Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Hadewijch in Franse vertaling
| |
[pagina 140]
| |
Joyaux de la litérature flamande du moyen âgeGa naar voetnoot(6), dat een werk is van Fr. Closset; verder Les Belles heures de FlandreGa naar voetnoot(6bis) van Liliane Wouters en Le cercle des chosesGa naar voetnoot(7) van Claudine Lemaire. Intussen wil ik echter vooral aandacht vragen voor een vertaler die in het jaar 1938 met een Franse vertaling is begonnen van drie Mengeldichten van Hadewijch en van zeven Mengeldichten van Pseudo-Hadewijch in een Zwitsers tijdschriftGa naar voetnoot(8), hierop nog verschillende beknopte vertalingen in tijdschriften liet volgen en in het jaar 1954 een boek heeft gepubliceerd met de titel: Hadewijch d'Anvers, Poèmes des béguines traduits du moyen-néerlandaisGa naar voetnoot(9). Hierbij schenkt de vertaler, die zich achter zijn beginletters verschuilt, ons een Franse vertaling van zestien Strophische gedichten en van drie Mengeldichten van Hadewijch, alsook de Franse vertaling van alle gedichten van Pseudo-Hadewijch. Bij het inkijken van dit laatst hier vermelde boek stelt men niet alleen de bijzonder grote vaardigheid op prijs waarmede de vertaler deze abstrakt geconcipiëerde gedichten over de metafysische grondslagen van de mystieke ervaring in een vlot te lezen Frans vers overzet. Men heeft ook veel aandacht geschonken aan de voortreffelijk opgestelde inleiding en aan de brede belezenheid waarmee de vertaler de gedichten in zijn referentienoten toelicht. Zeer tot zijn spijt kon de vertaler, omdat het boek te omvangrijk zou zijn geworden, het proza hierbij niet opnemen. Deze in overleg met de uitgever genomen beslissing, welke hij als een verzuim begrijpt, heeft de vertaler thans willen goed maken. In de laatste week van de maand april, 1972, verscheen namelijk te Genève een boek met de dubbele titel: Hadewijch, Lettres spirituelles; Béatrice de Nazareth, Sept degrés d'amourGa naar voetnoot(10). Hierbij stelt men dadelijk vast dat de vertaler, hoewel sommigen dit wellicht zullen betreuren, de Visioenen niet heeft | |
[pagina 141]
| |
opgenomen omdat dit fel tot de verbeelding sprekende proza minder rijp is dan de Brieven. Ook gaat de aandacht van de vertaler vooral naar de Brieven van Hadewijch waarvan hij ons een voortreffelijke vertaling schenkt. Aan ieder brief voegt hij intussen een beknopte inleiding toe waarmee wij gemakkelijker het betoog van de brief kunnen volgen. Voorts schenkt hij ons drie waardevolle bijlagen waar het beurtelings gaat over de verwantschap van Hadewijch met de zalige Jan van Ruusbroec en met Meester Eckhart, over de in het Latijn gestelde literatuur van haar tijd en over Joodse mystiek uit het dertiende-eeuwse Rijnland. Het meest verdienstelijk blijft intussen de sober gestelde, maar bij een rijp overleg neergschreven algemene inleiding waarmede het boek aanvangt. Na dat de vertaler heeft herinnerd aan de slechts langzaam opschietende identificering van de mystieke schrijfster, wijst hij er vooral met nadruk op dat de Christusdevotie die weliswaar zelf een middel is bij het opstijgen naar de Godservaring, zelf reeds God in de religieuze beleving betrekt en aldus de weg vrij maakt voor de vereniging met God zonder bemiddeling. Het aardse leven van Christus wordt namelijk naar zijn innerlijke betekenis beoordeeld. Voor Hadewijch blijft de hoogste Godservaring ontzegd aan degenen die niet in Christus' voetspoor zijn getreden en niet, naar Maria's voorbeeld, als het ware een Moeder Gods zijn geworden