Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1971
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Opvallende legaten in oude testamenten en rijke geschenken in vroeger tijd aan kerken te Mechelen
| |
[pagina 158]
| |
van Musene ontmoeten als een van de twee communiemeesters van de DijlestadGa naar voetnoot(3). Een Jan de Muysene was dit ook in 1451, van wie de mare gaat dat hij bij het leggen van de eerste steen van Sint-Romboutstoren is opgetredenGa naar voetnoot(4). Weer als communiemeester zetelde een Egide de Musene reeds in 1484 en '85; in 1491, 1493, 1497 en 1499 fungeerde hij als een van de twee dekens van het wollewerk, afwisselend nog als communiemeester in 1486, '90, '92, '96 en 1498; tussendoor nog als schepen in 1488, '89, '94 en 1498; als ontvanger van 1502 tot 1509, in welk jaar hij misschien het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseldGa naar voetnoot(2). Bekend in de geschiedenis van hun stad raakte nog naast hen een Wouter de Musene, althans op het vlak van het kerkelijke leven, daar hij in zijn hoedanigheid van priester van de Sint-Romboutsparochie ten jare 1310 optrad bij het verlijden van een notariële akteGa naar voetnoot(5). In de volgende 15e eeuw, in 1456, hoort men onder de te Mechelen reziderende kanunniken opsommen heren Nicolaus en Egidius de MusinesGa naar voetnoot(6); van hen halen de archiefbronnen aan dat zij allebei, gelijk meer van hun ambtsbroeders van die tijd zich hadden laten verleiden tot onwettige paterniteit, wat toen evenwel allesbehalve als faamstorend voor priesters werd ondervonden; Nicolaus de Musenis verwekte twee zoons bij Gudula Vanden Kerckhove; Egidius had er één. Voorbeeldiger van leven is denkelijk Elizabeth van Muysene geweest, die in 1464-65 als overste het voorname vrouwenklooster Bethanië aan de Melaan te Mechelen leiddeGa naar voetnoot(7). | |
[pagina 159]
| |
Naar 't volle licht keert de Musenen de inhoud van een mooi beschreven perkamenten blad, groot 45,5 bij 39 cm., waarvan de tekst 21 bij 30 cm. in beslag nam. De veder ervoor voerde de priester van het bisdom Kamerijk Walterus Militis - of Wouter De Ridder - als openbaar notarius. Van deze herinnert men zich licht dat hij in die hoedanigheid tal van stukken heeft opgesteld te Mechelen en ondertekend en wel namelijk als notaris van het kapittel van Sint-Romboutskatedraal werkzaam wasGa naar voetnoot(8). Ons stuk bracht hij klaar ‘als men screef duist vyfhondert ende achtthienne Inder zester Indictien den [sester] dach der maendt van Mey des pausdoms...’ van Leo, ‘die thienste paus van dien Name’, dus: op 10 mei 1518. Als nodige getuigen stonden vier vooraanstaanden aanwezig: de heer meester Jan Ade, priester en prochiaen van de collegiale kerk van Sint-Rombouts; - Adriaen Vandenbroeck, alias Musch, ridderGa naar voetnoot(9); - Jan boyenants en Anthonis portere, proviseur des H. Sacraments terzelfder kerk. Zonder verwijl daaropvolgend wordt aangestipt dat notaris-priester Militis er aan de arbeid werd geroepen door ‘my vrouwen vanden Reele, weduwe wylen Heer Gielis van Musene, Riddere’; niets toch staat de overtuiging in de weg dat deze dame de weduwe juist was van de zo bedrijvige personaliteit bij de stedelijke magistraat van Mechelen Egide de Musene, hierboven ter sprake gebracht en van wie wij onderstelden dat hij in 1510 of wat later zou zijn gestorven. Waar vond de samenkomst met de eerwaarde heer notaris ook plaats? ‘By den heylighen sacramentautaer In de kercke van sinte Rombout’Ga naar voetnoot(10), wat ook als vanzelfsprekend gelden kan, gelet op het nagestreefde doel. Immers Mevrouw van Musene-Vanden Reele begeerde openbaar ter kennis te brengen ‘hoe zij vuyt Jngeuen gods ende groote guensten... die zy hadde totten weerdighen heyligen sacramente, heeft doen maken eene gulden croone om te set[t]ene op die saborie vanden heylighen sacramente binnen der voers.kerke’. Ze gaat verder met de uitstippe- | |
