Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Laatmiddelnederlandse pestvoorschriften
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gevreesde kwaal te lijden hadden en de Nederlanden toch gelegen zijn tussen twee landen, die elk een belangrijk deel hebben geleverd in de pestliteratuur. In vele steden van de Nederlanden werden verordeningen opgesteld met hygiënische voorschriften die in tijden van epidemie dienden nageleefd te wordenGa naar voetnoot(4). Talrijke pesttraktaatjes werden bovendien sinds de vroege zestiende eeuw ook gedruktGa naar voetnoot(5). In de verzamelingen Mnl. recepten treft men wel hier en daar een los pestrecept aanGa naar voetnoot(6), soms ook een paar gegroepeerdGa naar voetnoot(7). Toch zijn enkele werkjes bekend die in het Middelnederlands geschreven zijn en in traktaatvorm handelen over de pest en haar bestrijding. Het aantal en de verscheidenheid is echter opvallend beperkt, zodat elke nieuwe ontdekking op dit gebied een belangrijke aanwinst mag genoemd worden. Ons zijn in totaal vijf traktaatjes bekend: drie ervan werden reeds gedrukt, een vierde en een vijfde worden in deze bijdrage bekendgemaakt en besproken. De eerste tekst, die reeds werd gedrukt, komt voor in een handschrift uit de vijftiende eeuw dat zich nu in het British Museum te Londen bevindt. Hij werd reeds in 1909 door K. Sudhoff gedrukt doch bleef praktisch onbekend en is trouwens moeilijk toegankelijk, zodat het aangewezen leek hem hier nogmaals op te nemenGa naar voetnoot(8). Het tweede en derde traktaatje komen samen voor in een handschrift dat eveneens in het British Museum bewaard wordt (Ms. Sloane 68, fols. 60r-67r); het dateert uit de tweede helft van de vijftiende eeuw en bevat, naast de twee traktaatjes, ook een aantal losse recepten tegen de pest. Deze traktaten werden samen met de recepten onlangs uitgegevenGa naar voetnoot(9). Het begin van het eerste traktaat is ook bewaard gebleven | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in Hs. 4 van de Norbertijner Abdij van 't Park te Heverlee. Dit fragment werd in de zoëven genoemde bijdrage eveneens afgedruktGa naar voetnoot(10). Een vierde pesttraktaatje in een handschrift uit de verzameling van Lodewijk van Brugge is tot op heden volledig onbekend gebleven en wordt hier uitgegeven. De tekst zelf wordt voorafgegaan door een beschrijving van het handschriftGa naar voetnoot(11) en gevolgd door een bespreking waarbij gepoogd wordt de plaats te bepalen die deze tekst inneemt in de traditie van dergelijke werkjes. Een vijfde tekst komt voor in een papieren handschrift dat rond 1470 werd geschreven en nu bewaard wordt in de Provinciale Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden (Hs. 641)Ga naar voetnoot(12). In dit manuscript komt op fols. 82r-84r een pesttraktaatje voor en bovendien treft men op een andere plaats in het handschrift eveneens enkele in het Middelnederlands gestelde voorschriften aan. Deze laatste komen voor in een Regimen tempore pestilencie, dat voor het grootste gedeelte in het Latijn is geschreven en fols. 54r-55v beslaat. Het korte Mnl. fragment op fols. 54v-55r vormt geen op zichzelf staand traktaatje, zoals hierna nog bij de bespreking zal blijken. | |||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving van het Parijse hs. uit de verzameling van Lodewijk van BruggeDe bibliotheek van Filips de Goede mag beslist tot de voornaamste verzamelingen uit de vijftiende eeuw worden gerekend. Naar zijn voorbeeld schiepen vele hofdignitarissen zich een eigen librije. Onder deze was die van de vliesridder Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuse († 1492) niet de geringste. Deze patriciër wist in zijn hotel - het huidige Gruuthusemuseum te Brugge - een aanmerkelijk aantal handschriften bij elkaar te brengen, waarvan vele door hun pracht uitmuntten. Bij ontstentenis van een inventaris van zijn boekenbezit, kan niet met enige nauwkeurigheid worden nagegaan hoeveel manuscripten tot zijn collectie hebben behoord. Dat dit getal niet onbelangrijk is geweest, blijkt uit de vele tientallen waardevolle en luxueuse handschrif- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ten, die na zijn dood op een tot nog toe onverklaarbare wijze in het bezit van de Franse koning Lodewijk XII zijn geraakt en thans in de Bibliothèque Nationale te Parijs bewaard wordenGa naar