Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1971
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Opvallende legaten in oude testamenten en rijke geschenken in vroeger tijd aan kerken te Mechelen
| |
[pagina 50]
| |
al op 16 juni 1436 voor een Godevaert De DonckerGa naar voetnoot(2), dan weer voor een Luc Doncker, die zich te Rome verdienstelijk maakte met het oog op de verzending naar de Dijlestede van de pauselijke bulle, verleend op 13 april 1456 en daarna nog voor een periode van tien jaar verlengdGa naar voetnoot(3). Hierbuiten vonden wij de familienaam slechts in veel jongere jaren en dan overigens maar zelden; o.a. anno 1749, wanneer een landmeter Pieter de Doncker van stadswege werd vergoed in augustus voor een door hem getekend en geleverd plan van de nieuwe vaart Leuven-Mechelen ZennegatGa naar voetnoot(4). De familienaam van het gezinshoofd Francoys geeft vanzelfsprekend te doen met de mannelijke voornaam ‘François’, in het Nederlands ‘Frans’, in het Duits ‘Franz’, verkorte vormen uit ‘Franciscus’ in de Latijnse schrijftaal, terug te brengen tot het Hoogduitse ‘francho’ = uit het volk der FrankenGa naar voetnoot(5). Een rijke reeks aanpassingen en verkortingen, ook voor meisjes, verwierf die naam in onderscheiden Europese talen. Hij dankte zijn populariteit inzonderheid aan Franciscus van Assisi, een van de meest geliefde heiligen in de Middeleeuwen (1181 of '82-1226), die, gedoopt op de naam Giovanni (= Johannes), door zijn vader Pietro Bernardone, een vermogend lakenkoopman, nadat deze een reis naar Frankrijk ondernomen had, werd geheten ‘Francesco = Fransman’; in onze Nederlanden kwam ‘Frans’ in de 15e eeuw op. Zoals in andere Vlaamse streken ging men te Mechelen de Latijnse naam ook binnenhalen en ook verkortenGa naar voetnoot(6). Aldus ontstonden uit Franciscus: Fransus, Frans, Franske, Fratjes; Sus, Suske, Susse; uit François: Sooi, Sooitje (oude vormen) en Swa, Swatje (nieuwe vormen). Te Mechelen komt ‘Fratje’ heel en gans ongebruikelijk voor; daarentegen verneemt men er gemakkelijk het drielettergrepige ‘Franseva’ en de diftong wordt gekontraheerd in ‘Sooi’ en ‘Sooitje’ tot ‘Soe’ en ‘Soetje’. | |
[pagina 51]
| |
De voornaam op zijn Frans kwam men er eveneens vroegtijdig tegen; bijv. in het rekeningenboek van de ‘Gemeijne Huysarmen’ van 1597-98 (fol. 19) is te lezen dat een Franchoys Boels een legaat liet van 200 gulden ‘den armen gemaeckt’; de armboeken van de Sint-Romboutsparochie over 1606-09 maken gewag van een Hans Franchois (fol. 3); een cijnsboek voor de Heilig-Geest van de Sint-Jansparochie, in 1644 bijgehouden door de toenmalige rentmeester Jan van Steijne, diende de erfgenamen van een heer Franchois de hont te noteren (fol. 1 vo) en ook een bakker Jan franchois de munck (fol. 8); het perkamenten ‘Boeck van den prouenen der ermer huysarmen jn sinte Romboutsparochie’ van haast één eeuw vroeger - uit het ‘Jaer ons heren duysent vyfhondert ende sessen’, dus 1506 - vermeldt een ‘franche crabbe’ (fol. XII), waarbij de vormen Frans en Franchois door mekaar gehaspeld schijnen voor te komen. Later - althans in het begin van de 17e eeuw - lijkt men doorlopend ‘Franchoys’ te schrijven (o.a. franchoys van schelle, smets, diedens, van beneden, enz.). De Latijnse vorm kon evenmin in oud Mechelen wegblijven