Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1971
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandse jaarprognosen
|
Assm. = B. Assmann, Prophezeiung aus dem 1. Januar für das Jahr. In: Anglia 11 (1889), p. 369. |
Bartsch = Karl Bartsch, Denkmäler der provenzialischen Litteratur. Stuttgart, 1856. |
Bauer = Georg-Karl Bauer, Sternkunde und Sterndeutung der Deutschen im 9.-14. Jahrhundert, unter Ausschluss der reinen Fachwissenschaft. (Germanische Studien, Heft 186.) Berlin, 1937. |
Beda = P. Migne, Patrologie latine XC, 951-2. |
Böker = Robert Böker, Die Schicksalshoroskopie und ihre ältesten Hilfsmittel. In: Hermes 86 (1958), 220-230. |
Boiss. = M. Boissonade, Traité alimentaire du médicin Hiérophile, Extrait de deux manuscrits de la Bibliothèque du Roi. In: Notices et Extraits de la Bibliothèque du Roi, et autres Bibliothèques XI (1827), 178-273. |
Boll 1 = Franz Boll, Codices Germanicos. (Catalogus Codicum Astrologorum Graecorum VII.) Bruxellis, 1908. |
Boll 2 = Franz Boll - Carl Bezold, Sternglaube und Sterndeutung. Die Geschichte und das Wesen der Astrologie. Leipzig/Berlin, 1931. |
Bouch. = A. Boucherie, Un almanach au Xme siècle. In: Revue des Langues Romanes 3 (1872), 133-145. |
Brem. 1 = Ernst Windler, Das Bremer mnd. Arzneibuch des Arnoldus Donoldey. (Denkmäler herausgegeben vom Verein f. ndd. Sprachf. VII.) Neumunster, 1932.
= hs. Hannover, Staatsarchiv, A.A. 16 (anno 1382), ff. 41r-41v (Windler, pp. 40-41). |
Brem. 2 = idem; ff. 71r-71v (Windler, pp. 68-69). |
Br.G. = W. Braekman en Dr. M. Gysseling, Het Utrechtse kalendarium van 1253 met de Noord-Limburgse Gezondheids. In: VMKVA 1967, 575-635. |
C.B.G. = E. Cramer-Peeters, W. Braekman en Dr. M. Gysseling, Een Middelnederlandse ziekte- en jaarprognose uit Aardenburg. In: VMKVA 1966, 355-374. |
Cock. = O. Cockayne, Leechdoms, Worthcunning and Starcraft of Early England. Vol. III. London, 1866. |
Daems = W.F. Daems, Het Boec van Medicinen in Dietsche. Een Middelnederlandse compilatie van medisch-farmaceutische literatuur. Diss. Leiden, 1967. |
De Jager = Nieuw Archief voor Nederlandsche Taalkunde, verzameld door Dr. A. De Jager. Amsterdam, 1855-1856. |
Delatte = A. Delatte, Codices Athenienses. (Catalogues Codicum Astrologorum Graecorum X.) Bruxellis, 1924. |
du Cange = Du Cange, Carolus du Fresne, dominus -, Glossarium ad Scriptores Mediae et Infimae Graecitatis. Lugduni, M.DC.LXXXV III. Réimpression du Collège de France, Paris, 1943. |
Eis = Gerhard Eis, Wahrsagetexte des Spätmittelalters. (Texte des späten Mittelalters. Heft 1.) Berlin, 1956. |
Eriks. = Sven Eriksson, Wochentagsgötter, Mond und Tierkreis. Laienastrologie in der römischen Kaiserzeit. (Studia Graeca et latina Gothoburgensis III.) Stockholm, 1956. |
Förster = Max Forster, Die Kleinliteratuur des Aberglaubens im Altenglischen. In: Archiv. f.d. Studium der neueren Sprachen und Literaturen 110 (1903), 346-358. |
Gotha = Erik Björkman, Everhards von Wampen Spiegel der Natur. (Uppsala Universitets Årsskrift.) Uppsala, 1902. |
Gröber = Gustav Gröber, Grundriss der Romanischen Philologie. II, 1. Strasburg, 1902. |
Gundel 1 = Wilhelm Gundel, Sternglaube, Sternreligion und Sternorakel. Heidelberg, 19592. |
Gundel 2 = Artikel Planeten in Paulys Realencyclopädie der Classischen Altertumswissenschaft. Neue Bearbeitung... von Georg Wissowa... XX, 2 (1950). |
Gundel 3 = Wilhelm Gundel, Religionsgeschichtliche Lesefrüchte aus lateinischen Astrologenhandschriften. In: Mélanges Franz Cumont. Annuaire de l'Institut de Philologie et d'Histoire orientales et slaves de l'U.L.B. 4 (1936), 225-252. |
Hellmann = Georg Hellmann, Die Bauernpraktik. 1508. (Neudrucke von Schriften und Karten über Meteorologie und Erdmagnetismus.) Berlin, 1896. |
Hwb. = J. Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek. Onveranderde herdruk en van het woord sterne af opnieuw bewerkt door C.H. Ebbinge Wubben. 's-Gravenhage, 1964. |
Jub. = Ach. Jubinal, Jongleurs et Trouvères ou Choix de Saluts, Epîtres, Rêveries et autres pièces légères des XIIIo et XIVo siècles. Paris, 1835. |
Krumb. = Karl Krumbacher, Geschichte der Byzantinischen Litteratur von Justinian bis zum Ende des Oströmischen Reiches (527-1453). Zweite Auflage, 1896. Vol. I. |
Lek.Sp. = M.De Vries, Der Leken Spieghel, leerdicht van den jare 1330, door Jan Boendale, gezegd Jan De Clerc, schepenklerk te Antwerpen. (Werken uitgeg. dr de Veren. ter Bevorder. der Oude Ndl. Letterk.) Leidei, 1844-48. 3 delen. |
Lieftinck = G.I Lieftinck, Pour une nomenclature de l'écriture livresque de la période dite gothique. Essai s'appliquant spécialement aux manuscrits originaires des Pays-Bas médiévaux. In: Nomenclature des écritures livresques du IXo au XVIo siècle. Premier colloque international de Paléographie latine. Paris, 28-30 avril 1953. (Colloques internationaux du Centre National de la Recherche Scientifique. Sciences Humaines, IV.), pp. 15-34. |
Lievens = R. Lievens, Middelnederlandse Handschriften in Oost-Europa. (Kon. Vl. Ac. Taal- en Letterk. Leonard Willemsfonds Nr 1.) Gent, 1963. |
Mercati = Giovanni Mercati, Note di letteratura biblica e cristiana antica. (Studi e Testi. 5.) Roma, 1901. |
Meyer 1 = J.P. Meyer, Notice du Ms. A 454 de la Bibliothèque de Rouen. In: Bulletin de la Société des Anciens Textes français, 1882, 76-91. |
Meyer 2 = P. Meyer, Les manuscrits français de Cambridge. In: Romania 15 (1886), 236-357. |
Mnl.W. = E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek. 's-Gravenhage, 1885-1928. |
Nat. = Ria Jansen-Sieben, De Natuurkunde van het Geheelal. Een 13de-eeuws Middelnederlands leerdicht. (Académie Royale de Belgique. Cl. des Lettres et des Sc. Mor. et Pol. Collection des Anciens Auteurs Belges.) Brussel, 1968. 2 delen. |
Priebsch = R. Priebsch, Deutsche Handschriften in England. Erlangen, 1896-1901. |
Pr.Nat. = Proza-Natuurkunde = hs. Utrecht, U.B., 1328, ff. 35r-70v (14o). Editie in voorbereiding. |
Schönf. = Klaus Schönfeldt, Die Temperamentenlehre in deutschsprachigen Handschriften des 15. Jahrhunderts. Inaugural-Dissertation Heidelberg, 1962. |
Schotel = C.D.J. Schotel, Vaderlandsche Volksboeken en Volkssprookjes. Haarlem, 1873. |
Stockh. = Agi Lindgren, Ein Stockholmer Mittelniederdeutsches Arzneibuch aus der zweiten Hälfte des 15. Jahrhunderts. (Stockholmer Germanistische Forschungen 5.) Stockholm/Göteborg/Uppsala, 1967. |
Utr. = J.H. Gallée, Mittelniederdeutsches Arzneibuch. In: Nd.Jb. 15 (1889), 105-149. |
Van Dale = J.H. Van Dale, Fragment van een onuitgegeven rijmwerk uit de eerste helft der XIVo eeuw. In: Bijdr. tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, verzameld door H.Q. Janssen en J.H. Van Dale. I. Middelburg, 1856, 45-76. |
Van Loey I = A. Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst. I. Vormleer. Groningen/Antwerpen, 19696. |
Van Loey II = idem, II. Klankleer. Antwerpen, 19654. |
Wistrand = Erik Wistrand, Lunariastudien. (Göteborgs Högskolas Årsskrift. XLVIII, 1942, 4.) |
Het geloof aan de invloed van de hemellichamen op het aardse leven en gebeuren wortelt in oeroude tijden. Vermoedelijk kwam de astrologie als wetenschap in Mesopotamië tot stand (4o e.v.Chr.), maar de Oosterse elementen zullen vooral door het Hellenisme uitgebreid, aangevuld en gevarieerd worden. De Middeleeuwse traditie wordt grotendeels gedetermineerd door het Ptolemeïsche stelsel dat de aarde beschouwde als het middelpunt van het heelal, omgeven door een aantal vaste sterren met een steeds gelijke kringloop, en zeven planeten met een onregelmatige, wisselende baan. Deze astra bepaalden onze collectieve en individuele lotgevallen: de vaste sterren, in het firmament of de 8o cirkel, heersten over de normale gang van zaken (bv. de wisseling van de jaargetijden), de zeven planeten daarentegen, in zeven cirkels: maan, Mercurius, Venus, zon, Mars, Jupiter, Saturnus, met hun voortdurend gewijzigde verhouding tot de sterren en de aardeGa naar voetnoot(1), bewerkstelligden alles wat niet in een zekere regelmaat besloten lag (gezondheid, rampen, dood, enz...). Het lag voor de hand dat men
zich vooral op de studie van déze hemellichamen ging toeleggen, want wie het verband kon systematiseren tussen hun stand en de daaropvolgende gebeurtenissen, was in staat de toekomst te ontcijferen. Sinds onheuglijke tijden als goden beschouwdGa naar voetnoot(2), waren de planeten gekenmerkt door hun anthropomorfisch karakter, met goede en slechte kanten, met gunstige en ongunstige uitwerking. Het uitgangspunt was weliswaar een wetenschappelijke observatie van hun loop, gepaard met een religieuze interpolatie, maar allengs werd de voorstelling gecompliceerder: behalve door de reeds gecodificeerde karaktertrekken gingen de planeten nog onderling onderscheiden worden door de verhouding van de vier elementen (water, aarde, lucht, vuur) waaruit ze bestonden, door de daaraan verbonden eigenschappen (vochtigheid, droogte, koude, warmte), door verschillende metaal- en kleurattributen, door de vier humores en de vier menselijke complexiën (sanguines, colericus, phlegmaticus, melancholicus)Ga naar voetnoot(3), zodat de interpretatie hoe langer hoe meer mogelijkheden, complicaties en subtiliteiten bood, hoewel gebaseerd op een uiteindelijk strikt, maar ingewikkeld en uitsluitend theoretisch schema. Steunend op verschillende teksten reconstitueerden we een sterk vereenvoudigd voorbeeld, waarbij het grote aantal combinaties met zodiaktekens, planetenhuizen, conjuncties, trigona, grensgebieden, dekanen, plant-, dier-, kleur-, smaak- en reukattributen niet opgenomen werden:
maan: koud en vochtig (Nat. 1209-10), vooral water (Pr. Nat. 37v), metaal: zilver (Pr.Nat. 66v), invloed: neutraal (Nat. 1295-6), phlegmaticus (Schönf. 41);
Mercurius: heet en droog (Schönf. 40), metaal: kwikzilver (Pr.Nat. 66v), invloed: neutraal (Nat. 1295-6), colericus (Schönf. 41);
Venus: koud en vochtig (Nat. 1209-10), metaal: koper (Pr.Nat. 66v), invloed: gunstig (Nat. 1291), phlegmaticus (Schönf. 41);
zon: droog en heet (Nat. 1210-11), vooral vuur, en lucht (Pr.Nat.44v), metaal: goud (Pr.Nat. 66v), invloed: neutraal (Nat. 1295-6), colericus (Schönf. 41);
Mars: droog en heet (Nat. 1210-11), metaal: ijzer (Pr.Nat. 66v), invloed: slecht (Nat. 1293), colericus (Schönf. 41);
Jupiter: heet en vochtig (Nat. 1213), metaal: tin (Pr. Nat. 66v), invloed: gunstig (Nat. 1291), sanguineus (Schönf. 41);
Saturnus: droog en koud (Nat. 1208), metaal: lood (Pr.Nat. 66v), invloed: slecht (Nat. 1293), melancholicus (Schönf. 41)Ga naar voetnoot(4).