[pagina 160]
| |
ling tot in de minste details van de samenstelling van het echt verrassende pronkjuweel dat ze wil schenken: Het is ‘weghende in fijnen goude ontrent seuen onchenGa naar voetnoot(11), onderGa naar voetnoot(12) met twee RandenGa naar voetnoot(13) van perlen: daerinne waren hondert ende tweentwintich perlen met vyf hanghende perlen ende een vaste. Inde middeleGa naar voetnoot(14) twee tafelenGa naar voetnoot(15) van Robbijnen ende twee platen van dyamanten ende twee punctenGa naar voetnoot(16), daer af deen een dackGa naar voetnoot(17) is, die wapenen der voers. vrouwe vaders ende moeders met een tafelken van Robbijn bouen. In de middel staende twee tafelen van Robbijnen ende som vast staende. Daer bouen noch aen die RanxkensGa naar voetnoot(18) of taxkens dertig perlen onderGa naar voetnoot(19) groot ende cleyn met sesse gulden sterren hanghende ende elck sterre met twaelf perlen’. Dit prachtige juweel overhandigde de schenkster ter plaatse ‘ter eeren gods’ aan de ‘prouiseurs vanden heylighen sacramente’. Hiermee is bedoeld een broederschap binnen de Sint-RomboutskatedraalGa naar voetnoot(20), dat er prat op gaan mocht als leden de meest vooraanstaanden van de stad te tellen en bij machte was alle gegadigden aan te sluiten. Om oorlof hiertoe hadden de provizoren zich gewend tot de Heilige Stoel en op 25 april 1504 bevestigde paus Julius II het bestaan van het genootschap; hij verleende toelating om voortaan driehonderd leden aan te werven, waarbij dan een echtpaar als één lid zou gelden. De leiding kwam thans toe aan de eerwaarde heer plebaan van Sint-Rombouts, die drie leke provizoren zouden bijstaan. Het Broederschap mocht desgewenst ieder jaar een plechtige processie door de stad doen tiegen, | |
[pagina 161]
| |
waarin alle aangeslotenen dienden mede op te stappen. De paus verleende allerhande gunsten en tevens de mogelijkheid om, wanneer voordelig geacht, aan de standregelen van het broederschap wijzigingen aan te brengen. Kort daarop, in 1510 reeds, verkreeg het een nieuwe bulle, die het aantal leden vermeerderde tot driehonderdvijftig; in 1631 werd het reglement opnieuw goedgekeurd door paus Urbanus VIII. In het jaar 1706 ging de Mechelse aartsbisschop Humbertus PrecipianoGa naar voetnoot(21) over tot een herziening van de statuten. De provizoren van de vereniging blijken in de parochietempel hun vaste plaats te hebben gehad ‘aen den pilaer, staende achter tgestoelte vande Prouisores vanden Eerw. H. Sacramente’Ga naar voetnoot(22). Men is de namen niet vergeten van hen, die zich hebben ingespannen voor het uitvaardigen van de pauselijke bulle van 1504. Het waren plebaan Jan Ade(n) en de provizoren Adraen Van den broecke, Antoon De Pottere, Jan Boeyemans, een hoedenmaker van stiel, en Florent Van DagneGa naar voetnoot(23). Zo hoorden wij de namen hier herhalen - met wat lichte spelwijzigingen - van de heer plebaan en van drie van de vier provizoren, welke wij hier kort te voren opschreven als getuigen bij het verlijden van de notariële akte in opdracht van vrouwe vanden Reele. De schenkster achtte het niet onnodig evenwel enkele in 't oog te houden kondities te stellen: dat de provizoren ‘die selue croone ten eeuwighen daghen conserveren ende