Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1971
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regenboog van ‘Leie’ tot ‘Schelde’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich ook ontvallen liet dat wij met ons ‘eeuwig water’ zij het een zware, maar ook een edele taak blijvend zullen te torsen hebben voor de Vlaamse gewesten, dan spelen in de verhouding Antwerpen-Streuvels toch nog andere factoren mee dan eer en glorie, geschiedenis en overlevering, en noem maar op: het zijn de artistieke en menselijke bindingen, die, door de onderlinge persoonlijke contacten, op andere plaatsen en streken geen schaduwen hoeven te werpen. In Streuvels' gemoed hebben beeld en wezen van dát Antwerpen ook gezinderd, omdat hij als het ware de geografen gelijk wilde geven, die volhouden dat ‘the river Scheldt’ ruim zo goed door de eeuwen heen een andere, een Leie-naam, had kunnen voeren. Vond hij hier missschien enkel zijn rivieren terug met meer volwassen, meer belezen en doorwinterde individuen door wereldwinden geaaid, zoals een Frans rechter, Vandevoir van St.-Amands/ Escaut, noch rust noch duur heeft gehad vooraleer hij de tresoren van zijn St.-Amands-aan-de-Schelde-vriend, Verhaeren, ook hier te Antwerpen, bij Plantin, veilig geborgen wist voor altijd? Het is een mooi spel der dingen, als in tijden van ontluistering en rebellie, zoals dat moet geschieden in een wereld die aan zichzelf niet kan ontsnappen, bepaalde waarden gehonoreerd blijven. Wanneer de kleine West-Vlaming, waaraan men niet kan voorbijzien, in een ver verleden de eer flauw kijkende SinjoorGa naar voetnoot(2) De Bom toevertrouwt dat hij werkt aan ‘een teleurgang’, die eens bij de onverwachte bocht van de weg zijn roem zal bevestigen, dan blijkt de rosachtige, baardeloze intimist onder de vondst van het woord zo bewogen, dat hij ‘terugbrieft’ - wij horen, wij zien het hem al schrijvend fluisteren -: ‘'n schoon woord’, ook al weet de Antwerpenaar dat ‘teleurgang’ niet bestaat in het verzorgde Nederlands dat hij wil bezigen, maar de formulering heeft De Bom, die het ‘artistiek-schoone’ te onderscheiden weet van de banaliteit, bekoord. Meer dan dat, in vlam gezet. En dàt moet Streuvels, naar principes, inborst en gedragingen, voldoende zijn. Als De Bom, bij wijlen een olijkerd, die tikjes op de schouder geeft, de zestig nadert, dan wordt hij ten dis gevraagd: voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de flamingant wordt het direct aansprekende ‘telloorgang’ als ‘menu’ bedacht! Een Streuveliaans relict! Wat schuilt al niet in een woord, een toespeling over ‘de borden’ die als de jaren, ontluisterend voorbijgaan. Wanneer de zielenood niet nijpt te Avelgem of te Ingooigem of op de ‘barre heide-heuvel’ en aan de Schelde, dan beoefenen de beide correspondenten graag wat speelsheid: geheimen heeft de taal voor geen van beiden. Hebben zij bevroed, dat ons aller Van Dale ‘teleurgang’ als uitdrukking in onze taalschat zou opnemen, met, wat schier nooit gebeurt, een genetische commentaar bepaald op Streuvels teruggaand? Dat kan alleen de heel groten overkomen. Om de verwantschap-der-ziel tussen Streuvels en De Bom terdege te waarmerken hebben wij ons ooit verstout het zakelijke verslag van de zielige, ontheiligende veiling De Bom in 1959 te betitelen als ‘Teleurgang van een literaire nalatenschap’Ga naar voetnoot(3). Wij hadden er aan toegevoegd ‘of waarschuwing’, opgedragen ‘aan alle literatoren die het recht opeisen in het A.M.V.C. vertegenwoordigd te zijn’. Hebben wij, en ook verbolgen omstanders, in de gracht naast het woonhuis, geen originele Streuvelsbanden-met-opdracht zien leegschudden: er zaten decenniën lang bewaarde brieven in van Stijn, die direct verband legden tussen oorzaken en gevolgen. Gingen zij voor ons en voor u niet ‘te loor’, deze levensbewijzen? Levensbewijzen, steeds zo kostbaar. Wij durven, naar aanleiding van de huidige plechtigheid en in weerwil van de jongste analyses en getuigenissen van Speliers, van Schepens, van Demedts, van Florquin e.a., daarom heden nog maar eens komen aandragen met een paar gegevens ten einde de verhoudingen Streuvels-Antwerpen zo mogelijk nóg klaarder te maken, ja geheel haak te zetten, want wie in de gedenkwaardige