voetnoot(14). Bij naspeuringen in het handschriftenkabinet van deze instelling, werd onze aandacht getrokken door Hs. fr. 9136, dat aan de genoemde bibliofiel heeft toebehoord. De inhoud ervan, waarover aanstonds meer, bestaat uit het herbarium, een lapidaris en medicale recepten. Het merendeel van deze teksten is in het Frans, de taal van het hof en zijn omgeving, gesteld. Van de geneeskundige teksten in het Hs. is een in het Middelnederlands. Hij komt voor op fols. 372v-374v en maakt het voorwerp van deze bijdrage uit. Het is in het geheel niet verwonderlijk te midden van Franse teksten een Middelnederlandse aan te treffen. We mogen niet uit het oog verliezen dat bij de toenmalige Franse bovenlaag wel enige belangstelling voor onze taal bestond. Lodewijk van Brugge zelf was in het bezit van verscheidene Nederlandse handschriften, waarvan een vijftal bewaard zijn geblevenGa naar voetnoot(15). Tot op heden is het Parijse Hs. fr. 9136 betrekkelijk weinig in de vakliteratuur vermeld. De inhoud is in de catalogus van de Bibliothèque Nationale summier beschrevenGa naar voetnoot(16); het werd, voor wat zijn verluchting aangaat, door P. Durrieu terloops vernoemd in zijn bijdrage over de Vlaamse miniaturist Alexander BeningGa naar voetnoot(17). Alvorens tekst en versiering van naderbij te bekijken, bespreken wij eerst de materiële gegevens. Het handschrift telt 385 perkamenten bladen van ca. 40,5 × 29 cm en drie papieren schutbladen voor- en achterin. De afmetingen van de bladspiegel zijn 24 à 24,5 × 16 cm. Elk blad is met paarse inkt beschreven (uitgezonderd de folio's 344 tot en met 351 met vermiljoene inkt) in twee kolommen van elk 6,5 à 7 cm breed voor 32 regels met een tussenruimte van ca. 2,2 cm tussen beide kolommen. De oude foliëring in rubriek (in Romeinse cijfers) is op elke rectozijde bovenaan rechts aangebracht. Vanaf fol. 376 is er enkel een moderne inktfoliëring.Ga naar voetnoot(13) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Prikken, reklamen, sporen van signaturen en instructies voor de rubricator zijn aanwezig. Katern 1 is samengesteld uit 4 diplomata plus 1 blad; katernen 2-13 uit elk 4 diplomata; katern 14 uit 3 diplomata; katernen 15-28 uit elk 4 diplomata; katernen 29-30 uit 3 diplomata; katernen 31-35 uit 4 diplomata elk; katern 36 uit 3 diplomata; katernen 37-43 uit 4 diplomata; katern 44 uit 3 diplomata plus 1 blad (het talon is op fol. 337r geplakt); katernen 45-49 uit 4 diplomata; katern 50 uit 2 diplomata. De opbouwformule van het Hs. is dus als volgt: (IV + 1) + IV12 + III + IV14 + III2 + IV5 + III + IV7 + (III + 1) + IV5 + II. Het manuscript blijkt in zijn geheel door een enkele hand te zijn gekopiëerd in een fraaie, regelmatige en goed leesbare, in donkerbruine inkt geschreven gotische bastarda. Regelvullingen van goud, blauw en vermiljoen en gouden paragraaftekens op een vermiljoen-gouden grond met wit gehoogd. Kleine gedecoreerde beginletters van bladgoud op een blauwe, vermiljoene grond eveneens met wit gehoogd. In de 19de eeuw werd het boek gebonden in een effen bruinlederen band over kartonnen borden; op de rug met gouden letters: HERBIER. De eerste tekst in het handschrift is het welbekende herbarium van Mattheus Platearius (fols. 1r-302v), De simplicibus medicinis, naar zijn incipit ook Circa instans genoemd. Het bevat een kleine driehonderd planten, in alfabetische volgorde beschreven, telkens met vermelding van oorsprong, karakteristieken en synoniemenGa naar voetnoot(18). Het werd reeds vroeg onder de titel Le grant herbier en francoys overgezet. De folio's 303r-343v worden ingenomen door geneeskundige recepten. Het aan Jean de Mandeville toegeschreven lapidaris komt voor op fols. 344r-370rGa naar voetnoot(19). Het houdt de beschrijvingen en de eigenschappen van een aantal edelstenen in en gaat voor een deel terug op het lapidaris van Marbodus, dat tijdens de late middeleeuwen een grote populariteit genoot. Een aantal eveneens in het Frans gestelde recepten bevinden zich op fols. 370v-372r; op het einde is er een Middelnederlandse tekst | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(fols. 372v-374v) die hierna omstandiger zal worden besproken. Het herbarium is voorzien van krachtige, naar de natuur getekende afbeeldingen van planten, kruiden en stenen. Deze voorstellingen ter grootte van een tekstkolom bevinden zich bovenaan