Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1971
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
De invoering van het Nederlands in ambtelijke bescheiden in de 13de eeuwGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 28]
| |
wijzen (vooral in het zuiden en westen gelokaliseerd), wordt het begrijpelijk dat het Nederlands een zelfstandige cultuurtaal geworden is die zich, anders dan het Nederduits, niet door het Hoogduits heeft laten opslorpen. Een van de drie belangrijkste centra in dit gebied: Dordrecht, is vermoedelijk bij het ontstaan van een algemeen Nederlands toonaangevend geweest. Het verhaaltje van de opeenvolgende hegemonieën in het Nederlands mist veel grond. De hierna opgegeven datums en aantallen zijn die van bewaarde originelen (omdat onderzoek van de handen noodzakelijk is voor de lokalisering en ook omdat veel zogezegde afschriften van vroege teksten in de volkstaal eigenlijk vertalingen zijn). Ongetwijfeld is slechts een fractie tot ons gekomen van wat ooit geschreven werd. Van veel 13de-eeuwse handen is bv. slechts één stuk bewaard: zij hebben toch meer geschreven dan dat. Toch is deze leemte in de overlevering niet van aard om de geldigheid van de algemene conclusies sterk aan te tasten. Precies daar waar het meest overgebleven is, zijn ook het meest bewijzen voorhanden dat veel verloren is gegaan (bv. tot zegelstaarten verknipte oorkonden te Brugge, verloren keuren en rekeningen te Gent, verloren rekeningen te Dordrecht). De beweging, om het Nederlands als ambtelijke schrijftaal aan te wenden, lijkt uitgegaan te zijn van Gent. Als een eerste stap in die richting kan men beschouwen het register van wettelijke passeringen van het Sint-Baafsdorp, van ± 1210 tot ± 1240, ingelijfd in een gelijktijdig goederenregister van de Sint-Baafsabdij en door verschillende monniken van die abdij geschreven in een Latijn dat doorspekt is met Nederlandse woorden en zinsneden. De eerste ambtelijke tekst die geheel in het Nederlands is, zijn de statuten van de leprozerie te Gent van 1236, ook in een Latijnse versie bewaard en denkelijk geschreven door de kapelaan van die instelling. Daarop volgt een vertaling van de Latijnse keuren voor de stad Gent, geschreven in 1237 of kort daarop door twee stadsklerken. Omstreeks 1240-60 heeft een andere hand in hetzelfde register ook een advies van muntdeskundigen over een munthervorming ingelast. Van 1253 maart 17 dagtekent de oudste Gentse oorkonde in het Nederlands, geschreven in de Sint-Baafsabdij. Kort daarop vangen ook de andere kerkelijke instellingen te Gent aan: Sint-Janshospitaal 1260 dec. 25, begijnhof ter Ooie 1266 juni 19, Sint-Pietersabdij 1266-67 april, Sint-Elizabethbegijnhof 1267 mei, Sint-Janskerk 1274 aug. 26, enz. Ook stadsklerken zijn bedrijvig; de belangrijkste schreef 6 bewaarde stukken van 1278 mei 29-juni 4 tot 1298 okt. 6, o.m. het enige tot ons | |
[pagina 29]
| |
