| |
| |
| |
Een Middelnederlands maandregimen uit de 14e eeuw
door Dr. Ria Jansen-Sieben
I. Bij de Middeleeuwse geneeskundige literatuur horen allerlei geschriften, waarvan sommige half astrologisch (of crypto-astrologisch), half medisch van inhoud zijn, zoals de zgn. Gezondheidsregels of Regimina. Deze konden op verschillende wijzen geconcipieerd worden: sommige geven doorlopende voorschriften zonder enige tijdsbepaling of andere criteria, andere nemen als uitgangspunt de vier jaargetijden, de vier ‘complexien’ van de mens, de maanstanden, de twaalf tekens van de dierenriem, of de twaalf maanden van het jaar.
De hier uitgegeven teksten zijn opgevat volgens het laatste principe, en geven voor iedere maand wenken en waarschuwingen i.v.m. de gezondheid. Het spreekt vanzelf dat deze manier van indeling oorspronkelijk teruggaat op het astrologische beginsel van de invloed van de twaalf dierenriemtekens: ‘Nicht nur die Menschen liessen sich nach dem Zodiak beurteilen, auch auf die Monate färbten die Tierkreiszeichen ab und wie auf die Monate so auch auf die diätetischen Regeln, die das Jahr in zwölf Zeitabschnitte einteilen.’Ga naar voetnoot(1). Sommige teksten vermelden trouwens, onmiddellijk na de naam van de maand, het zodiakteken waarvoor de precepten geldig zijn.
Men begrijpt allicht het enorme succes van dergelijke voorschriften: de Middeleeuwer was ervan overtuigd dat zij het geheim van een lange levensduur ontsluierden. Regimina werden op grote schaal uit het Latijn vertaald en kwamen misschien ook wel eens min of meer rechtstreeks in de volkstaal tot stand. In de Duitse dialecten zijn ze bizonder talrijk, hoewel ze, op één uitzondering naGa naar voetnoot(2), alle pas uit de 15o eeuw dateren.
| |
| |
Ook bij ons moet een lange traditie bestaan hebben: niet alleen dateert de oudste tekst van ± 1235, maar er werd bovendien aangetoond dat die, blijkens de assonanties, op een nog oudere berijmde versie teruggaatGa naar voetnoot(3); de jongste handschriften zijn uit de 15o eeuw, waarna vooral de gedrukte kalenders de verspreiding zullen voortzetten.
Opvallend is echter dat voor het Nederlandse taalgebied de oogst aan gezondheidsregels zeer schraal is. Tot nu toe waren er slechts drie bekendGa naar voetnoot(4):
1. | Hs. Junius 83, Bodleian Library, Oxford: de Noordlimburgse gezondheidsregels (± 1235). Uitgaven:
- | P. Alberdingk Thijm, Kalenders en Gezondheidsregels. Gent, 1893, 39-40. |
- | R. Priebsch, Deutsche Hss. in England. Erlangen, 1896, I; 314-315. |
- | W. de Vreese, in: Ts. 51, 1932, 161-177. |
- | A. van Loey, Middelnederlands Leerboek. Antwerpen, 1947, 330-332. (Naar uitgave De Vreese.) |
- | W. Braekman en M. Gysseling, in: VMKVA 1967, 575-635. |
|
2. | Hs. II 2106, Kon. Bibl., Brussel (15o eeuw). Uitgave:
- | W. Braekman, Mnl. geneeskundige recepten. Gent, 1970, 330-332. |
|
3. | Hs. Liber orat. Fland., Univ. Bibl., Leuven (15o eeuw), verdwenen in het begin van de 1o wereldoorlog, in de brand van de Leuvense Bibliotheek. Uitgave:
- | P. Alberdingk Thijm, Kalender en Gezondheidsregels getrokken uit het Handschrift der Boekerij van de Hoogeschool te Leuven Leuven getiteld Liber Orat. Fland. Gent, 1893. |
|
Dus: één onvolledige (januari ontbreekt) oude tekst (± 1235); één onvolledige (een deel van november en heel december ontbreken) uit het midden van de 15o eeuw, en een andere uit de 15o eeuw, onherroepelijk verloren en waarvan slechts een zéér onbetrouwbare uitgave bestaat.
Toen wij dan ook in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een vierde Regimen vonden, met een volledige tekst, en daterend van ± 1350, leek deze vondst belangrijk genoeg om aanleiding te geven tot een editieGa naar voetnoot(5).
| |
| |
II. De tekst komt voor in hs. 4260-4263, ff. 79v-80r. De codex draagt op de rug de titel ‘Pharmacie-Boek’ en de signatuur ‘4260-4263’, bevat 84 perkamenten bladen, met potlood gefolieerd, van ± 21 op ± 15 cm, beschreven in 2 kolommen van variërende lengte (gemiddeld 35 regels). Alleen de laatste bladzijde (84r) bevat slechts één kolom. Twee handen waren hier aan het werk: A (ff. 1-37) en B (ff. 38-84); vermoedelijk zijn dit twee aparte handschriften, pas later verenigd.
Schrift B, een niet zeer regelmatige en soms hybriede textualis, kan rond 1350 gedateerd worden.
Inhoud:
Hand A:
- | ff. 1r - 31r: Mnl. Antidotarium Nicolai, waarover binnenkort verschijnt: W. Braekman en G. Keil, Fünf mittelniederländische Uebersetzungen des ‘Antidotarium Nicolai’. In: Sudhoffs Archiv 55, 1971. |
- | ff. 31r - 33v: alchemistisch tractaat, ed. W. Braekman en A. Devolder, Het ‘Boec van .xij. goeden wateren’. In: Scientiarum Historia 11, 1969, 65-81. |
- | ff. 35r - 37r: vervolg van het Antidotarium Nicolai. |
Hand B:
- | ff. 38r - 49r: de Jonghe Lanfranc, waarvan we, in samenwerking met Gundolf Keil, de editie voorbereiden. |
- | ff. 49r - 50r: medisch vakglossarium, ed. R. Jansen-Sieben en G. Keil, Eine chirurgische Glossensammlung des frühen 14. Jahrhunderts. In: Zeitschrift für deutsche Wortforschung (ter perse). |
- | f. 50r: ‘die ghewichte vander medicinen’. |
- | ff. 50r - 51v: plantenglossarium, Lat.-Mnl., uitgegeven door L.J. Vandewiele en W.L. Braekman, in: Scientiarum Historia 10, 1968, 115-144. |
- | ff. 52r - 54r: geneeskundige tekst(en). |
- | ff. 54r - 68r: kruidenboek, editie in voorbereiding door G. Keil en W. Braekman. |
- | ff. 68r - 69v: lering van urine. |
- | ff. 69v - 77r: geneeskundige recepten. |
- | ff. 77v - 78r: lering van urine. |
- | ff. 78v - 79v: lunarium (waarvan we een editie voorbereiden). |
- | ff. 79v - 80r: gezondheidsregels, hier uitgegeven. |
- | ff. 80r - 81v: verworpen dagen. |
- | ff. 81v - 84r: boek der wateren. |
| |
| |
III. Het heeft weinig of geen zin (en het is trouwens niet de bedoeling hier), na vergelijking van een groot aantal teksten, hetzij Latijnse, Franse, Duitse of Nederlandse, te trachten tot een reconstructie van de archetypus te komenGa naar voetnoot(6). We stellen onmiddellijk vast dat de meeste redacties óf gecompileerd zijn uit twee of meer bronnen, óf wellicht door auteur of copiist(en) met individuele bevindingen verrijkt werden, terwijl anderzijds sommige passages al dan niet opzettelijk overgeslagen werden.
Zo komen we tot een veelheid van types, waarin het haast onbegonnen werk is een filiatie te willen ontdekken. We kunnen ten hoogste hopen een resultaat te boeken door het vergelijken van geselectioneerde, verwante teksten. G. Keil ondernam een ernstige poging in die zinGa naar voetnoot(7), waarbij zijn belangstelling echter hoofdzakelijk gericht was op de compositie en bronnen van de twee in de titel aangekondigde maandregels: de Düdesche Arstedie en het Regimen Sanitatis Coppernici.
Daarbij komt nog dat de inhoud zelf min of meer ruim kan opgevat zijn. Zo kunnen er in voorkomen:
1. | aangifte van de begrenzing van de besproken maand; |
2. | de verworpen dagenGa naar voetnoot(8); |
3. | de eigenlijke gezondheidsregels, bestaande uit: diëetvoorschriften, medicatie-wenken, aderlatingsregels, raadgevingen voor het baden, slapen en kleden; |
4. | donderverklaringen; |
5. | kinderprognose. |
Tot nu toe zijn al deze onderwerpen samen slechts in één tekst gevonden: de Düdesche Arstedie, die dan ook gecompileerd werd uit verschillende bronnenGa naar voetnoot(9).
De hier uitgegeven tekst bevat alleen de rubrieken 1 en 3.
Ook Braekman en Gysseling onderwierpen de Noordlimburgse ge- | |
| |
zondheidsregels aan een vergelijkend onderzoek, waarbij betrokken werdenGa naar voetnoot(10): St, D, Lof, U, W, Fl, Be, alsmede Meister Alexanders Regimen (ed. Eis), Schola Salernitana (ed. Eis), Hs. Arundel 251, en Wigan hs. (ed. Priebsch). Zij kwamen tot de conclusie (p. 620), dat hun tekst geen nauwe verwantschap vertoont met de 11 andere redacties, en vermoedden twee directe bronnen: ‘een berijmde versie en een ander, wellicht Latijns regimen in proza’ (p. 621).
In het licht van dit vierde Mnl. regimen hebben wij een nieuw onderzoek willen instellen. De volgende teksten werden geraadpleegd in de manuscripten zelf, op microfilms of fotocopieën, behalve die waarbij een editie vermeld staat.
Aangezien sommige redacties verder nog ter sprake zullen komen, krijgen die gemakshalve een afkorting mee.
Latijnse teksten.
- | Be = Beda, Computus vulgaris, qui dicitur Ephemeris (8o e.).
In: Didascalica spuria et dubia. Ed. Migne, Patrologiae latinae, 90, 759-786.
Er is ongetwijfeld heel wat uit deze bron verwerkt in de Brusselse versie. Ettelijke punten stemmen overeen. Waar Beda ook zijn gegevens vandaan haalde, de verspreiding ervan is zeker via zijn eigen tekst gebeurd: het prestige van de ‘doctor venerabilis’ drukte heel de Middeleeuwen door zijn stempel op een groot aantal wetenschappelijke werken.