jaren 1896-1898, tussen De Bom (28-30 jaar), drie jaar ouder dan Streuvels, wildweg komt tussen gesprongen is een broekventje van 17-19, Lode Baekelmans, in de zo knappe reconstructie van Jansseune en VervlietGa naar voetnoot(4) slechts éen keer, zij het niet gewild, zelfs te laat vernoemd. Wij weten van de Sinjoorse worstelpartijtjess nog niet alles, vergeten evenwel niet dat het debutantje van 1894 reeds in 1895 (15 jaar) teksten publiceert in ‘Vlaamsch en Vrij’ van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lodewijk Opdebeek (22),Ga naar voetnoot(5), net als De Bom; en de bewijzen zij zijn daar, dat ook hij in het cruciale jaar 1896 op vrij intieme voet staat met Streuvels. Let wel, ‘Alvoorder’, waarover ieder de mond vol heeft als over een ‘Avanti popolo...’, bestond nog lang niet! Door een drietal ‘Fetzchen’ papier, destijds willekeurig losgescheurd uit een ‘copie de lettres’ (blz. 488 + 113), zal iedereen getroffen worden bij de kordaatheid van de aanspraak: in een brief van 13 juli schrijft Baekelmans nml. ‘Beste Stijn’... Dit feit komt slechts éen maand na de-eerst-bekend-staande brief van Streuvels tot De Bom, maar hij valt de dag nadat Karel van de Woestijne (ook medewerker aan ‘Vlaamsch en Vrij’) en De Bom elkaar te Gent ontmoetten; naar aanleiding waarvan, zo getuigen Laetitia Jansseune en Raymond Vervliet terecht in ‘Dietsche Warande en Belfort’ (Streuvels-nummer 1971)Ga naar voetnoot(6), Streuvels zei, dat hij vooral met de Antwerpenaren (meervoud!) goed overweg zou kunnen. En wat meldt Baekelmans aan Streuvels? Dat een tussen aanhalingstekens geplaatste ‘J’ van Overloop (18 jaar, vroeger wel bekend, thans ten onrechte geheel vergeten)Ga naar voetnoot(7) klaar heeft voor een nieuw tijdschrift ‘Van 't jonge Vlaan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren’Ga naar voetnoot(8) verzen van Victor de Meyere (23) (Streuvels kent die nog niet); ‘Bots Baert’, een vertelling van BaekelmansGa naar voetnoot(9); verzen van Lode Ontrop (21) en, dat interesseert ons nu wel heel in 't bijzonder, óok ‘Wit Leven’ van Stijn Streuvels (de titel stond in de opsomming heel vooraan!). Wij weten het heel goed: deze jeugdherinnering zal, geheel omgewerkt in ‘Van Nu en Straks’ verschijnenGa naar voetnoot(10), maar let wel: Lode Baekelmans reageert door voorgaande omstandige mededeling op een verzoek van Streuvels-zelf! En wij moeten uit de brief leren, dat nóg een ander tijdschrift dan ‘Van 't jonge Vlaanderen’ op het getouw stond, ‘De wegen open’, waarvan ‘Jef’ (tussen haakjes weer!) geen weet mocht hebben! Een niet verklaarde ‘men’ (De Bom?) had (Baekelmans) dienaangaande om stilzwijgen verzocht. ‘De wegen open’ gaat echter niet uitkomen, want, wij citeren: ‘de opvatters van dit plan behoorden tot ‘Van nu en straks’ ‘natuurlijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijs genoeg het tot hiertoe niet meewerken’ ‘van Van Langendonck en Buysse’ (aan ‘Van 't jonge Vlaanderen). ‘De wegen open’ zou dan wel eens ‘Van Nu en Straks’ II kunnen geworden zijn; echter weer... zonder Baekelmans, wat ons niet verwondert. En het schip dat te Antwerpen niet van wal geraakt, het zal een andere vlag voeren. De vraag rijst inderdaad of de bedoelde periodiek niet ‘Onze Vlagge’ wordt. Wel potsierlijk, die niet-Antwerpse noch Brabantse inslag van het substantief ‘vlagge’!; met de nadruk op ‘ónze’ tegen het particularistische ‘Vlaamse’ in. Baekelmans zal er ‘Wrakken’ van De Bom in bespreken (1898), vooraf ook werk van Buysse (1897). De bedoeling was, zo betoogde Baekelmans, in zijn brief aan Streuvels noch voor, noch achter ‘Vlaamsch en Vrij’ en ‘Van Nu en Straks’ te gaan staan, maar er naast, terwijl aan ‘Ontwaking’ zou blijven meegewerkt worden. Stellen wij op dit ogenblik, zomer 1896, de activiteitsbalans op van de ideale briefschrijver De BomGa naar voetnoot(11) en van de ‘brievenschrijven’ hatende Baekelmans, dan merken wij op, hoe, behoudens het revelerende ‘Wrakken’, de productie van De Bom (van 1886 af zó actief in verband met de gewone, banale tijdschriften) verslapt om, de beheerste briefwisseling daargelaten, tussen 1898 en 1902 quasi geheel stil te vallen! De Bom zal Streuvels wat later zelf bekennen (30.1. 