Tengevolge van dit systeem (waar niettemin varianten op bestonden) kwam de wetenschappelijk-astronomische observatie als basis van de astrologie in het gedrang, en werd ze ten slotte opgegeven in de ‘lekenastrologie’, die steeds maar verder zal borduren op het bestaande stramien.
De planeten worden verdeeld over de zeven dagen van de week (nog gedeeltelijk in de huidige dagnamen bewaard)Ga naar voetnoot(5), over de uren van de zeven wekelijkse etmalenGa naar voetnoot(6), over de delen van het menselijke lichaam (melothesie), enz... Daar dit alles nog slechts bitter weinig met de astrale werkelijkheid strookte, stond hiermee de deur open voor de meest fantasierijke gevolgtrekkingen.
Van het allergrootste belang was de lotsbestemming van een kind, dat bij zijn geboorteGa naar voetnoot(7) onafwendbaar verbonden werd aan zijn ‘hemelregent’Ga naar voetnoot(8). Een groot deel der horoscopen was dan ook op de geboorte-prognose gericht.
Een logische stap verder leidde tot de Katarchen-horoscopieGa naar voetnoot(9), volgens dewelke de heersende planeet tevens een daadwerkelijke invloed
uitoefende op de afloop van een tijdens zijn rijk begonnen onderneming, en bijgevolg ook op de gebeurtenissen die plaats zouden grijpen gedurende het jaar dat dan ‘geboren’ werd.
O.m. door haar rechtstreeks verband met de aarde werd vaak aan de maan een afzonderlijke rol en een alleenheerschappij over het aardse lot toegekendGa naar voetnoot(10). Ook deze predicties nemen allerlei vormen aan: de omina kunnen gebaseerd zijn op de stand van de maan, haar ouderdom, haar verhouding tot de heersende planeet of het zodiakteken bij haar volheid (‘geboorte’) of opkomst (‘ontvangenis’)Ga naar voetnoot(11).
Zo zal men ook bij uitbreiding allerlei voorspellen uit bepaalde dagen waarop het waait, regent, hagelt, sneeuwt, dondert of bliksemt, waarop er zonneschijn is of meteoren zichtbaar zijn.
Op deze en andere schema's bouwt men een veelheid van ‘horoscopen’ en ‘prognosen’: zodiologia, tonitrualia of brontologia, calendologia, lunaria, somnialia, selenodromia, enz..., waarvan de practijk door de eeuwen heen zal overgeleverd worden en uitgroeien, tot ze belandt in onze Westerse Middeleeuwen.
Meer dan ooit heeft hier de sterrenwichelarij succes; pausen en vorsten hebben hun eigen astroloog en ondernemen niets zonder hem geraadpleegd te hebben; het volk gelooft onvoorwaardelijk aan een voorbestemming door het heelal. Het is opmerkelijk dat de vele reacties van de Kerk en zelfs Concilie-veroordelingen de verspreiding en bedrijvigheid van dit volkomen onchristelijke determinisme niet konden belemmeren.
De 15o eeuw vooral zal de bloeiperiode worden van de mantiek en de astrologie. Het is een tijdperk waarin de grote, diepe angst van de Middeleeuwer voor alles wat hij niet begrijpen of vermijden kan, haast ondraaglijk wordt; het is een periode van fanatieke heksenvervolging en duivelsbezwering, van toverkunst en alchimie, van ketterij en opkomende inquisitie. De formule van Thomas van Aquino: ‘omnia quae visibiliter fiunt in hoc mundo, possunt fieri per daemones’ wordt een Leitmotiv en schept een sfeer van psychologisch schrikbewind.
In dit klimaat wordt duidelijk waarom er precies dàn zulk een astrologische en mantische activiteit aan de dag gelegd wordt: de 15o-
eeuwer was in zijn redeloze angst geneigd alles te geloven, en klampte zich vast aan voorspellingen die hem een blik gunden in de geheime, vijandige toekomst. Hij verkoos dit boven een slopende onzekerheid, trachtte zich te schikken in het onheil dat hem te wachten stond, wilde er zich materieel of moreel op voorbereiden.
Het cultuur-historisch belang van deze levensopvatting en practijken is groot: zij geven ons een duidelijk en tevens ontroerend beeld van de mens en zijn tijd. Maar vooral wetenschappelijk spelen ze een niet te onderschatten rol, want de excessen zullen terugleiden naar het uitgangspunt: de strikte observatie, het begin van onze moderne sterrenkunde en meteorologie.
De calendologia.
Terwijl de lunaria vooruitzichten geven die rechtstreeks steunen op de maanstand en slechts geldig zijn voor een bepaalde maanperiodeGa naar voetnoot(12), is het uitgangspunt van de calendologia of jaarprognosen velerleiGa naar voetnoot(13). Zij hebben betrekking op het practische leven van alledag in zijn volle omvang en voorspellen ziekte, dood, oogst, weer, oorlog, hongersnood, aardbeving, nataliteit, diefstal, politieke gebeurtenissen, brand, overstromingen, enz... Zij vallen uiteen in drie grote groepen:
1) | de dag-jaarprognosen: waarin de toekomst voor het hele komende jaar afgeleid wordt uit de dag (lees: de planeet) waarop het nieuwe jaar begintGa naar voetnoot(14). Het verdere verloop daarvan zal bepaald worden door de jaarregent die als chronokrator optreedt; |
2) | de maan-jaarprognosen: waarin de maanstand op de eerste dag van het jaar determinerend is; |
3) | de meteorognostische jaarprognosen: gebaseerd op een weerkundig verschijnsel dat zich op een bepaalde dag voordoet (donder, zonneschijn, wind, regen, hagel). |
In de drie categorieën wordt veel aandacht besteed aan de weersgesteldheid, de oogst en het vee. Geen wonder dat speciaal de landman belangstelling had voor deze teksten, dat ze in de lekenastrologie de naam ‘Bauernpraktik’ kregen en met de boekdrukkunst een ruime verspreiding beleefden.
Tot nu toe zijn we twaalf Middelnederlandse jaarprognosen op het spoor gekomen, maar ongetwijfeld zullen er met de tijd nog meer opduikenGa naar voetnoot(15). Van deze twaalf zijn slechts twee uitgegeven: één daarvan is zeer fragmentarisch bewaard (A), de andere (N) werd slordig en zonder signatuur geëditeerdGa naar voetnoot(16).
Deze teksten zijn:
1) | U = Uppsala, Universitetsbiblioteket, Ms. De la Gardie 56 (tussen 1400 en 1429)), ff. 51r-51v. |
2) | A = Aardenburg, Gemeentearchief, Boek met den Knoop (± 1380), f.45v (bevat slechts drie dagen).
Edities: Van Dale, 45-76; C.B.G., 365-366. |
3) | H1 = Den Haag, K.B., Kon. Ned. Ak. Wet. XXVIII (begin 16o), ff.69v-72v. |
4) en 5) | H2 = idem, ff. 92v-100v. |
6) | L = Leeuwarden, Prov. Bibl. van Friesland, 641 (± 1470), ff. 28r-29r. |
7) | D = Dresden, Sächsische Landesbibliothek, M 33a (± 1480), f. 10vGa naar voetnoot(17). |
8) | N = Arnhem, Rijksarchief in Gelderland, Hertogelijk archief inv. nr 8, XIV Libri, liber I, f. 47r (15o).
Editie: Schotel, I, p. 169. |
9) | H3 = Den Haag, K.B., Kon. Ned. Ak. Wet. XXVIII (begin 16o), ff.100v-102r. |
10) | H4 = ib., ff. 102r-102v. |
11) | H5 = ib., ff. 103r-104r. |
12) | H6 = ib., ff. 104r-106r. |
L, A en H1 geven dezelfde berijmde tekst. A is het oudste handschrift, maar is onvolledig overgeleverd: het bevat alleen de voorspellingen voor zondag, maandag (waaraan een vers ontbreekt) en dinsdag, plus twee regels voor woensdag; H1 dateert uit het allereerste begin van de 16o eeuw, zodat we als basistekst L gekozen hebben.
U, D en N hebben ieder een grotendeels verschillende versie in proza; N en D zijn Esdras-prognosenGa naar voetnoot(18).
Al deze teksten behoren tot de dag-groep.
H2 bevat twee ineengevlochten, maar toch duidelijk scheidbare teksten: na de uit de weekdag afgeleide Esdras-voorspellingen, volgen telkens onmiddellijk de gebeurtenissen waarvoor de nieuwe maan verantwoordelijk zal zijn. Zodat H2 gedeeltelijk bij de eerste groep hoort, gedeeltelijk bij de maan-groep. Van deze laatste categorie is H2 (voorlopig?) de enige Middelnederlandse representant. We hadden aanvankelijk duidelijkheidshalve deze tekst willen splitsen, hebben dat plan echter laten varen, omdat: 1) door de juxtapositie beter de verschillen en de (zeldzame) overeenkomsten uitkomen in de vooruitzichten steunend op de dagplaneet en die steunend op de nieuwe maan; 2)
we niet zeker zijn dat deze teksten werkelijk door een copiist ineengestrengeld werden; m.a.w. de mogelijkheid, hoe gering ook, bestaat dat deze dubbele tekst op een traditie grondt; 3) het principieel niet verantwoord is wat ook te wijzigen aan of in een oude tekst.
H3, H4 en H5 horen tot de groep van de meteorognostische jaarprognosen. H3 is een duidelijk gechristianiseerde tekst en geeft een voorbeeld van een thans op het platteland nog springlevend geloof: uit de weersgesteldheid op bepaalde heiligenfeesten kan men afleiden hoe het volgende jaargetijde verlopen zal. H4 steunt op de richting waaruit de wind waait op Kerstmis of ieder van de elf daarna komende dagen, maar trekt daaruit geen meteorologische conclusies. Hetzelfde geldt voor H5, waar de zonneschijn op dezelfde dagen geobserveerd wordt. H6 bestaat eigenlijk uit twee verschillende tonitrualia, één gebaseerd op de weekdag, de andere op de maand waarin het dondert.
We behandelen hier alleen de eerste acht jaarprognosen, en zullen de meteorognostische predicties in een vervolg op dit artikel bespreken.
Uitgavetechniek.
De teksten worden diplomatisch gebracht, zonder de minste wijziging. Alleen de afkortingen worden cursief opgelost. Om typografische redenen moest afgezien worden van het onderscheid tussen lange en korte s, tussen ronde en rechte r, en kon met al dan niet voorkomen van punten op i, j, ij en y geen rekening gehouden worden.
Eventuele correcties in het handschrift zelf vermelden we in een eerste reeks voetnoten, samen met de varianten uit andere versies. Bij deze varianten werden kleine spellingsverschillen als niet relevant beschouwd. Een tweede reeks voetnoten bevat verklaringen en tekstcritische commentaar. De daarin met een asterisk gemerkte woorden komen als zodanig, of met de betekenis die ze hier hebben, niet voor in het Mnl. W. of Hwb.
L (A, H1)
De handschriften.