Eenzelfde versie, bizonder verhaspeld en enigszins ingekort, vinden we in een onuitgegeven handschrift, dat tot nu toe niet geïdentificeerd was: |
- | Laon, Ms. 426 bis, 117v-119v (9o e.): heeft insgelijks dezelfde tekst als het volgende handschrift, maar volledig (al de maanden), en iets minder corrupt: |
- | Bamberg, Cod. Med. I (L III 8), 41v (9o eeuw): ed. G. Eis, Meister Alexanders Monatsregeln. In: Lychnos 1950/51, 104-136, p. 105. Deze tekst bevat alleen de maanden maart, april, mei en breekt midden in juni af. |
- | Wolfenbüttel, Cod. Guelf. 23.3 Aug. 4o, 137v-140r (1511): staat bizonder dicht bij U (zie verder). Wij hebben deze tekst dus niet bij het onderzoek betrokken: de vergelijking met U volstaat. De volg- |
| |
| |
| orde der maanden is eigenaardig: october, november, december, maart, februari, januari, juni, mei, april, september, augustus, juli. |
- | Str=Strasbourg, Grand Séminaire, Ms 35 (anno 1154): ed. P. Bachoffner, Note sur les Préceptes d'Hygiène enluminés du Codex Guta-Sintram (1154). In: Die Vorträge der Hauptversammlung der Intern. Gesellschaft f. Gesch. d. Pharm. e.V. während des Intern. Pharmaziegeschichtlichen Kongresses in Rotterdam von 27-21 September 1963. Veröffentl. der Intern. Gesellsch. f. Gesch. d. Pharm. e.V. Neue Folge. Band 26, 7-22.
Slechts de tekst voor 8 maanden is bewaard. Ook hier vinden we gemeenschappelijke precepten, waarvan enkele in geen enkele andere Latijnse tekst, zoals april 4. De meeste voorschriften gaan echter op Beda terug. |
- | C = Crecelius, d.i. een 15o-eeuws fragment, zonder localisering of signatuur, medegedeeld door W. Crecelius in: Anz. f. Kunde d. deutschen Vorzeit 12, 1865, 280. De tekst begint midden in juni, en is bizonder nauw verwant met: |
- | E = Sammlung Eis, Cod. 54, lv - 4r (15o eeuw; Latijn èn Duits): ed. G. Eis, in: Lychnos 1950/51, 121-136. Heel wat elementen hiervan vinden we terug in de Brusselse tekst. |
- | London, B.M., Arundel 16892 (14o), 48v-49v: zeer beknopte versie, die enigszins met Beda verwant is. |
- | Heidelberg, Cpg 558, 118r - 121r (1411): ed. G. Keil, Eine lateinische Fassung von Meister Alexanders Monatsregeln. In: Ostbairische Grenzmarken 4, 1960, 123-138. Veel te uitgebreid om met onze tekst in verband te worden gebracht. Wat overeenstemt, is meestal gemeengoed. Zelfde versie in: |
- | London, Wellcome Institute, Ms. 549, 220r - 222v, en in: |
- | London, Wellcome Institute, Ms. 555, 9r - 10v. |
- | Fl = Gent, Hs. 92, 101r (± 1125): ed. A. Derolez, Lamberti S. Audomari Canonici LIBER FLORIDVS. Gent, 1968. Kan met Beda vergeleken worden, heeft ook hetzelfde schema: enkele voorschriften (zeer kort), waarna telkens de formule: Potio (tibi) sit... |
- | Paris, Bibl. Nat., Ms. latin 10448, 122-123 (14o eeuw): ed. K. Sudhoff, Medizinische Monatsregeln für Aderlass, Schröpfen, Baden, Arzneigebrauch und Auswahl der Speisen und Getränke aus einer Pariser Handschrift des 14. Jahrhunderts. In: Archiv f. Gesch. d. Medizin II, 1908, 136-139 en 384. Tamelijk uitvoerige tekst, voor een groot deel gecentreerd op aderlatingsvoorschriften. Wijkt te zeer af om voor vergelijking in aanmerking te komen. |
| |
| |
- | Paris, Ecole supér. de Pharmacie, Ms. 1 (15o eeuw): ed. K. Sudhoff, Ein Monats-Regimen. In: Archiv f. Gesch. d. Medizin II, 1908, 434-436. Dit is een late, corrupte Beda-versie. |
- | U = Utrechts Artsenijboek 87v - 91r (± 1400): ed. J.H. Gallée, Mnd. Arzneibuch. In: Jb. d. Vereins f. ndd. Sprachf. 13, 1887, 137-138. Eng verwant met C en E, bevat echter na het proza telkens nog voorschriften in vers-vorm (‘unde versus’). Heel wat elementen uit de proza-redactie gaan terug op Beda, en zijn eveneens te vinden in de tekst uit Brussel. |
In de Latijnse teksten die wij onderzochten komt dus een zekere lijn naar voren, waarbij dient opgemerkt te worden dat de oudste het beknopst zijn, d.w.z. niet (of het minst?) gecontamineerd: Beda; Laon; Bamberg; Wolfenbüttel; Strasbourg; Crecelius; Sammlung Eis, Cod. 54; Paris, Bibl. Ec. sup. de Pharmacie Ms. 1; en Utrechts Artsenijboek. Hierbij moet nog gevoegd worden het Regimen sanitatis Coppernici, zoals Keil deed opmerkenGa naar voetnoot(11), terwijl hij tevens reeds op het verband tussen U, C, E en Wolfenbüttel (d.i. Cod. Guelf. 23.3 Aug. 4o) wees. Hij komt tot de conclusieGa naar voetnoot(12): ‘Zum Verhältnis der Ueberlieferungen untereinander kann gesagt werden, dass Utr. und Alex. [= E] eine Art Mittelstellung einnehmen, Copp. nimmt durch zahlreiche Auslassungen, Crec. durch Contamination eine Sonderstellung ein. Dem Archetypus am nächsten scheint Utr. zu stehen.’.
Bij vergelijking met het Brusselse handschrift komen wij tot dezelfde vaststelling: het meest verwant is U, waarbij min of meer aansluiten E en C.
Anderzijds is er een zeer uitvoerige, maar verschillende overlevering, waartoe o.m. behoren: Cpg 558; London, Wellcome Inst., Ms. 549; Ib., Ms. 555.
Duitse teksten.
- | Heidelberg, Cpg 1, 22r - 26r. |
- | Id., Cpg 718, 4v - 9r. |
- | Id., Cpg 557, 8r - 19r. |
- | Id., Cpg 718, 25r - 29r. |
- | Id., Cpg 583, 94v - 98r. |
- | Harburg, Cod. III, 1, 2o, 43, 3r - 4v. |
| |
| |
- | Wien, Cod. Vindob 13.647, 124r - 128v (14o eeuw). |
- | London, B.M., Arundel 306 (15o), 39r - 41v. |
- | München, B.S., Cod.germ. 120 (15o), 2r - 13v. |
- | München, B.S., Cod. germ. 28(15e). |
- | Stuttgart, Württ. Landesbibl. HB.XI. 11 (15o), 132r - 143r: sterk uitgebreide versie; iedere maand wordt voorafgegaan door een strofe van het bekende In jano claris-gedicht. |
- | London, B.M., Additional 17987 (anno 1446), 2r-24v: in kalendervorm opgesteld, biedt dit hs. bij iedere maand een hele reeks raadgevingen: eerst een strofe van het berijmde regimen Genner bin ich genannt, dan een miniatuur met betrekking op een bezigheid in de besproken maand, daarna volgt het proza-regimen dat weliswaar gemeengoed bevat, maar voor de rest toch belangrijk afwijkt, vervolgens een dierenriem-lunarium, vermelding van het heersende zodiakteken. de kalender, een donderverklaring en een geboorte-prognose. |
- | K = Köln, W 4o 24*, 74v - 75r (1411)Ga naar voetnoot(13). |
- | Praag, Cod. XI D 10, 43r - 47r (15o eeuw): ed. G. Eis, in: Lychnos 1950/51, 104-136. |
- | Heidelberg, Cpg 577, 1r - 6v (15o eeuw): ed. Id., ib. |
- | Upsala, C 801 (Cod. germ. 2) (± 1493). |
- | W = Wolfenbüttel, Cod. Wolfenb. 23.3 Aug. 4o, 133b - 135a (15o eeuw): ed. K. Regel, Zwei mnd. Arzneibücher, Cod. Chart. 980 und Cod. Wolfenb. 23.3. In: Jb. d. Vereins f. ndd. Sprachf. 1878, 20-26. |
- | D = Gotha, Cod. Chart. Gotha 980, 73a - 76a (± 1400): ed. Id., ib. |
- | St = Stockholm X 113 (15II): ed. A. Lindgren, Ein Stockholmer mittelniederdeutsches Arzneibuch aus der zweiten Hälfte des 15. Jhs. (Acta Universitatis Stockholmiensis. Stockholmer Germanistische Forschungen. 5.) Stockholm, Göteborg, Uppsala, 1967. |
- | Nürnberg, Kalender von Johannes Gredinger. (anno 1428), ed.: Jos. Baader, Vorschriften eines mittelalterlichen Kalenders über Gesundheitspflege. In: Anz. f. Kunde d.d. Vorzeit 11, 1864, 332-336. |
- | London, B.M., Arundel 251, 53r. |
Onmiddellijk bleek uit dit vergelijkend onderzoek dat W (mnd.) en K (Ripuarisch) dezelfde tekst hebben als Brussel. Keil had in zijn studieGa naar voetnoot(14) het verband geconstateerd tussen enerzijds U c.s. (zie boven:
| |
| |
Latijnse teksten) en anderzijds de mnd. teksten W en DGa naar voetnoot(15). Aangezien W de Brusselse versie heeft, moest D noodzakelijkerwijze ook bij de verwante redacties horen, wat inderdaad het geval is. Voorts bleek ook St (eveneens mnd.) heel wat materiaal te bevatten dat voor vergelijking in aanmerking komt.
De overige Duitse teksten vertonen in het beste geval alleen maar een overeenkomst van enkele algemene punten, maar blijken geenszins een rechtstreeks verband te hebben.
Nederlandse teksten.
(Voor nadere details i.v.m. de uitgaven: zie boven, onder I).
- | B1 = Brussel, K.B. 4260-4263, 79va - 80rb (± 1350): wordt hier uitgegeven. Heeft dezelfde tekst als: |
- | B2 = Brussel, K.B. II 2106, 114v, 112v, 112r (15o eeuw). |
- | Lof = Leuven, Univ. Bibl., Liber Orat. Flandr. (thans vernietigd) (15o eeuw). Heeft een andere versie dan B1 en B2, alsook: |
- | O = Oxford, Bodleian Library, Cod. Jun. 83 (± 1235). |
IV. We staan hier dus voor een traditie, overgeleverd in vier handschriften, waaronder twee mnl. en twee mnd.
De tekst van de vier zusterredacties wordt gegeven, voor B1 en KGa naar voetnoot(16) volledig diplomatisch, met behoud van de interpunctie uit het handschrift, maar met cursief opgeloste afkortingen. B2 werd overgenomen uit de editie Braekman, en W uit de editie Regel.