wegens de populariteit van de sint en van de Franciscusheiligen, zodat hun naam geredelijk verscheen ter aanduiding van woningen aan onderscheiden straten, soms voor huizen haast nevens elkaar: Sint-Franciscus, an de Adegemstraat, nrs. 10 en 16, alwaar ook gestaan en gelegen was een woning, ‘geheeten Sinte franchois’ in 1618-22; aan de De Stassartstraat, nr. 35; aan de Melaan, nr. 3 en vanzelfsprekend op het Groot Begijnhof: ter Hoviusstraat, nr. 2 bis; Sint-Franciscus de Sales, aan de Nonnenstraat, nr. 7; Sint-Franciscus Xaverius aan de Acht Zalighedenstraat, nr. 14Ga naar voetnoot(7). Tot op de huidige dag verschijnt hij in onze Belgische gemeenten als familienaam. Hij is onder meer gedragen door prof. dr. Jules François aan de rijksuniversiteit te Gent, de wereldberoemde hoogleraar en arts in de oogheelkundeGa naar voetnoot(8). In Oud-Mechelen moet hij blijkens ons dokument ten minste van omstreeks 1450 zijn voorgekomen; in onze tijd lijkt hij er niet meer in gebruik. | |
[pagina 52]
| |
Hij verscheen er dialektisch aangepast als ‘fransoeys’, naar is bewezen in het perkamenten ‘boeck vanden prouenen der arme huysarmen Jn sint Rombauts prochie Jnt Jaer ons heren duysent vijfhondert ende seuen’, waar in de voorafgaande opsommingGa naar voetnoot(9) ‘Anthonis fransoeys’ staat neergeschreven, evenals reeds in de titel, waarin die wordt aangehaald als parochiale provisor naast Jan van willebeke, Cornelis verberct en Peeter Crabbe. Het lijdt geen twijfel dat deze Anthonis Fransoeys identisch is met onze erflater, die wij aan het woord gaan horen, mede omdat wij zullen vernemen dat hij in een aalmoezenreiking drie renten had vastgelegd. Nopens hem en zijn gade blijft dit het enige dat wij te weten raken.
In onze Dijlestad zou men ons echter en terecht euvelnemen, moesten wij, als niet te ontwijken uitweiding, niet inlassen dat er een tijd is geweest dat die familienaam François er luide heeft weerklonken, namelijk in de 16e eeuw en dan decenniën lang; zulks dan door toedoen van een gezin van kunstschilders te dien tijde, die wel is waar geen talent van allereerst allooi opbrachten gelijk andere meesters van doek en penseel te Mechelen toen heeft gesierd, bijv. Frans HalsGa naar voetnoot(10), doch wier geringere schatting, die ze dan toch verdienden, in hoofdzake op de rekening komt van het feit dat ze de tijdgenoten geweest zijn van ongeëvenaarde meesters zoals inzonderheid Petrus-Paulus Rubens en Antoon Van DijckGa naar voetnoot(11). Op een plaat van ‘Illustrations belges’ komen voor met nrs. 7 en 20Ga naar voetnoot(12) twee Franchoys, Lucas, de oude, en Pierre. Lucas de Oude kwam te Mechelen ter wereld op 23 januari 1574 en | |
[pagina 53]
| |
stierf er in 1643. Na zijn dood bleek zijn weduwe eigenares te wezen van het huis nr. 44 aan de Koeistraat en van een tweede aan de WollemarktGa naar voetnoot(13). Een van zijn zusters, Cornelia, geboren in 1582, trouwde met de Mechelse beeldhouwer Hendrick Fayd'herbe en uit hun echt ontsproot de zeer geroemde beeldhouwer-architect Lucas Fayd'herbeGa naar voetnoot(14). Lucas huwde Katelijne du Pont en zij schonk hem zes kinderen, onder wie twee zoons: Pieter (Mechelen, 20 oktober 1606-11 augustus 1654) en Lucas (Mechelen, 28 juni 1616-3 april 1681), bijgenaamd ‘de Jonge’ ter onderscheiding