1899) ‘geen konijn van vruchtbaarheid te zijn’. Streuvels doet hem ‘leelijk den baard af’ (14.1.1900). Baekelmans daarentegen, eens begonnen in 1894 blijft - zij het zich erg versnipperend - los weg schrijven: Streuvels' ‘Lenteleven’, waarin het geciteerde, Antwerpen toegezegde ‘Wit leven’ is opgenomen! commentarieert hij, de antipode van De Bom, in... nog weer een ander tijdschrift, ‘De Violier’ (1900). Wij staan hier inderdaad voor iets typisch Antwerps, vóor twee Sinjoorse polen, met er tussenin het exploderend element dat Streuvels heet. Om diens hart en geest en pen wordt geworven. Voor juli 1896 blijft ons om dat duidelijk te maken, weer een zeer revelerend stukje Baekelmans-proza ter beschikking, een brief zonder kop, zonder datum, waarin het gaat om de betreurenswaardige tweespalt in onze litteraire gelederen. Baekelmans sprak daar steeds met weemoed over, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl De Bom een gesprek over het tere thema eer niet wenste in te zetten. En het waren de situaties in ‘Volksbibliotheek’ en ‘Stadsbibliotheek’ niet, noch deze van ongelijke afkomst, die ten grondslag kunnen gelegen hebben aan de spanningen. Vermoedelijk wel het vrij sterk generatieverschil plus een zekere vrees, want brandde in beiden, in Mane en in Lode, niet éenzelfde vuur? Streuvels nu heeft er toe bijgedragen deze tot op heden ontbrekende schakel uit de geschiedenis van en om ‘Van nu en straks’ voor goed te doen wegknippen, door, in zijn lezing voor het Kunstverbond te Antwerpen (1910) (waarin hij zijn vroege Antwerpse, snuggere biograaf, André de Ridder, een pak voor zijn broek meent te moeten geven)Ga naar voetnoot(12) zelf met geen woord te reppen over de originele bestemming van het geciteerde ‘Wit leven’! Het hier aangehaalde brieffragment wijst nochtans duidelijk op de spanningen, die bestonden. Precies rond de tijd dat het eerste contact Streuvels-Van de Woestijne-De Bom plaats had te Gent. Baekelmans wist Streuvels kordaat voor te houden, dat hij in handen van Van Overloop een briefkaart gezienGa naar voetnoot(12bis) had, waarin Streuvels een bijdrage toezegde, terwijl De Bom, van het beruchte onderhoud van Gent terugkerend, als eerste nieuws meende te moeten vertellen dat Streuvels niet met Antwerpen zou meewerken. Is hieruit voor de jongste bende niet af te leiden dat De Bom beproefd heeft Streuvels te doen afzien van medewerking, tactiek die hij ook bij Van de Woestijne had ingezet! Overigens hij, De Bom, wenste zijn activiteit te beperken tot de nieuwe serie ‘Van nu en straks’ en ‘Ontwaking’: in het eerste, zo zegde hij, zouden ‘krachten’ staan, in het tweede ‘wordende krachten’. De intimidatiepoging van oud-naar-jong is duidelijk en wel bevreemdend voor een talent met groeiende reputatie, dat, zo wat tien jaar vroeger, toen te Antwerpen het vrijzinnige ‘Taelverbond’, de anti-academie, gesticht werd, er zich in een zelfportret met een anti-vers geestig op beriep toen de jongste onder de contesteerders te zijn! Baekelmans was wel pijnlijk getroffen door deze situatie en houdt in zijn brief Streuvels voor, dat de ‘jonge Vlaanderaars’ geen pretentie koesteren, geen leemten willen aanvullen - verre van daar - ‘maar buiten den kreits van sociologie “(let op de termen)” individuen scharen d.w.z. zelfstandige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensen’. ‘“Ontwaking” kan dat niet, want het is als een voorpost die gedurig scheurmakers levert.’ Het is bitter gezegd, zoals wij dat van Baekelmans nog wel eens hoorden. Van Overloop en hij, en anderen wensen niet enkel ‘de groote gedachten van de toekomst’ te verdedigen, maar beproeven vooral de neiging tot afzondering tegen te gaan ‘ook op het punt waar we ons allen zouden kunnen ontmoeten “de Kunst”’. Toch wel een pleidooi voor frontvorming van eenzamen, van zelfstandigen. Toen Baekelmans Streuvels dan verzocht ‘een Zondag in September’ te Gent op te duiken om overleg te plegen (dus niet De Bom alleen trok op Gent af!) dan is daar het antwoord terug uit ‘Avelghem’ van ‘27 Herfstmaand 1896’, ook weer heel duidelijk en treffend: ‘Lode lief’. Streuvels moet belet melden, o coïncidentie, op het ogenblik dat Gezelle in zijn leven ingrijpt!Ga naar voetnoot(13); hij heeft zich reeds voor een Buyssense kermis geëngageerd. En wat zegde hij letterlijk tot Baekelmans? ‘Doet gij - in mijn plaats - een beetje mijn droom’ (onderlijnd) ‘uiteen’; ‘den Hoogen Heere Karel van de Woestijne’ moet gegroet worden, de Heer Victor de Meyere (die Streuvels nóg steeds niet kent!), de Heer Lode Ontrop (wat schort den jongen?)Ga naar voetnoot(14), ‘den Heere Toussaint (is dat de knappe teekenaar van “Le sillon”?’ - dat ware heerlijk! ‘en d'andere vrienden’ (zonder namen te noemen). Streuvels wacht, zo zegde hij nog, op een verslag over Baekelmans' ‘goede voornemens. En doet er eens wat tijd af. Ik leef’ zo luidt het besluit, ‘gelijk een bliek’, waaraan wij nu kunnen toevoegen, dat hij door al deze inlichtingen hoopt een snoek (iets van waarde) te vangen. Tot slot staat te lezen in document 71563/2 van het A.M.C.V.: ‘Misschien vindt ge mij deze winter nog, in uw Scheldestèe’. Al werd de tocht niet ondernomen, het verlangen naar Antwerpen blijft bij Streuvels naklinken, maar ‘Lode lief’ heeft voor de sirene De Bom de duimen moeten leggen. Streuvels opteerde uitsluitend voor het prestigieuze ‘Van Nu en Straks’, zoals dat in zijn aard lag. De Bom wist hoe hem te vangen. Streuvels had De Bom bij de ontvangst van het handschrift van ‘Een ongeluk’ reeds doen uitroepenGa naar voetnoot(15): ‘Goed! potverblomme goed!! goed!! gestolenweg brulde ik u het toe van achter mijn lessenaar op de Boekerij’. Baekelmans is op dit ogenblik nog geen stadsbediende. De tactiek door De Bom | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegepast vindt zo waar een bewijs in de ongerustheid van de Antwerpenaar een goed half jaar later, wanneer hij van Stijn verneemt, dat een nieuwe ‘Lente’-uitgave met De Praetere in voorbereiding zou zijn 1897! De Bom vreest ‘een intrige van misnoegde jongeren als Baekelmans en De Meyere’Ga naar voetnoot(16)!... Voor goed begrip der dingen is het hoogst gewenst ál de nuchtere feiten sluitend in verband te brengen met de brief van De Bom van 28 juli 1896, waarin, onuitwisbaar, een veelbetekenende passus voorkomt: ‘En om nu eens iets te zeggen dat me lang op 't hart ligt, maar waarvoor ik gewacht heb tot ik vermoeden kon hoe gij mijn aanbod zoudt opnemen. Kom tot ons, beste kerel, kom tot ONS. Niets zal u daar binden. Gij kunt geheel uzelf zijn, gij hoeft u om de denkwijze van geen der medewerkers te bekommeren. Wij zijn geen kliek, we willen van geen school hooren. We hebben behoefte aan een fris en open talent, en dat zijt gij.’ ‘Les jeux sont faits’ zouden wij concluderen: ‘De kliek’ Baekelmans-Van Overloop-De Meyere, deze wereldhervormers-in-de-dop, staan schaakmat. Het is enkel in dàt licht, dat het gegeven uit Luc Schepens' ‘Kroniek van Stijn Streuvels’ (blz. 23) ‘Kom tot ons’ kan en mag geïnterpreteerd worden. De toespelingen slaan niet op de reeds bekende tijdschriften, neen, zij slaan op nieuw ontworpen periodieken en op de tweede ‘Van Nu en Straks’. Op 18 oktober 1896 zal De Bom toejuichen dat Streuvels van de ‘tijdschriftenlectuur heeft afgezien’. ‘Dat kan u niets dan goed. Intusschen kunt ge Goethe en Shakespeare lezen’. Dàt inderdaad blijft ook waar: de belezen stadsmus, de zoveel oudere De Bom, genesteld in een rijk gestoffeerd patrimonium, de Stadsbibliotheek, ontbolstert de landman Lateur. Hij schuift hem universele auteursnamen toe. Het is al gauw zo ver met het tot glorie voorbestemde talent, dat gefluister in des bakkers omgeving er hem toe brengt de ontmoeting met de geroepenen van de nieuwe tijd - waarover sprake in de brief voor ‘Lode lief’ - bepaald af te gelasten! Heeft de ongewone, al te drukke briefwisseling - de postbode komt toch zo dikwijls in het stille land opdagen - argwaan gewekt? Leerzaam in dit verband is wel het ontnuchterende ‘De profundis’ uit de brief van precies 31 december 1896 tot De Bom gericht: de wonde is geslagen bij Stijn; zij verwekt verbolgenheid en verbetenheid. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meester in statu nascendi werd naar de geest en het lichaam gekneveld! Wat Streuvels wel eens harde woorden in de pen gaf over zijn omgeving. Vroeg hij de vrienden niet op oudejaarsavond op de ‘nagedachtenis’ van ‘hun’ Stijn te drinken? Gelukkig schrijft De Bom voort brieven en stimuleert hij een ook niet tot wankelen gerede Streuvels, zoals De Bom heel zijn leven, haast onnavolgbaar in onze letteren, zovele talenten in hun ontluiking, beheerst, heeft bijgestaan. Vanuit Antwerpen springt Pol de Mont bij, die ook door eigen kornuiten, jongeren nu, geslachtofferd werd en zich tussen alle Antwerpse en Brusselse kaaien en alle dito schepen gekneusd voelt: in ‘De Vlaamse school’ (vereenvoudigde spelling!) van 1897 bespreekt hij Streuvels, terwijl De Bom, als William Morris-heraut, uit een stad met eeuwenoude typografische traditie en ‘Skalden’-gewoel, de productieve auteur opvordert zijn ‘Lente’ toch in een impressionant ‘Van Nu en Straks’-pak te steken, op mooi papier, zoals het jongste ideaal van opperste ook abstracte ‘Schoonheid’ à la Van de Velde dat wil. De Bom schrijft het niet, maar hij denkt aan de ‘voddenpapieren’ waarin de Vlaamse en zeker de Antwerpse periodieken steken. De Bom is voor standing. En hij zucht (voor ons nog heel hoorbaar!): ‘Gij, Streuvels-jongen, niet?’Ga naar voetnoot(17) Voelt ‘Lode lief’ zich nu verslagen? Het is deze man in het eeuwwisselingsklimaat te weinig kennen! Op 15 september 1898 zendt hij vanuit de enge Morgensteeg 9 aan ‘Waarde Streuvels’ (gevraagd of ongevraagd?) al wat van ‘Onze Vlagge’ reeds verschenen is. Heeft hij sinds maanden niets meer van zich laten horen, dan is het te wijten aan zijn hekel aan brieven schrijven (nog eens die fundamentele karaktertegenstelling met De Bom!). Hij valt nu dan maar met de deur in huis: óf Streuvels niets te offeren heeft voor ‘Onze Vlagge’? De afzender is schrijvende, zo drukt hij het spontaan uit, ‘tusschen een hoop klerken’ (nog steeds geen stadhuisklerken!), ‘die pennen dat het een aard heeft’. Zonder nalezen gaat het briefje weg. Heeft Streuvels gereageerd? Vermoedelijk niet, want ‘Waarde Streuvels’ wordt in P.S. op 1 juni 1899, haast een jaar later, gevraagd of ‘Onze Vlagge’ (daarin de bespreking van De Bom ‘Wrakken’ o.m.) ontvangen werd? Bae- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelmans zendt Streuvels ook een ‘Violier’-nummer toe. De redactie had hem gevraagd ‘Lenteleven’ te bespreken, en, zo betoogde de recensent, trachtte hij Streuvels' ‘boek te doen voelen en te leeren waardeeren’. Voor Baekelmans' en Streuvels' biografieën wordt het een merkwaardig stuk: Baekelmans is nu wel stadhuisklerk geworden, naar hij bekent, en op papier van het tot 1914 bestaande BelvédèrerestaurantGa naar voetnoot(18) stort hij zich uit als een vrije vogel tegenover een gekooide Streuvels: ‘...als zoodanig mag ik niet langer klagen over gebrek aan tijd, ik voel me heel en al herleven, kunnen wandelen en werken en dat is al wat ik van het leven toch minstens verwachten mocht. Voor me de Schelde met al haar beweging, de tij wast en het water welt aan. Aan den overkant ligt de stad met al haar kerktorens en de klokken bimbammen om den lustigen junidag met een open lucht en een zon zooals ik er dit jaar nog geen te zien kreeg.’ Wij onthouden deze incantatie à la Gérard de Nerval, die liefdesbekentenis. Zij moet Streuvels doen terugdenken aan zijn gemiste kans DE stad ook eens te zien: ‘la ville tentaculaire’. Gromt hij? Met hoeveel genoegen zal deze dan ook ingaan in september 1899 op De Boms verzoek om samen de Van Dijck-tentoonstelling te bezoeken en er zich dan aldus over uitstorten: ‘zwijg, Mane, ik zit nog altijd in mijn eentjs te jubileeren...Ga naar voetnoot(18bis)’ Streuvels' omgeving en de op hem drukkende voogdij hadden deze uitstap met culturele inslag niet kunnen beletten en ondertussen had hij die beruchte wateren gezien, zoals Baekelmans ze beschreven had, de ‘Wrakkense’-Scheldewateren die hij Avelgemse pendants hoopte te bezorgen, weze het dan op kleinere schaalGa naar voetnoot(18ter). Alles vloeit hier zo wonderbaar samen. Diende Streuvels zichzelf ooit bij De Bom aan als filosoof, Baekelmans is dat niet minder in de berusting. Hij werkt voort, brengt weldra ‘Alvoorder’ mee op de been, ‘Marieken van Nijmwegen’ verschijnt en... als ‘Van nu en straks’ ‘toch gestorven is’- let wel - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘door gebrek aan kopij’, dan stelt hij (1902), met Reimond Stijns en met de jonge Teirlinck, Streuvels voor in gezelschap