het blad. Gewoonlijk zijn ze 14 à 16 regels hoog. Ze overschrijden in niet geringe mate de bladspiegel, en dit zowel in boven- als zijmarge. Deze verluchting is niet zozeer esthetisch, dan wel illustratief van belang. Deze illustratie staat uiteraard in zeer nauwe relatie tot de tekst, die hierdoor op een beeldende wijze wordt toegelicht. Tussen miniatuur en tekst bestaat een wisselwerking, waarbij de illustratie de verduidelijking is van de beschreven planten en kruiden. Behoudens bovengemelde verluchting, mag ook de niet aan tekst gebonden versiering hier even worden aangeraakt. Ofschoon voor ons opzet hier van secundair belang, is zij wel een interessant gegeven dat ertoe bijdraagt het handschrift zowel in de tijd als in de ruimte te situeren. Twee miniaturen verlevendigen dit manuscript. Bij de aanvang van het kruidboek, vóór fol. 1, bevindt zich een niet gefolieerde en ingevoegde miniatuur, waarop een tiental planters onder het waakzaam oog van een heer in een binnentuin werkzaam zijn. Deze hof is aan beide zijden door een omheining afgesloten. Achteraan een grijsbruin poortgebouw met een blauw dak, rustend op zes bruine zuilen. Op de beginbladzijde van de lapidaris (fol. 344r) prijkt een aangepast tafereel met een juwelierswinkelGa naar voetnoot(20). Een man en een vrouw, staande achter de toonbank, waarop een aantal juwelen, staan drie eventuele kopers te woord. Edelstenen en tinwerk in rekken vullen de achtergrond, die links doorbroken wordt door een kruisraam en rechts door een deuropening met een buitenzicht, waarin een houweel hanterende man de aandacht trekt. Opvallend is de symmetrische opbouw van dit aan het dagelijks leven ontleend genretafereel. De evenwichtig opgebouwde groepen figuren en de aan beide kanten doorbroken wand dragen in niet geringe mate hiertoe bij. De aanvangsminiatuur vóór fol. 1 is omgeven door twee smalle gouden lijsten. De daartussen uitgespaarde ruimte op een blauwe grond is geheel gevuld met steeds herhaalde motieven, nl. de Franse koningskroon en de beginletters L (Lodewijk) en A (Anna van Bretagne), overschildering van de letter M, de beginletter van de echtgenote van Lodewijk van Brugge, Margareta van Borselen. Omheen de buitenste | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||
smalle omlijsting heeft de verluchter een brede sierlijst in de vier marges geschilderd op een grijze grond. Deze bevat een aantal akanten, bloemen, banderollen met het devies van Lodewijk van Brugge (Plus est en vous), zijn embleem (de bombarde) en zijn met het Franse wapen overschilderd blazoen. Bovenaan in de marge, telkens in een medaillon, Hippocrates, Plato en Avicenna, en onderaan Ptolemaeus en Aristoteles, eveneens in een medaillon. De randversiering bij het begin van de lapidaris is van een gans andere aard. Deze bestaat uit blauwgouden akanten, groene blaadjes, aardbeien, gouden bollen met rankjes, enkele bloemen en onderaan nogmaals het bovengemeld overschilderd wapen. Het ganse randwerk is op het blanke, ongekleurde perkament aangebracht, in tegenstelling met dit op het frontispies van het boek, dat een gekleurde en uiteraard moderner randversiering heeft. Het samen voorkomen van twee soorten randversiering is voor de datering van dit handschrift een interessant gegeven. De aanwezigheid ervan is kenschetsend voor een aantal omstreeks 1475-1480 in de Zuidelijke Nederlanden ontstane manuscripten. Aangezien Lodewijk van Brugge, in 1492 is overleden, is de uitvoering van dit boek beslist voor die datum te plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||||
TekstenA. Het Parijse Handschrift.(fol. 372v) Aangaende der bootse, Bladeren ende EpydimieGa naar voetnoot(21).
Duitse versie:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Duitse versie:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Duitse versie:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Aangaende der pestilencie.
Duitse versie:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||