van zijn vader. Allebei voelden zich aangetrokken tot de schilderkunst en gingen aanvankelijk in de leer bij hun vader. Bij die verbleef Lucas de Jonge tal van jaren en arbeidde met hem aan dezelfde schildersezel, waarnaast hij zich ook aan de etskunst wijdde. Hij verkreeg zijn toelating tot de school van Rubens te Antwerpen. Na zijn terugkeer naar Mechelen werd hij er verkozen tot deken van het Sint-Lucasgild in 1663, terwijl zijn broeder Pieter er fungeerde als meester van het schildersgild. Wegens gebrek aan bestellingen week hij uit naar Frankrijk en daar mocht hij het portret van verschillende vooraanstaanden en hofjonkers vervaardigen. Nadat hij zich van nieuws te Mechelen vestigde, verwierf hij er de bescherming van de toenmalige aartsbisschop Alfons de BerghesGa naar voetnoot(15) en viel hij ook in de smaak van de Geschoeide Carmelieten aldaar. Van deze kunstenaars Franchoys zijn talrijke doeken voorhanden zo buiten als binnen Mechelen: te Antwerpen, te Brussel, te Rijsel, Berlijn, Keulen, Dresden, Hamburg en Frankfurt-am-Main; te Mechelen hangen er in het stadsmuzeum en in sommige kerken, nl. Sint-Janskerk, Sint-Katelijnekerk, de Begijnenkerk, Hanswijkkerk, Sint-Pieterskerk; nog in enkele kapellen, bijv. in de kapel van de H. Geest, tegenover de hoofdingang van Sint-RomboutskatedraalGa naar voetnoot(16); de kapel van het Groot SeminarieGa naar voetnoot(17) en van de Zusters-TheresianenGa naar voetnoot(18). Aan de drie Franchoys besteedde wijlen licentiaat René De Cock van Mechelen een echter onuitgegeven gebleven verhandeling ‘Les Franchoys à Malines’. In dit verband kan worden gewezen op een naamloos 18e-eeuws | |
[pagina 54]
| |
handschrift, bewaard in de Koninklijke Biblioteek Albertina te Brussel. Op ettelijke bladzijden ervan komt voor een ‘Beschrijvinge Der Besonderste schilderijen die te sien sijn jn De Kerken Der stadt Mechelen’Ga naar voetnoot(19). Geciteerd wordt voor de ‘Parochiale Kerk van St jan... een autaerstuck van LUCAS FRANCOIS, vertoonende st rochus bij de pesthebbende menschen; - jn de capelle van den h. Geest twee zijdeuren... geschildert sijnde van dese meester... historien uyt de werken der apostelen’; - in de Parochiale Kerk van ste CatharinaGa naar voetnoot(20) aen het altaer van de H. Laurentius... een st jan jn d'olie gestooten wordende’ en een schilderij van st Laurentius, gemaect door Lucas Francois; -’ in de kerk van het klooster van de eerwaarde Paters Lieve Vrauwe BroersGa naar voetnoot(21)’ een stuck so breedt als den middelbeuck... met nog 10 andere, verbeeldende geschiedenissen van den heijligen deser orden, allemael geschildert door Lucas Francois; - in de kerk der nonnen van BetaniënGa naar voetnoot(22) hingen ‘twee stucken, verbeeldende twee bisschoppen en | |
[pagina 55]
| |
twee pausen van het order der canonieken regulieren, geschildert door Peeter Franchois; - bij de Nonnen van LeliëndaelGa naar voetnoot(23) bevond zich achter het orgel een schilderij ‘so breedt als de kercke is, verbeeldende eene kercke van binnen’; het was ‘wonderschoon gemaeck door arenberghGa naar voetnoot(24); echter de figuren sijn gemaect door Lucas franchois en verbeelden den h. norbertus, alles aen den armen uytdeijlende’; - in het groot begijnhofGa naar voetnoot(25) was het ‘hoog autaerstuck... van Lucas franchois en verbeelt de hemelvaert van maria’; om het halfjaar wisselde men het af met een doek van T. BoijermansGa naar voetnoot(26), ‘vertoonende maria met haer kindeken’; - bij de Eerw. P.P. JesuitenGa naar voetnoot(27) hing onder zeven doeken ‘Aen den slincken kantGa naar voetnoot(28) jn de kerck’ een afbeelding van ‘xaverius met de heydensche philosophen disputerende’,Ga naar voetnoot(29) geschildert door Lucas franchois. | |