en Christus niet tot het eind, tot de onvoorwaardelijke zelfverzaking zijn gevolgd. Tot het verlengde van de Christusdevotie behoort intussen ook de godsvrucht tot de Eucharistie waarvoor Hadewijch veel belangstelling had. Volgens het eerste visioen communiceerde zij eens te bed omdat zij zich te kwijnend voelde om zich onder de mensen te wagenGa naar voetnoot(11). Ook schijnt de rijpere Godservaring voor Hadewijch die dag na de communie te hebben aangevangen. ‘Wanneer zij Onze Lieve Heer had ontvangen, zo lezen wij, ontving Hij haar’Ga naar voetnoot(12). Dit schijnt ook het geval te zijn geweest bij een Paascommunie waarbij de auteur, volgens het derde visioenGa naar voetnoot(13) door God in de geest werd opgenomen. Verder sluit de vereniging met God ‘sonder differentie’ aan bij Hadewijchs godsvrucht tot de Eucharistie waar zij, in het zevende visioenGa naar voetnoot(14), schrijft dat zij eens uit Christus' handen communiceerde. Zo sluit de | |
[pagina 142]
| |
bruiloftsmystiek voor Hadewijch aan bij de godsvrucht tot de Eucharistie. Ook kon zulks de deugdbeoefening bij onze auteur slechts kracht bijzetten. Met deugdbeoefening bedoelt Hadewijch in de eerste plaats ootmoed die het huis is waar God Zich bij voorkeur ophoudtGa naar voetnoot(15). Verder hechtte zij ook veel belang aan de naastenliefde waarvoor God, die om ons zijn Zoon liet mens worden, steeds het gevoeligst isGa naar voetnoot(16). Ten slotte mag hier, in dit verband, ook geduld bij de vervolging niet onvermeld blijvenGa naar voetnoot(17). Zo kan men bijgevolg niet beweren dat Hadewijch, om een hogere volmaaktheid te bereiken, met de quiëtisten aan deugdbeoefening had verzaakt. Dit heeft voor ons zijn betekenis omdat het concilie van Viennes, 1311-1312, is opgetreden tegen de Broeders en de Zusters van de Vrije Geest die weigerden belangstelling te tonen voor Christus in Zijn menselijke gestalte, voor de Eucharistie en voor de deugdbeoefeningGa naar voetnoot(18). Met een dergelijk standpunt is de mystieke leer van Hadewijch niet te verzoenen. Ik acht het dan ook niet verantwoord wanneer P. FredericqGa naar voetnoot(19) de ‘nuwen’ over wie Hadewijch het heeft, als een sekte wil beschouwen. Bij Hadewijch sloten geestverwanten aan, maar haar boodschap die het voor Christusdevotie en voor beoefening van de naastenliefde opneemt, moeten wij begrijpen als een christelijk georiënteerd gnosis, als een volmaaktheidsleer namelijk waarvoor zij niet een algemeen instemmend begrip verwachtte, een volmaaktheidsleer die haar geestverwanten moest aanzetten tot het opstijgen naar een steeds intenser christelijk leven. Met P. Fredericq kan ik het dus niet eens zijn; met R. GuarnieriGa naar voetnoot(20) evenmin wanneer zij Hadewijch nauw verwant verklaart met de Broeders en met de Zusters van de Vrije Geest. Hadewijch is verder van mening dat men zich niet ten allen tijde bij Christus' menselijke gestalte moet ophouden. Doorheen Christus' men- | |
[pagina 143]
| |
selijke gestalte moet men immers tot Christus' godheid opstijgen om, met de steun van de genade, tot de kern te komen van de Drieëenheid. Hier komt men dan ook te recht op de hoogvlakte der mystiek die voor een rijpere Godservaring kenmerkend is. Hiermede bedoelen wij evenwel niet dat dit voor Hadewijch een hoogtepunt blijft. In de laatste jaren heb ik er reeds op gewezen dat een Vrome zich, bij een geleidelijk toenemende Godservaring voor Ruusbroec, die onder een neoplatonizerende invloed te werk ging, tot rijpheid gekomen van zijn verhouding tot Gods intrekkende