L: papieren handschrift, volgens De Vreeses aantekeningen in de B.N.M., van ± 1470. Vanaf f.3 oude foliëring van 1 tot en met 166. De inhoud bestaat voornamelijk uit Latijnse medische teksten, waarin vaak Nederlandse woorden en zinnen voorkomen. Middelnederlands zijn:
- | 26r-27r: jaarprognose op rijm. |
- | 54v-55v: Regimen tempore pestilentie: pesttractaat. Inc.
Item ist dat sake dat si verrisen in die lieske bi dat ghemacht. |
- | 67v-68v: De duodecim signis celi: iatromathematische tekst over de invloed van de dierenriemtekens op de verschillende lichaamsdelen. Inc. Welke twalef teykenen bewijst werden in den mensche. Ed. De Jager, pp. 322-325. |
- | 69v-90r: recepten, waarvan sommige Nederlands en Latijn door elkaar. |
- | 139v-144v: een pseudo-galenische tekst, die tevens voorkomt in:
Utrecht, U.B., 1328, 101r-109v (editie Daems); London, Wellcome Institute, 291; Den Haag, K.B., 71 H 45, 24v sqq.; Paris, Arsenal, 8216, 3r sqq. Inc. Van medicinen een copulaet ghenomen wt galienus boeken ende avicennen Men sel mercken die complexie inden mensche of die mensche heet is. vochtich of cout. |
Schrift: duidelijk leesbare, mooi verzorgde littera bastarda. Aangezien de l hier en daar een lus heeft, zouden we misschien beter van een ‘fere bastarda’ spreken (zie Lieftinck, p. 29, fig. 31). De titels van de hoofdstukken en recepten zijn geschreven in een grote littera textualis. Wat in de hier uitgegeven tekst vet gedrukt is, staat in het handschrift in het rood.
A: voor de beschrijving van dit handschrift verwijzen we naar C.B.G.
H1: papier en perkament, 108 ff.; inhoud:
- | 2r- 17r: kalender. |
- | 18r- 25r: over de planeteninvloed. Inc. Van die naeturen der planeten ende haer werken. |
- | 26r- 32r: chronologische tabellen en berekeningen. |
- | 32r- 33r: Cisiojanus. |
- | 34r- 35r: recepten. |
- | 35v- 36r: gedicht. Inc. Ic breng u een druynckijn op dat ghijs wacht. |
- | 37r- 53r: prozatekst over de invloed van de maan: Van die teykenen der manen ende van haren krachten. |
- | 53r- 57r: Over de 4 elementen. |
- | 57r- 63r: Over de 4 menselijke ‘complexien’. |
- | 63v- 69r: Van dat fyrmament: astronomisch tractaat. |
- | 69v- 74r: berijmde jaarprognose (= H1). |
- | 74r- 92r: medische recepten. |
- | 93r-100v: Esdras-prognose (= H2). |
- | 100v-102r: meteorognostische prognose (= H3). |
- | 102r-103r: idem (= H4). |
- | 103r-104r: idem (= H5). |
- | 104r-106r: donderboek (= H6). |
- | 107r-108r: astrologische voorschriften. |
Schrift: een slordige littera bastarda (die alleen van de textualis verschilt door de vorm van de a; s en f worden bijna nooit onder de regel doorgetrokken), van onregelmatige grootte, met een vette pen geschreven. Soms moeilijk leesbaar, omdat vele letters slecht gevormd zijn en kennelijk heel vlug geschreven. Het onderscheid tussen anlaut-v en -b is in sommige gevallen bepaald een probleem.
H1 is voorafgegaan door een titel: Van dat belop vanden iaren.
1. | A ontbreekt; H1... v... |
2. | A ontbreekt; |
3. | A Als van den jare den eersten dach |
4. | A... upten zondach |
5. | A... es...; H1... lawe... |
6. | A herest ende zomer worden vonden; H1... is geuonden |
7. | H1... groven... |
8. | A goede... salmen vinden; H1 Goeden... |
9. | A... alrande... |
10. | A die terwe...; H1 Maer die tarwe... |
11. | A... wort...; H1... wort... |
12. | A maer die oeuchstvrucht wort...: H1 Inden oest wort die vrucht mismaect |
13. | A jongheliede zullen...; H1... veel ende zeer |
14. | A rudders zullen commen die eere |
15. | A torienten... zeere vele |
16. | A... zullen stelen
A heeft twee verzen méér: vele niemaren salmen bringhen van princen ende van coninge |
17. | A So...; H1 Te... |
18. | A upten... no |
19. | A... zal |
20. | A... lentin goet...; H1... goet... |
21. | A ende die zomer ghetempert wel; H1 sel ontbreekt -... goet |
22. | A ontbreekt |
23. | A vele volx zal van euele wesen ribel |
24. | A die trage zullen lettel ghenesen; H1... sels...
A heeft twee verzen méér: het zal zijn vreese onder die liede vrouwen zullen doen omme mieden |
25. | A... zal... |
26. | A... zullen...; H1 Lans heren... |
27. | A wandelinge zal van heeren; H1 Veel wandelinge... |
28. | A... upten... |
29. | A landsheeren vele in striden verderuen; H1 lans heren selen... |
30. | A ende beesten vele steruen |
31. | A ...sdisendaghes...; H1... des merck |
32. | A die winter sal... sterc; H1... sterck |
33. | A die lentin waeyhende ende wac |
34. | A die zomer reynich ende onghemac; H1 selt ontbreekt. |
35. | A salmen van tempeesten doghen; H1... besten... -groet ontbreekt |
36. | A... die eerst zal... |
37. | A die taerwe zal... verderuen; H1 taruwe |
38. | A der wiuen zullen...; H1 Ende der... sellen... |
39. | A ende vele volx steruen...; H1 Tvolct... |
40. | A... zullen ebben...; H1 Inden water sellen hebben scepen noot |
41. | A... zullen... |
42. | A of vrucht vele verderuen; H1 Oest ende vrucht - al ontbreekt |
43. | A het zullen...; H1 Het sel... |
44. | A ende groot vernoey achterlande; H1 Ende groot vernoey achter lande |
45. | A...ende hoey wort...; H1 wort... gheracht |
46. | A Rome wort met...; H1 Romen... |
47. | A Vpten wonsdach wort goe [t...]; H1... wort... goet... |
48. | A winghaerts bliuets...; H1... worden veel... |
49. | H1 komt na 52: Die bomen sellen wel apele... |
50. | H1 ontbreekt |
52. | H1... sel... |
53. | H1 Wijfen... |
54. | H1... wort... |
56. | H1 sel ontbreekt -... nye maren |
57. | H1... swijnen... |
58. | H1... worden... |
59. | H1... goet... die herst nochtant |
61. | H1... hort na... verstat |
62. | H1... donrredages... |
63. | H1... taruwe qualicken geraken |
64, | 65, 66, 67 ontbreken in H1 |
68. | H1... herest sel... |
69. | H1... swijnen... |
71. | H1... coren... |
72. | H1... worden weder |
74. | H1 iv ontbreekt -... wat dan... |
75. | H1 wert ontbreekt -... goet... |
76. | H1 Die winter die sijn getempert |
77. | H1... herst droge... goede spoet |
78. | H1 sel hebben die taruwe ende wijn goet |
79. | H1 sellen ontbreekt -... die ogen |
80. | H1 Die kinder... |
82. | H1 Die ridderen... - sellen ontbreekt |
84. | H1... veel olye... |
85. | H1 D... |
87. | H1... waen mest |
88. | H1 Inden somer... |
90. | H1... taru... |
91. | H1... wort... |
92. | H1 maer si wort te winnen pijnlic |
93. | H1 Kinder sellen varen ter mouwen |
95. | H1 Die lude ontbreekt |
97. | H1 Waersagers sellen gaen achter lande |
98. | H1 Het sel menige vrese wesen van brande
H1 heeft twee verzen méér: Dit is tesamen alle gader van nabugodoneser den ouden vader |
99. | H1 vanden tiiden al bescreven |
100. | H1 God wil ons allen... |
Dialectkenmerken
L is volgens de Bouwstoffen (328, 5) Noordmiddelnederlands. Dit kan nader gespecificeerd worden:
de vormen sellen en sel (passim), after (44, 97), lude(n) (13, 52, 55, 79, 95), het meervoud luden (14, 79) wijzen naar Holland. Op het eerste gezicht is guet daarbij bevreemdend (8, 20, 21, 47, 59, 75, 77, 78), maar deze vorm, ontstaan door palatalisatie, hetzij door analogische umlaut, is in het Mnl. lang niet beperkt tot Brabant (cf. Van Loey II, 87, Opm. 1).
spuet (77) kan ofwel werkelijk umlaut hebben (<*-ti-suffix), of om het rijm (: guet) aangepast zijn.
iv (1, 74) wijst naar het Westen en naar Holland; mit (passim) kan net zo goed Hollands als Brabants zijn. Alleen nuwe (86) is uit meer centrale of oostelijke streek afkomstig (Brabant, Limburg).
Daarom, en in aansluiting bij de talrijke guet-vormen, zouden we dit dialect niet in West-Holland, maar iets meer oostelijk, naar de Brabantse grens toe, willen situeren.
A is beslist Vlaams: zullen (passim), ebben (40), rudders (14), commen (14), up (18, 28, 47), reynich (34).
H: ten einde op een ruimere basis te steunen, hebben we al de teksten uit hs. H bij dit dialectonderzoek betrokken. Niettegenstaande de grotere hoeveelheid materiaal, is het niet mogelijk gebleken tot een definitieve conclusie te komen. H vertoont een mengelmoes van kenmerken, waarvan de meeste èn in Holland èn in Brabant kunnen thuishoren; voorts wijzen sommige naar het Noorden, andere naar het Zuiden. Slechts één ding staat vast: H is beslist niet Vlaams:
sel, sellen (passim, en uitsluitend): (Noord-) Holland; inf. weese (H2: 98) en misse (H2: 188): niet Vlaams; -scap (H2: 43): Brab. en Limb.; lude(n) (H2: 70, 121, 147, 170, 202, enz...): oostel., Limb., Holl.; mit (H4: 33): Brab., Holl.; suluer (H5: 10, 29): vooral Brab.,
ook Holl.; achter (H1: 44, 97): niet Holl., zuidelijk; twie (H3: 11, 18, 26, 32): vooral Z-Brab. en Holl. kust; nuwe (H1: 86; elders nyeuwe): Brab./Limb. Voorts staat er geregeld een diacritisch teken op u, soms zelfs op u = v.
We staan hier voor de uitloper van een lange traditie van afschriften, waarbij niet meer kan worden uitgemaakt wat substraat, en wat superstraat is.
Verhouding van de drie teksten.
Naar de ouderdom is de volgorde, met telkens min of meer 100 jaar tussenruimte: A - L - H1.
A heeft niet als legger kunnen dienen voor L of H1: er ontbreken verzen, anderzijds bevat A een paar regels meer; hier en daar is een vers corrupt (bv. 14 en 24).
L kan evenmin de Vorlage van H1 geweest: de epiloog van H1 ontbreekt in L; de volgorde is enigszins anders in 49-50; de verzen 50 en 64-67 ontbreken in H1; H1 stemt soms overeen met A, soms met L, en staat af en toe apart.
Daar er vermoedelijk een groot aantal copieën van deze tekst in omloop waren, is het bizonder moeilijk aan de hand van slechts drie getuigen een filiatie op te bouwen.
U. Handschrift.
Voor een uitvoerige beschrijving, zie Nat. pp. 80-98.
Tekst
Dialectkenmerken.
Voor een gedetailleerde bespreking van de taal van dit handschrift verwijzen we naar Nat. pp. 166-175: we kwamen daar tot de conclusie dat een Zuid-Hollander een Vlaamse Vorlage afschreef.
D. Handschrift.
Wij hebben het handschrift, dat zich in Dresden bevindt, niet kunnen raadplegen. Voor een beschrijving (vooral van de inhoud) zie Lievens, nr 15, pp. 46-48, waaruit we citeren: ‘papier, ± 1480, 10 bll.’.
Schrift: littera cursiva currens, in een mooie, vaste hand.
Tekst.
Dialectkenmerken.
Deze tekst vertoont duidelijke Brabantse eigenaardigheden: se(e)len (passim); rekking van i vóór n: wijnter (3, 8, 15, 26, 32), wijndich (3, 37), vechtijnge (10), kijnd(e)re(n) (32, 44), prijncen (11); saelt (2, 7, 15).