B. Het Leeuwardense Handschrift.(fol. 82v) Contra pestilenciam summum remedium secundum doctores parisienses, momplier et banonieGa naar voetnoot(102), quod sepius probatum est et expertum veraciter. Et numquam visum est quin omnes preseruabantur et liberabantur a pestilencia qui subsequens regimen seruabantur. Inden eersten sel een yghelic scuwen ouertallicheit van eten ende drincken, te veele te waken, groten swaren arbeit te doen, in stouen ende in baden te gaen, voel et langhe onder veel volcs te wesen, langhe te vasten, by nacht veel opter straten te gaen, veel gheselscaps mit vrouwen te hebben. Toern, onghenoecht, bedructheit van herten, alle boem vruchten ten waer dat suer waer, alle dese salmen scuwen daer men can ende mach, ende men sel vrolic wesen ende ymmer niet seer verueert. Etiam supra omnia homo faciet pacem cum deo, want die vrede mit god heeft, die is veel te myn in vresen voer die pestilency. Etiam bonum cibum est (fol. 83r) sumendum et bonum potum, non nimis mane surgere, ende die vensteren ende die doeren niet vroe op te doen voer dat die son een wilken op heeft gheweest. Ende oec ist guet die rijc is, dat hi guet vier van droghen hout des morghens ende auonts barne in sijn camer. Oec salmen veel wijn edics besighen waer men can. Oec des morghens eer men vten huse gaet, soe ist guet datmen die handen ende noese ende die oren wriue mit roes water ende wijn edic. Ende die arm is sel een spongen in sijn hant draghen nat ghemaect in wijn edic ende roeswater ende ruken daer dicwijl an als hi onder dat volc gaet. Ende die rijc is die sel maken laten inden apoteect enen appel die hiet pomum ambre ende is van groter edelre roken ende ruken daer dicwijl an. Oec die medicinen diemen hier toe nemen sel dat is driakel, pillen pestilencialis, rosarum ende puluer electuarij liberantis, ende dit in deser manieren dat is vijf morghens after een puluer, des sesten daghes pillen, des seuenden daghes driakel ende die selmen nemen alsoe groet als een boen mit een lepel vol wijns omtrent een vre nae midder nacht ende vasten daer op .ix. vren. Oec in elc nuwe maen alsoe langhe als die pestilency duert, selmen laten ter ader ende dat sel wesen voer dat die maen vol is of cort daer nae. Ende alle dese voirscreuen punten selmen doen alsoe langhe als die pestilency duert ende wel ghedaen ende ouer is, ende niet vorsumen gheen daghe, men neme des morghens puluer (fol. 83v) of pillen of driakel. Ende die heydensche meysteren scriuen dattet | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||
onmoghelijc waer yemant te steruen van venijnder luchten die dit voirscreuen puluer naem. þ Ende waert dat yemant die pestilency ouermits quaden regimente creghe, die sel ter stont doen drie euacuacien eer hi et of drinct of slaep ende dat in deser manieren. Eerste selmen ter stont laten ten naester ader daer men die cliere voelt tot dier seluer siden, ende ymmer niet an die ghesonde side ende lijden vorby dat herte ende soude een sake des doots wesen, ende men sel laten een groet deel nae rade des meysters die hem laten sel, ende mit desen laten en selmen tijt noch vre beyden, alsoe vroe alsmen die laten crighen mach. Oec nae den laten soe is gheordiniert een medicijn die selmen daer nae nemen want vander venijn der luchten wat inden liue blijft ende die neemt men dan ende die doet een seer sweten ende iaecht dat venijnde wt doer die poren der huit. Oec blijft noch wat vanden venijnder luchten inden liue ende dat is inder egestien dat is inder maghe ende inden darmen, ende daer ghift men medecijn toe ende die purgiert dan alle die venijnde humores ende dat mit camer te hebben, ende dan en behoeft men niet meer te doen dan dat herte te confortieren ende kuelende dinghen te gheuen, ende alsoe veer als hi dese drie voirscreuen duet bynnen .xij. vren ende ten lancsten bynnen .xxiiij. vren, soe ist seker dattet baten sel, ende beydt hi langher, (fol. 84r) soe en ist niet seker oft baten sel. Nochtans waert guet ghedaen, want menich mensche mit lichten dinghen wel te helpen is. Want men heeft dicwijl ghesien dat menich mensche is ghesont worden allien vanden laten diet ter stondt dede. Oec die dese preseruatiuen behoefde of begheerde, die weetse toe tiel inder apoteect te vinden, guet ende gherechtich als puluer, pillen ende driakel. Ende waer oec yemant die die ander medicinen bi hem hebben woude diemen inder siecten behoeft, als tot sweten ende te laxeren, die machse bi hem scicken oec te hebben, op dat een yghelic dies nood had sijn selfs meyster te wesen mach. Ende dit sijn die alre edelste preciose medicinen die ye gheuonden heeft gheweest tehgens die voirseide siecte, mer bouen al selmen die siecten der reden scuwen want die siect seer contagiose is.