eenheid zal bewust worden en als het ware met de goddelijke Personen in Gods Eenheid zal terugkeren. Zo begrijpt het ook Hadewijch en men mag hier geen contradictie zien. Steeds gaat het hier immers om God die men bij het intertrinitarische ritme als werkbeginsel en bij de intrekkende Eenheid als wezensbeginsel begrijpt. Verder is de deugdbeoefening bij Hadewijch geen toegeving aan minder op mystiek gestelde lezers, maar zij is een van de twee pijlers waarop de Godservaring steunt, met Christus leven voor de naaste en zoals Christus opgaan tot de Vader. Hierop zouden wij overigens, bij het benaderen van Hadewijch, dieper moeten kunnen ingaan. Hadewijch heeft het bij de Drieëenheidsmystiek over de ontmoeting met de drie goddelijke Personen in Gods WezenheidGa naar voetnoot(21), over de Minnemystiek die tot Wezensmystiek uitgroeitGa naar voetnoot(22), over ‘la quiescience de Dieu dans sa propre unité’ en zij schrijft in dit verband zoals hier volgt: ‘La Trinité ne cesse pas assurément d'être trine: elle est seulement contemplée d'un regard simple comme son Objet’Ga naar voetnoot(23). Dit alles noemt zij nu ‘ce loisir, plus précieux que toute oeuvre, que la fière Hadewijch a loué magnifiquement’Ga naar voetnoot(24). Ook staat dit ‘loisir’ dichter bij het ‘otium’ der monniken waarover J. Leclercq, O.S.B.Ga naar voetnoot(25) het eens heeft gehad, dan bij Nederlandse omschrijvingen zoals ‘vrijetijdsbesteding’ 'en ‘snipperuurtje’ die men in de woordenboeken vindt. ‘Loisir’ kan men in een mystiek context beter vertalen met ‘bezinningsuur’. Ook zal men er rekening mee houden dat de interpretering van Hadewijch bij de vertaler met een kerkelijk ‘Imprimatur’ is verschenen. Met het klimaat van de Brieven, dat aan de hoofse minne uit | |
[pagina 144]
| |
de dertiende eeuw herinnert, moet men overigens rekening houden. Hadewijch heeft namelijk bij haar Godservaring niet aan al het menselijke verzaakt, maar blijft met ons verwant bij ons onbeholpen pogen om over alles heen te komen dat ons gebedsleven hindert. Voorts is het duidelijk dat men zich niet bij een eerste lezing van het vele, rijk genuanceerde en diepzinnige kan rekenschap geven dat bij de vertaler de rijpe vrucht is van 35 jaar studie. Hiertoe heeft men dagen van bezinning nodig zoals het overleg waaruit dit rijke boek is ontstaan. Verder wil ik er op wijzen dat ik, op het historische vlak, voor twee problemen voorbehoud maak waar het gaat over de biografie van Ruusbroec, zo dat zulks de uiteenzetting betreffende Hadewijch niet kan aantasten. De vertaler schrijft dat Ruusbroec de invloed van quiëtisme en van pantheïsme te Brussel heeft bestredenGa naar voetnoot(26). Duidelijk is het zonder twijfel dat de Goede Prior de quiëtisten geen goed hart toedroeg. Het volstaat het boek Van den vier becoringhenGa naar voetnoot(27) te lezen om zich hiervan rekenschap te geven. Minder duidelijk is het in hoe ver wij deze ketterse agitatie te Brussel moeten zoeken. Hiertoe kan men wel beroep doen op het vijfde hoofdstuk uit Pomerius' Vita RusbroquiiGa naar voetnoot(28), maar zijn fel tot de verbeelding sprekend verhaal over Bloemardinisme wordt door de Brabantse kronieken niet gesteund. Het staat overigens vast dat de Brusselse schependochter Heyle Bloemaerts, die op 23 augustus, 1335 overleed, bij de clerus te Brussel gunstig stond aangeschreven en in een oorkonde van 1371 tot bekrachtiging van haar laatste wilsbeschikking heet ze nog: ‘laudabilis persona et in Christo devota, domicella Heylwigis quondam dicta Bloemards, bone memorie’Ga naar voetnoot(29). Tenslotte stelt de vertaler Ruusbroec voor als een kapelaan van Sint-GoedeleGa naar voetnoot(30) en hij sluit hiermede aan bij een taaie traditie. Pl. Lefèvre, | |