Opmerkelijk is de veelvuldig voorkomende spelling w voor anlaut-v.
N. Handschrift
Arnhem, Rijksarchief in Gelderland, Hertogelijk archief inv. nr 8, XIV Libri, liber I, fol. 47r.
De tekst is onvolledig: hij breekt af na de prognose voor Donderdag, de rest van de bladzijde (± de helft) bleef blanco.
De overige inhoud van dit handschrift wijkt zeer sterk af van de hier medegedeelde tekst: het bevat een groot aantal brieven, ordonnanties, inventarissen en geschiedkundige stukken. Op f. 46v staat een lijst van 38 ‘ongeluksdagen’.
Schrift: 15o-eeuwse, verzorgde littera cursiva, met talrijke afkortingen.
Tekst
1. Et woenden eyn propheet Int lant van Jherusalem die lyet ons beschryuen, woe sich die /Ga naar voetnoot1.
tyt ende weder van jare te jair schicken sall, Ind dat by den jairssdach /
Item Als die jairssdach koempt opten sondach, so salt lange wynteren, zomer ind herffste wyndich /
Guede tyt van allen koern, mer wenych weytz ende luttell freutz, planteyt van wynen /Ga naar voetnoot4.
5. vele jonger lude sullen steruen, voile dieffen sullen dan syn, Ind voile orloech onder den fursten /
Item als hij koempt opten Maendach, so sall die wynter matich syn, die lenten guet, die /
zoemer getempert, het sall voile waters syn, voile volckz sieck ende
quellick konnen genesen /
Sterffte van beesten Orloghe ind sterffte onder den princen /
Item als hij koempt opten dynxsdach, so salt die wynter groot syn, die lenten zere wyndich /
10. dye soemer natt ende voile onweders ende tempeste, die herffst droeghe, luttel terwen /
Ind wenych wyns, voile volx sall haestlick steruen, voile schape sullen verderuen, vele /
huyss bernen, honich ende olij sall waell geraken /
Item als hy koempt opten Goensdach sall die wynter starck syn, die zoemer guet ende luttell wack /
die herffst getemperiert, voile sterfft onder den mannen.
dat koern sall guet werden, lutell wynss /
15. voile freutz ende olye, ende wenych zuyvell /
Item als hy koempt opten donersdach, so sall die terwe waell geraken ende die appell ende peren ende der /
gelycken vrucht, die wynter natt, die leyntell wyndich, die herffst guet, lettell honychz /Ga naar voetnoot17.
vele olij ende wass /
Dialectkenmerken.
Duidelijke Noord-Oostelijke (Gelders-Overijsselse) kenmerken: woe (1), ind (2, 3, 5, 11), voile (5, 7, 10, 11, 14, 15), salt (3.p.s.) (9), fursten (5), quellick (7), auslaut-z: weytz (4), freutz (4, 15), volckz (7), honychz (17); verdubbeling van sommige consonanten: sall (2, 6, 7, 13, 14, 16), jairssdach (2, 3), herffste (3, 10, 14, 17), lettell (17), luttell (4, 13, 14), sterffte (8, 14), natt (10, 17), huyss (12), waell (12, 16), wynss (14), zuyuell (15), appell (16), wass (17).
Vermoedelijk wijst ook het mv. dieffen (5) naar het N-Oosten.
Maar:
sullen (3.p.pl.) (5, 11), vele (11), ende (2, 4, 7, 10, 12, 13, 15, 16, 18); ook wisselen luttel- en lettel-vormen af, alsook terwe en weit; de lengte-aanduider is vaak i (y), maar soms e.
De tekst vertoont dus overwegend Noord-Oostelijke kenmerken, is echter vermoedelijk gecopieerd naar een westelijke (Vlaamse?) legger.
H2.
Ga naar margenoot+ 1 Hoe dattet we / deren sel in elc jaer /
HEt was een propheet in / iherusalem geheten esdras die /
5 seide dat onse heer god verGa naar voetnoot5. / toechde den kinderen van /
iherusalem Hoe dattet wederen / soude in elken iaer Ende
dat / naden ganc vanden nyewen / 10 iaer /
Als die iaersdah / comt opten sonnen /
dach So selt wesen / een sachte winter Ende een /
15 groet achter winterGa naar voetnoot15. / Een windige vasten ende /
wancke Ende lúttel froeytsGa naar voetnoot17. / Ende wacke oest ende
luttel wijn /
Ga naar margenoot+ Ende veel scapen Ende luttel / 20 honichs in dat iaer Ende /
vel beesten Ende veel nye / we maeren selmen horen /
van coningen ende van / princen Als die /
25 maen ontfanct opten / sonnendach in loumaent /
so sel die lenten wesen / seer wac Ende die somer /
wesen windich Ende co / 30 rens ende veel froys Ende /Ga naar voetnoot30.
men sel hebben veel be-Ga naar voetnoot(1) / taelgen in veelen steden /Ga naar voetnoot31.
Dat coren sel wesen / quaelijc geraect in veel /Ga naar voetnoot34.
Ga naar margenoot+ 35 steden ende dat vroyt mede / N. Item men sel veel vetaelgenGa naar voetnoot36/37./
maken in dat iaer / Ende veel lantsheeren sellen /
varen heeruaert Die beestenGa naar voetnoot39. / 40 sellen wel gheraken men /
sel veel wonders horen ende / veel nyemaeren van veel /
lantscappen Ende veel kindren / sellen steruen Ende
ueel pays /
45 selmen maken in dat iaer / Ende grote nijt ondert volct /
ende veel scapen sellen steruen / COmt dat nyewe iaer /
opten maenendach / 50 soe selt sijn gemeen winter /
Ga naar margenoot+ tidelic somer Groot water / veel siecheden Vechtinge/
van ridderen Ver / wandelinge van princen /
55 Weninge van vrouwen / Coningen sellen steruen /
Die winselen wordenGa naar voetnoot57. / goet Veel bieen sellen /
steruen Oec selt sijn een / 60 mistege winter ende goede /
vasten Windichge somer / Een quade oest Luttel /
wijns Luttel froeyts / Veel scapen sellen steruen /
65 Als die maene ont / fanct opten maenendach /
Ga naar margenoot+ in loumaent in dat iaer / sel wesen diertijt in veel /Ga naar voetnoot68.
steden Ende groten hettenGa naar voetnoot69. / 70 onder die luden
Ende veel wij /
ven sellen steruen van kinde / Ende dat froyt sel wel
gheraken /
in dat iaer Ende sel geschien / veel vetaelgen van groten /
75 heren Ende inden somer sel gro- / te tempeest ende
veel siech /
heden Ende grote sterft Dinx /
onder den beesten dach /
Als dat nyewe iaer / 80 ingaet op den dinx /
dach Soe selt wesen grote / winter ende mistich Ende /
Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot(2) mistich Ende een natte / somer Die herfst droge /
85 Dat corne wordt dier / Scapen ende ander besten /
sellen steruen Ende het / wort vreselijc met sce- /
pen te vaeren bider / 90 se Veel honichs Die /
wijn ende die oly wort / dier Veel wijfen sellen /
steruen Ende lutten froyts / Een goede vast ende /
95 windige somer Als / die maen ontfaet opten /
dinxdah in loumaent / Dan sellen weese gro- /
te vetalaege ende veel met /
Ga naar margenoot+ 100 nide Ende hartelijc seltGa naar voetnoot100. / worden nyelt met orlogen /Ga naar voetnoot101.
Die winter sel sijn wel / getempertGa naar voetnoot(3) Item inden /
somer sellen gescienGa naar voetnoot(4) tem / 105 peest Die bieen ende die /
beesten sellen ster veel ster-Ga naar voetnoot106. / uen EndeGa naar voetnoot(5) oec selt dier /
tijt sijn van veel dingen / Ende grote hetten ende grote /
110 sterft ondie vrouwen vanGa naar voetnoot110. / kinde die somer dorge endeGa naar voetnoot111. /
dat coren dierGa naar voetnoot(6) Ende men sel / luttel vischen vaenGa naar voetnoot(7)
indie / se Ende lutten wijns ende / 115 luttel froeyt /
Ga naar margenoot+ Des woensdachs / Comt dat nyewe jaer / opten woensdach
so sel / wesen een goet tijt van /
120 hauere Ende veel wijns / ende veel aaes Ende wortGa naar voetnoot121. /
goet comenscap te be-Ga naar voetnoot122. / driven Veel lúden sellen
sterúen beide man ende / 125 wijf Een sachte winter /
veel oly goede somer / Veel luden sellen siec /
worden van menysoenGa naar voetnoot128. / Een goet oest Die /
130 herfst ghetempert / Een goet oest Die /
herfst getempert Lut- / tel honichs veel nye /
Ga naar margenoot+ wes selmen horen Ende in / 135 sommigen steden groten /
honger Ende oec selt wesen / starcke winter swaere vasten /
Ende droge somer Ende vel / scapen sellen in dat iaer /
140 steruen Als die maen / ontfaet opten woensdach /
in loúmaent dan sel wijn / ende froeyt wel geraken /
Ende die vrieden sellen veelGa naar voetnoot144. / 145 strijden onderlinge:
die win / ter sel wac sijn Veel ion- / ge lúden sellen steruen
in / dat iaer Ende die winter / heet ende goet: in die somer
150 / luttelGa naar voetnoot(8) honichs ende veel /
Ga naar margenoot+ husen sellen verbarnenGa naar voetnoot(9) / Comt dat nyeiaer op /
ten donredach so is / die winter tidelic veel cor- /
155 ens Die beesten sellen / dier sijn veel appellen /
Luttel honichs: een win- / dichge lenten een goet /
somer Een goet oest ende / 160 een droge herfst Veel /
beesten sellen steruen / veel waters Veel olye /
Lúttel corens sel dan sijn / Gheruste ende paeys selGa naar voetnoot164. /
165 dan sijn Oec selt sijn / een droge winter droge /
Ga naar margenoot+ somer ende veel wijns ende / lùttel froeyts Ende het sel /
len sijn veel goeder scapen / 170. Ende veel oude lúden
sellen /
steruen N. Als die maen / ontfaet opten dronredach /
in loumaent Dan sel / corn ende wel gherakenGa naar voetnoot174. /
175 ende veel ander dingen mede / Dat vleys sel sijn dier /
Veel volcs sel steruen beide / ionc ende out Het sel veel /
waters sijn in die winter / 180 Ende grote torment
in die see /
Ende veel froeits ende ander / dingen Ende lúttelGa naar voetnoot(10)
vleys /
sche sijn te crigen Vrijdach / Coemt dat nye iaer /
185 opten vridach so selt ti / delijcGa naar voetnoot(11) winteren Ende een /
quaet somer en herfst / Terwe sel misse wijn /
sel worden goet Die / 190 kindre sellen steruen aert /
beueuinge sel sijn waerGa naar voetnoot191/192. / ringe van conningen veel /
oly: veel scapen Dat ge / uogelt selGa naar voetnoot(12) dat iaer ster /
195 uen Ende oec selt wesen / drogeGa naar voetnoot(13) winter Droge somer /
ende goet oest Ende veel / wijns En lúttel froeyts /
Ga naar margenoot+ ende luttel honichs Ende het / 200 sellen sijn veel goeder /
scapen ende veel ouder / lúden sellen steruen /
Als die maen ontfaet / opten vridach in loumaent /
205 In dat iaer selmen vechten / veel strijden Die somer /
ende die winter sellen droe / ch sijn Ende die lenten /
windich Die luden / 210 die baden sellen veelGa naar voetnoot(14) /
drencken Luttel froeytsGa naar voetnoot211. / selre sijn dat coren sel dier /
sijn Die wijn sel wel ge / raken Maer die ander /
Ga naar margenoot+ 215 dingen sellen dier we / sen in dat iaer Ende men /
sel veel vechten ende ver / slaen Die somer droge /
ende die winter Ende veel ion / 220 ger luden sellen
verdrenken /
Ende het sel wesen veel / wijns ende alle dinc sel /
wesen die Saterdach / Comt dat nyewe iaer /
225 opten saterdach So / selt sijn een windich /
wint ende mistichGa naar voetnoot(15)Ga naar voetnoot227. / Quade lenten misselicGa naar voetnoot228. /
somer genereert metGa naar voetnoot229. / 230 veel tempeesten een /
Ga naar margenoot+ droge herfst Tarwe / wort ghepijnt wijmGa naar voetnoot232. /
wort dier Corsen sellenGa naar voetnoot233. / oeck regeneren veel lúdenGa naar voetnoot234. /
235 steruen in dat iaer Oec selt / wesen groot water ende /
goeden oest Ende swaere / uasten ende ueel wijns /
Ende grote tempeest in / 240 die see Ende het sel sijn /
goeden tijt Ende veel huysen / sellen verderuen in dat /
iaer Als die maen / ontfaent opeten saterdach /
245 in loumaent so selt sijn / stormige winter Een /
Ga naar margenoot+ waeynde vasten Ende die lu / den sellen gans endeGa naar voetnoot248.
ghesont /
sijn veel scapen sellen steruen / 250 Ende veel husen
sellen ver- /
barnen in dat iaer /
Bronnen.