***
(fol. 54v) þ Item ist dat sake dat si verrisen in die lieske bi dat ghemacht, so laet twischen den groten tee ende den anderen tee die daer naest is, of in dat hole vanden voete daer die vrouwen pleghen te laten, an die selue (fol. 55r) side daer dat seer staet. Ende ymmer wat meer bloets dan of een mensche ghesont waer. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||
þ Item verrisen die bladeren an den buke, dat selden valt, of daer om trent bi, soe laet die leuer aderGa naar voetnoot(103) anden arm of die ader twisken den cleynen vingher ende den vingher daer naest an die rechter hant. þ Item verrisen si onder den arm, soe laet die hart aderGa naar voetnoot(104). þ Item verrisen si an den hals of anden hoefde, soe laet die hoeft ader ende die ader staet twischen den dume en die naeste vingher, of laet coppen setten an die hals. Et istud semper faciendum est ad idem latus pestilentiam est... | |||||||||||||||||||||||||||||
BesprekingA. De tekst van het Parijse Handschrift.Het hierboven uit het handschrift van Lodewijk van Brugge afgedrukte prozatraktaatje, dat handelt over de bootse (pestbuilen), bladeren (blaren) of epydimie, m.a.w. over de pest, bestaat in feite uit de samenvoeging van twee afzonderlijke werkjes over hetzelfde onderwerp. Het eerste hiervan, waarop de titel ‘Aengaende der bootse, Bladeren ende Epydimie’ betrekking heeft, omvat de alinea's 1 tot en met 16. Het overblijvende deel (alinea's 17-30) vormt een afzonderlijk geheel, dat trouwens ook van de voorgaande zestien alinea's door een nieuwe titel in het Hs. afgescheiden is: ‘Aengaende der pestilencie’. Deze twee delen worden in de hiernavolgende bladzijden dan ook afzonderlijk besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||
1o Deel:Alhoewel dit eerste deel, te oordelen naar het aantal alinea's, even lang schijnt als het tweede, is dit in feite niet het geval, daar op een alinea na (nl. al. 13), elk van de zestien zeer kort zijn, dit in tegenstelling met de meeste uit het tweede deel. Volgens de tekst (al. 1) is dit eerste deel een afschrift van de brief die door de medicijnmeesters van de Roomse koning gezonden werd aan de koningin van Frankrijk. In feite echter zijn de eerst elf alinea's een betrekkelijk trouwe vertaling van wat in een Duitse versie genoemd wordt de ‘briff den des Romischen konges arczt hat gesant der edelen, frawen von plawen wider dy pestilencia’. Dit opschrift gaat vooraf | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||
aan een bekend Duits pestilentietraktaatje, dat vooral door de opzoekingen van Dr. Karl Sudhoff bekendheid heeft verkregen. De uitvoerigste versie die door Sudhoff naar twee handschriften werd uitgegeven (Bamberg, Hs. 175 Ed VII. 56, fols. 93r-96r, en Breslau, Hs. III Fol. 3, fol. 17v) dateert uit de vijftiende eeuwGa naar voetnoot(105). Het eerstgenoemde en tevens het uitvoerigste van deze beide handschriften, bevat niet alleen de brief aan Frau von Plauen, doch voegt daar nog een tweede verhandeling aan toe, die door een nieuwe titel van de eerste is gescheiden: ‘Dise erczeney wart gesant dem kong von franckereich von den besten erczeten von pariss fur dy sucht pestilencia’. In Duitse middeleeuwse pesttraktaten komen deze beide delen dikwijls samen voor, en het blijkt dat de scribent van deze Mnl. tekst (of die van zijn voorbeeld) een dergelijk tweedelig traktaat moet voor ogen gehad hebben. Immers, het eerste deel van de hierboven gedrukte Mnl. tekst bevat niet alleen de eigenlijke brief aan Frau von Plauen (alinea's 1-11), doch laat hierop ook enkele alinea's volgen die er in de Duitse versie eveneens op volgen, doch daar reeds behoren tot de ‘erczeney’ die heet gezonden te zijn ‘dem kong von franckereich’ (alinea's 12-16)Ga naar voetnoot(106). Waar de eerste elf alinea's van de Mnl. tekst, op slechts enkele details na, geheel overeenstemmen met de Duitse ‘briff’ aan Frau von Plauen, werden van het tweede deel der Duitse versie, slechts de eerste alinea's overgenomen. In de Duitse versie is dit tweede deel veel uitvoeriger. De bekendheid van de scribent (of een voorganger) met een dergelijk tweeledig voorbeeld laat ook toe de eigenaardige titel van het Mnl. traktaat te verklaren. Deze titel blijkt een contaminatie te zijn van de twee opschriften die in de Duitse versie respectievelijk aan de brief aan Frau von Plauen en aan het erop volgende traktaat voorafgaan. Het deel uit de Mnl. titel: ‘des Rooms sconijncs meester’ wijst duidelijk op de gelijknamige formulering uit het Duitse opschrift: ‘den des Romischen konges arczt...’. De bestemmeling van de brief echter, die hier niet, zoals in de Duitse versie, de Frau von Plauen is, doch de koningin van Frankrijk, werd blijkbaar overgenomen uit de titel die in de Duitse versie aan het tweede deel voorafgaat: ‘wart gesant dem kong von franckereich’. Dat er in de Mnl. titel van ‘Conighinne’ en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||