[pagina 145]
| |
O. Praem.Ga naar voetnoot(31) heeft er intussen, bij een onderzoek naar de geloofwaardigheid van Henricus Pomerius († 1469), op gewezen dat Ruusbroec in de archieven van Sint-Goedele niet voorkomt. Hierop kan men antwoorden dat er geen lijst bestaat van de kapelanen van Sint-Goedele ten tijde van Ruusbroec, zo dat Pl. Lefèvre, O. Praem., zou moeten aantonen in hoe ver alle archiefstukken van de Brusselse collegiale nog toegankelijk zijn. Meer belang heeft het echter voor ons dat de zalige Jan van Ruusbroec bij Pomerius niet als kapelaan wordt voorgesteld. Pomerius schrijft namelijk over heeroom Hinckaert en neef Ruusbroec: ‘effectum vicarium ejusdem ecclesiae Sanctae Gudilae, etiam ad sacros promovit ordines’Ga naar voetnoot(32). Wanneer Ruusbroec eenmaal tot vicaris van Sint-Goedele was aangesteld, werd hij door heeroom Jan Hinckaert tot de priesterwijding gebracht. Met het kapelaansambt heeft dit niets uit te staan. Pl. Lefèvre, O. Praem.Ga naar voetnoot(33) heeft er overigens in een werk over de kerkelijke organisatie van Brussel op gewezen dat men bij de clerus van sint-Goedele moet onderscheid maken tussen ‘canonici maiores’ en ‘canonici minores’ of ‘novi canonici’, tussen ‘capellani’ en ‘vicarii’. In beginsel moesten de ‘canonici minores’ of ‘novi canonici’ priester zijn, de ‘capellani’ die een kapel of een altaar hadden te bedienen, uiteraard ook. Voor de ‘vicarii’ of plaatsvervangers was dit niet het geval. Zo kon Ruusbroec bijgevolg reeds vóór zijn priesterwijding bij de vicarissen van Sint-Goedele worden opgenomen. Ook zal men er rekening mee houden dat Ruusbroec reeds door een jongere tijdgenoot, door de kartuizer uit Herne Broeder Gerard, eigenlijk Gerard van Santen († 1371) in zijn ProloogGa naar voetnoot(34) als kapelaan van Sint-Goedele wordt voorgesteld, een standpunt waar de archivist van Groenendaal Sayman van Wijc († 1438) zich bij het opstellen van de lijst | |
[pagina 146]
| |
van de Groenendaalse koorheren bij aanslootGa naar voetnoot(35). Even later heeft overigens Petrus Impe († 1520), auteur van het Chronicon BethleemiticumGa naar voetnoot(36) hetzelfde gedaan en hier is men tot nog toe bij gebleven. Men moet echter welwillend rekening houden met het feit dat Pomerius, die na Broeder Gerard en na Sayman van Wijc schreef, voorzichtiger schijnt te hebben willen te werk gaan. Voorts blijven sommige lezers wellicht nog met één vraag zitten. De auteur die in het jaar 1968 voor de Dictionnaire de spiritualitéGa naar voetnoot(37) een bijzonder lezenswaardige bijdrage heeft geschreven over Hadewijch, heeft meteen het auteursrecht opgenomen voor de in 1954 in vertaling gepubliceerde gedichten en voor de Franse vertaling van de Brieven die eerlang zou volgen. Hiermede is dan ook het raadsel opgehelderd rond de geheimzinnige beginletters welke men sinds 1938 steeds opnieuw als handtekening aantreft bij knappe in het Frans gestelde vertalingen uit het oeuvre van Hadewijch en bij de toelichting rond haar moeilijkste bladzijden. De vertaler is de auteur van de bijdrage in de Dictionnaire de spiritualité, die daar zijn naam zonder aarzelen meedeelt, Jean Baptiste Porion, O. Cart. Tenslotte kan men het verheugend achten dat in België het Nederlandse ministerie van cultuur de Uitgever heeft gesteund bij het publiceren van dit verdienstelijke boek. |
|