De indeling in rubrieken leek voor een comparatief onderzoek duidelijker dan een nummering van de regels.
| |
| |
Januari |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
|
79va |
|
74va |
|
Hier beghinnen maenden/ |
|
|
1 |
Januarius beghint eens des / iaers daghe. |
Ianuarius beghint een Jaersdage, |
Januarius beghynnet an der besnidinge vnses heren Jesu Christi vnde het circumsio domini |
Januarius begynnet an der be/snydynge vnszerz heren |
|
2 |
ende eyndet een dach / voer lichtmisse. |
ende eyndet .ij. daghe voer der lichtmisse. |
vnde vorendet twe dage na lechtmissen; |
vnde leghet / twe dage vor lechtmysse |
|
3 |
so saltu vaste / [w]iin drinken |
Soe saltu den wijn vast drinken, |
so schaltu den wyn vaste drinken |
so saltu / den wyn vaste drynken |
|
4 |
ende gheen bloet vter / ader laten. |
ende gheen bloet laten vter aderen, |
vnde nen blot laten; |
vnde neyn / bloit laten |
|
5 |
baed dicke |
bade dicke, |
bade dicke, |
baden dicke |
|
6 |
ende vast / niet langhe. |
vast niet te langhe, |
vaste nicht lange, |
vnde / vasten nyt lange |
|
7 |
doch en seltu gheen / o[ue]raet doen dattet veuer an di/ne maghe niet en wasse / |
doch en saltu gheen ouer aet doen dat niet dat fauer an dine maghe en wasse. |
doch schaltu nenen ouerad don, dat di nen feuer an deme maghen en wasse. |
doch en saltu / neynen ouerat don dat dat feber / an dynen magen gucht wasse / |
| |
| |
Februari |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
Februarius beghint te lichtmis/se. |
Februarius beghint te lichtmisse, |
Februarius, de beghinnet to lechtmissen, |
Februarius be gynnet to lechtmysse / |
|
2 |
- |
ende ende [t].v. dage na sinte mathijs dage, |
- |
- |
|
3 |
hiis ghesont ende goet. |
hi is ghesont ende goet. |
de is sunt vnde gud: |
he ist gesunt vnde gut |
|
4 |
ende laet / dicke bloet. |
laet dicke bloet, |
late dicke blot, |
laten / vyl dicke dyn bloit |
|
5 |
ende drinc hoe vele / du wilt. |
drinc hoe vele du wils, |
nym drenke, wo vele du wult, |
nym drenke / wu vel du wyllest |
|
6 |
bewaer wel diin hoeft / dat diin breyn niet en vercoude. / |
beware dijn hoeft wel dat dijn braghe niet en coude, |
beware din houet, dat id nicht vorkulde, |
du salt / be waren wol dyn houbet dat dat / ge breke nycht en kalde |
|
7 |
vermiit ganse. |
vermide die gans ende die bete, |
vormid de ghans vnde betelkol, |
vur / myt genze |
|
8 |
inden baden drinc / warmen wiin of out bier. |
drinc warm wijn of out bier, |
drink warmen win efte olt ber, |
vnde baden drynken / warmen wyn ed alt ber |
|
9 |
baed / met stienen soen macht di niet / scaden. / |
bade mit staden, soe en mach di niet scaden. |
bade mit stenen, so mach di nicht schaden. |
myt ste/nen saltu baden so en mach / dich nicht schaden / |
| |
| |
Maart. |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
Die maerte beghint te sinte ma/thijs daghe. |
Mertius beghint .v. daghe na sunte mathijs dage, |
Marcius beghinnet an sunte Mathias daghe: |
De mertze be gynnet an sinte / matiaz dage |
|
2 |
hi is sere onghesont./ |
hi is onghesont, |
he is vnsunt, |
de ist vyl vnge/sunt |
|
3 |
du sulte alle daghe diin mont / dwaen doer dat veuer. |
du salt alle daghe wasschen dinen mont doerGa naar voetnoot(1) dat fauer, |
du scolt alle dage twan dinen munt dorch dat feuer; |
vnde salt alle dage dwan / dynen munt vor dat veuer |
|
4 |
ende laet / gheen bloet. |
ende en laet gheen bloet, |
lad nen blot, |
lait / neyn bloit |
|
5 |
baet gheerne ie/ghen die ioecte/ |
ende bade gherne ieghen den ioect |
bade gerne vor den jokent, |
bade gerne weder dat / ioken / |
|
ende spidranc is goet ieghen den reden. |
spigdrank is gud vor den reden. |
|
| |
| |
April |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
Aprille beghint ses daghe na / datGa naar voetnoot(1) boetscap sinte marien. |
Aprilis beghint inden achtenden dach nae der bootscap onser vrouwen. |
Aprilis is gud, he beghinnet ses daghe na der bodescap vnser leuen vruwen; |
De april be gynnet ses dage na / der bodeschafft sinte maria |
|
2 |
so laet / die mediaen doer dine leuer. ende / doer dine longhen. |
Soe laet inder mediane voer dijn leuere, voer dijn longhene, |
so lat in der medianen dorch dine leueren vnde lungen; |
so lait / in der medyanen vor de leueren de / lungen |
|
3 |
- |
nem arcedie |
nym artzediedrank, |
- |
|
4 |
ende drinctGa naar voetnoot(2) bito/nie. ende beuenelle. |
ende drinc betonie, ende beuenelle |
betonien, beuenellen, |
- |
|
5 |
weder die vlecken / des aensichts ende des lichaems. / salue di met bakelaer oly dat / maect di scoen. |
weder den scroppen, ende weder vlecken des lichamen. Salue di mit lorberen olye, dat maket scoen bloet, |
weder den serapenGa naar voetnoot(1) vnde vlecken des antlates vnde des lichamen; salue di myt lorolye, dat maket di schone hut; |
weder de scorpen vnde vlecken / dez antlites vnde dez lichames / salue dich myt lorbern olye vnde / dat maket dich schone hut / |
|
6 |
ende die dranc drinc / oec ieghen fleume. |
reyneghet mit dranke dinen maghe van slime dat wort te goede dinen live, |
reynighe mit dranke dinen maghen; |
reynige myt dranke dynen magen / von slyme dat wert to guden / dyme liue |
|
7 |
wes emmer / warm ghedect. |
wes warm ghedecket, |
wes iummer warm bedecket, |
wes vmmer warm be/decket |
|
8 |
ende laet di bloet / |
- |
lat blot, |
lestu dat bloit dat is dy / gut |
|
9 |
slaep ghenoech dats di goet/ |
slapet ghenoech. |
slap ghenoch, so beholdestu den liff. |
sclaph genuch so be heldestu / dynen lyf / |
| |
| |
Mei |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
|
79vb |
|
74vb |
|
1 |
Die meye beghint te sinte wal/burghe misse. |
Die meye beghint an sinte walborghen dach, |
Maius beghint in wolborchdage, |
De mey be gynnet to sinte walpo/rien dage na paschen |
|
2 |
die is scoen ende goet / ende heeft menich cruut. |
hi is scone ende goet, hi heuet menich goet cruut, |
he is schone, sunt vnde gud, he het mannich edele gude krud; |
he ist / schone vnde gut he heff vel / manich schone cruit |
|
3 |
drinc ve/necoel. bitonie. |
drinc venkel ende wermoede, nutten salmen ysope ende lubsteke, die sijn di goet, |
drink venecol, wermeden vnde saluien, ysopen, leuestok, |
dryketGa naar voetnoot(1) fen/kel vnde wermoden so wert dy / gude lucht saluee ysopo lebestek / de ist dyme lieu gut |
|
4 |
pople. edic. alant / met dese cruden maec di een / badt. |
muusoren, agrimonien, bethonia, gamandria, yseren hart, weghebrede, peplen, alant, met desen crude make di drie dage een bat, |
musore, popelen, alant, sennep, agrimonien, batonien, gamandria, ysarenhard, wegheblederen; mit dessen cruden make di dre daghe gud bad, |
venekol / muszore agrimonia patonia ga/mandria yseren hart wegebre/den adich poley alant myt dussen / cruden make dre dage gut bait / |
|
5 |
ende etet bitiden met dinen / broede. |
- |
- |
et sy be wylen myt dyme brode / |
| |
| |
6 |
ende et gheenrehandebra / den eer die oechst maent wech si / bistu siec |
du ne salt gheenre hande ghebraden eten eer die ouermane voer si; bistu siec, soe vermide alrehande vlee[s]ch. |
vnde et nenerhande braden vlesch; |
et neyner hande braden er de erst / mane vor sy so machtu lange / ge sunt syn bistu sek so vor / myde allerhande vleysch |
|
7 |
- |
Drinc alle daghe wermoede, ende keruel, wiltu nem[en] spise, dranc van scamponie die ete tot dijnre spisen. |
drink alle dage wermeden vnde keruelden; |
drynke alle dage wermode et keruelen / wul du nem darank von scaponyen / so werstuGa naar voetnoot(2) ge sunt an dyme liue / |
|
8 |
doch asiin in dine spise / |
- |
do dar etik to diner pissen, so werstu sunt. |
vnde do epich to dyner spyse / |
| |
| |
Juni |
|
|
1 |
Junius beghint sinte nycodemus / daghe |
Iunius beghint in sinte nychomedes dage, |
Junius beginnet an sunte Nycomedes daghe; |
Junius begynnet / an sinte nycome/dis dage |
|
2 |
so saltu water drinken. / |
soe saltu dat water drinken, |
so schaltu water drinken |
so saltu vaste water / drynken |
|
3 |
- |
ende salt dijn lijf bewaren, |
vnde an dat liff dencken, wo du di vor ouele behodest; |
vnde salt an dyn lif denken / wu dat vor ouele be hodest |
|
4 |
- |
drinc muusore, ende seuen boem, ende saluie met edicke ghemingt, mede ende honich, |
drink mussalinen vnde sauenbom mit etike vormenget; vormid mede vnde honnich, |
al/sus saltu don dat ist dy gut / drynk musoren vndeGa naar voetnoot(1) / saluen bom salueyen myt etike / ge mengetGa naar voetnoot(2) mede vnde honig / |
|
5 |
ende scuwe ghewelde melc. |
vermiede melc, |
[vormid] ghewellet melk |
vor myt mellich |
|
6 |
bier / is di goet ende water is di goet / |
ende vatich bier is di goet ghedronken; |
vnde wadeke vnde vatisch ber is di gud to drinkende; clar borne is di ok gud. |
vnde wot beyr / ist dy gut |
|
7 |
of dii wilte laten bloet soen toren / di niet sere. di loept anders diin / bloet an diin oren. ende maect diin / hoeft onghesont / |
wiltu laten bloet, soe en toerne di niet seere, die lopen anders die oren ende maket thoet onghesont ende dijn oghen |
Lestu blod, so torne di nicht, di lopet dat anders in de oren vnde seret ok dine ogen, |
eff du wult laten bloit / so torne dich nicht sere dy lopet / anders dat bloit an dyne oren / vnde maket dyn houet vngesunt / en hodes du des nicht so bistu dum / vnde du werst vngesunt vmme / furGa naar voetnoot(3) houet / |
|
8 |
- |
ende vaste niet te langhe. |