gekomen fragment van een stadsrekening, 1280, en zelfs een oorkonde van de abdij ter Hagen (Zuiddorpe) van 1280 feb. 25. Heel merkwaardig zijn de statuten met ledenlijst van de broederschap van Sint-Jacob in het Sint-Jacobsgodshuis, bewaard voor drie parochies, aangevangen kort vóór 1270 aug. 22 en bijgehouden tot 1466. Vóór 1290 zijn de leden door talrijke handen (vooral door de dekens, uit elke parochie vier, die hun functie slechts één jaar uitoefenden?) op een chaotische wijze ingeschreven; deze registers zijn dus een staalkaart van het schrift van talrijke Gentse poorters, waardoor meteen bewezen is dat ze konden schrijven. Vanaf 1290 zijn nog slechts enkele handen aan het werk, die de registers systematisch bijhouden. Na Gent komt de landelijke schepenbank van Velzeke, met oorkonden vanaf 1249 mei. De eerste is hoogstwaarschijnlijk geschreven door ‘Gossuinus clericus de Faske, Gossuinus de Fauseque clericus, Gosin de clerc’, die vermeld wordt in diverse oorkonden van Velzeke van 1245 af en kort vóór 1 maart 1254 moet gestorven zijn. Een Nederlandse oorkonde van 1252-53 april van Ieper is bewaard in facsimile. Het Frans is overigens in deze stad officiële schrijftaal in de tweede helft van de 13de eeuw. Helaas is te Ieper alle archief verbrand in de eerste wereldoorlog. De eerste bewaarde Brugse oorkonde in het Nederlands is van 1262 nov. 7. In de volgende jaren gaat Brugge in vlug tempo naar een haast volledige vernederlandsing van de ambtelijke taal over, behalve wat de stadsrekeningen betreft, waar het Latijn pas in 1302 door het Nederlands vervangen wordt. Van bij het begin laat Brugge kwantitatief Gent verre achter zich: ruim twee derde van alle Middelnederlandse ambtelijke teksten uit de 13de eeuw zijn te Brugge geschreven. Deze enorme massa archief is te verklaren door de economische bloei van de stad, de rijkdom van haar kerkelijke instellingen en ook door het feit dat de zetel van de uitgestrekte kasselrij van het Vrije daar gevestigd was. De schepenbank van het Vrije had in de 2de helft van de 13de eeuw geen scribent in vaste dienst, doch liet haar oorkonden haast allemaal door diverse scribenten te Brugge, uitzonderlijk te Aardenburg of te Oudenburg schrijven. Zeker meer dan honderd verschillende handen zijn te Brugge bij de Middelnederlandse ambtelijke teksten tot 1300 te onderscheiden. Enkele zijn beroepsschrijvers, die voor allerhande opdrachtgevers werken. Twee van hen zijn bijzonder productief geweest: de ene schreef 85 stukken van 1273 feb. 11 tot 1295 nov. 5, de andere 146 stukken van 1279 feb. 17 tot 1300 nov. 19; tweemaal, | |
[pagina 30]
| |
op 24 okt. 1282 en 14 mei 1283, namen ze elk een deel van dezelfde oorkonde voor hun rekening, zodat ze wellicht samen werkten. Het stadsbestuur had ook eigen, zelfs gespecialiseerde klerken, bv. iemand die van 1299 sept. tot 1300 dec. 25 19 los- en lijfrentebrieven opgesteld heeft. De schepenbank van het Sijseelse en de proosdij van Sint-Donaas hadden een zelfde scribent in dienst, die van 1279 dec. tot 1300 okt. 28 48 stukken geschreven heeft. Ook schepenbanken uit de omgeving lieten hun oorkonden soms te Brugge schrijven, vooral die van Oostkamp (1280 dec. 7 enz.). Ook in alle kerkelijke instellingen te Brugge schreef men in het Nederlands: Sint-Maria-Magdalenahospitaal 1266 nov. 6, Sint-Obrechtsbegijnhof 1268 juli 21, de Wijngaard (ook een begijnhof) 1273 feb. 23, enz. Een monnik van Sint-Andries, tevens archivaris van die abdij, schreef van 1282 maart 13 tot 1300 juli 23 29 stukken, o.m. oorkonden voor die