niet van koning sprake is, zal wel te verklaren zijn door een vage notie die de scribent was bijgebleven, dat de bestemmeling een vrouw en geen man was. Beide Duitse pesttraktaten die, zoals gezegd, gewoonlijk samen in de handschriften worden aangetroffen, groeperen zich rond een pestvoorschrift dat als het Missum imperatori van 1371 bekend staat. Dit voorschrift werd door de universiteitsprofessoren van Praag gezonden aan de stichter van deze hogeschool, Keizer Karel IV (1347-1378)Ga naar voetnoot(107). Dit Praagse werkje is op zijn beurt verwant met het beroemde pesttraktaat dat in 1348 door de Parijse geneeskundige fakulteit werd opgesteld, en waarop we hierna nog zullen terugkomen. De vermelding van de reeds herhaaldelijk genoemde Frau von Plauen als bestemmeling van het Duitse traktaat, berust wellicht op een historisch feit. Inderdaad, men kan goed aannemen dat een auteur van een pesttraktaat zijn werk meer gezag zou willen verlenen door de lezer te laten geloven dat het oorspronkelijk bestemd was voor de keizerlijke majesteit of de koning van Frankrijk. Doch de vermelding van de Frau von Plauen, alleen maar met dergelijk gezagsverstevigend doel lijkt veel minder voor de hand te liggen. De historische Frau von Plauen is wellicht te vereenzelvigen met de echtgenote van een van de ‘Vögte’ van Plauen, die tot 1466 te Plauen zelf hun residentie hadden. Sudhoff dacht, bij een poging tot identificatie van deze Frau, in het bijzonder aan Anna von Riesenburg, de echtgenote van Hendrik IX von Plauen (1383-1411), of haar voorgangsterGa naar voetnoot(108). Het werd door hem ook goed mogelijk geacht dat het pesttraktaat waaraan de naam van deze Frau verbonden is, zijn oorsprong vond in Praag, wat dan de latere versmelting met het Missum imperatori zou kunnen verklaren. Het kan verwondering wekken te zien dat in de late middeleeuwen in de Nederlanden een pesttraktaat bekend was dat zijn oorsprong vond in zulke verafgelegen plaatsen als Praag en Plauen. Zoals voor andere medische teksten, zal hier wel het Nederduits een bemiddelende rol gespeeld hebben. Wat er ook van zij, de Frau von Plauen wordt met name genoemd bij het begin van een ander Mnl. pesttraktaat, waar de edele dame ‘Joncfrou van pleu’ genoemd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dit Mnl. pestvoorschrift komt voor in een handschrift op papier, uit de late vijftiende eeuw, dat zich nu in het British Museum te Londen bevindt (MS. Additional 4897, fols. 13r-14v). Het werd reeds gedrukt door K. SudhoffGa naar voetnoot(109), zij het op verre na niet feilloosGa naar voetnoot(110). Daar het werk waarin deze tekst werd afgedrukt bovendien moeilijk toegankelijk isGa naar voetnoot(111), lijkt het verantwoord de met het handschrift opnieuw gecollationeerde tekst hier nogmaals af te drukken. Vooraleer daartoe over te gaan vermelden we nog enkele interessante gegevens over handschrift Additional 4897. Naast de Mnl. pestbrief bevat dit Hs. alleen Latijnse teksten. In totaal komen er twaalf medische Latijnse teksten in voor, en de eerste, een pesttraktaat, dat aan de Mnl. tekst onmiddellijk voorafgaat, verdient hier een bijzondere vermelding. Het wordt in de tekst immers toegeschreven aan een zekere Johannes Jacobi Cancellarius, zonder twijfel dezelfde ‘meester’ als die welke in het tweede, hierboven reeds vermelde Mnl. pesttraktaat in Hs. Sloane 68 (fols. 65v-66v) als ‘meester Jan de Canscelier’ voorkomt. Op fol. 2r leest men: Ego Johannes Jacobi cancellarius venerabilis studij in medicinam ville montispessulani volo aliqua de pestilentia scribere que nos frequentius inuadit...’. Ook op het einde van het traktaat komen enkele interessante bijzonderheden voor (fol. 9r): Est sciendum quod guido de cauluaco et Johannes Jacobi fuerunt magistri et professores in medicina regentes in venerabili studio ville montispessulani ante magnam mortalitatem de partibus orientalibus venientem qui vigebat per septem menses in... monte pessulano et in alijs... regionibus ao domini mo ccco xlviijo... Verder vernemen we er dat ze de stad niet wilden verlaten en bovendien weinig vertrouwen stelden in de theriak, die door Arnaldus de Villanova en de meesters van Montpellier en van Parijs tegen de pest was samengesteld, doch wel in een kruid dat ‘vocatur in bruxella gulden cruud’. Dit is een van de belangrijkste ingrediënten in een electuarium dat magister Guido voor de plaag inderdaad ook behoed heeft, door interventie van de ‘gloriose virginis marie’, zo lezen we verder. Hier- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||