vnde vaste ok nicht lange. |
- |
| |
| |
Juli |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
Julius begint achte daghe na / sinte ians dach. |
Iulius beghint inden achtenden dach sunte Jans, |
Julius beghinnet des anderen dages na petri vnde pauli. |
75ra Julius be gynnetGa naar voetnoot(1) / des acteden dages na sinte johannes / dage to midem somer |
|
2 |
so seltu vroe por/ren ende luttel slapen. |
soe saltu vroech opstaen, ende luttel slapen, |
So schaltu vro vp stan vnde luttik slapen, |
so saltu vro / vpp stan vnde luttelGa naar voetnoot(2) slapen |
|
3 |
gheen bloet en / laet |
ende gheen bloet laten, |
nen blod laten, |
neyn / bloit laten |
|
4 |
noch dranc en nim dan van / merke ende van rute die behoet / di die maghe. |
ende ghenen dranc nemen dan van merken ende van ruten die suuert di die maghe ende dat houet. |
vnde nym drank von merke vnde von ruden, de suueren dinen maghen, |
noch dankGa naar voetnoot(3) nemen mer / von merke vnde von ruden de be/hodet dy dynen magen |
|
5 |
ende et gheen ouet / ten si riip. di wassen anders wormen / in dine liue die groeyen vander on/tidigher vrucht so soustu des iaers / groete siechte hebben hoetstu di niet. / |
Nutte gheen vrucht si en si rijp, |
vnde en et neen ouet, et ensi al ripe: di wasset anders worme in dem liue vnde [it] slimet von der vnripen vrucht, so li[de]stu des jares grote sucht; |
et neyn ovet / et en sy ripe dy wassen anderz wor/me in dem buke / |
|
6 |
ende vast niet langhe. |
vaste niet langhe, |
vnde vaste ok nicht lange.Ga naar voetnoot(1) |
- |
|
7 |
vermide den / roede colre. |
vermide rode colen |
vormid den roden col, |
- |
|
8 |
sta des morghens vroe / op |
- |
sta des morgens vro vp, |
- |
|
9 |
ende slaep te noene een luttel dat / maecti sont / |
ende slaep luttel te noenen. |
slap tot none eyn cleyne, |
- |
| |
| |
Augustus |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
Die oechst beghint te sinte pieters / daghe. |
Augustus beghint an sunte pieters dage, |
Augustus beghinnet in sunte peters daghe in der erne; |
De oust be gynnet an sinte peters / dage in den bewede |
|
2 |
ende hoeti sere van neuele./ |
soe hoede di sere voer die neuele, |
so hode di sere vor deme neuele |
- |
|
3 |
bewaerdi dattu niet coude en wor/des du mochste anders steruen / |
ende beware die van coude, |
vnde werd nicht kolt, du most anderst steruen; |
- |
|
4 |
80 ra vermiit witten coel |
vermide colen ende porren, |
vormid col vnde porlok, |
- |
|
5 |
ende et coude spise / |
ete coude spise, |
et kolde spise |
et kalde spyse / |
|
6 |
drinc poleye ende agrimonie. |
ende drinke poleye, ende agrimonye, |
vnde drink polleyen vnde agremonien; |
vnde dryng poleyen agrimonien |
|
7 |
ver/miit mede. ende gheen nv bier en / drinc. |
vermide mede ende nie bier, |
[vormid] mede vnde nigge ber;Ga naar voetnoot(1) |
vor/myt mede vnde nyge ber |
|
8 |
outbier ende wiin drinc. |
drinc out bier, |
drink win, olt ber, dat mach di sunt sin; |
drynk / alt ber vnde wyn so machtu gesunt / syn / |
|
9 |
ende / slaep luttel dats di goet / |
slaep luttel. |
slap luttik, dat is di gud. |
- |
| |
| |
September |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
September beghint op sinte egi/dius dach. |
September beghint in sunte egidius dage, |
September beghinnet in sunte ylien dage; |
De september be gynnet an sinte egidius / dage |
|
2 |
so seltu coude melc drin/ken nuchteren dats di goet ter le/uer. ende ter longhen. |
soe saltu coude melc nuchteren drinken, dats goet dijnre leueren ende longhenen, |
so schaltu drinken colde melk nuchterne, dat is di gud to dyner leueren vnde lungen; |
so saltu calde melk drynken / nuchteren dat is dyner leueren vnde / dyner lungen gut |
|
3 |
braden appelen / ende soden peren. |
ende ghebrade appel ende ghesoden peren, |
ed braden appele vnde soden beren, so is anders neen vrucht tidich; |
- |
|
4 |
baden. |
baden, |
baden |
baden |
|
5 |
ende bloet / laten |
bloet laten, |
vnde blot laten |
vnde bloit / laten |
|
6 |
ende dranc te nemen dat is / di goet ende tidich / |
ende dranc te nemen is di tidich. |
vnde drenke to nemende, dat is di gud to der tyd. |
vnde drenke to nemende dat / dat is dy tziidich / |
| |
| |
October |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
W |
|
1 |
October beghint twe daghe na / sinte michiels dach. |
October beghint twee daghe nae sunte michiels dach, |
October beginnet twe dage na michaelis, |
October begynnet twey dage na sinte mychelis dage |
|
2 |
dii es vele / goet |
die is goet, |
de is vil gud; |
- |
|
3 |
drinc most ghenoech. |
drincht des most ghenoech. |
drink nenen must, |
drynck mastes / ge noch |
|
4 |
- |
Stouen baden is di goet. |
stouenbad is di gud, |
sthouen is dy gut |
|
5 |
inden / rijp saltu niet beruoet gaen. |
Inden rijm en saltu niet beruoet gaen, |
an dem vipenGa naar voetnoot(1) schaltu nicht baruot ghan; |
- |
|
6 |
- |
alle etene sijn tidich, alle archede sijn ontidich, |
alle artzedie sint vntidich, |
alle eten / ist dy vntydich |
|
7 |
laet / bloet dat is di goet |
laet bloet, |
blot to latende is gud, |
blot laten dat is dy / gut |
|
8 |
visc ende vlei/sch maecti di hoet scoen. |
ete visch ende vleesch, |
visch vnde vlesch maket di schone hud. |
vische vnde vleysch machet dy / dyne schone |
|
9 |
ghenghe/uaer muscaten ende comiin die sien / dan ghesont / |
ghinghebaer, musscaten, comijn; |
Ed engheuer, muschaten, comen, so machstu lange gesunt sin; |
et engeueren vnde mu/schaten vnde komen so machtu lange / ge sunt syn |
|
10 |
- |
die creeft is onghesont. |
de creuet is vnghesunt ghegheten in deme mane. |
de keruet is dy vnge/sunt/ |
| |
| |
November |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
Nouember beghint alre goeds / heylighen daghe. |
Nouember beghint in alre heylighen dage, |
Nouember beginnet omnium sanctorum, |
Nouember be gynnet in alle godes hey/ligen dage |
|
2 |
- |
soe saltu hebben water bat, gheen steen bat, |
so schaltu mit watere vnde mit stenen baden; |
so saltu maken water bat / steyn bait doit dy vngemach |
|
3 |
- |
vatich bier, |
vatich ber |
vatich / ber |
|
4 |
du salte eten nv / backen broet dat is diin maghe / goet |
ende nyewe backen broet is di goet, |
vnde nye brod is di gud an dinen maghen. |
vnde nye backen broit dat is / dyme magen gut |
|
5 |
- |
nem roze dranc ende lope daernae; |
Nym rordrank vnde lop darna schiten; |
nym rordrang / 75 rb vnde reynige dich dar mede / |
|
6 |
ende goet cruut dat verwermt diin lijf. |
eten CinamomenGa naar voetnoot(1), latricien [is] goet cruut, [dat] verdrivet dat fauer wt dinen liue, |
ed cinamomum vnde lacricien dre daghe, dat vordrift di dat feuer vte deme liue; |
et cynamomen vnde lacricien / dre dage gut crude dat vor / driuet dy dat veuer |
|
7 |
Sol waldelt die somertijt / tot die winter. |
soe wandelt hem die zomer |
so wandelt sek de sommertyd to deme wintere, |
so wan/delet sich de somer tziit |
|
8 |
ende hout dine voete / warm met scoeyen. |
bescoye dinen voeten warm, |
so schaltu dine vöte warm bedecken vnde schone; |
- |
|
9 |
et melc ende / honich dat is di goet. |
- |
id melk vnde honnich, dat is di ghesunt, |
- |
|
10 |
ende laet bloet / |
laet bloet, dats goet... [Hier breekt B2 af] |
vnde lat blod, dat is gud. |
lat / bloit dat ist dy gut / |
| |
| |
December |
|
|
|
B1 |
B2 |
W |
K |
|
1 |
December beghint na sinte an/dries dach |
|
December beghinnet an sunte andreas dage |
December be gynnet an sinte / andres dage |
|
2 |
ende ent an iaers auont / |
|
vnde wendet an nyen jares auende, |
vnde liget an / nyhenGa naar voetnoot(1) iares dage effte auende / |
|
3 |
- |
|
de is vil gud; |
der ist vil gut |
|
4 |
- |
|
nym rordrank |
- |
|
5 |
laet bloet. |
|
vnde lat blod, |
du macht wol / laten bloit |
|
6 |
drinket mede vele |
|
drink mede, |
dryng mede wol / balde |
|
7 |
ende / sich dat diin lijf niet en vercoude / ende hoet di voer vorst. |
|
beware din houet vor vroste vnde din liff; |
- |
|
8 |
baet luttel. / |
|
bade vele,Ga naar voetnoot(1)
bade, wo vele du wult;Ga naar voetnoot(2) |
bade luttich dat ist / dy nutte.
bade w vel du willestGa naar voetnoot(2) |
|
9 |
et galiga. ende zedwaer. |
|
id galigan vnde ceduar, de is ok gud; |
et galgan vnde / seduar |
|
10 |
bewilen lijt / hongher. |
|
bewilen hunger, |
et neyn eten vp dat / andere |
|
11 |
leg niet stille doet biwi / 80 rb len wat. |
|
ligge nicht stille, do io wad; |
- |
|
12 |
- |
|
id bertram, engeuer mit eyner krosten brodes; |
et engeur vp dyme / brode |
|
13 |
- |
|
ed cardemomen ane brod; |
kardemomen ane brot / |
|
14 |
wiltu houden dese voerscre/uen artedie du bliues ghesont / tot an diin doet / |
|
wultu di artzedien, alse hir vorscreuen steit, so blifstu lange gesunt. |
wultu / be halden de arsedye de hyr / na ge screuen steit so bliuez / du ge sunt went an dynen / doit / |
| |
| |
V. De hiernavolgende commentaar behelst: woordverklaringen en enkele dialectkenmerken (alleen voor B1; slechts hoogst uitzonderlijk voor een van de overige drie hss.), emendaties, en vergelijkingen met andere teksten. In verband met dit laatste punt dient men, indien geen andere citaten gegeven worden, daaruit af te leiden dat geen parallel gevonden werd. Slechts bij duidelijke tekstafwijkingen wordt separaat aangehaald, zoniet volgt tussen haakjes de afkorting van een ongeveer gelijkluidend handschrift.