[pagina 56]
| |
Uit een opsomming als deze wordt onmiddellijk duidelijk in welke hoge mate de kunstenaars Franchois en allereerst hun inleider Lucas, de Oude zich verheugen mochten in populariteit bij de kloosterstichten van Oud-Mechelen en hoe verscheiden de door hen op doek gebrachte onderwerpen uit het Nieuwe Testament en de heiligenlevens uitvielen. Edoch eveneens bij de burgerij van de stad vonden ze vruchtdragende klandizie: o.a. te Mechelen gevestigde Spaanse edelman Christoval de Medina MontoijaGa naar voetnoot(30) heeft bij meester Lucas Franchois ‘een tafereel van onze Lieve Vrouwe crooninghe... doen maecken om te vereren den outaer van onse Lieve Vrouwe tot Mariakercke’, d.w.z. Mariakerke bij Gent; hieromtrent kwam aan de dag bij de regeling van 's ridders nalatenschap dat aan de artist werd betaald de somme van 130 gulden volgens kwitancie van 10 september 1636. Tot op de dag van heden | |
[pagina 57]
| |
worden de drie Franchoys - en vooral de oudste: Lucas I - waarderend aangehaald in historische overzichten van de schilderkunst in de Nederlanden. Heeft onze erflater Anthonijs Franchois - ofte Anthonis fransoeys - in direkt bloedverwantschap gestaan met de besproken Mechelse kunstenaar van het palet en penseel van omstreeks een eeuw later? Daar alles mogelijk is, gelijk wij als straatkapoenen onder ons filozofeerden, verzet zich niets tot nog toe tegen een dusdanige onderstelling, ofschoon nog geen middel opdook om ze jaknikkend te bevestigen.
In het testament van de echtelingen Francois-De Doncker, dat wij hier nalezen, komen hoogstens een paar bondige personalia voor, hen betreffende. Van belang kan wel wezen dat ze de provizoren van de armentafel in de door hen bewoonde parochie verzoeken - en voor hun moeite zou ieder van hen zes stuuers eens verkrijgen - ter vierschaar te doen verkopen ‘huer huys / gheheeten den wijngaert / staende tot mechelen jn sinte kathlinen strate / met beyden huyssen achterstaende / metten gronde ende allen hueren toebehoorten’. Alleszins mocht dit wel een eigendom van belang heten vermits het zo maar drie afzonderlijke woonhuizen omvatte. Het was dus gestaan en gelegen aan de thans nog voorname Sint-Katelijnestraat, leidende van dichtbij de Grote Markt van aan de Wollemarkt bij Sint-Romboutskatedraal naar de Antwerpse Poort en SteenwegGa naar voetnoot(31). Opvallend genoeg krijgt deze ‘Wijngaert’ toch geen vermelding in de lijst van ‘De Namen en de Korte Geschiedenis der huizen van Mechelen’, vooral opgemaakt voor de tijd van 1647 met behulp van oude stadswijkfolianten door Ad. Reydams. Was de woning te dien tijde reeds verdoopt? Hare benaming lezen wij echter aangehaald in het al vroeger hier opengeslagen ‘boeck van den prouenen’ van 1507, dus vier jaar ouder dan het testament, en wel in verband met een van de drie proven, ingezet door Anthonis fransoeys: ‘Item