van Buysse, van De Clercq, van De Meyere, van Gijssels een genootschap te stichten om een tijdschrift uit te geven dat 6 à 8 F zou kosten en door ‘De Nederlandsche boekhandel’ zou bezorgd worden, onder de benaming... ‘De Schelde’. Hij voelt het als een verplichting tegenover het Vlaamse publiek. En je moet de briefjes lezen, die op hun beurt Stijns (7.6.1902) en Herman Teirlinck (precies zo oud als Baekelmans) dán aan Streuvels schrijven om hem mee te krijgen! ‘Doe met ons mee’, zegt Stijns, ‘gij reeds door uw klinkenden naam alleen’, ‘doe wat uw ziel zegt’ en Teirlinck oreert in zijn pre-doxiaanse gedaante, dat ‘“Van nu en straks” toch nooit een uiting is geweest van een volk’; ‘'t had met ruzie een hoopken lezers’. Waarom geen ‘hofjen’ aanleggen ‘in ons eigen streke. En zou 't niet vruchtbaar zijn?... ‘Ge kunt in dat ding niet gemist worden. En 't afkeuren en zult ge toch niet?’ Tussen deze open gebleven vraag van 1902, denk verder aan ‘Werk’, denk aan ‘Vlaanderen’ en de Belvédère-brief van Baekelmans (1897), met daarbij Streuvels' groet aan de Schelde en het al maar door aansturen van De Bom (2.2.1899) opdat Streuvels niet zou verzinken ‘in Duimpjes-water, en zijn teksten toch niet zou toevertrouwen’ aan ‘al te vodderig papier’ met onsierlijke letters, en onderwijl hij Streuvels ook wijst op Poe, op Morris, enz. en hem onder de Nederlandse editie-huizen doet opteren voor de Amsterdamse uitgeverij Veen (april, mei 1900), daartussenin zit dan HET evenement van Streuvels' leven, wat L. Jansseune en R. VervlietGa naar voetnoot(18 4) zeer juist bestempelen als zijn ‘piek ervaring’: op verzoek van De Bom een tweede bezoek aan Antwerpen, dat in machtige, ja fantastische Sinjorenstijl zal verlopen. Streuvels, die geantwoord had ‘Mij is 't wel’, heeft de herinnering eraan opgehaald in zijn offerande voor het François Franck-‘In Memoriam’ van 1932. Streuvels, wiens faam vlot stijgende is, bestempelt het bezoek zelf als zijn ‘entrée’ in de wereld, want het ging om de eerste keer dat de auteur voor het publiek optrad -hij was er beangstigd genoeg voor geweest -, en dat nog wel in de gedesaffecteerde ‘Kapel’ aan de Falconrui (47), waar op het altaar ‘le beau Dieu’ van Amiens stond en een ‘wazige, verleidelijke’ ‘Aurore’ van Eug. Carrière haar armen naar de toekomst uitstak. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Langs de wanden prijkten friezen van het Parthenon. Nu was het zeker geen toeval dat deze Aurore-naam overeenkomt met de titel van het orgaan, waarin Zola zijn Dreyfus-strijd voerde. Ook een Baudelaire-buste was er bestendig te zien. De ‘Sus’ - het is Streuvels die hem zo noemt - alias Fr. Franck-de-meceen, financiert de onderneming, waarvan de invloed op het artistieke leven van Antwerpen, zeker tot 1918 voorbij, niet te peilen is. De antagonisten, anarchisten zitten hier samen. Arthur Cornette somt de voornaamste op: de gebroeders Franck, E. de Bom, Ch. Mertens, Rich. Baseler, Lodewijk Mortelmans, jonge Baekelmans (20 zegt ‘Tuur’)Ga naar voetnoot(19), Jef van Overloop, Victor Resseler en anderen: Jan Eelen, Ary DelenGa naar voetnoot(20), b.v.. Streuvels wist niet waaraan hij zich gewaagd had, want zo bekent hij (met een geheugenfout: 1899 voor 1900)Ga naar voetnoot(21): ‘Ik wist toen nog bitter weinig van de wereld en hare pomperijen’. Bomvol is de zaal, een menigte van de raarste soort; tot buiten de poort staan de toehoorders onder het voorlezen van ‘Groeikracht’ uit ‘Zomerland’. Streuvels galmde zijn tekst uit in een geheimzinnige hippie-atmosfeer tussen twee kaarsen in grote koperen kandelaarsGa naar voetnoot(22). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de plechtige voorlezing volgde een Carnavaleske spooktocht door het fantastische Anvers-la-nuit van die ‘belle-époque’-tijd. E. de Bom en Lode Baekelmans, beiden, gaven ons de kans door hun beschrijvingen in ‘Weerspiegeld Antwerpen’ en ‘Pleisteren’ de wegen na te gaan die ter ontgroening van Stijn werden afgelopen. Tot zelfs het ‘Waterhuis’ werd 's nachts bezocht om er met de authentieke De Braekeleer-sfeer geconfronteerd te wordenGa naar voetnoot(23). En 's anderdaags volgde een tocht per char-à-banc naar de Kalmthoutse heide, de CambuseGa naar voetnoot(24), waar de bende als heidenen, als ‘barbaren’, als speelse kinderen zottebolden; de stedelingen, helaas, moesten ervaren hoe hard de klappen konden vallen die het oertalent Streuvels gepast wist toe te dienen, zo dat het nageslacht er nog lang over sprakGa naar voetnoot(25)! ‘Den dag nadien’ Streuvels' tekst voor het ‘In Memoriam’ loopt ten einde, ‘zat ik weer in mijn bakkerij, in mijn gewone stille omgeving te overdenken hoe alles geweest was’. Maar uit de rijke stede mocht hij, weer een dag later, het afgietsel van een Italiaanse Madonna ontvangen, plus een antieke Griekse kandelaar in brons, hem bezorgd door de rijke man die hem in zijn prinselijk home vóor de lezing ontvangen had: François Franck. Hoe reageert Stijn bij deze gave? Spontaan, zoals hij sprak tijdens zijn gehele leven. Dezelfde dag pakt hij het gebonden handschrift van zijn ‘Lenteleven’ (met de tekst van het Van Overloop toegezegde ‘Wit leven’!) in om het in het rijk gestoffeerde huis door de grote manitou bewaard te weten. Een overwinning van belang, die nog nagalmde in de uitroep van Streuvels, de dag dat Baekelmans, Gilliams en wij samen waren te Brussel: ‘Antwerpen dàt is de stad’. Geen wonder dat Stijn haast een halve eeuw later (4 oktober 1946) als opdracht in De Boms exemplaar van ‘Avelghem’, direct onder de titel bijschrijft ‘of het gewetensonderzoek van een 70 jarige met gemeenschappelijke herinneringen aan een glorieuzen tijd, aan Emmanuel en Nora de Bom van ‘Stijn Streuvels’. Het was net of hij toen met een toverroede was gewekt geworden: zekerheid over zichzelf had hij meegekregen; hij wist zich voor de eerste keer vast omringd door een menigte, zo verscheiden van aard, door de gemeenschap. De bevinding bracht hem de overtuiging bij, dat hij de vertolker was van wat velen als ‘een waarheid’ aanvoelden, getroffen als zij waren door de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
originaliteit en de kracht van zijn woord, zoals hij daar stond in de verlenging van een christen-democratie van Daens, van Plancquaert, waarvan hij te Antwerpen de volgelingen had kunnen zien opstappen in de Antwerpse meioptochten. Vond hij de feestelijke houtsnede van W. Crane bij W. Morris' ‘Meilied’Ga naar voetnoot(26) gewijd aan ‘De arbeid’ (1894) soms ook niet mooi, niet heerlijk? Wij moeten en willen hier beproeven, door associatie van teksten en precies langs de visies van een Morris en Crane om, het klimaat aan te geven waarin én oudere, én jonge, én jongste generaties levend in het crisjaar 1914 elkaar in Streuvels, door zijn werk, konden ontmoeten. De schrandere, moderne, ook esthetisch gewapende Sinjoor, A.H. Cornette, die in januari-februari 1914 als man van de nieuwe lichting, voor een Brussels en een Antwerps publiek, de ‘Van nu en straks’-beweging toetste aan al wat in Europa leefde, zou van het door hem geheten ‘zondagskind der Vlaamsche letteren’, getuigen, dat hij en zijn avant-garde kornuiten ‘door iets elementaals worden aangesproken, den geur van de beploegde aarde, het getik van den molen... geheel (onderlijnd!) het leven van het zwijgend zwaar ademend land’. Het is alsof Cornette, de beweeglijke stedeling, in zijn omschrijving reeds laat aanvoelen het mysterieuze wat in de kleine gestalte van Streuvels schuil ging, haast een eeuw lang. Cornette zei: Stijn Streuvels ‘het is een stoere naam’. Dat de daartoe aangezochte Streuvels in 1907 weigeren zou de ‘Vereniging van Vlaamse letterkundigen’ mee te leiden, hij die geen verenigingsman was, lag voor de hand. Van Langendonck en Baekelmans nemen wel de handschoen op: ook logisch. Maar, wanneer door een Antwerpenaar, Karel van den Oever, herrie ontstaat rond zijn tweede Staatsprijs, vinden de stille, delicate, zich eenzaam voelende maar o zo knappe Sinjoor die schuil gaat in Victor dela Montagne, zoon van de drukker-uitgever en een als het ware tot Sinjoor geworden complexe Julius Persijn, gedreven naar vernieuwing van levensformules, de gelauwerde onmiddellijk bereid mede te contesteren met het inzicht het staatsreglement gewijzigd te krijgen. En nog een ander, weer specifieke Antwerpenaar zal hem onder de jongeren bekoren: Jozef Muls. Streuvels zal diens declamatorische, maar hooggestemde praatstroom ondergaan, omdat de