Voor de identificering van de kruiden werd geraadpleegd (tenzij anders vermeld): W.F. Daems, Het Boec van Medicinen in Dietsche. Leiden, 1967.
| |
Januari.
1. | D: Desse mane beginnet sik in des nygen jares daghe. |
2. | B2: eyndet .ij. daghe voer der lichtmisse: dit is, strikt genomen, juister dan B1, daar Lichtmis op 2 februari valt. We zullen echter merken dat de aanduidingen van begin en einde van iedere maand meestal maar ‘ongeveer’ gegeven worden. Anderzijds is B1 logischer, want (zie februari 1): Februarius beghint te lichtmisse, wat B2 óók heeft, hoewel die januari doet eindigen twee dagen vóór de Purificatio. |
3. | B1 vaste = ‘nuchter’.
E: de vino optimo jejunus bibe; U: de optimo vino bibe calicem jejunus; Be: et calicem ex optimo vino plenum jejenus bibe, propter infusionem sanguinis; Str: mediam libram vini ieiunus bibe singulis diebus.
St: In eme so drynck gueden wijn nuchteren; D: drink guden wyn nuchterne. |
4. | E: sanguinem minuas; maar Be (U): sanguinem non minuas; Fl: nullatenus sanguinem minuas; Str. sanguinem non minue propter... St: lait neyn bloit; D (veel uitgebreider, o.m.): Laet in desseme mane nicht, yt ensy dy denne noet altogroet, so laet de leuer aderen... |
5. | E: balneo sepe vtere, sed non calido; U: asso balneo utere sepe. St: Bade dicke, dat is dy guet; D: Bade vakene. |
7. | B1 veuer: het is soms bizonder moeilijk in dit hs. b te onderscheiden van v. Vooral hier was het probleem lastig: er schijnt paleografisch geen twijfel mogelijk dat er een b staat, terwijl in maart 3 eerder veuer moet gelezen worden. Bovendien zijn beide oplossin- |
| |
| |
| gen mogelijk: beuer komt voor in St (november 6): dat verdryvet beuer an dijme lijue, en wordt verklaard (p. 169) als: ‘Verwirrung, Unruhe’. veuer daarentegen is een bijvorm van fever = ‘koorts’. Daar B2 fauer heeft (ook in maart 3), alsmede W (feuer) en K (feber), E en U (febres), diende de knoop evenwel doorgehakt te worden in het voordeel van veuer.
E: mane comede, sed non nimium, quia superflua comestio febres generat; U: Mane comede sed non nimium quia nimia comestio et superflua febres generat.
St: Ete vro ind nicht vele, wante oeuerate dey is den menschen dey nicht en erbeit, alto quaet, wante dair wasset vele sukedage aff; D: eth nicht to vele. |
| |
Februari.
1. | D: Desse mane beginnet sik to lichtmissen auende. |
2. | D: vnde endet sik to sunte Albinus auende. |
4. | Be (Fl): De pollice sanguinem minues; E (U): sanguinem minue. O: Jn deser manet saltu bluet laten bi den dume of ander medianen; St: In eme so saltu bloit laten an deme hoeuede ind an den voiten...; D: In desseme mane is nutte to latende de aderen by deme dumen edder by deme vothe edder by deme vorderen arme. |
5. | U: potionem accipe, waaruit we misschien moeten afleiden dat het ww. drinken (B1 en B2) en het subst. drenke (W en K) hier een medische betekenis hebben.
St: dryncke so vele alse du willes. |
6. | B1 heeft de Fries-Saksische vorm breyn.
E: et cerebrum tuum a frigore custodi; U: caput tuum et cerebrum a frigore custodi.
O: drach oec enen warmen hůet dat is dinen houede uele gût; St: bewair dijn hoeuet voir kuelde inde dijne breghen; D: bewaret dat houet vnde de vothe vor kulde. |
7-8. | Interessant is hier het verschil tussen de versies, per paar gegroepeerd: B1 en K die in 7 alleen ‘ganzen’ (-vlees) afraden, niet over ‘bieten’ spreken, en in 8 voorschrijven ‘in het bad’ wijn en bier te drinkenGa naar voetnoot(17); terwijl anderzijds B2 en W in 7 de ‘biet’ wèl afraden, maar de uitdrukking ‘in het bad’ niet hebben in 8. E heeft
|
| |
| |
| enkel: cereuisiam in balneo bibe. Het lag voor de hand hieruit te besluiten dat bat ergens ontspoord was in bete, maar Be heeft:... intra in balneum calidum,... tunc aquam calidam cum vino mixtam bibe... Betas non comedas, quoniam venenum habent: U: omnia que vis comede praeter aevam et betam, en iets verder: cervisiam bonam in balneo bibe, en St: vermijt gense, waarna even verder: Drynck warmen wijn ind guet alt beyr in den steyn baden. Zodat vermoedelijk geen van de vier versies, B1, B2, W en K, volledig is, daar in de ene de ‘biet’, in de andere het ‘bad’ ontbreekt.
Daarmee hebben we een belangrijk element voor een eventuele filiatie. |
9. | D: bade vakene vnde wes dar lange noch ynne. |
| |
Maart.
1. | B2 heeft gelijk met .v. daghe na sunte mathijs daghe.
D: Desse mane begynnet sik an sunte Albanus daghe vnde endet sik sos dage na vnser leuen vrouwen dage. |
2. | O: du salt dines liues grote hůde hebben dan; St: Dey is vressen und vil vngesunt. |
3. | Let op de archaïserende (of archaïsche?) vorm du sulte in B1.
E: et purga dentes tuos sale; U: et purga dentes tuos fricando sale. Er is dus in het Latijn geen sprake van ‘koorts’, evenmin als in St: wassch und wrijff dijne tende mit salte, so woirtst lustich; D: holde dynen munt bynnen reyne. |
4. | Be (Str, E): sanguinem non minue; U: noli minuere sanguinem; Fl: nec sanguinem.
O: Laet ne gein blůet; St: Du en salt neyn bloit laten; D: laet nicht in deme mane, doch is des noeth, so laet de medianen in der vorderen hant. |
5. | Is in geen andere tekst te vinden. Wellicht is er een vaag verband tussen ioecte en St: den roden? |
6. | U (E): sed provoca vomitum propter cottidianes febres.
O: Ende of tu danne spies hebbet alte spele; St: bekere dich to wedergeuende; D: So make dy spyende, vp dat dy dat kolde nicht enwerde vnde de cottidyanen.
Op te merken valt weer de overeenstemming tussen B1 en K, tussen B2 en W, welke beide laatste hier reden hebben i.p.v. het door hen gebruikte synonieme fauer, feuer in 3. Dit kan erop wijzen dat ze deze zinsnede uit een andere legger erbij gecompileerd hebben. |
| |
| |
| |
April.
1. | B1: ‘6 dagen na...’, zoals W en K; B2: ‘8 dagen’ is niet juist. |
2. | Be: Sanguinem intercutaneum minuere; Fl: sanguinem minue; Str: venam medianam propter thoracem et pulmonem incide; E: non minue medianam propter pulmonem et thoracem; U: debes minuere sanguinem in mediana propter pulmonem et toracem. O: Laet bloet garne ander adere...; St: Laet bloit in der medyanen, dar wirt dijne lunge ind leuer aff gereynigt; D: In desseme mane laet, en verder: Vnde laet de medianen in deme luchteren arme, wedder de bozen leueren vnde lungen. |
3. | B2 en W stemmen weer overeen, B1 en K stilzwijgend eveneens. |
4. | B1 bitonie = betonie, Stachys officinalis Trev.
beuenelle = kleine pimpernel, Pimpinella Saxifraga L.
Be (Str): Potio eorum sit betonica et pipinella; Fl: Potio tibi sit betonica et uiola et pipinella.
O: Reineuan betonia beuenella lubestekel de wortele alle...; St: In eme drynck betonijen ind beuenellen; D: So nym denne bothanyen vnde beuenellen. |
5. | B2 scroppen, W serapen, K scorpen: in W moet gelezen worden scrapen.
Braekman (p. 459) noteert bij scroppen (niet in Mnl. W.): ‘uit het verband blijkt een ziekte bedoeld te zijn: schurft? Cf. Mnd. schrapen: schaben, kratzen. Misschien is het corrupt voor scrofula...’.
Met het oog op W en K mag corruptie wel uitgesloten heten. Volgens de context gaat het hier inderdaad om een huidziekte (of, maar denkelijk niet, wonden in het aangezicht). Het meest voor de hand liggend lijkt een Ig. basis*-sqereb- = snijden (waaruit eveneens ndl. ‘scherp’: Franc-Van Wijk 584), waarbij aansluitend, in het verband dat ons hier bezighoudt:
- | on. skorpa (J. de Vries, Altnordisches etym. Wb. Leiden, 19692, 499): ‘vgl. nisl., norw., nschw. skorpa “kruste, schorf”. Zu skorpinn adj. “zusammengeschrumpft”.’ |
- | oijsl. skorpna (G.T. Zoëga, A. Concise Dict. of Old Icelandic. Oxford, 1961, 379): ‘to shrivel up’. |
- | mnd. scharp, scherp (A. Lasch und C. Borchling, Mnd. Hwb. Neumünster, 1959, III, 12, 55): ‘rauh, uneben, kratzig’. |
- | ofra. escharpir (Tobler-Lommatzsch III, 2, 866): ‘zerreissen, zerzupfen’, en charper (ib. II, 1, 281): ‘zupfen, zerreissen’. |
|
| |
| |
|
- | mhd. schrepen, schrapen (M. Lexer, Mhd. Wb. 335): ‘striegeln, kratzen’, en schruffen (id., Mhd. Twb. 1932, 187): ‘spalten’. |
Vgl. verder mnl. screpen = ‘schrappen, afkrabben’ (Mnl. W. 8, 753), en nndl. woorden die alle bij deze stam horen, zoals o.m. schrompelen, schrapen, schrobben (?), schrappen; terwijl scherf, schreef, schurft, schreuven, scheren, schaar, scheur, schor, schrander, scharrelen, schort, schorten verwant zijn.
Met dit alles hebben we echter wel een vaag idee, maar nog niet de naam van de huidziekte die hier bedoeld wordt. Misschien is het gewoon een benaming voor ‘dorre, rimpelige huid(vlekken)’, waarbij het aangeprezen middel (een olie, zie volgende aantekening) wel goed past.