abdij uitgaande van schepenen van Gistel 1288 maart 23, van Rozendaal (Noordbrabant) 1292 maart 27, van Eeklo 1292 april 17. Iemand van het Sint-Janshospitaal, tevens archivaris aldaar, schreef 18 stukken van 1281 mei 10 tot 1296 juli 15, o.m. oorkonden voor dit hospitaal van schepenen van Gistel 1285 maart 4, van Eeklo 1289 sept. 21, van Zomergem 1294 nov. 6. Tweemaal is een naam bekend: Jhan Wippe, kapelaan in Sint-Obrechtsbegijnhof, die 11 oorkonden opstelde van 1281 juni 7 tot 1292 juni 22, en Clais Juedemare, van wiens hand de draperiekeure van 1294 is. In Vlaanderen is, na Brugge en Gent, Oudenaarde het belangrijkst. In het hospitaal werden vanaf 1285 okt. 1 goederenregisters, vanaf 1287 maart 23 oorkonden in het Nederlands geschreven. De poortersrol van Pamele begint op 24 juni 1291. Het oudste poortersboek van de stad Oudenaarde, aangevangen op 16 aug. 1276, is echter slechts bewaard in afschrift van 1312. Geleidelijk gaan ook de kleinere schepenbanken tot oorkonding in het Nederlands over: Hulst 1271, Aardenburg 1273 feb. 20, Oudenburg 1274 feb. 17, Aksel 1277 jan. 17, Maldegem 1277 okt. 5, Saaftinge 1279 mei 31, Damme 1280 sept. 28-okt. 5, Kaprijke 1281 juni 8, Aalst 1282 maart 6, Eeklo 1282 juni 21, Deinze 1282 okt. 20, Geraardsbergen 1283 juni 21 (ook schepenbanken en heren uit de omgeving lieten hier hun oorkonden opstellen, bv. schepenen van Morenbroek te Ophasselt 1287 jan. 22, van Voorde 1296 mei, van Erwetegem 1296-97 maart, heer van Zottegem 1293 nov., heer van Boelare 1297 feb.), Oostkamp 1288 maart 4, Oostburg 1289 nov. 29, Assenede 1290 april 6, Oostende 1292 mei 30, Gistel 1293 feb. 17, Sluis 1294 maart 2, Torhout 1294 dec. 30, Veurne 1295 dec. 2, Boechoute 1296 feb. 26, | |
[pagina 31]
| |
Blankenberge 1298 april 7, Roeselare (schepenen van het Oostambacht van Ieper) 1298 okt. 14, Zottegem 1299 april 26. Desgelijks allerhande kerkelijke instellingen buiten de grote steden: uithof te Grauw 1260 maart 3, abdij Merkem 1268 jan. 19(?), abdij ter Doest 1275 mei 31, abdij Oudenburg 1277 juli 17, abdij Nieuwenbosse te Heusden 1278 mei 5, kerk Wondelgem 1280 juli (een goederenrol, door 9 achtereenvolgende handen bijgewerkt tot eind 13de eeuw), uithof te Kloosterzande 1282 april 23, abdij Ninove 1287 ± juli 1, kapittel Dendermonde 1291 jan. 15, abdij Doornzele te Evergem 1291 mei, Sint-Claraklooster te Gentbrugge 1293 juni 1, hospitaal Kortrijk 1294 okt. 12(?). Nederlandse oorkonden uitgaande van adellijke heren, die niet geschreven zijn door een klerk van bv. een schepenbank of door de kerkelijke instelling waarvoor ze bestemd waren, zijn in Vlaanderen uiterst zeldzaam. Dat ze opgesteld zijn door een klerk (de kapelaan?) van de edelman, is zo goed als zeker bij 3 oorkonden van de heer van Nevele (1279 okt. 20 en 1284 jan., zelfde hand, verschillende geadresseerden, en 1283 juni 27, nauw verwante hand) en waarschijnlijk bij 2 oorkonden van de heer van Wulfsberge te Oedelem (1275 mei 4 en 1275 mei, zelfde hand), een oorkonde van de vrouw van Oostwinkel (1277 juli) en een van de heer van Viane en Ophasselt (1288 aug. 19). Het haast volledig ontbreken van dergelijke bescheiden is wellicht toe te schrijven aan het algemeen politiek en cultureel verval