, als het voorstellenpakket van de Commissie integraal of zelfs maar grotendeels aangenomen wordt, dit een kettingreactie zal uitlokken: periodisch zullen nieuwe talen aan de beurt komen. Vandaag dient de chauffeur het stuur af te staan aan een sjofeur. Over tien jaar wordt de computer naar het oud ijzer verwezen en een kompjoeter van eigen makelij aangekocht. Over twintig jaar ondergaan de woor- | |
| |
den uit Latijns-Amerika een metamorfose. In een tijd van toenemend internationaal verkeer en een bestendige procentuele stijging van de internationale woordenschat, gaan wij het Nederlands door een sterk afwijkende spelling van de internationale woorden isoleren. We sluiten ons in een taalghetto op. Is het dat wat wij wensen?
De dubbele spelling is een aanfluiting van het gezond verstand. Op school en in de administratie wordt van overheidswege de voorkeurspelling opgelegd. Doch zeer velen, en o.m. vele kranten, gebruiken de progressieve spelling. De bestendige confrontatie met twee woordbeelden werkt verwarrend. Daarenboven is de voorkeurspelling zo systeemloos, bevat ze zoveel innerlijke tegenstrijdigheden, dat niemand, ook ik niet, ze kan hanteren zonder om de haverklap in een woordenboek te kijken hoe het nu eigenlijk moet. Van onze kinderen vergt men evenwel dat ze foutloos de voorkeurspelling aanwenden. Ter wille van de eenvormigheid ware het beter de progressieve spelling verplicht te maken. Ook enkele voorstellen van de Commissie verdienen aanbeveling. Geen mens zal er b.v. om treuren als thans afgeschaft en tans opgelegd wordt. Maar spellinghervormingen die indruisen tegen de gehele spellingtendens in het Nederlands, of die in zich de kiem dragen van nieuwe, periodisch terugkerende aanpassingen, dienen vermeden te worden.
|
|