op france crabbe huys in ste kane strate, geheeten den wyngaert...xij Rynsguldens’. Een Peeter Crabbe werd ons hierboven reeds voorgesteld als een van de drie medeprovizoren van Anthonis fransoeys in de Heilig-Geesttafel van de Sint-Romboutsparochie. Wij voelen zich de vraag hier opdringen sinds hoe lang het echtpaar Anthonis Franchois-De Doncker eigenaar al was van het bedoelde huis. Ten tweede wat hen aangetrokken had naar die buurt? Men is niet vergeten dat de eeuwen door de Sint-Kate- | |
[pagina 58]
| |
lijnestraat regelmatig blijkt te hebben aangelokt - behalve beroemde klokkengieters, bijv. de Waghevens en Adriaen Steylaert - te waarderen kunstschilders als Maurus Moreels, Jerome de Vaddere, Hemelaer en kunstbeeldhouwers, bijv. Lucas Fayd'herbe, Conraed Van de Kerckhoven, Martyn van Caestre, Jacob van Hornes, Michel VerpoortenGa naar voetnoot(32). De geestelijke geschiedschrijver Remmerius Valerius - d.w. Remigius Wouters, eens pastoor te Muizen, het dorp bij Mechelen - last in zijn ‘Mechelse Chronycke’, opgesteld in de 17e eeuw, bij het jaar 1548 in: ‘In 't selve jaer waren binnen wel hondert en vyftigh Schilders, alle om ten besten, sonder de knechten (= leerlingen, helpers), die veel schoone stucken hebben geschildert gelyck men aenwysen kan in Sint Rombouts Kercke ende andere plaetsen’ (blz. 179). Slechts weinige bij name genoemde persoonlijk begunstigden brengt ons testament te berde. Eerst de schoonbroeder en broeder van het echtpaar: Wouter Donckers. Dan Rommond vander Heyden en zijn huisvrouw Goedele; alsmede jacob de greue; voor elk van hen regelde de uiterste wilsbeschikking de tegemoetkoming met een bedrag van 3 pond jaarlijks; de vander Heydens, en ook de langstlevende van hen beiden, mochten die somme opstrijken, zo zij ermee akkoord gingen; zo niet moest het geld ten goede komen aan de armmeesters van de Sint-Romboutsparochie; daarenboven mochten de twee hier genoemde mannen eenzelfde bedrag innen, drie ponden groote brabants erffelycke renten per jaar, en wel op zulke wijze dat ‘die een eenen sondach en die andere den anderen sondach’ die rente ontving tot aan hun dood, waarna ze diende over te gaan op ‘andere goede huysarmen in gewoonlijcker manieren’. We willen ons graag beperken tot het legaat van man en vrouw Franchoys-De Doncker dat ons als het opvallendste voorkomt. Het begeert immers nadrukkelijk dat na verkoop van hun huis ‘De Wyngaert’ 3 ponden groote Brabants erffelyck zouden worden ‘gheappliceert ende bekeertGa naar voetnoot(33)... tot houte te coopene tot behoef ende eenen beghinne van eender toecomende kercken oft capellen ten... grauwen susteren vander derden regulen sinte francisci der voirs. stad van mechelen’. De eeuwen door immers ervaart men gereedelijk hoe daar en overal elders giften en legaten bleven en blijven gespendeerd voor de optrek- | |
[pagina 59]
| |