van de Vlaamse adel in de 13de eeuw. Een Jacob van Maerlant die zijn brood verdient als hofdichter van de heren van Rode te Snellegem, kan men zich dan ook moeilijk voorstellen; overigens is 1262 nov. Marlant (te Zuienkerke) een leesfout voor Matlant. In de kanselarij van de graven van Vlaanderen is de officiële schrijftaal het Frans. Alleen 7 overeenkomsten van de graaf van Vlaanderen met die van Holland, 1299 maart 11 tot maart 27, samen 2 handen, en een oorkonde van de graaf voor Rase van Bersele, een Zeeuws edelman, 1299 maart 31, van een van die handen, zijn in het Nederlands. De grafelijke kanselarij oefent ook taaldwang uit op de ondergeschikte ambtenaren: alleen een baljuwsrekening van Saaftinge, 1293 juli 28, en een rekening van de grafelijke zetting in het Land van Aalst, 1295, zijn in het Nederlands. Chronologisch zowel als kwantitatief volgt op Vlaanderen het graafschap Holland-Zeeland. De eerste ambtelijke tekst in het Nederlands is hier de stadskeure van Middelburg, 1254 maart 11, verleend door de graaf doch geschreven te Middelburg. De overgrote massa van alle | |
[pagina 32]
| |
Middelnederlandse ambtelijke bescheiden uit de 13de eeuw in dit vorstendom is herkomstig uit de stad Dordrecht of uit de grafelijke kanselarij te Den Haag, samen minstens 80%. In de 13de eeuw zijn de graven van Holland de enige vorsten in de Nederlanden die het gebruik van het Nederlands als ambtelijke schrijftaal werkelijk bevorderd hebben. Vanaf 1267 jan. 14 worden door klerken van de grafelijke kanselarij talrijke Mnl. oorkonden geschreven; daarenboven een leenregister van 1280 en volgende jaren. Sommige scribenten zijn bijzonder productief geweest, bv. een die van 1281 jan. 24 tot 1290 juli 6 15 bewaarde stukken geschreven heeft, een andere van 1284 juni 25 tot 1296 maart 26 33 stukken, een derde van 1289 jan. 20 tot 1297 nov. 25 14 stukken; beide eerstgenoemde hebben ook het leenregister grotendeels voor hun rekening genomen. Blijkens hun dialectkenmerken zijn de scribenten uit allerlei gewesten in Holland (vooral Zuidholland) en zelfs uit Utrecht herkomstig. Met name bekend zijn Johannes de Durdrecht clericus, Arnoldus dictus ... clericus registri en Petrus de Leyden clericus, die in nov. 1299 het oudste cartularium schreven, eerstgenoemde ook 3 oorkonden van 1299 nov. 6 tot 1300 mei 21. Ook veel oorkonden uitgaande van diverse personen of instellingen en bestemd voor de graaf werden door scribenten uit de grafelijke kanselarij geschreven, bv. bisschop van Utrecht 1281 jan. 24, heer van Borsele 1282 mei 9, hertog van Brabant 1285 nov. 11, heer van Woerden 1288 maart 21, heer van Wassenaar 1289 maart 1, heer van Kuik 1290 maart 31, heer van Arkel 1290 april 18, schepenen van Reimerswaal 1292 aug. 2, enz. Uitzonderlijk belangrijk is Dordrecht, waar vanaf 1278 aug. 15 talrijke oorkonden in het Nederlands geschreven werden, alsmede (toevallig bewaarde) stadsrekeningen van 1284 tot 1287. Jan, klerk van Dordrecht, schreef van 1278 aug. 15 tot 1297 juli 25 24 oorkonden en rekeningen, een andere scribent 10 oorkonden en rekeningen van 1284 tot 1293, een derde 6 stukken van 1289 maart 6 tot 1296 juli 30, een vierde 6 stukken van 1291 maart 24 tot 1295 juli 2, een vijfde 8 stukken van 1293 mei 13 tot 1294, enz. Dordtse stadsklerken schreven ook de keuren en privileges, door de graaf verleend aan de stad, doch niet zijn verzoekschriften of bevelen. Ook de schuldbrieven waarbij de schuldenaar (bv. de graaf van Holland) belooft bij wanbetaling in gijzeling te zullen gaan te Dordrecht, werden door een Dordts scribent opgesteld. Ook kleine schepenbanken gaan tot oorkonding in het Nederlands | |