Bij dit soort literatuur bestaat uiteraard weinig hoop op het ontdekken van de bron. Indien we veronderstellen dat er een oertekst zou bestaan hebben, dan moeten we eerst nog weten wáár die tot stand kwam. Volgens Böker (p. 223) waren de karakteristieken van de Babylonische planetengoden eerder beperkt, en heeft de hellenistische astrologie ze voor het eerst ‘mit zahlreichen Charakterzügen, Körpereigenschaften, Attributen und mythischen Schicksalen verschwenderisch [ausgestattet]’.
De afstand echter tussen deze Griekse teksten en onze Westelijke middeleeuwse redacties is zo groot, dat er door tijd en ruimte heen onnoemelijk veel wijzigingen aan toegebracht werden: 1) zoals reeds gezegd steunde de lekenastrologie niet meer op een wetenschappelijke basis: de grootste willekeur werd dus mogelijk. Zo konden sterrenwichelaars de gangbare voorspellingen gedurende het jaarverloop verifiëren, sommige gebeurtenissen in tegenspraak met de prognose bevinden, en de tekst aanpassen of aanvullen. 2) Bij het copiëren werd vaak van de ene dag op de andere overgesprongen, waardoor telkens een nieuwe tak in de filiatie ontstond: cf. Boiss., waar aan de tekst voor ‘donderdag’ de laatste drie voorspellingen voor ‘vrijdag’ werden toegevoegd (veel wijn, oogkwalen, kindersterfte). 3) De vertalers of copiisten interpreteerden hun bron soms verkeerd: cf. Mercati B formido infirmitatis en Mercati C formidines, infirmitates (door verkeerd oplossen van afgekorte uitgangen?); Grieks Kαρπός of Lat. fructus (door verwarring met frux) konden in de volkstaal allerlei vertalingen krijgen: ‘ooft’, ‘groenten’, ‘koren’, ‘tarwe’, enz...; Pecorum wordt soms, via een onduidelijke lezing, porcorum (of vice versa?): cf. Mercati A, op dinsdag: porcorum interitus, Mercati B, ib.: pecorum interitus, wat in de vertaalde teksten enerzijds ‘vee’ of ‘beesten’ geeft, anderzijds ‘zwijnen’; ook oves en boves worden verward; in het Mnl. schepen en schapen (cf. U 31, waar de fout gemakkelijk kon hersteld worden, dank zij de toevoeging ‘op zee’), enz...
Interessant is ook in dit verband de lezing in H2 193-195: Datgeuogelt sel dat iaer steruen (eveneens in Mercati C), waar de meeste andere teksten hebben: ‘bijen sterven’ (Duits: Eis D, Gotha; Latijn:
Eis L, Mercati A, CPG 213; Frans: Meyer 2). Men is geneigd hieruit te concluderen dat in de Latijnse bron aves gelezen werd i.p.v. apes. Maar een Griekse tekst (Boll) heeft (weliswaar voor een andere dag): μελιττῶν ϰαὶ πτηνῶν δαιίλειαGa naar voetnoot(19), wat ons noopt H2 en Mercati C als de juiste versie te beschouwen, tenzij de Griekse tekst een hervertaling zou zijn uit het Latijn. Zo ontstaan, alleen voor dit punt, twee verschillende groepen in de filiatie. 4) Sommige teksten waren het resultaat van twee of meer ineengewerkte bronnen: cf. H2 en Eis. 5) Reeds zeer vroeg (o.m. bij Beda) zien we een duidelijke poging tot verchristelijking van de heidense elementen, tot een interpretatio ecclesiastica van de hellenistische bronnen: de dagnamen werden gewijzigd naar kerkelijk gebruik in prima feria, secunda feria, enz..., waardoor het rechtstreekse en uiteraard onscheidbare verband met de planetarische jaarregenten schijnbaar opgeheven werd; de jaarsdag werd vervangen door het Kerstfeest (H4, H5)Ga naar voetnoot(20); er was een zekere voorkeur voor het apocrief toeschrijven aan bijbelse figuren.
Het ligt dan ook voor de hand dat de versies hoe langer hoe meer gaan afwijken èn van een hypothetische archetypus, èn onderling, waarbij sommige een gemeenschappelijke kern bewaren, andere bijna geheel verschillend worden.
Niets bewijst bovendien dat oorspronkelijk de drie gebieden uit de Middeleeuwse teksten (weerkunde, politiek, gezondheid) een geheel vormden. Het is best mogelijk dat oude prognosen, aansluitend bij de iatromathematiek, aanvankelijk alleen maar predicties gaven voor gezondheid, ziekte en dood, of, in rechtstreeks verband met de meteorologie, exclusief weersvoorspellingen brachten. Waarschijnlijk echter zijn de politieke vooruitzichten het uitgangspunt geweest van de nieuwjaarshoroscopie: we vinden die reeds, lang vóór de Griekse invloed, in de Oosterse landen: ‘Nach orientalischem Glauben wird das Schicksal eines Volkes von dem höchsten Gott am Neujahrstag gesprochen’ (Gundel 1, p. 70).
Hoe het ook zij, en of we al dan niet in deze vorm één enkele of drie ineengevlochten teksten moeten zien, we stellen vast dat de overgeleverde versies onderling zelden of nooit volkomen overeenstemmen. Daarvan hebben we, alleen al voor het Mnl., een goed voorbeeld, waar slechts voor de rijm-prognose schijnbaar een uitzondering bestaat; schijnbaar, omdat hier vooral de (moeilijk te wijzigen) vorm succes had.
Het is dus niet de bedoeling een gelijkluidende bron te vinden, maar na te gaan waar een gemeenschappelijke kern bestaat. Daarvoor hebben we de Mnl. teksten punt voor punt gedetailleerd, en ieder van die punten vergeleken - onderling, en met anderstalige redacties.
A. De Middelnederlandse teksten onderling.
Zoals te verwachten was, stemmen geen twee teksten volkomen overeen. Toch kunnen we uit deze gedetailleerde vergelijking interessante conclusies trekken:
1. L (A, H1): stemt, hoewel enigszins uitvoeriger dan N, hiermee in grote mate overeen. Voor de zondag verschillen ze slechts in één punt (winter), dat in N schijnt te berusten op een foutieve lectuur:
1) | paleografisch is een lezing lanc voor laue volkomen aanvaardbaar; |
2) | de versie van L wordt gestaafd door die van H2 en anderstalige teksten; |
3) | de prognose van N komt nergens elders voor. |
Maandag: in N ontbreekt ‘oorlog op de Rijn’, maar hiermee staat L trouwens helemaal alleen, en zonder Vorlage. Daar er nochtans in beide teksten sprake is van strijd en dood van vorsten, kunnen we veronderstellen dat deze formule herhalend gebruikt werd in L, en dan wellicht de tweede keer uit rijmnood aangevuld met een plaatsbepaling? Dat de zomer ‘goed’ is in L, en ‘getemperd’ in N, maakt niet veel verschil uit.
Dinsdag: hier is het onderscheid tussen beide teksten enigszins groter, maar belangrijk is dat zij enkele omina uitsluitend gemeen hebben, wat weer op een nauwe verwantschap wijst. We stellen hier ook een engere aansluiting vast bij H2.
Woensdag: ondanks enkele afwijkingen blijkt weer een hecht verband met N, vooral voor de ‘zuivel’-predictie, waarvoor nergens een voorbeeld te vinden is. De exclusiviteit van de ‘tijdingen’ deelt L met H2.
Donderdag: de omschrijving in de tabel (‘herfst fel’) luidt in het handschrift: ‘groot weder in de herfst’: wellicht is ‘groot’ ontstaan door verkeerde lezing van een legger ‘goet’; hierdoor zou deze volkomen alleenstaande formule verklaard worden, en zou L aansluiten bij alle andere Mnl. teksten en een deel van de mogelijke bronnen.
Op enkele punten constateren we weer een verband, soms exclusief, met H2.
Vrijdag: een hele reeks voorschriften komen alleen in L voor. Met N kunnen we niet meer vergelijken, aangezien die tekst afbreekt na Donderdag. Een viertal punten (waarvan twee exclusief) deelt L met H2.
Zaterdag: hetzelfde geldt ook voor deze dag: er is een beperkte overeenkomst met H2.
Er bestaat bijgevolg een enge verwantschap L - N, die op eenzelfde bron moeten teruggaan.
2. U: de tekst van Uppsala is zeer beknopt en schijnt met de overige Mnl. versies slechts een geringe connectie te hebben. In het handschrift werden opvallend veel verbeteringen en doorhalingen aangebracht, wat ons enigszins wantrouwig zou moeten stemmen t.o.v. de aandacht en de acribie waarmee de copiist te werk ging. Bij nader inzicht moet dit wantrouwen echter geluwd worden: vele vooruitzichten in U blijken in anderstalige teksten voor te komen (zie verder).
In Middelnederlands verband neemt U een grotendeels onafhankelijke plaats in, waaruit we, bij ontstentenis van andere testimonia, voorlopig moeten afleiden dat deze tekst een oorspronkelijke bewerking is van een nader te bepalen bron.
3. D: ook D hoort tot de beknopte versies, maar vertoont op menige plaats overeenkomst met L en nog iets meer met H2, waarmee het enkele prognosen exclusief deelt.
4. H2: is de jongste uitloper, in handschrift, van een traditie die reeds ± 200 jaar vroeger een vrij ingewikkelde vorm vertoont. Het is dan ook geen wonder dat we hier een soort van synthese krijgen, waarin we duidelijk ten minste twee ineengevlochten, uiteenlopende versies onderscheiden. Hierdoor ontstaat menige interne tegenspraak (bv. Maandag: ‘zomer gunstig’ en ‘zomer windig’; Woensdag: ‘winter zacht’ en ‘winter sterk’; Donderdag: ‘veel koren’ en ‘weinig koren’
enz...), en tevens herhalingen (bv. Maandag: ‘weinig fruit’; Vrijdag: ‘veel schapen’).
Eén van die twee redacties schijnt tamelijk dicht bij die van L en N te staan, terwijl de andere eerder aansluit bij U en vaak ook bij D. Het is een wijdloops mengelmoes geworden, een soort van smeltkroes waarin niet alleen elementen uit al de andere teksten te vinden zijn, maar tevens een reeks voorspellingen die nergens anders voorkomen, en waarvoor drie verklaringen mogelijk zijn:
1) | een onbekende bron: dit lijkt weinig waarschijnlijk, gezien het aantal geraadpleegde documenten uit allerlei streken en periodes, maar blijft tenslotte mogelijk; |
2) | corruptelen: ook dit is moeilijk te aanvaarden, omdat de afwijkingen te talrijk en te duidelijk zijn; we mogen toch niet 23 formules als fout beschouwen; |
3) | oorspronkelijke interpolaties van een bewerker, op eigen bodem ontstaan. Dit lijkt de meest aanvaardbare oplossing. |
Wat de maan-jaarprognose in H2 betreft, deze vertoont slechts sporadische overeenkomsten met de dag-jaarprognose. Het is moeilijk uit deze tekst iets af te leiden, behalve dat hij weer uit ten minste twee redacties is samengesteld en dat dit bizonder slordig gebeurde, met talrijke herhalingen (Vrijdag: ‘zomer en winter droog’, ‘velen zullen verdrinken’, ‘veel wijn’; Donderdag: ‘weinig vlees’; Zondag ‘veel strijd’) en tegenspraak (Maandag: ‘veel koren en fruit’, ‘koren en fruit mislukt’; Woensdag: ‘winter nat’, ‘winter heet en droog’).