ideeën hem boeien, hem, man van het kernachtige woord. Híj kan op Lijsternest aanvoelen wat in de zich bevrijdende stichter van ‘Vlaamsche arbeid’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1905), tussen ‘Jong Antwerpen’, ‘De Schelde’ en ‘Vlaanderen’ in aan universele betrachtingen wéer opduikt. Hij luistert en verwerkt de jongste beschouwingen, terwijl hij zich critisch wapent tegenover de eigen wereld, want ook hij voelt zich midden in het doller wordend bestaan eenzaam. Van daar heel dikwijls de zonderlinge houdingen, de vlucht voor de confrontatie. Streuvels is schuw en veroordeelt streng de schending van de ‘privacy’. Hij wil niet dat misbruik wordt gemaakt van zijn opbruisende spontaneïteit in intiem gesprek. Misschien zijn zwakheid. Van daar soms een bars woord, dat opzien baart, zijn grof geschut tegen André de Ridder in 1910; dandy en landman, stedeling en dichter, tegenover elkaar! Het is echter niet uit onverschilligheid, wanneer in 1913 een bewogen Muls hem tracht mee te loodsen naar Georgië, dat hij het voorstel afwijst. Streuvels bekent het niet, maar heeft de door hem zó genoemde Antwerpse ‘grand seigneur’ die te voet uit de grote stad tot hem was gekomen, de forse auteur niet willen verleiden die ‘verre tocht’ te wagen om de artiest Streuvels voor goed over de grens te brengen, tot dicht bij de figuren die hem, onder instigatie van die andere Antwerpenaar De Bom, direct tot Gorki zouden voeren? Het verzet tegen het aanvaarden van wat verkeerd was, zat in hem vroegtijds. Is het niet achter Streuvels' slogan als gold het later Sacco en Vanzetti, dat in 1905 door de stad werd opgemarcheerd om een overmoedige Edward Joris uit de handen van de Turkse Sultan te halen? Ontroerend wordt het later op het menselijke plan, wanneur Streuvels zich bekommert om een als het ware verweesde De Bomzelf, wanneer alle echo's van het triomfantelijke verleden verstorven zijn, de groten overleden, de vrienden en getrouwen op de vingeren te tellen; als ‘Huize ten heuvel’ een spookhuis wordt. Dan staat geen frisse regenboog meer tussen het dorp aan de Leie, de trotse stad aan de Schelde en de woning op de Heuvel. De vergankelijkheid der menselijke dingen is op dát ogenblik al meteen meetbaar geworden. Met ietwat bevende hand bezorgt Stijn Streuvels ons zijn dringend verzoek aan Mevr. De Bom-Aulit om de ooit daar op het Huis belande brieven voor ‘teleurgang’, voor vernietiging te behoeden. Heeft Streuvels er toch ooit van gedroomd woord en wederwoord van déze ‘Twee vrienden’ in reëler verband dan ook geschiedde voor ‘De leemen torens’ te publiceren; als ‘dagwerk’-pendant van Vermeylens verhaal? En hoezeer Streuvels critisch gestemd bleef tegenover het eenzijdig en niet-gecontroleerd uitgeven van brieven, toch voelde hij, die de doorbraak van de moderne tijd dag voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dag had helpen bekrachtigen, wat een document waard is. Daarom stond zijn wezen nors en hard, zoals wij het nooit hadden gezien, toen wij zijn vrijbrief mochten overnemen. De luide lach die ‘Antwerpen, dàt is de stad’ vergezeld had, was heel en al zoek bij de opduikende vernielzucht: had hij al niet tweemaal zijn literaire have én de geschriften van anderen thuis moeten redden? Het is alsof hij op dat ogenblik voelbaar besefte, dat de velletjes papier die hij over zoveel jaren met zijn eigenste, spontane levenstekenen had belegd, hem zo dierbaar waren geworden als zijn scheppingen-zelf. Vernietiging zou gelijk staan met voortijdig sterven van hem die voor altijd geschreven had. Het werd hem uiteindelijk een vredige voldoening te weten dat de veilige haven bereikt was geworden, zodat de regenboog der vriendschap onuitwisbaar zou blijven voor zover in deze wereld de dingen eeuwig kunnen zijn: zij liggen hierGa naar voetnoot(27) Dames en Heren; zij blijven de betrouwbare reflexen op droom en daad van interessante, voor ons allen dierbare, onmisbaar geworden wezens. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Mevr. Dr R. Jansen-Sieben werden de hierna volgende ERRATA ontvangen betreffende haar publikatie van ‘De Borchgravinne van Vergi’ (Uitgave van de Academie, Reeks III, nr. 38).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|