uit blijkt dat het Hs. wellicht in de omgeving van Brussel werd geschreven. Deze localisering wordt door de dialectkenmerken bevestigd. Dit Latijns pesttraktaat verdient nader bestudeerd te worden, vooral in verband met zijn wellicht sterke invloed op de twee Mnl. pesttraktaten in het Sloane handschrift. Het is mogelijk dat Johannes Jacobi Cancellarius dezelfde auteur is die als Joannes de Sancto Paulo of Joannes Castalius bekend staat. Tegen deze identifikatie spreekt echter het feit dat deze Joannes Castalius aan de medische fakulteit van Salerno verbonden geweest blijkt te zijn of er althans gestudeerd hadGa naar voetnoot(112). Trouwens ook deze Joannes Castalius is een geheimzinnige figuur, waarover zeer weinig met zekerheid bekend is. In elk geval is de gelijkenis in naam opvallend, zodat het duidelijk is dat achter beide namen wellicht een enkele ‘meester’ schuilgaat. De tekst van de enige Mnl. tekst die in Hs. Additional 4897 voorkomt, luidt als volgt: Aliud regimen pestilencie Item dit is die lettere des des overste keysers medicijn ouersendeden JoncfrouGa naar voetnoot(113) van pleu voir die pestilencie. Item eest dat zakeGa naar voetnoot(114) dat die apostome wast tusschen die scouderen, soe seldy laten mette fontoysenGa naar voetnoot(115). Item die dese apostome wast inden hals, die sal laten in die hoeftadereGa naar voetnoot(115bis) aen beede die dumen van sinen handen. Item diet wast in die slincGa naar voetnoot(116) side en aen den erm of oecGa naar voetnoot(117) onder den slinken erm, die sal laten die milt adere, die steet tusschen den cleinen vinger ende den anderen daer naest in die selue slincGa naar voetnoot(118) side. Item diet wast aen den rechten erm of aen die selue side, die sal laten die longe adere, die staet tusschen den middelsten vinger ende den anderen te rekenen neder ten cleinsten vinger wart. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Item diet heeft omtrent sijn herte, die sal laten die miltGa naar voetnoot(119) adere, die staet tusschen den cleinen vinger ende den naest volgende. Item diet heeft aen trecht been by die scamelheit, die (fol. 13v) sal laten doenGa naar voetnoot(120) der vrouwen adere of die moeder adere ende aen tzelue been, daer hijt heeft, die aposteme. Item dijt heeft in die rugge, die sal laten die adere op den groten teen. Item ghi selt merken soe wie dat geslapen heeft metter aposteme, eer hi gelaten heeft, die en sal niet helpen dat laten daer nae ende daer om, als ghi gevuelt die aposteme, soe wacht v bouen al van slapen. Item nochGa naar voetnoot(121) seldy merken remedieGa naar voetnoot(122) voir die sterfte, die welke gesent was den conincGa naar voetnoot(123) van vrancrijc van den besten ende vermaersten medecijn van al parijs dat ierste is hi sal nemen bladere van vliederbome ende mostaert ende vriuenGa naar voetnoot(124) dat te gader ende legget op die butze. Dat ander is, men sal nemen bochs sauieGa naar voetnoot(125) ende vlier ende breembladere des eens alsoe vele als sanders ende sieden dat in claren wijn ende doetGa naar voetnoot(126) daer in allettel gewreuen ghinbeers ende drinct daer af alle morgen enen goeden dronck (fol. 14r) eer ghi buten huys gaet. Item deser siecten sijn scedeleecGa naar voetnoot(127) alle vruchten van bomen, sonder die noten sijn goet daer jegen ende nae enege meesters die mispele. Item wacht v van gulsicheit van drinckene. Ende oec van by vrouwen te sine ende orbort edic in al v spise ende sonderlinge des morgens. Item wacht v voer siec volc ende vandenGa naar voetnoot(128) steden. Item alsoe vollecGa naar voetnoot(129) als ghy gevuelt die siecte, soe seldy sonder merren laten doen die mage adere. Item hebdy die aposteme ende wildise verdriuen, nemt rute ende alsene of die wortelen daer af gestoten ontwee ende wijnedic ende legget op die butse eer ghi daer met geslapen hebt, of van v selues mest. Item nemt rute ende grote note ende vigen van elken euen vele ende | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wrifseGa naar voetnoot(130) ontwee te gadere ende al gewreuen legget op die butse ende etes oec alle mergen weynich. Item wacht v voer die stat daer die pestolencie regneert of vanden gemenen volke (fol. 14v) soe ghi best moeght. Item als ghy te bedde gaet, soe slut die camer ouer al ende nemt lauwerbladere ende alsene ende geniuersaet ende maect enen roec in die camere ende stopt volleec v oren, ende hebdy des nietGa naar voetnoot(131), soe nemt dat ghi gecrigen moght. þ Item smergens nemt rute gewaasschen in claer water met weyruch, souts ende etse met .iij. noten. Item sijt blide ende wacht v van fantesien, wantGa naar voetnoot(132) die bringen dicwile die butse. Item wacht v van swetenden arbeit ende en vraecht nietGa naar voetnoot(133) als dat volc vander butsen siec is.