verwarenGa naar voetnoot(25) sullen in wesen gelijk zy nu es ende niet versettenGa naar voetnoot(24), veranderen oft vercoopen om eenighe betere proffijt oft om eenighe saken, die huerlieden souden mogen toecomenGa naar voetnoot(25); - zij zouden de kroon ‘altijt op hooghe daghenGa naar voetnoot(26) op die saborie stellen ende selue heylich sacrament daer mede eren’. Moest het toch gebeuren dat de provisoren of hun opvolgers de gestelde voorwaarden veronachtzaamden, dan ging de kroon over aan ‘den armen huysarmen binnen der seluer kercken oft den prochiaen van | |
[pagina 162]
| |
sinte Rombouts om die tapplicerenGa naar voetnoot(27) ende gebruycken gelijc dat behoirlyckGa naar voetnoot(28) es tot behoef der voers. huysarmen’; op dezen ging eventueel het recht van bezit van de kroon over. Edoch, natuurlijk moesten de provizoren van het broederschap van het H. Sacrament nu en later ze ‘onderhouden Jn esse ende weseneGa naar voetnoot(29) gelijck sy nu es.’ Geen mens, die thans nóg niet toegeven zal dat het geschonken prachtjuweel zulks niet op end' op waard was. De beschrijving ervan volgens de begiftigster veroorlooft direkt zich de waarde ervan voor te stellen zoals het was gemaakt uit niet minder dan 7 ons fijn goud en gesierd met zeker bij de 200 paarlen en edelstenen van verschillende soort, robijnen en diamanten. Vakkundigen uit het kunstsmeedbedrijf en op het edelstenengebied zullen het nog beter waarderen dan wij, die moeten bekennen niet juist te begrijpen wat werd bedoeld met ‘puncten’, waarvan het ene een ‘dack’ vormde; ‘punct’ wil wellicht zeggen ‘'t scherp oft spits van íet’. De siboriekroon heeft dus behoord tot de schatten van het mobilair van de Sint-Romboutskatedraal te MechelenGa naar voetnoot(30) samen met buitengewone kledingstukken, tapijten, beelden en zo voort, die toehoorden aan het H. Sacramentsbroederschap aldaar. Hieronder werd al ten jare 1506 vermeld een ciborie in zilver van meer dan 4 mark, een kruis en een wierookvat en twee buretten van hetzelfde metaal; voor na 1540-41 is evenwel bekend dat de provisoren van het Broederschap in de sakristij van hun kapel ‘un riche ostensoir’Ga naar voetnoot(31) bewaardenGa naar voetnoot(32). Zou deze wat vage aanduiding slaan op de gouden kroon, gespendeerd door dame Gielis van Musene-vanden Reele, wier vroomheid en mildheid ze hebben aangezet tot een opvallend kostbare gift? Wat is er met verloop van jaren van geworden? Hoe lang mocht ze behoren tot de schat van het Broederschap? Sinds wanneer en hoe en door wie is ze daaruit verzwonden? Dit zijn zovele vragen, waarop wij geen het minste antwoord mochten zamelen. Derhalve is ons wellicht geoorloofd hier te sluiten met een bondige dialektische aanmerking. | |
[pagina 163]
| |
Wij stellen in dit vroeg 16e-eeuwse dokument uit de Dijlestad vast dat de kerkelijke bewaarbeker voor gewijde hostiën - de ‘ciborieGa naar voetnoot(33) uit het Frans ‘ciboire’ - is genoemd ‘caborie’; de regel van het Mechels dialekt heeft hierin gewerkt, volgens dewelke de klinker in de aanvangssilbe van ontleende woorden uit het Frans verandert in a; vgl. bijv. nog ‘bureau’ > baro. In latere decenniën verschoof echter ‘sabore’ regelmatig tot ‘si-’ of zelfs ‘sebore’, 't kan wel wezen onder nawerking van het Poolse ‘shuwaro’ - het hoofddeksel van het feestuniform van hoge militairen en staatsambtenaren, waarvan de benaming op heden bij het Mechelse volk zo goed als volledig onbekend is geworden en waarvoor het uitsluitend ‘siberó’ uitsprak, met de klemtoon op de laatste lettergroep, anders dan in ‘sibore’ op de 2e silbe. |
|