king of verbouwing van kerken en kapellen; maar de aanduiding dat een bedrag nadrukkelijk dient bestemd voor het houtwerk van zulke batimenten hebben wij tot nogtoe nog nergens horen verluiden dan in ons dokument. Dit stelde dus het optrekken in uitzicht van het bedehuis van de Grauwe Zusters van de derde regel van Sint-Franciscus binnen Mechelen. Deze kloostergemeenschap was er al van in de 14e eeuw ingericht in de wijk Groenendael aan de huidige Twaalf Apostelenstraat; geen eigenlijk klooster feitelijk, wiens godvruchtige dochters ‘de Celzusters’ heetten door afkorting uit de ‘Cleine cellen’, wat de benaming was van hun huizing ter onderscheiding van het sticht ‘Grote Celle’ toen op het Schermoelsblok bij de ZwartzustersbergGa naar voetnoot(34). Wegens de kleur van hun klederdracht ging men ze ‘Grauwzusters’ noemen en mettertijd raakte hun klooster mondgemeen aangeduid als ‘het klooster Bethleëm’. Ze geraakten gering in aantal ingevolge de plunderingen en vernielingen ten tijde van de 16e-eeuwse godsdienstige beroerten te Mechelen en derhalve vaardigde aartsbisschop Hauchinus hun verhuizing uit, ten jare 1588, naar Leuven bij de aldaar woonachtige Grauwzusters, die er slechts met drie nog gevestigd waren. Te Mechelen was hun kapel gebouwd geworden, die anno 1520 gewijd werd door de suffragaan van Kamerijk. Hiertoe heeft dus het legaat vanwege het echtpaar Franchoijs onmiddellijk bijgedragenGa naar voetnoot(35). Alles wijst erop dat dit veel heeft overgehad voor de zustergemeenschap, in wier buurt het heel dichtbij trouwens heeft gewoond. Men konstatere zulks bijv. ook hieruit dat de uiterste wilsbeschikking is opgesteld geworden bij de Grauwe Zusters, gelijk is te lezen uit de slotmededeling van de aan 't werk gestelde notaris Marcus Batholomeus de rhety presbyter: ‘jnden... godshuyse van bethleem, anders gheheeten ten grauwen susteren tot mechelen jn sinte kathelinen prochie’, in het bijwezen van de ‘eerbare ende bescheyden mannen, heeren marten boom en claes de backere, priesteren des bijsdoms van camerijck als wetteghe ghetuijghen’. Hadden de testateurs, van wie op 24 november 1511 duidelijk bleek dat ze ‘ghesont van herten ende van lichame, alsoe dat scheen / gaende ende staende op der eerden’ waren, geen gelijk te overdenken ‘die | |
[pagina 60]
| |
onghestandicheyt des menschelijcken staets Ende dat gheen dinck op der eerden sekerder en es dan die doot / noch onsekerder dan die vre des doots’? Slechts een paar jaren ijlden voorbij en in 1515 reeds, op 14 maart, als ‘weduwe van wilen Anthonys francoys, saligher gedachten’, deed Katelijne Donckers van nieuws een beroep op de diensten van priester Marcus Bartholomeus de rhety als notarius publicus, thans in aanwezigheid als getuigen van een priester Ladislas Clofloeck en van Johannes Danielis, voor het opstel van een codicil bij het vorige testament; het is bewaard op een perkamenten blad van 26 bij 32 cm., waarvan er 27 × 16 cm. voor de tekst beschreven werden. Ze drukte nu het verlangen uit dat de armmeesters machtiging kregen om jaarlijks een bedrag van ‘drye liberGa naar voetnoot(36) groote brabants’ in geld ter hand te stellen aan haar wettige ‘bruer wouter sdonckers en zijn teghenwoordighe huysvrouwe, heurer beyder leuen lanck duerendeGa naar voetnoot(37) ende den langst leuende van hen beyden’. En andermaal geschiedde het opmaken van deze notariële akte ‘jn conuentu de betthleem grisarum sororum tertia Regula sancti francisci’Ga naar voetnoot(38) te Mechelen. Weshalve dit tweede dokumentje andermaal belicht hoe de Francoys-sDonckersen zich thuis gevoelden in het midden van de Grauwzusters te Mechelen en andermaal ook heel zeker hoe warm een gevoel hen verbond met hunne rechtstreekse verwanten. |
|