E heeft: comede ceudas (dat Eis emendeert tot caudas, maar eerder in crudas - carnes of radices, cf. U - moet verbeterd worden) contra pruriginem, propter scabiem recentes carnes comede. Dus tóch een huidziekte? E is echter voor deze maand té afwijkend om als doorslaggevend argument te dienen. In St vinden we: Weder dey sproeten ind dey vlecken des antlitzes ind des lijues... Zouden scroppen dan ‘sproeten’ zijn, of heeft de copiist van St een onbegrepen legger aangepast? D heeft, om het helemaal ingewikkeld te maken: smere dy myt lorberenolye jegen den schorff.
Be: Unguento calastico usitare... et raphanum manducent: quia tunc nascuntur scabies et calignies; Str: a radicibus abstine quia scabiem generant. |
6. | Opvallend is de woordelijke overeenstemming tussen B2 en K. Met dranc wordt bedoeld een laxerend middel.
Be: Dolorem stomachi purgare... Potionem ad solvendum accipe; Fl: solutionem accipe; Str: potionem ad solvendum accipe. O: Nemes tu oec rure binnen deser tijt...; St: Vege dynen maghen mit drancke van deme slijme; D: nym krude, dar du van to stole geist, dor vullinghe willen des maghen. |
7. | St: Wes warme gedecket; D: du slapest edder du wakest, holde dy yo warm. |
8. | B1, W en K hebben hier een tweede maal iets over aderlaten (zie 2). Dit is ook het geval met D. De enige Latijnse tekst die hiermee parallel loopt is Be: bonum est sanguinem minuere. Vermoedelijk heeft Beda dus zelf al uit minstens twee bronnen geput, en het voorkomen van deze tautologie in onze mnl/mnd. teksten is dan een interessante vingerwijzing. |
| |
| |
9. | O: Slap genoch; St: slaep genoich; dat is dy guet. |
| |
Mei.
1. | D: Desse mane beginnet sik in deme daghe der apostele philippi vnde Jacobi vnde endet sik sos daghe na sunte vrbanus dage. |
2. | St: Hey is schoen ind guet ind heuet vil mannich guet cruyt... |
3. | De kruidenopsomming is in B1 (ook voor 4) bizonder kort. De andere versies, veel uitvoeriger, stemmen toch niet helemaal overeen. Ik betwijfel het of we hierin een belangrijk element voor de filiatie mogen zien. Het spreekt immers vanzelf dat iedere copiist aan zo'n kruidenlijst toevoegde, wat hem uit persoonlijke ervaring heilzaam leek, en dan ook weer wegliet wat hem twijfelachtig voorkwam. Ook kan het gebeuren dat een plantnaam hem onbekend is en daarom overgeslagen of vervangen wordt.
B1 venecoel: venkel, Foeniculum vulgare Mill.
bitonie: zie april 4.
Be: bibant absynthium, foeniculum et pyretrum et gilganum;
Fl: Potio tibi sit absinthium et feniculum; Str: Absinthium et acrimoniam et millefolium bibe.
St: so drynck wermoede, venecoil, betonyen, agrimonyen, leuerstoc ind oick luttick saluien, ruden ind ysopen...; D: drink vennekoel, wormoden, saluyen, ysop vnde lauestock. |
4. | B1 pople: zwarte populier, Populus nigra L.
alant: alant, Inula Helenium L.
St: Neym venecoil, muyss oren, agrimonien ind betonien ind gamandriam, yserenhart, wegebreyden, adic, poppelen und alant: van dusseme crude make eyn bat drij dage tosamen; D: vnde bade myt musekenoren, bothanyen, agrimonyen, yserhart, wegebreden, adyk, poppelen, al and, vennekel, nettelen vnde byuoet. |
5. | De raad, in B1 en K, deze kruiden bij het brood te eten, heb ik alleen in St kunnen vinden: Et sij bijwijlen wante dey borst menghe sey mit broide. |
6. | Hoewel èn B2 èn K afraden braadvlees te eten vóór de maankering, lijkt toch de (alleenstaande) versie van B1 correcter: er is inderdaad tot en met augustus sprake van ‘koude spijzen’ en slechts vanaf september mag men weer iets warms eten. Bovendien zijn B2 en K integenspraak met het vlak daaropvolgende bistu siec, soe vermide alrehande vlee[s]ch (B2); bistu sek so vor myde aller hande vleysch (K).
|
| |
| |
|
Anderzijds zijn deze uiteenlopende versies bizonder interessant: ze moeten berusten op een eerste foutieve lezing. Wellicht stond in de eerste legger iets als erselmaent (= october, Mnl.W. 2, 721, maar kon misschien, als zovele germaanse maandnamen, voor verschillende maanden gebruikt worden, naar gelang van de streek; cf. mhd. erne = juni, juli of augustus: Lexer, Mhd. Twb. 1932, 47). Van een onbegrepen erselmaent komt men licht tot iets als erste maen.
Hoe B2 aan ouermane komt is lastiger te verklaren. Het woord is niet opgenomen in het Mnl.W. of Hwb., en bestaat, voor zover ik heb kunnen nagaan, in geen andere germaanse taal. Braekman (p. 447) verklaart het als ‘een bepaalde fase van de maan: wanende maan’. Niets laat ons met zekerheid toe aldus te interpreteren. Over- als eerste lid van een samenstelling (met subst. in het 2o lid) heeft in het Mnl. vooral twee betekenissen:
1) | ‘te veel’, zoals in overate, overdranc, overbloet, overdaet, overgelt, overhitte, overcracht (zie ook de talrijke composita van over- + adj., met dezelfde betekenis, tot op heden); |
2) | ‘bovenste, hoogste’: overbaliu, overbisscop, overbode, overborge, overdeken, overegge, overhant, overhelft, overhere, overhovet, overcant, overcleet, overconinc, overleder, overlijf, enz... Overmane zou bijgevolg, als het woord werkelijk bestaan heeft, eerder ‘volle maan’ moeten betekenen. |
Echter zou deze vorm ook, via een corrupte lezing, kunnen teruggebracht worden tot de naam van een maand: evenmaent (= september, Mnl.W. 2, 753). Sub oven schrijft Verdam (5, 2060): ‘(Arch.v.Buren 259 tweemaal), hetzelfde als even. Zie EVENE.’, zonder precisering bij welk EVENE we moeten kijken, en zonder dat hij, noch bij evene = bijw., noch bij evene = znw., de vorm met o opnieuw vermeldt. Meer dan waarschijnlijk gaat het hier om evene = haver (het 1o lid van evenmaent). De normale mnl. vorm zou evéne moeten zijn <lat. avena, heeft echter doorgaans accentverschuiving naar de 1o syllabe. Indien evéne (regionaal?) gebruikt werd, kon de onbeklemtoonde, kleurloze e ook o geschreven worden.
De voorkeur verdient m.i. nochtans een paleografische verklaring: e werd o gelezen.
Hoe het ook zij, B1 lijkt in ieder geval de meest logische inhoud te bevatten, terwijl er een treffende overeenkomst is tussen B2 en K wat, vooral op deze corrupte plaats, op een enge filiatie tussen
|
| |
| |
| beide redacties wijst.
St.: et neyner hande braden; D: vnde eth nene braden spyse, bet dat de mane enwech sy. |
7. | St: Et keruelen. |
8. | B1 doch asiin in dine spise: deze zinsnede, die we terugvinden in W, St en K (met corrupt epich?), werd in B2 weer vervormd: ete = verkeerde lezing voor edik of voor bijvorm daarvan met t.
W pissen moet gelezen worden spis(s)en.
St: do ettick in dijnre spijse, so woirdestu gesunt in deme lijue;
D: vnde eth dyne spyse myt eticke. |
| |
Juni.
B1 heeft voor deze maand een veel kortere versie dan de andere 3 hss.
1. | D: Desse mane beginnet sik des negesten dages na sunte petronillen daghe vnde endet sik sos dage na sunte Johannes dage. |
2. | Be: omnibus diebus mane jejuni plenum calicem de aqua frigida bibant; Fl: aquam ieiunus bibe; Str: aquam frigidam ad mediam libram bibe; U (E): aquam fontaneam bibe jejunus propter pulmonem et thoracem.
O: Drink uastende den cv̊len born; St: so saltu nuechteren born water dryncken; dat doit dey lungen ind dey leueren guet;
D: drink bornewater... dor der borst willen vnde der lungen. |
4. | B2 en K zijn gelijkluidend, wat het voorschrift i.v.m. mede en honing betreft, terwijl W het gebruik daarvan afraadt, en hiermee aansluit bij St: Vor myt honich und mede, en ook min of meer bij O, die het anders formuleert: Nie bier ende nie mede si maken di den ride ende dat fauer... Ook Be (U): sed medonem noli bibere. D is het eens met B2 en K:... mede, honnich... Vermoedelijk hebben we hier een traditie die teruggaat op een legger, waarin een haplografie voorkwam, uit iets als mide mede...
Be: Acetum bibere oportet... Et ex herbis, salviam et savinam in potiunculis bibant...;
Fl: Potio tibi sit sauina et flores saluie et apium; Str: cervisiam siceram et medonem non bibe... munda salvia flores uvae et sambucam bibe.
St: Drynck puluer gemaecket van zeduar, betonijen, agrimonien; D: drink... musekenore, saluen, myt eticke gemenget... vnde drink dar süluest to zeduer vnde ruden. |
| |
| |
5. | B1 ghewelde melc: wellen = ‘koken, doen koken’. Het Mnl.W. 9, 2123 vermeldt de betekenis, maar heeft als enige vindplaats pas Kiliaen en Plantijn.
D: vnde vormyde wallende melk.
St volgt een andere traditie: wellende melck is dy guet, alsook O: Du ne salt ok eten der melk niet si ne si gesoden; Copp.: lac sume coctum, en Pg 700 (1): Man sol keit milich essen, sie sy dan gesotten. |
6. | Alleen B1 en W spreken hier nogmaals over water (zie 2), wat weer op een compilatie uit ten minste twee bronnen wijst. Onder de Latijnse teksten raden allen U en E het gebruik van bier an: jejunus nouam ceruisiam bibe. Het omgekeerde vinden we in: Be: Cervisiam... non bibant; O (zie 4); St: Vor myt... gevatet beer; D: drink neyn beer. |
7. | B2 di lopen anders die oren heeft geen zin. De lezing van B1, samen met W, K en St is juist. B2 en W vermelden eveneens de ‘ogen’; in K is, vóór houet, ougen doorgehaald, tengevolge van bronnencontaminatie? (vergelijk enerzijds B1 met anderzijds B2 en W). De Latijnse teksten hebben, maar in een ander zinsverband: C: gusto acetum comede cum ouis proter oculos, en E: acetum com ouis comede propter oculos.
St heeft ‘ogen’ en ‘oren’: Woultu bloit laten, so en torne dich nich sere, dat bloit loepet dich anders voir dey oren ind maket dijn hoeuet vngesunt, suyr oughen; D heeft alleen: vnde torne dy nicht. |
8. | Ook hier zijn B2 en W samen eensluidend, met St: ind vaste nicht langhe. |
| |
Juli.