B. Vergelijking met anderstalige teksten.
Heel wat elementen in de Mnl. prognosen duiden op een buitenlandse oorsprong: het herhaald bespreken van de olie-oogst wijst wellicht op een zuidelijke herkomst; de autoriteit Esdras is afkomstig uit de Babylonische sfeer; Nabuchodonosor (H1) wijst naar Mesopotamië; het iatromathematische verband tussen astrale regenten en bepaalde ziekten is eveneens Oud-Babylonisch (Boll 2, p. 134); hoofdzakelijk uit Egypte stamt de voorspelling van oogkwalen (Boll 2, p. 135). Al deze, voor het merendeel oeroude gegevens zijn vanuit het Middellandse-zee-gebied West-Europees gemeengoed geworden.
In de hoop min of meer een gemeenschappelijke kern te kunnen bepalen en uit te maken welke teksten het dichtst bij de Mnl. versies staan, hebben we een grondige vergelijking gemaakt met Griekse, Latijnse, Duitse, Engelse, Franse en Provençaalse redacties. Voor het
Grieks en het Latijn hebben we ons niet willen vergenoegen met oude teksten, maar hebben tevens laat-middeleeuwse prognosen gekozen, zoals die in omloop waren tijden het ontstaan ervan in de volkstaal. Ook prognosen in verschillende volkstalen werden bij dit onderzoek betrokken: zij kunnen of als rechtstreekse bron gediend hebben, of naar een zelfde tekst vertaald zijn.
Voor deze vergelijkende studie beschikten we over een groot aantal teksten, zó groot dat een keuze moest gemaakt worden, waarbij voor het Grieks uitgegeven calendologia de voorkeur kregen. De jaarprognosen in het Latijn en in de volkstaal werden vaak geraadpleegd op het handschrift of op een fotocopie, voor enkele werd een bestaande editie gebruikt.
Aangezien we ons ten volle bewust zijn dat voor een definitief onderzoek alle overgeleverde teksten moeten gebruikt worden, dit echter wegens materiële moeilijkheden bijna niet te verwezenlijken is, delen we hieronder een lijst mede van de verschillende calendogia waarvan het bestaan ons bekend is, en die voor een groot gedeelte gesignaleerd worden in de geraadpleegde werken. De door ons gebruikte teksten worden voorafgegaan door de afkorting waaronder ze in de vergelijkingstabel voorkomen.
Grieks:
- | M. Tischendorf, Apocalypses apocryphae. Leipzig, 1866, p. XIV. |
- | M. Zotenberg, Notices et extraits des manuscrits de la Bibliothèque nationale XXIV (1883), p. 409: begin van hs. Paris, B.N., ms. grec de l'ancien fonds no 22, f. 277. |
- | Boiss. = Paris, B.N., ms. grec ancien fonds no 2286, ff. 110-111; ed. Boissonade, 186-187. |
- | du Cange = Cod. reg. 945; ed. du Cange, p. 548Ga naar voetnoot(21). |
- | Athene, Bibl. Publ., 1350 (19o), ff. 24-25; éd. Delatte, p. 151-2. |
- | Mü. 276 = München, B.S.B., Cod. 276 (14o); ed. Boll 1, pp. 126-127. |
Latijn:
- | Beda = P. Migne, Patrologie latine XC, 951-2. |
- | Heidelb. = Heidelberg, CP.G. 213 (15o), ff. 143r-144r. |
- | Mü. 339 = München, U.B., 8o Cod. ms. 339, 108v. |
- | Bamberg, LIII 38, 67r-68r: zelfde tekst als Beda. |
- | London, B.M., Harley 3017 (10o), 63v-64: zelfde tekst als Heidelb. |
- | Roma, Vaticana, Ms. Palat. lat. 235 (10o/11o), f. 39r. |
- | Paris, B.N., Ms.lat. acq.nouv. 497 (15o), f. 78r. |
- | London, B.M., Old Roy. 12 C.XII (14o), 86v. |
- | Cambridge, U.B., H.H. 6.11, f. 67. |
- | Montp. = Montpellier, Fac. Méd., ms. 301, f.lr en 105v. ed. Bouch., p. 133-5. |
- | Urb. = Codex Urbinas lat. 1398 (15o), 19v-21r. ed. Gundel 3, pp. 226-228. |
- | Erfurt, Cod. Ampl. 0.62b (141): twee verschillende teksten, een Kerst- en een Nieuwjaarsprognose (f.185v). |
- | Paris, B.N., Cod.lat. 6584 (13o), 35v. |
- | Roma, Vaticana, Stift d. Kön. von Schweden, nr 567 (10o): Inc. geciteerd door Hellmann, p. 59. |
- | London, B.M., Cotton Tiberius AIII (± 1020), 36r (met Engelse glossen) = Latijnse tekst van Beda. |
- | Rouen = Rouen, A 454, f.261v; ed. Meyer 1, p. 88. |
- | Bamberg = Bamberg, S.B., Cod. lit. 84 (14o); ed. Eis, pp. 68-69. |
- | Bamberg, S.B., Cod. lit. 90 (14o). |
- | Jun.83 = Oxford, Bodleian, Junius 83 (± 1253), f.10r; ed. Br.G., p. 368. |
- | Oxford, Bodleian, Digby 75. } cit. Förster, p. 348. |
- | Oxford, Bodleian, Digby 103. } cit. Förster, p. 348. |
- | Oxford, Bodleian, Rawl. B 196. } cit. Förster, p. 348. |
- | Oxford, Bodleian, Rawl. C 486. } cit. Förster, p. 348. |
- | Oxford, Bodleian, Rawl. C 814. } cit. Förster, p. 348. |
- | Oxford, Bodleian, Ashm. 345, f. 68r en f. 69r. } cit. Förster, p. 348. |
- | Oxford, Bodleian, Ashm. 1393. } cit. Förster, p. 348. |
- | London, B.M., Cotton Cleop. D IX. } cit. Förster, p. 348. |
- | Göttingen, App. dipl. 16E. } cit. Förster, p. 348. |
- | Mercati A = Roma, Vaticana, Palat.lat. 1449 (9o), 119v-120; |
- | Mercati B = Roma, Vaticana, Lat. 248 (12o), 11v; |
- | Mercati C = Roma, Vaticana, Lat. (15o), f. 156; ed. Mercati, pp. 77-79. |
- | München, B.S.B., Cod.lat. 6382 (11o), f.42; begin medegedeeld door Eriksson, p. 9.Ga naar voetnoot(22) |
Duits:
- | Wig. = Wigan, Bibl. Lindesiana, Lat. 105 (± 1310), 1r; ed. Priebsch, 338-339. |
- | Brem. 1 = Hs. Hannover, Staatsarchiv, A.A. 16 (anno 1332), ff. 41r-41v; ed. Brem., pp. 40-41. |
- | Brem. 2 = Hs. id., ff. 71r - 71v; ed. ib., pp. 68-69. |
- | Heidelberg, Cod. Pal. germ. 226 (15o), 98v-99v. |
- | Utr. = Utrecht, ms.var. 414 (einde 14o), ff. 91r-93r; ed. Utr., p. 138. |
- | Mü. 825 = München, U.B., 4o Cod. ms. 825, 77v-78r: zeer beknopte versie, nauwelijks iets meer dan weersvoorspellingen voor de vier seizoenen. |
- | Mü. 745 = München, U.B., 4o Cod. ms. 745, 148v-149r. |
- | Mü. 595 = München, U.B., 2o Cod. ms. 595, 47v-48v (begin van 1o dag ontbreekt); Kerstprognose. |
- | Mü. 595bis = München, U.B., idem, 48v-49v; Nieuwjaarsprognose. |
- | Ith. = Ithaca, Cornell University, M2, 13r-v: zelfde tekst als Stockh. |
- | Stockh. = Stockholm, K.B., X 113, ff. 4v-5r; ed. Stockh., pp. 94-95. |
- | Mü. 398 = München, B.S.B., CGM 398, 29r-30r (anno 1435): combinatie van Beda, Bamberg en Heidelb. |
- | Wien, Ser. Nova 262 (einde 14o), 1r-1v. |
- | Add. = London, B.M., Add. 17.987 (anno 1446), 114r-116r. |
- | Heidelberg, C.P.G. 214 (anno 1321) = oudste Duitse versie. |
- | Eis = Heidelberg, C.P.G. 557 (15o) 13r-14r; ed. Eis, pp. 66-68. |
- | Sammlung Eis, Cod. 54 (15o) 9r-10r: sterk gelijkluidend met vorige tekst. |
- | Gotha = Gotha, Chart. A 980, (± 1400), f. 168; ed. Björkman, p. XI. |
Italiaans:
- | Lucca, Capitolo, Cod. 500 (13o); ed. Mercati, p. 79 (fragment). |
- | Paris, BN, Cod. lat. (nouv. acq. 299 (14o), 25rGa naar voetnoot(23). |
Spaans:
- | Paris, B.N., Cod. lat. Par. (nouv. acq.) 299 (14o): begin bij Hellmann, p. 57. |
Frans:
- | Meyer 1 = Rouen, A 454 (Theol. 536), 247v-248v; ed. Meyer 1, pp. 84-91. Dit is een Ezechiel -prognose; de volgende, sterk verwante teksten worden door Meyer geciteerd: |
- | Paris, B.N., 12786. } |
- | Ashburnham Place, Appendix, 171 (onvolledig, einde ontbreekt) } |
- | Brussel, K.B., 10574-19585, 112v. } |
- | London, B.M., Old Roy. 12 C.XII (14o), f. 88. } |
- | Paris, B.N., fr. 837, f. 207: volledig gelijk aan Meyer 1. } |
- | ib., fr. 1555 (15o en 16o), f. 113: slechte tekst. } |
- | ib., fr. 15210, f. 77. } |
- | ib., fr. 25546, f. 139. } |
- | Paris, B.N., ms. fr. 25408: Esdras. |
- | Oxford, Bodleian, Ashm. 342, f. 28. |
- | Bartsch = Paris, B.N., ms. fr. 1745 (Provençaals); ed. Bartsch, pp. 315-316. |
- | Montpellier, Fac. Médecine, 435 (15o): proza-versie van Ezechiel. |
- | Oxford, Bodleian, Digby 86: Anglo-Normaans. |
- | Paris, B.N., fr. 25408, laatste folio. |
- | Paris, B.N., fr. 12786, f. 82v: Ezechiel. |
- | Cambridge, U.B., EE.1.1., f. 1. |
- | Cambridge, U.B., Phillipps 4156, f. 183. |
- | Meyer 2 = Cambridge, U.B., G.G.1.1. (141); ed. Meyer 2, pp. 323-325. |
- | Oxford, Corpus Christi College, 59, f. 116 = zelfde tekst als Meyer 2. |
Roemeens:
- | Ms. Caster, Codex miscell., ff. 39v-41r (ca. 1750). |
- | Ms. Acad. Rom., Codex miscell. 1799 (ca. 1750), ff. 124-127. |
Beide teksten zijn gelijkluidend; de laatste werd uitgegeven door M. Gaster, Chrestomathie roumaine. Leipzig/Bucarest, II, pp. 58-59. De Roemeense versies gaan terug op Slavische bronnen.