Zoals men ziet, geeft ook deze versie van de brief meer dan de brief zelf. Het tweede traktaat dat erop volgt is er trouwens ook door een nieuwe titel aan voorafgegaan: ‘Item noch seldy merken remedie voir die sterfte...’ Wanneer we het Parijse pesttraktaat vergelijken met de Londense tekst, blijkt ook dat in de laatstgenoemde het gedeelte dat bij het tweede traktaat thuishoort, veel omvangrijker is dan dit in de Parijse versie het geval is. | |||||||||||||||||||||||||||||
2o Deel:Het tweede deel van de hier uitgegeven tekst uit het handschrift van Lodewijk van Brugge omvat, zoals gezegd, de alinea's zeventien tot en met dertig. Het is een brokkelig aandoend geheel van recepten en voorschriften, die alle een onmiddellijke, praktische bruikbaarheid als gemeenschappelijk kenmerk hebben. Een directe bron heb ik voor dit gedeelte niet kunnen vinden: wellicht was het een Latijns traktaat, zoals blijkt uit de Latijnse gedeelten in al. 25 en vooral 28. De indirecte bron is echter zonder twijfel de beroemde verhandeling die na de verschrikkelijke epidemie van 1348, door de Parijse Faculteit der Geneeskunde, op verzoek van de Franse koning werd opgesteld. Gezien de grote autoriteit van deze Faculteit | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verspreidde deze Tractatus de Epydimia, sive compendium per magistros de Collegio Facultatis medicorum Parisiensis ordinatumGa naar voetnoot(134) zich weldra over gans West-Europa. Het bleef de nog vele eeuwen na zijn ontstaan steeds weer aangehaalde bron, waarop talloze andere pesttraktaten gebaseerd zijn. Van de goed doordachte volgorde van de verschillende onderdelen van deze verhandeling is echter in al. 17-30 geen spoor te bekennenGa naar voetnoot(135). Integendeel: pillen tegen de pest worden niet alleen in al. 17 doch ook in al. 22-23 besproken. Het aderlaten, dat reeds zeer beknopt in al. 19 ter sprake werd gebracht, vormt ook het onderwerp van al. 21. Een drankje wordt beschreven in al. 25, doch ook in al. 29-30. Dat niet alle gegevens in dit tekstgedeelte op de Parijse consultatie terug te voeren zijn, hoeft niet te verwonderen. Elke scribent voegde hier of daar enkele gegevens toe die hij uit andere bronnen had overgenomen of die hem uit eigen ervaring vermeldenswaard leken. Zo is al. 20 een duidelijk volks voorschrift en dit geldt eveneens voor al. 30. In deze laatste alinea echter is er wel vermenging, aangezien het neerliggen bij een vuur van eikehout wel in het Parijse voorschrift wordt aangetroffen. Aan de Parijse consultatie herinnert ook de sterke nadruk die gelegd wordt op het gebruik van bolus armenicus, theriak en pillenGa naar voetnoot(136). Wanneer we ten slotte nog even dit tweede deel van de tekst vergelijken met de andere twee Mnl. traktaten die in het Sloane-handschrift voorkomen, valt wel de gelijkenis op met enkele tekstgedeelten (vooral al. 19 en 26). Toch komt het eveneens voor dat er tegenspraak te noteren valt. Zo wordt in al. 30 een drank aanbevolen waarvan enkele ingrediënten, nl. ‘huislooch’, nachtschade en weegbree in het eerste Sloane-traktaatje verboden worden, want - zo wordt daar gezegd - ‘menich mensche esser of doot’Ga naar voetnoot(137). | |||||||||||||||||||||||||||||
B. De Teksten in het Leeuwardense Handschrift.Zoals blijkt uit de inleidende Latijnse alinea, is het op fols. 82r-84r van het Leeuwardense handschrift voorkomende traktaatje eveneens, al- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||
thans gedeeltelijk, gebaseerd op de genoemde Parijse consultatie. De vermelding van de medische faculteiten van Montpellier en van Bologna lijken in de eerste plaats bedoeld om de waarde van de voorschriften nog meer te vergroten. Dit traktaatje is een voorbeeld van de wijze waarop en de vrijheid waarmee de middeleeuwse practiserende medicus omsprong met zijn bronnenmateriaal. De eerste in het Mnl. gestelde alinea vertoont sterke overeenkomst, althans wat de inhoud betreft, met het tweede traktaat uit het Sloane-handschriftGa naar voetnoot(138). De volgende alinea is een vrije bewerking van de delen uit de Parijse consultatie die dezelfde materie behandelen. De volgende alinea handelt over het laten en is eveneens sterk verwant met de Parijse consultatie, doch de laatste regels van fol. 83v vertonen sterke overeenkomst met een passage uit het tweede traktaat in het Sloane-handschriftGa naar voetnoot(139). Van de vier alinea's die op fols. 54v-55r voorkomen, vertonen al. 1 en 4 grote gelijkenis met enkele passages uit het eerste traktaat in het Sloane-handschriftGa naar voetnoot(140). Vermeldenswaardig is dat voor dezelfde twee alinea's er eveneens grote overeenkomst is met al. 7, 8 en 3 in het hierboven gedrukte Parijse traktaat. De tweede en de derde alinea echter komen in beide genoemde teksten niet voor. Ten slotte is het opvallend dat in het traktaat op fols. 82r-84r van het Leeuwardense handschrift geen enkel voorschrift te vinden is dat ook maar enige overeenstemming vertoont met de vier alinea's die op fols. 54v-55r voorkomen. Dit wettigt het vermoeden dat het laatstgenoemde fragment in feite thuishoort bij het traktaat ‘Contra pestilenciam’ in hetzelfde handschrift. De vermelding van de plaatsnaam Tiel in Gelderland wijst erop dat dit traktaat uit deze omgeving afkomstig is. Dit wordt trouwens door de dialektkenmerken van de tekst bevestigd. |
|