1. | D: Desse mane beginnet sik sos dage na sunte Johannes dage vnde endet sik sos dage na sunte Jacobes dage. |
2. | B1 seltu: dialect-vorm bij inf. sellen (Holl.) of selen (Brab.).
B1 porren: ‘opstaan, het bed verlaten’, betekenis die in het Mnl. W. niet gegeven wordt, hoewel die kan toegekend worden aan enkele voorbeelden die onder de verklaring ‘2) zich bewegen, zich verroeren’ (6, 579) aangehaald worden.
E (U): custodi te a nimia dormicione; C: non nimis dormias. St: In eme saltu vro vpstan ind nicht vele slapen; D: slap nicht alto vele. |
| |
| |
3. | Be: Sanguis non minuatur ullo modo; Str (C, E, U): sanguinem non minue.
O: lates tu blout dat mach di sere scaden; St: neyn bloit laten; D: laet nicht. |
4. | B1 merke: selderie, Apium graveolens L.
rute: wijnruit, Ruta graveolens L.
Be: Potionem non bibant. Rutam et salviam usitent: flores apii et uvae bibant; Fl: Potio sit sauina, flores saluie et apii et uue; Str: potiones diureticas, salviam et rutam, absinthium, flores apii et uvae bibe; C: potionem non accipias... (U) potio tua sit gamandre saluia ruta apium anetum; E: pociones tue sint cum gamandrea, ruta et saluia.
O: drinc gamandream et dille end eppe end rute isope is oec vele gvt...; D: drink lyn, ruden, saluyen, merk vnde dilen; St. wijkt af: bade calde mit mercke ind mit ruden.
B2 die suuert di die maghe ende dat houet: er is nergens sprake van het ‘hoofd’, dat geen zin heeft i.v.m. de genoemde kruiden, wèl van ‘ooft’ (zie 5); B1, W, K en St. B2 kan dan corrupt zijn naar een Vlaamse, niet begrepen legger, met hypercorrecte h-prothesis.
K dank: lees drank. |
5. | B1 siechte: met Vlaamse ch-spelling voor k?
B1 en W zijn tamelijk eensluidend in hun uitvoerige commentaar, samen met St: Ete oick neyn oeut, dy wasset anders dey worme in deme lijue van der boese dijen vruchte, dair van du des jairs moetest lijden grote sukedage; D: vnde en ethe nene vnripe vrucht. Opvallend is dat in K hier reeds de voorschriften voor juli afbreken. |
6. | D: vaste lange. |
7. | B1 colre: lees cole.
C (E, U) a caulibus... abstine; St: Vermijt roden koell; D: Vormyde roden koel. |
8. | B1 = W: tautologie met punt 2 < twee verschillende bronnen. Ook D: stae vro vp. |
9. | B1 sont = gezond; oostelijke vorm.
St: Slaep na noene eyn cleyne; D: vnde slap eyn kleyne na etende. |
| |
Augustus.
De vier versies zijn ongeveer gelijkluidend, alleen K vertoont enkele
| |
| |
hiaten: 2, 3, 4 en 9.
1. | K bewede = bouwetmânt: ‘Erntemonat’ (Lasch & Borchling 3,336); cf. W en D: Desse mane beginnet sik in sunthe peters daghe in der arnen vnde endiet sik in sunte egidius auende. |
2. | St: So hoede dich voir deme neuele; D: beware dy vor bozen roke. |
3. | B1 = W, en St: beware dich, dat dijn lijff off dijne huyt nicht calt en werde, dar af du lichte moestes steruen.
C: ne tu infirmeris custodias te a frigore; E (U) a frigore te custodi. |
4. | C:a... columbis (lees: caulibus) abstine; Be: caules... non comedant; Str: Caulos... non comede; E (U) a caulibus abstine. St: Vermijt koill; D: eth nenen koel. |
5. | C (E, U): frigidus cibis vtere. St: ete calde spijse; D: et kolde spyse. |
6. | B1 poleye: polei, Mentha Pulegium L.
B1 agrimonie: Agrimonia Eupatoria L.
Be: agramina comedant; Str: absinthium et polegum bibe; Fl: Potio tibi sit puleium et saluia cum pipere; C: poleium et plantaginem assa sume; E: bibe gamandram, pulegium, plantaginem; U: agrimoniam bibe et pollegium et plantaginem.
St: polegien ind agremonien; D: drink polleyen vnde agrimonyen. |
7. | B1 nv: oostelijk of Hollands (zie ook november 4).
Be: cervisiam minime bibant, et met; Str: medonem siceram et cervisiam nisi sunt recentes non bibe; C: ceruisiam et medonem non bibas.
St: vermijt mede ind nije beyre; D: drink neynen mede. |
8. | D: drink guden wyn vnde gud beer. |
9. | St: Slaep luttick, dat is dy guet; D: Na nonetyd slaep eyn luttik. |
| |
September.
1. | D: Desse mane beginnet sik in sunte Egidius daghe vnde endet sik an sunte Jeronimus daghe. |
2. | B1 seltu: zie juli 2.
Str: Lac caprinum comede coctum; Be: buccellas lacte infusas jejuni comedant quotidie; C: buccellas panis lacte infusus ieiunus comede; E: jejunus comede aquas (lees: aliquas) buccellas lacte infusas, ook U. Hiermee stemt St overeen: Et eyn cleyne brodes gebroecken in calder melck ind drynck dey dar to.
D: drink nuchterne... kolde melk, dat is gud to der leueren vnde
|
| |
| |
| to der lunghen. |
3. | B1 braden, soden: participia perfecti zonder ge-prefix: Hollands kenmerk.
Be: fructus in hoc tempore confecti sunt.
St: offte braden appelle offte gesoedene beren (let op de twee vormen van de part. perf.); D: nym... braden beren, appele vnde allerleye rype auet vnde vrucht. |
4. | St (D): baden. |
5. | Be: De pollice sanguinem minue; C: si vis minue sanguinem, ook E en U; Str: venam medianam incide; Fl: sanguinem minue. St: ind bloit laten; D: In desseme mane laet: laet de medyanen in deme luchteren arme. |
6. | St: drynck gamandriam in dyme drancke. |
| |
October.
1. | D: Desse mane beginnet II dage na sunte michaelis daghe vnde endiet sik in alle godes hilgen auende. |
3. | Be: ...et framustum usitent; Fl: mustum bibe (ook C en U). St: drynck most (ook D). |
4. | St: Steynbat is dy guet; D: ok enschaltu nicht baden. |
5. | W vipen moet verbeterd worden tot ripen.
St. Du en salt in den rijpen nicht gaen beruoit; D: gae nicht barevoet. |
6. | K is corrupt, vermoedelijk heeft B2 de juiste versie, cf. St: Aller hande spijse is tijdich... alle arcedije vntijdich. Met dien verstande dat archede in B2 een verlezing zou zijn van artsedie. |
7. | St: In eme machstu wail bloit laten; D: In dessen mane enlaet nicht. |
8. | B1 di: als bijvorm van die = Limburgs, tenzij we een verschrijving hebben o.i.v. voorafgaand maecti.
B1 hoet: Limburgse spelling van huut, die op [u]-uitspraak wijst. In K is hut overgeslagen.
St: Visch und virsch vleische maket dy schone huyt. |
9. | B1 ghengheuaer: gember, Zingiber officinale ROSCOE.
B1 muscaten: nootmuskaat, Myristica fragrans HOUTT.
B1 comiin: komijn, Cuminum Cyminum L.
Be: Bibe cariophylum et piperum; Fl: Potio tibi sit sauina et piper et cariofil; C: pocio sit ceduar galange cynamomum cubebe porris; U: Potio tua sit tibi ceduare, galigan, cinamomum, cobeben.
|
| |
| |
|
St: Et gengeueren, muschaten, komen ind wijnberen; D: eth zedduer, muscaten. |
10. | St: Aller hande spijse is tijdich (zie 6) behaluer dey kreuet, wante hey wirt geseret van deme water slange; D: beware dy... vor kreueten, wente se worden denne geseriet van der slangen.
Ook C, E en U, met uitvoerigere commentaar. |
| |
November.
1. | D: Desse mane beginnet sik in alle godes hilgen daghe vnde endet sik in sunte adreas daghe. |
2. | B2 en K stemmen overeen. C (Be, Fl) a balneo (hs. balaeo) te abstine; U (E): non calido balneo.
St geeft een hele uitweiding, waaruit we citeren: So vermijdt heyt steynbat... Mer woultu baden, so make water la; D: altovele bade nicht droge, noch myt steynen, noch myt watere, dat warm sy, vnde enbade yo nicht hete. |
3-4. | St: Ynd gebacken broit ind vatet beyr is dynen maghen guet; D: Drink... nyge ber, eth... versch broet. |
5. | B1 verwermt: Brab.Limburgse overgang ă + r + labiaal > ě + r + labiaal. Of oude umlaut? In ieder geval oostelijk te situeren.
B1 staat met deze zin alleen.
B2: de interpunctie in ed. Braekman moet gewijzigd worden: lopen is elliptisch gebruikt (zie W), en betekent ‘stoelgang hebben’ (cf. de uitdrukking ‘gaan’), niet vermeld in Mnl.W. 4, 793 vv. s.v. lopen. Ook is roze dranc corrupt voor roredranc = laxatiefmiddel.
St: Nym rore drancke ind rume dich dair mede. |
6. | Be: potio eorum sit cinamomum; Fl: Potio ysopus et satureia et cinamom; C: cynamomum bibe; E (U) Potio tua sit tibi zinziber, cynamomum, cobeben.
St: Dair na ete cinamomum ind lacricijen und guet ander crude drij daghe; dat verdryuet beuer an dijme lijue; D: eth enguer... vnde kaneel. |
7. | B1 waldelt: de eerste l is ontstaan door vormattractie.
St: Ind so wandelt sich dey somer van deme wynter. |
8. | B1 scoeyen: merkwaardige meervoudsvorming; cf. koe - koeien.
B2 bescoye: van een transitief ww. bescoyen = bekleden met schoenen, niet in Mnl.W.
St: So saltu dyne voete warm halden; D: beware dy vor vrost. |
| |
| |
9. | B1 en W stemmen hier samen overeen met St: Et oick melck vnd honich; dat is dy gesunt, en D: drink czegenmelk vnde mede... eth... honnich.
U (E): studiose debes mel sumere et medonem bibe.
Waar ligt de fout: bij het vertalen uit het Latijn (mel>melk) of omgekeerd (melk>mel)?
B1, W en St gaan in ieder geval op dezelfde bron terug. |
10. | In U, E en St dezelfde restrictie: U (E): Si opus est subcutaneum sanguinem minue; St: Is dy des noit, so lait dijn bloit tuschen vel ind vleisch. D: In desseme mane laet nicht vth der aderen edder myt den coppen, yt ensy dy noet.