Engels:
- | Jun. 23 = Oxford, Bodleian, Ms. Junius 23, (anno 1120), f. 148; ed. Cock. III, p. 159-160. |
- | Assm. = London, B.M., Cotton Vesp. D 14 (12o), f. 75v; ed. Assmann, p. 369. Zeer beknopte versie, stemt bijna volkomen overeen met Beda, maar heeft nóg minder: voor sommige dagen wordt alleen een prognose voor de 4 seizoenen gegeven. |
- | Oxford, Bodleian, Digby 88 (15o), f. 12b: Esdras. |
- | London, B.M., Cotton Tib. A III (± 1020), f. 39v. |
- | London, B.M., Harley 2252 (15o) 153r-v: twee verschillende rijmprognosen; ed. M.A. Denham, A Collection of Proverbs and Popular Sayings relating to the Seasons. 1846, pp. 69-72. |
- | Oxford, Bodleian, Ashm. 189, f. 210r = identiek met tweede tekst van vorig handschrift. |
- | Oxford, Bodleian, Digby 88, f. 77 (15o): Kerstprognose. |
- | Oxford, Bodleian, Ashm. 393, f. 36. |
- | Ib., Ashm. 1447, f. 39r. |
Bij deze vergelijking werden de teksten zo weinig mogelijk geïnterpreteerd, m.a.w. varianten die duidelijk op eenzelfde oorsprong teruggaan (bv. verschillende benamingen voor graangewassen) werden niet volkomen gelijkgesteld. Het is nochtans vaak moeilijk te oordelen over een eventuele gelijkschakeling in de geest van de vertaler / bewerker / copiist: bv. de vertaling van lat. fructus, gr. Kασπὶς is ‘droge zomer’ hetzelfde als ‘aestas bona’, of is de bedoeling pejoratief, d.i. ‘dor’? Mogen we ‘goede wijn’ gelijkstellen met ‘veel wijn’, ‘zachte winter’ met ‘warme winter’?
Waar het om lichte schakeringen ging hebben we tot overeenkomst besloten, in twijfelgevallen het teken ± gebruikt.
[Noot van de redactie: de tabellen op p. 250 tot 264 zijn niet weer te geven. De redactie verwijst de lezer naar de scans op de website.]
Conclusie.
Het is overbodig bij deze vergelijking een gedetailleerde commentaar te geven: de tabel spreekt voor zichzelf, en wijst overduidelijk op onnoemelijke verwarring, afwijking, corruptie en interpolatie in deze soort literatuur. Voor geen enkele van de Mnl. teksten werd een rechtstreekse bron gevonden. Treffender is nog dat we in de volledige gamma slechts uiterst zelden twee overeenstemmende versies vinden (zoals bv. Stockh. en Ith.; Harley 3017 en Heidelb.). Hoe meer teksten we bij dit onderzoek betrokken, hoe meer het totale gebrek aan uniformiteit tot uiting kwam. Hieruit dient afgeleid te worden dat het aantal in omloop zijnde redacties enorm was, en bijgevolg het aantal thans ontbrekende tussenschakels eveneens.
Een andere vaststelling is dat, hoe verder we ons chronologisch verwijderen (naar de Oudheid toe) van de Mnl. teksten, hoe minder talrijk de punten van overeenkomst zijn. Dit noopt ons tot het besluit dat de Mnl. versies, zoals ze hier overgeleverd zijn, niet op oudere middeleeuwse teksten steunen, maar tamelijk recent ontstonden. Het is echter niet mogelijk tot een meer begrensde datering te komen. De oudste Duitse tekst dateert van 1321, de oudste Mnl. van ± 1380.
Bovendien doet de vergelijking van de Germaanse teksten onderling beslist geen opvallende eenvormigheid uitkomen; de Mnl. traditie schijnt meer in Lat./Romaanse bodem te wortelen dan in Duitse; nog geringer is de overeenkomst met de Engelse calendologia. De stelling van Bauer schijnt hier, althans gedeeltelijk en voorlopig, bewaarheid te wordenGa naar voetnoot(24).
De volgende grote lijnen komen naar voren:
L: de Griekse redacties bieden weinig identieks; de meest verwante Latijnse teksten zijn: Mercati A, B, C (vooral C: 15o-eeuws!), Heidelb. (15o), Bamberg (14o) en Montp. (de codex is 10o-eeuws, maar het calendologion werd later toegevoegd), die bijgevolg ook onderling verbonden zijn; de Duitse vertonen iets minder overeenkomst, maar de meeste gemeenschappelijke punten treffen we aan in: Utr. (eind 14o),
Add. (1446), Eis (15o) en Mü. 745 (15o).
U: is ook hier, net zoals t.o.v. de Mnl. versies, een speciaal geval; de overeenkomst met een of andere tekst is nooit constant, en verandert van dag tot dag. Toch lijkt U af en toe wel iets meer te steunen op Beda (vooral Maandag en Donderdag).
D: zou kunnen beschouwd worden als een soort synthese van gemeenschappelijke kenmerken, waarbij nu eens overeenkomst bestaat met Lat.-Romaanse teksten, dan weer met Griekse of Duitse.
N: daar N grotendeels aansluit bij L vertoont het een zeker verband met de aldaar besproken teksten.
H2: als combinatie van ten minste 2 prognosen maakt H2 een vergelijking niet eenvoudig, omdat we hier eigenlijk naar twee bronnen op zoek moeten gaan. Het resultaat is teleurstellend, vermoedelijk vooral omdat beide teksten in H2 niet nà elkaar, maar in elkaar verwerkt werden. Toch merken we voor een groot gedeelte een belangrijke overeenkomst met de 3 Mercati-calendologia, terwijl de laatste punten in H2 meestal alleen blijken te staan. Mogen we hieruit afleiden dat deze een oorspronkelijke interpolatie zijn?
Als mogelijke uitlopers van de rechtstreekse bronnen schijnen dus in aanmerking te kunnen komen:
Grieks: vooral Boiss., soms ook du Cange;
Latijn: Heid., Montp., vooral de drie Mercati-teksten, waarbij op te merken valt dat de combinatie Beda ± Mü. 339 vaak een bijna volledige Vorlage biedt: deze vullen elkaar op allerlei punten aan en lopen haast nooit samen;
Duits: de meeste overeenkomst vertoont Add., eng verwant met Utr. en Eis;
Frans: de Franse teksten leverden niet veel resultaat op; Meyer 2 bevat méér gemeengoed dan Meyer 1 of Bartsch, maar een rechtstreeks verband komt niet tot uiting;
Engels: deze staan blijkbaar apart, met slechts schaarse gemeenschappelijke elementen. De Engelse calendologia zijn vermoedelijk, los van het vasteland, en véél vroegerGa naar voetnoot(25), ontstaan in een beknopte vorm (cf. Beda), waarna zij zich onafhankelijk ontwikkelden en uitbreidden tot een min of meer geïsoleerde traditie.
- voetnoot(1)
- Hs. Gotha, 980, f.132r: Planeten dat is ane wan / An dudesschen vnstedicheit / Dar vmme sijn se na der warheit / Planeten ghenant / Wente se vnstedich syn bekant /Vnde jummer gande syn.
- voetnoot(2)
- Om dat die heyden lieden saghen / Eens jaers, die astronomie plaghen, / Dat vanden planeten talre vre / Elke dinc nam haer nature, / Doe seyden si, het waren gode. (Nat., p. 375, 1401-1405).
- voetnoot(3)
- ‘Aus den vier Elementen Feuer, Erde, Wasser und Luft werden die vier sogenannten Primärqualitäten feucht, trocken, kalt und heiss abgeleitet und die vier Körpersäfte Blut, Schleim, gelbe und schwarze Galle in Analogie dazu gesetzt.’ (Schönf. 8). Dit volgens de theorie van Hippokrates. De temperamentenleer zal uitgewerkt worden door Galienus.
- voetnoot(4)
- Voor de steenattributen, zie K.W. Wirbelauer, Antike Lapidarien. Diss. Berlin, 1937; voor de planten: Pfister, Pflanzenkunde, Bd. 19, pp. 1449 vv.; voor de dieren: Gundel 2, col. 2165.
- voetnoot(5)
- ‘Die hellenistischen Astrologen, welche den hermetischen Grundstock der ägyptischen Astrologie, die sog. Vulgata, benutzten, haben das Gesetz aufgestellt, dass der Pl. Gott, der die erste Tagesstunde beherrscht, zugleich Stundengott und Tagesgott ist.’ (Gundel 2, col. 2144).
- voetnoot(6)
- Die seuen planeten hebben sonderlinghe kracht inden seuen daghen vander weken alsoe dat een yghelike planeet in eenre vre van enen dach vanden seuen daghen sonderlinghe macht heeft voer die ander planeet (Pr. Nat. 49r).
- voetnoot(7)
- Volgens Ptolemaios daarentegen was het ogenblik van de ontvangenis, en niet dat van de geboorte, doorslaggevend. Dit is trouwens niet de enige opvatting i.v.m. de geboortehoroscopie, waarmee Ptolomaios van de traditie afwijkt.
- voetnoot(8)
- Smenschen gheboorte, alsmen seecht, / Aen die planeten vele leecht, / Weder hi gheval ofte ongheval, / Of gheluc of ere hebben zal, / Of ghehaet sijn ofte lief, / Of ghetrouwe sijn ofte dief, / Ofte cort of langhe sal leven, / Het wordt al vanden planeten ghegheven. (Lek. Sp. I, X, 51-58).
- voetnoot(9)
- uit het Grieks Καταρχἠ = begin.
- voetnoot(10)
- Mer die werl int ghemene / Ontfinc sij [= de maan] van gode allene / Voir alle die andre [= de andere planeten] te bistierren. (Nat., p. 510, hs. W.).
- voetnoot(11)
- Cf. het Latijn waar de nieuwe maan ook ‘coitum’ heet, en het Mnl. waar gezegd wordt dat zij ‘ontfaet’.
- voetnoot(12)
- We hopen hieraan een aparte studie te wijden.
- voetnoot(13)
- We bespreken hier slechts de algemeen en steeds geldige jaarprognosen. Daarnaast ontstonden de ‘pronosticaties’ voor één bepaald jaar, vooral talrijk in de 16e eeuw.
- voetnoot(14)
- De datum van het jaarbegin wordt in de oudere teksten bepaald volgens de Alexandrijnse jaartelling, t.w. bij het opgaan van Sirius; in de antieke astrologie valt de eerste dag van het jaar samen met de ingang van de zon in de Ram (Gundel 1, p. 74); in de Romeinse telling krijgen we 1 januari; in de Middeleeuwen gaan de prognosen ook vaak uit van Kerstmis: dit is of een poging tot christianisering, of een aanpassing aan de veel gebruikte Kerststijl, of beide.
- voetnoot(15)
- Zo citeert Schotel (I, p. 4) een uittreksel uit een 15o-eeuwse kerstprognose, die we niet konden identificeren.
- voetnoot(16)
- We wensen hier onze hartelijke dank te betuigen aan Dr. P.C. Boeren, die ons de bewaarplaats en de signatuur van dit handschrift kon bezorgen.
- voetnoot(17)
- Dr. W. Braekman is, nadat hij van onze plannen kennis kreeg, zo vriendelijk geweest van de in C.B.G., p. 374, voetnoot 1, aangekondigde uitgave van D af te zien. We danken hem hiervoor ten zeerste.
- voetnoot(18)
- In vele teksten wordt Esdras als auteur geciteerd. We mogen echter aan deze naam niet al te veel belang hechten: er bestaat blijkbaar geen aparte Esdrasgroep, wat de inhoud betreft. Het toeschrijven van sommige teksten aan deze profeet is, hoewel oud, volkomen apocrief (Eis, p. 25). Esdras was een Babylonische Jood (4o/5o eeuw v. Chr.), die samen met Mozes beschouwd wordt als de grondlegger van het moderne Judaïsme. Het Esdras-Boek in het Oude Testament stelt de Bijbelexegeten voor een enorm verward probleem; het komt reeds in de Griekse en Ethiopische vertalingen voor, schijnt nochtans gedeeltelijk apocrief te zijn. In Boek II vinden we vermoedelijk de reden waarom Esdras als auteur van de prognosen genoemd wordt: het geeft blijk van een zeker determinisme. Esdras (of Ezra) voorspelt daarin de toekomst van het Joodse volk. De naam werd vaak verhaspeld: osdrus (D), Erra Pater (passim in Engelse prognostica, cf. Förster, 349-350), Hudibras (Förster, 350), wat eveneens zal bijgedragen hebben tot het weglaten van zijn naam in sommige teksten. Soms wordt de naam van een andere profeet gebruikt: Oud-Franse jaarprognosen vermelden vaak als auteur Ezechiel (Meyer 1), oudere Judeïsche teksten, behalve Esdras, ook David en Salomon; een van onze Lunaria wordt aan Daniël toegeschreven (Nat., 589-598). Het is met deze pseudo-profeten-voorspellingen net zo gesteld als met de medisch-natuurkundige literatuur, waar overtalrijke apocriefe teksten onder de naam van een of andere autoriteit verspreid werden om de geloofwaardigheid ervan te verhogen. Bovendien speelde vermoedelijk in latere tijden een poging tot toenadering of gedeeltelijke verzoening met het kerkelijke standpunt eveneens een rol bij het noemen van een bijbelprofeet als auteur.