[pagina 33]
| |
over: Schiedam 1287 jan. 7, Geertruidenberg 1287 aug. 28, Zieriksee 1293 sept. 9 (een stadsklerk van Zieriksee schreef 7 oorkonden van 1296 mei 1 tot 1300 mei 5, o.m. van de graaf van Holland en van de domproost van Utrecht voor de stad), Leiden 1293 sept. 25, Schoonhoven 1297 aug. 8, Heusden (N.Br.) 1297 sept. 8. Desgelijks allerhande kerkelijke instellingen: klooster Biezelinge 1281 juli 25, abdij Rijnsburg 1294 sept. 22, kerk Waalwijk (N.Br.) 1295 mei 12, klooster Leeuwenhorst 1296 juni 29, klooster Koningsveld 1297 okt. 10, kerk Naaldwijk 1299 aug. 9, abdij Egmond 1300 nov. 2, abdij Middelburg 1284 sept. 29. Overeenkomstig hun grote politieke macht spelen ook de Hollandse edelen een belangrijke rol bij de oorkonding in de volkstaal. Zo bv. zijn een codicil bij een testament van 1282 mei 15 van Gerard, ridder van Wateringen, en een oorkonde van dezelfde van 1287 aug. 12, van dezelfde hand, die bijgevolg zo goed als zeker Willaem, kapelaan van die ridder, is. Andere voorbeelden zijn: heer van Wassenaar 1271-72 maart 18, heer van Teilinge 1275 april 26, heer van Arkel 1284 april 11, heer van Haastrecht 1289 dec. 30, heer van Heemskerk 1292 sept. 21, heer van de Lek 1293 dec. 21, enz. Utrecht is als een verlengstuk van Holland te beschouwen. De eerste Utrechtse oorkonde in het Nederlands is van 1278 aug. 28 (van Stichtse edelen voor de graaf van Holland, Utrechts blijkens de taalvormen). Vervolgens Sint-Janskapittel 1285 okt. 27, Duitse Orde, stad, enz. Twee Utrechtse oorkonden van 1279 nov. 7 en 1285 okt. 12 zijn evenwel falsa van denkelijk 1372. Bij de Stichtse edelen o.m. nog heer van Vianen 1289 na nov. 18. De stad Amersfoort vangt aan in 1300 nov. 21. Het hertogdom Brabant bekleedt de derde plaats. De eerste oorkonden in het Nederlands zijn hier: gasthuis te Kortenberg 1266-67 maart en schepenen van Lubbeek 1267 maart 12 (gelijktijdig afschrift). Een zeer belangrijke rol hebben twee machtige adellijke geslachten gespeeld: de heren van Breda en de Bertouts van Mechelen. In tegenstelling met Vlaanderen en Holland houden de grote steden, vooral Brussel en Leuven, langer aan het Latijn vast dan de kleine schepenbanken. Kwantitatief staan in de 13de eeuw Mechelen, Breda en Grimbergen vooraan. Van de heren van Breda zijn er heel wat oorkonden in het Nederlands vanaf 1269 mei 1. Mechelen bezit een Nederlandse weverskeure van 1270 sept. 29. Van de Bertouts, heren van Mechelen, zijn er Nederlandse oorkonden vanaf | |
[pagina 34]
| |