Fl: uenam epaticis incide. |
| |
December.
Ontbreekt in B2.
1. | D: Desse mane beginnet in sunte andreas dage. |
2. | D: vnde ender sik in des nygen yares dage. |
4. | D: nym neynen syrop. |
5. | U: Minue cyphonicam.
St: Lait an der hoeuet aderen bloit mer nicht alto vele; D: In desseme mane laet nicht, yt ensy dy noet. |
6. | St: drynck mede na dem bade; D: drink mede. |
7. | U (E): custodi a frigore cerebrum tuum.
St: In deme behoede dijn breghen voir calde; D: beware dy vor kolde. |
8. | Opmerkelijk is de interne tegenspraak in W en K., die alleen kon ontstaan door compilatie uit twee verschillende bronnen.
U (E): balneare quantum vis.
St: Bade wail so dicke du woult: D: bade nicht to vele. |
9. | B1 galiga: galanga, Alpinia officinarum HANCE.
B1 zedwaer: (volgens Lindgren, p. 208) Curcuma zedoria (Berg.) Rosc., zedoarwortel.
D: eth muscaten, cardemomen vnde petercillien vnde gallian vnde czeduer. |
10. | Overeenkomst van K met St: Vnd en ete neyn ethen vppe dat ander, waarop in St volgt (zie B1 en W): dit is bewylen guet dey hungher; D: eth nicht to vele. |
11. | B1 leg: typische Hollandse verwarring van leggen / liggen.
St: Lijge nicht stille; do io wat; D: wes stedes in arbeyde. |
| |
| |
12-13. | U: porrum et zinziber cum pane comede: E: zinciber cum pane comede.
St: Et galigaen, gengeuer und bertram mit brode und mit cardamomen. |
14. | B1 artedie: artsenij.
C: ista si feceris per omnia membra sanaberis; U: si hec et prescripta feceris medico non indigebis.
St: Haldestu dusse arcedije, so blijuestu gesunt bit in dijnen doit. |
VI. B1 schijnt op een ouder voorbeeld terug te gaan. Getuigen van hogere ouderdom zijn spellingen als wiin, diin, vermiit, dii (pron.), dii (dem.), riip, enz., en een vorm als du sulte.
De taal is westelijk mnl., met enkele Hollandse kenmerken: braden, soden (sept. 3), leg (dec. 11), stienen (febr. 9) (ook Brab.), nv (aug. 7, nov. 4) (ook Brab. & Z-Limb.). Andere vormen wijzen eerder naar Brab./Limb.: sont (juli 9), beruoet (oct. 5), di (oct. 8), vleisch (oct. 8), hoet (oct. 8), verwermt (nov. 6), terwijl seltu (jan. 7, juli 2, sept. 2) net zo goed Brabants als Hollands kan zijn. Breyn (febr. 2) is Fries-Saksisch.
B2 is in Zuid-Holland geschreven, zoals BraekmanGa naar voetnoot(18) reeds constateerde.
De onderlinge verhouding van de vier teksten is tamelijk verward. Eén ding staat vast: een rechtstreekse legger met afschrift (of vertaling) is er niet bij. B1 stemt het vaakst overeen met W, maar dit is lang geen absolute regel: 12 voorschriften zijn uitsluitend gemeen aan B1 en W, 5 aan B1 en K, 6 aan B2 en W, 5 aan B2 en K. Er moeten bijgevolg een hele reeks tussenschakels ontbreken.
Vele plaatsen wijzen erop dat aan de grondslag van deze proza-traditie een berijmde tekst ligt; zo kunnen we reconstrueren:
Februari |
3-4 |
B1, B2, W, K |
goet: bloet |
|
5-6 |
W, K |
wult: vorkult (of wolt: verkolt) |
|
9 |
B1, B2, W, K |
baden: schaden |
Maart |
2-3 |
B1, B2, W, K |
onghesont: mont |
April |
6 |
B2, K |
slime: liue (assonantie) |
|
8-9 |
B1, K |
bloet: goet |
Mei |
2 |
B1, B2, W, K |
goet: croet (of guet: cruut) |
| |
| |
Juni |
2-3 |
W, K |
drinken: dinken |
|
6-7 |
B1, B2, W, K |
goet: bloet |
|
7 |
B1, B2, W, K |
toren: oren |
Juli |
2-3 |
B1, B2, W, K |
slapen: laten (assonantie) |
|
5 |
B1, W |
vrucht: sucht |
Augustus |
8 |
W, K |
win: sin |
September |
4-5 |
B1, B2, W, K |
baden: laten (assonantie) |
October |
7 |
B1, W, K |
bloet: goet |
|
7-8 |
B1, W |
bloet: hoet |
|
9 |
B1, W, K |
comin: sin |
November |
4 |
B1, B2, W, K |
broet: goet |
|
6 |
B2, W |
verdrive: live |
|
10 |
B2, W, K |
bloet: goet |
December |
3-5 |
W, K |
gud: blud |
Verschillende elementen duiden erop dat het uitgangspunt van deze traditie in het Oosten moet gezocht worden, zonder dat nader kan gepreciseerd worden aan welke kant van de taalgrens:
1) | de enige twee Duitse parallelteksten stammen uit grensgebieden (W = Ndd., K = Ripuarisch); |
2) | B1 bevat een aantal oostelijke kenmerken; |
3) | de vermelding van Sint Walburgis op 1 Mei: deze heilige werd volgens Grotefend gevierd in de bisdommen Luik, Munster, Trier, Utrecht en Keulen; |
4) | enkele rijmen wijzen op een oostelijke bron: wult: vorkult (of wolt: verkolt), goet: croet, bloet: hoet, broet: goet; |
5) | er is ontegensprekelijk een zekere verwantschap met St, en (iets minder) met D. Beide tradities hebben elkaar gecontamineerd, of uit eenzelfde bron geput. Opvallend is dat St en D eveneens Nederduitse teksten zijn; |
6) | als bijkomstig argument kunnen we hier nog aan toevoegen dat de oudste Mnl. gezondheidsregels, hoewel tot een andere traditie behorend, uit Noord-Limburg stammen, en dat de vierde en laatste mln. tekst die ons bekend is (Lof) in een Ripuarisch getint dialect geschreven isGa naar voetnoot(19). |
Uit dit alles mogen we dus wel veilig concluderen dat de bakermat van de oorspronkelijke berijmde tekst in het Oosten van ons taalgebied lag, of in het aangrenzende Duitse gebied. Van daaruit kreeg de versie
| |
| |
in ruimte en tijd een wijde verspreiding, waarvan eigenaardig genoeg slechts vier voorbeelden gevonden werden. Van deze vier is B1 het oudste, wat daarom niet zeggen wil dat die het dichtst bij de archetypus staat.
Wat de bronnen betreft, het is opvallend dat voor verschillende precepten (meestal de laatste voor iedere maand) geen Latijns equivalent gevonden werd. Zijn dit oorspronkelijke toevoegsels van de compilator / vertaler? De meeste overeenkomst vertoont U, die echter weer moeilijk als directe bron kan gediend hebben.
Zo blijven er, naast enkele resultaten, nog een aanzienlijk aantal vragen onbeantwoord. Alleen de ontdekking van nieuwe teksten, in het Latijn en in de volkstaal, kan ons nader tot een oplossing brengen.
|
-
voetnoot(1)
- Gundolf Keil, Die Grazer frühmittelhochdeutschen Monatsregeln und ihre Quelle. In: Fachliteratur des Mittelalters. Festschrift für Gerhard Eis. Stuttgart, 1968, p. 133.
-
voetnoot(2)
- t.w. de ‘Grazer Monatsregeln’ van iets vóór 1200: cf. G. Keil, o.c., p. 137.
-
voetnoot(3)
- W. Braekman en M. Gysseling, VMKVA 1967, 575-635.
-
voetnoot(4)
- W. Braekman en M. Gysseling, VMKVA 1967, p. 594, voetnoot 2.
-
voetnoot(5)
- Ik dank hier van ganser harte de Heer J. Deschamps, die mij enkele jaren geleden op het bestaan van dit belangrijke handschrift wees.
-
voetnoot(6)
- cf. G. Keil, in Jahrbuch d. Vereins f. ndd. Sprachf. 81, 1968, p. 35.
-
voetnoot(7)
- Das ‘Regimen duodecim mensium’ der ‘Düdeschen Arstedie’ und das ‘Regimen sanitatis Coppernici’. In: Jb. d. Vereins f. ndd. Sprachf. 81, 1968, 33-48.
-
voetnoot(8)
- Hieraan kan toegevoegd worden wat Keil noemt (Jb. d. Ver. f. ndd. Sprachf. 81, 1958, p. 43): ‘Beiwerk zu den verworfenen Tagen’: een vermelding van sommige dagen waarop een of andere bezigheid aan- of afgeraden wordt, of een prognose i.v.m. een bepaald ziektesymptoom dat op een van die dagen geconstateerd wordt.
-
voetnoot(9)
- Sven Norrbom, Das Gothaer Arzneibuch und seine Sippe. Hamburg, 1921, p. 42.
-
voetnoot(10)
- o.c., p. 603. Voor de betekenis der hierna gebruikte afkortingen, zie pp. 175-179.
-
voetnoot(11)
- In: Ostbairische Grenzmarken 4, 1960, p. 136, voetnoot 4.
-
voetnoot(12)
- In: Jb. d. Vereins f. ndd. Sprachf. 81, 1958, p. 35.
-
voetnoot(13)
- Gundolf Keil wees me op het bestaan van dit hs., en op zijn verwantschap met W, waarvoor ik hem ten zeerste dank.
-
voetnoot(14)
- in: Jb. d. Vereins f. ndd. Sprachf. 81, 1958, 35-36.
-
voetnoot(15)
- en Cpg 700 (hd., 15o eeuw), dat we alleen raadpleegden in de editie van Keil (o.c.). Hieruit bleek dat er geen direct verband is met de tekst uit Brussel.
-
voetnoot(16)
- Hoewel ik reeds in het bezit was van een microfilm van dit hs., zond Gundolf Keil, bizonder attent, me een transcriptie, waarvan ik bij een enkele moeilijke lezing dankbaar gebruik maakte.
-
voetnoot(2)
- met, ter verduidelijking, nogmaals r boven de r die verbeterd werd uit een aanloop naar voorbarige s.
-
voetnoot(1)
- de interpunctie in ed. Braekman: nem roze dranc ende lope daernae eten Cinamomen; latricien... moet gewijzigd worden zoals boven; roze dranc is corrupt voor rore dranc.
-
voetnoot(17)
- In K is vnde = inde; cf. A. Lübben, Mndd. Gramm., p. 11, die citeert: inde, ende, unde, waarbij unde niet westelijk zou zijn.
-
voetnoot(19)
- Zie p. 172 voor een opsomming van de 4 mnl. teksten.
|