- margenoot+
- 28r
- voetnoot2.
- termine: bepaalde tijdruimte; hoe iaerlics die terminen gaen: hoe de jaarlijkse ‘termijnen’ verlopen.
- voetnoot6.
- ghevonden: vinden: te verduren krijgen, gekweld worden.
- voetnoot10.
- verloren bliuen: geen vrucht dragen, niets opbrengen.
- voetnoot11.
- gheraken: gedijen.
- voetnoot12.
- misraect: verwoest. De lezing van H1 is corrupt (oest), waaruit mag afgeleid worden dat H1 een legger had met oeft.
- voetnoot14.
- A is corrupt.
- voetnoot15.
- A is corrupt.
- voetnoot19.
- ghemanc: gemengd d.i. met allerlei soorten weer.
- voetnoot20.
- sonder wanc: zonder twijfel.
- voetnoot23-24.
- De versie van L en H1 is verkiesbaar boven die van A.
- voetnoot29.
- bederven: om het leven komen, of (gezien vers 30) geruïneerd worden?
- voetnoot33-34.
- L en H1 hebben een corrupte lezing. Misschien stond er oorspronkelijk: Soe moetet wayen in die lentijn / inden somer selt groot reghen sijn (cf. 65-66).
- voetnoot35.
- onghemac doghen: schade lijden.
- margenoot+
- 28v
- voetnoot39.
- gadoot: pest, eigenlijk: schielijke dood.
- voetnoot44.
- achter lande: overal in het land.
- voetnoot46.
- ronten: dit kan een corrupteel zijn van renten = bezittingen (Mnl.W. 6, 1284, 3), maar is het vermoedelijk niet, omdat zich bovendien nog moeilijkheden voordoen in de syntaxis (ww. staat in het enkelvoud). A en H1 hebben Rome(n), wat in het licht van anderstalige redacties (zie Bronnen) te verkiezen is. De vorm Romen (H1) is een in de nom. ingedrongen ac.
- voetnoot50.
- bootscappen draghen: zendingen vervullen.
- voetnoot52.
- suuel: zuivelproducten; mismaken: bederven.
- voetnoot55.
- in vare: angstig, bevreesd.
- voetnoot56.
- niemare: nieuws, tijding.
- voetnoot72.
- groot weder: storm.
- voetnoot77.
- gueden spuet: voorspoed.
- voetnoot79.
- oghen seer: oogkwalen.
- margenoot+
- 29r
- voetnoot87.
- waeyen: winderig zijn.
- voetnoot89.
- spaken: welkome vindplaats van een ww.: dor en heet zijn; het Mnl.W. 7, 1630 heeft slechts drie voorbeelden: één bij Kiliaen, één uit het Zutfens-Groningse handschrift, en één uit het 16o-eeuwse toneelstuk Trou moet blijcken.
- voetnoot93.
- toe mouden varen: begraven worden; bij uitbreiding: sterven.
- voetnoot97.
- gaen moet in L ingelast worden (zie H1); weer saghers: lees, met H1: waersaghers.
- margenoot+
- 51r
- voetnoot1.
- *jaren: denominatief gevormd naar een voorbeeld als wederen bij weder; = een jaarverloop hebben.
- voetnoot(1)
- doorgeschrapt: ende een.
- voetnoot(2)
- doorgeschrapt: goede vaste.
- voetnoot(3)
- doorgeschrapt: zomer.
- voetnoot4.
- *vasten: lente.
- voetnoot(4)
- doorgeschrapt: ende win.
- voetnoot(5)
- doorgeschrapt: dich.
- voetnoot(6)
- doorgeschrapt: he.
- voetnoot(7)
- doorgeschrapt: veel wijns ende seer veel froyts.
- margenoot+
- 51v
- voetnoot31.
- scapen: lees scepen.
- voetnoot36.
- spade: laat, of: lang.
- margenoot+
- 10va
- voetnoot3.
- na wijndich is een woord vergeten: ofwel lente (zie U, 4), ofwel herfst (zie L, N).
- voetnoot8.
- ghemeine: gewone; tijlijke: geschikte.
- margenoot+
- 10vb
- voetnoot16.
- sate: rust, vrede.
- voetnoot27.
- dier: duur, schaars.
- voetnoot(1)
- doorgeschrapt: wat (?) wijn.
- voetnoot40.
- cors: koorts.
- voetnoot(2)
- doorgeschrapt: isa.
- voetnoot45.
- wederen: een bepaalde weersgesteldheid hebben.
- voetnoot1.
- woe = hoe.
- voetnoot4.
-
weytz: gen. partit. van weit = tarwe.
freutz: gen. partit. van freut = fruit.
planteyt: overvloed.
- voetnoot17.
- leyntell: met l-dissimilatie uit n: lenten, en rekking van de beklemtoonde vocaal.
- margenoot+
- 92v
- voetnoot5.
- vertoechde: vertogen = op bovennatuurlijke wijze doen zien, openbaren als in een visioen.
- voetnoot15.
- achterwinter: nawinter.
- voetnoot17.
- wancke: onvast.
- margenoot+
- 93v
- voetnoot30.
- froys: gen. met -t-syncope of assimilatie, bij froyt.
- voetnoot(1)
- b: verbeterd uit v.
- voetnoot31.
- betaelge: strijd.
- voetnoot34.
- qualijc geraect: mislukt.
- margenoot+
- 94r
- voetnoot36/37.
- *vetaelge: duidelijk met anlaut - v (ook in 74 en 99) = betaelge: strijd.
- voetnoot39.
- *heeruaert varen: een krijgstocht ondernemen.
- margenoot+
- 94v
- voetnoot57.
- winsel: voordeel, verdienste.
- margenoot+
- 95r
- voetnoot68.
- diertijt: hongersnood.
- voetnoot69.
- hette: eig. de hitte van een gevecht.
- margenoot+
- 95v
- voetnoot(2)
- doorgeschrapt: vuc.
- margenoot+
- 96r
- voetnoot100.
-
nide: woede in de strijd, strijdlust;
*hartelijc: eig. hardelike: streng, hard, wreed.
- voetnoot101.
- nyelt: vermoedelijk een bijvorm van nient (Mnl.W. 4, 2393) = te niet; ontstaan door contaminatie met (ver)nielen? Cf. Mnl. W. 4, 2390, op niel.
- voetnoot(3)
- rt verbeterd uit mt.
- voetnoot(4)
- ondanks de volgende n draagt de laatste e een afkortingsteken voor n.
- voetnoot106.
- ster: moet geschrapt worden.
- voetnoot(5)
- inlassingsteken (omgekeerde, spitse v).
- voetnoot110.
- ondie: lees: onder die.
- voetnoot111.
- dorge: metathesis van droge.
- voetnoot(6)
- dier: r verbeterd uit?
- voetnoot(7)
- vaen: hieruit (later) verbeterd: vagen.
- margenoot+
- 96v
- voetnoot121.
- *aaes: gewin.
- voetnoot122.
- comenschap: handel.
- voetnoot128.
- menysoen: buikloop.
- margenoot+
- 97r
- voetnoot144.
- vrieden: vermoedelijk is de afkorting voor n op de verkeerde e terecht gekomen, en moeten we lezen vriende.
- voetnoot(8)
- luttel: de u draagt een afkortingsstreepje (horizontaal), dat wij hier oplosten als t.
- margenoot+
- 97v
- voetnoot(9)
- verbarnen: v' boven de regel ingelast.
- voetnoot164.
- *gheruste: rust, kalmte.
- margenoot+
- 98r
- voetnoot174.
- na ende ontbreekt een woord.
- voetnoot(10)
- doorgeschrapt: f.
- voetnoot(11)
- tidelijc: c verbeterd uit?
- voetnoot191/192.
- waerringe: waarschuwing.
- voetnoot(12)
- doorgeschrapt: een haal.
- voetnoot(13)
- aan droge vastgehecht: een haal.
- margenoot+
- 99r
- voetnoot(14)
- doorgeschrapt: d.
- voetnoot211.
- drencken: verdrinken.
- margenoot+
- 99v
- voetnoot(15)
- doorgeschrapt: Qat.
- voetnoot227.
- wint: lees: winter.
- voetnoot228.
- misselic: wisselvallig, veelsoortig.
- voetnoot229.
- genereert: genereren: verwekken.
- margenoot+
- 100r
- voetnoot232.
-
ghepijnt: pinen: door zwoegen verkrijgen;
wijm: lees: wijn.
- voetnoot233.
- corsen: koortsen.
- voetnoot234.
- *regeneren: ontstaan door contaminatie met generen? Lees: regeren: heersen (intr.), betekenis die het Mnl.W. 6, 1199-1201 niet geeft. Hierbij hoort wat Verdam noemt (ib., 1200) een ‘eenigszins vreemde glosse in Teuth.1 206: dach regierre dat is eyn die van guden regimente is, dieteticus’, waarbij hij noteert: ‘dieteticus, eig. dagverdeeler, hij die zijn tijd goed gebruikt?’. Met regiment wordt bedoeld: een ‘gezondheidsregimen’ zoals er sinds de oudheid vele in omloop waren, en die voorschreven hoe men over zijn gezondheid kon ‘regeren’. Het eerste lid van dach regierre is waarschijnlijk te wijten aan een verkeerde etymologie van dieteticus.
- margenoot+
- 100v
- voetnoot248.
- gans ende ghesont: gebruikelijke tautologie.
- voetnoot(19)
- δαῳῶλεια is natuurlijk het tegenovergestelde van wat in de andere teksten bedoeld wordt, maar bij dit veel voorkomende verschijnsel van volledige tegenspraak moeten we hier niet stilstaan.
- voetnoot(20)
- We zijn het niet eens met Eis die de Kerstgroep wil scheiden van de jaarsdaggroep (p. 25). Er is geen fundamenteel verschil; de eerste is slechts een weinig belangrijke, verchristelijkte variant van de tweede, die oorspronkelijk is.
- voetnoot(21)
- Je tiens à exprimer ma grande reconnaissance à Monsieur le Professeur Marcel Hombert, de l'Université de Bruxelles, qui a bien voulu m'aider à déchiffrer et à traduire ce texte incroyablement corrompu.
- voetnoot(22)
- Nog andere teksten bij: L. Thorndike and P. Kibre, A Catalogue of Mediaeval Scientific Writings in Latin. Revised and Augmented Edition. London, 1963.
- voetnoot(23)
- We danken van ganser harte Collega Prof. Dr. L. Mourin, die zo vriendelijk was de taal, naar het Incipit, te onderzoeken, en ons mededeelde dat het dialect vermoedelijk Oud-Venetiaans is.
- voetnoot(24)
- p. 122: ‘Eine dritte [Schwierigkeit] sehe ich in der allzu unumschränkt verfochtenen These, dass das Abendland, soweit es sich auf antike Ueberlieferung stützt, eine Kultureinheit darstellte. So überblickt der letzte Herausgeber von Bolls Sternglaube die hierher gehörenden Motive in dem einen Kapitel “Die lateinische Astrologie des Mittelalters”, das eine Scheidung nach Nationen glaubt entbehren zu können.’
- voetnoot(25)
- Oudste Engelse tekst: anno 1120; oudste Duitse: anno 1321!