1271 (en van hun verwanten, de heren van Duffel, vanaf 1284 nov. 3); ook Willem van Affligem, auteur van Sente Lutgart, was een Bertout. De schepenen van de Heide, Nieuwland en Nekkerspoel, die hun stukken door een gemeenschappelijke klerk laten opstellen, oorkonden in het Nederlands vanaf 1282: een eerste klerk schrijft er 19 van 1282 april 23 tot 1291 juni 21, zijn opvolger 14 van 1292 dec. 23 tot 1299 april 26. De stadsschepenen daarentegen wenden in dezelfde tijd verder het Latijn aan. In het begijnhof schrijft men in het Nederlands vanaf 1283 juni 5. Grimbergen vangt aan met een dorpskeure van 1275 (uitgegeven door E.M. Meijers, nu zoek). Er zijn oorkonden van de schepenen vanaf 1289 juli 10. Grimbergse scribenten schrijven ook voor naburige schepenbanken, bv. Meise 1292 juni 4. Het eerste Nederlandse stuk in de abdij is van 1296 jan. 10. Te Brussel zijn er 3 oorkonden van dezelfde hand van 1276 juli 27 tot 1277 juni 11. Antwerpen begint misschien in 1277 juli 4 en zeker in 1285 sept. 29. Bij de landelijke schepenbanken is de volgorde: Rumst 1280 mei 5, Meldert bij Tienen 12[8]7 april 27 (één stuk, bewaard in vidimus van schepenen van Tienen 1290 jan. 14, eveneens Nederlands), Perk 1287 nov. 11, Ledeberg te Pamel 1289 dec. 18, Sint-Pieters-Leeuw 1291 mei, Tervuren 1294 jan. 31, Erps 1294 jan. 26-feb. 1 (het eerste stuk van deze hand in opdracht van laten van Weerde), Wolvertem 1294 april 15, Willebroek 1296 jan. 22, Eppegem 1296 okt. 12, Dilbeek 1296 okt. 21, Sint-Genesius-Rode 1297 mei, Laken 1298 jan. 25, Leefdaal 1298 feb. 16, Asse 1299 juli 16. Kerkelijke instellingen: Sint-Bernardsabdij te Hemiksem 1295 juni 19, hospitaal Asse 1299 maart 22, abdij Vorst 1299. In de hertogelijke kanselarij is er een klerk die 5 oorkonden geschreven heeft van 1290 april 22 tot 1292 mei 24; de eerste is, eigenaardig genoeg, van de graaf van Holland voor de stad Grave. Andere Nederlandse oorkonden uitgaande van de hertog werden niet in zijn kanselarij, doch door de geadresseerde (bv. gasthuis Antwerpen, abdij Grimbergen) opgesteld. De Belgische provincie Limburg kan bogen op een zeer omvangrijk goederenregister van de kommanderij Oudenbiezen te Rijkhoven, aangevangen in 1280 april 22-28. Daarnaast is in het gehele oosten van het Nederlandse taalgebied de oogst aan oorkonden in de volkstaal in de 13de eeuw bijzonder schraal. In de huidige provincies Limburg zijn er 4 oorkonden van schepenen van Sint-Pieter bij Maastricht, 1294 maart | |
[pagina 35]
| |
7 tot mei 9, zelfde hand, en telkens een van kapittel Tongeren (?) 1277 aug. 15, vrouw van Kranendonk voor klooster Keizerbos te Neer 1290, heer van Stein 1293 maart 28 en stad Maastricht 1299 mei 13. Er is een oorkonde van de heer van Kuik 1286 okt. 31 en een van een edelman te Deventer 1300 aug. 31. Twee vrijgeleidebrieven van 1300 jan. 11 van de graaf van Holland voor de poorters van Zutfen resp. Harderwijk zijn, blijkens het insmokkelen van oostelijke taalvormen, een Zutfens afschrift van een Hollands model van 1297 mei 21 (gelijkaardige vrijgeleidebrief van graaf van Holland voor Zutfen). Tenslotte zijn er in het Nederrijnse gebied een oorkonde van de heer van Heinsberg voor het gasthuis aldaar 1286 aug. 31, twee van heer Luf van Kleef 1296 aug. 27 en 1298 okt. 22, en een van de graaf van Kleef van 1300 april 28. Een oorkonde van de graaf van Kleef voor de graaf van Holland van 1296 aug. 15 vertoont een mengelmoes van Hollandse en Kleefse vormen en is dus denkelijk een Kleefs netschrift van een Hollands ontwerp. |
|