| |
| |
| |
Een verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels
Verslag van de heer J.L. Pauwels, eerste beoordelaar.
Toen de Academie, een drietal jaren geleden, het opstellen van een verklarend woordenboek van de taal van Streuvels als prijsvraag voor 1970 uitschreef, waren de academieleden er zich blijkbaar niet van bewust welke enorme arbeid zou worden gevergd van degene die deze prijsvraag wenste te beantwoorden. Anders zouden ze de tijdslimiet voor de beantwoording wel op 1972 of 1973 hebben gesteld! We voelen dan ook ontzag en bewondering voor de toegewijde wroeter die erin slaagde een monumentaal werk van 2282 bladzijden klaar te krijgen voor 15 december 1969. Dat hij het zelf ook wel als een zeer moeizame arbeid heeft ervaren, bewijst de keus van het motto: Tantae molis erat (Romanam condere gentem).
De indeling van het werk ziet eruit als volgt: Voorrede, blz. VI-IX. - Bibliografie: 1. werken van Streuvels, geëxcerpeerd met het oog op de samenstelling van het woordenboek (71 nrs.): X-XVIII. 2. Inhoud van de 12 delen van Streuvels' ‘Volledige werken’ (Kortrijk 1952-57): XIX-XXIII. 3. Bloemlezingen: XXIV. 4. Woordenboeken en Idiotica: XXV-XXVII. - Lijst van afkortingen: XXIX-XXXIV. - Alfabetisch geordend Woordenboek: blz. 1-2199. - Lijst van voornamen: 2201-2219. - Lijst van Latijnse woorden uit Genoveva van Brabant: 2220-2227. - Addenda (bij het Woordenboek): 2230-2248.
De methode van bewerking is verantwoord in de voorrede, die zo bondig is gehouden dat ik ze bijna helemaal zou moeten overschrijven. ‘Dit woordenboek bevat alle woorden en uitdrukkingen die niet in Van Dales Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, achtste druk, 1961, zijn opgenomen, alle woorden en wendingen die in hetzelfde woordenboek een andere betekenis hebben of als Zuidnederlands of als gewestelijk zijn aangeduid. Ook zegswijzen, spreekwoorden en vaste verbindingen werden zoveel mogelijk opgenomen en toegelicht.’ (blz. VI). Dit standpunt van de auteur is m.i. volkomen verantwoord. Er werd geen volledig woordenboek van Streuvels' taal gevraagd, wel een verklarend. Het hoefde dus alleen die woorden en wendingen te be- | |
| |
vatten waarbij enige verklaring nodig of nuttig was. Hoe kon T.M.E. die woorden uitzoeken? Alleen bij zijn persoonlijk inzicht te rade gaan was uiteraard uitgesloten. Hij moest zich naar een objectief criterium kunnen richten en dan lag de keus van de ‘grote’ Van Dale voor de hand. Het gevaar om enerzijds te veel en anderzijds te weinig te geven, was hiermee niet uitgesloten, maar ik ken geen andere gids die een bruikbaarder en veiliger criterium zou bieden dan Van Dale.
De auteur heeft meer dan 22.000 bladzijden van Streuvels gelezen: alle werken, van sommige meer dan één uitgave (blz. VI). Hij kon niet alle uitgaven van alle werken lezen: hiertoe ontbraken en de tijd en de gelegenheid (blz. VII). Bij de woordverklaring heeft hij zich allerlei beperkingen opgelegd en alleen gestreefd naar een eenvoudige en duidelijke toelichting. Het belangrijkst zijn natuurlijk de uit het werk van Streuvels aangehaalde voorbeelden, een of meer bij elk lemma, zodanig gekozen dat zij (meestal) het gebruik en de betekenis der woorden op voldoende wijze verduidelijken. - In principe worden geen etymologische aanduidingen gegeven, behoudens opgave van de taal waaruit vreemde woorden zijn overgenomen (blz. VII).
Na het titelwoord zijn (eventueel) opgegeven: de woordsoort, het genus, de vorming van meervoud en verkleinwoord, de hoofdtijden, het accent; ook de woordenboeken en idiotica waarin het woord werd aangetroffen.
Het zou van zware ondankbaarheid getuigen meer etymologie, meer realia, meer vergelijkende woordstudie enz. te eisen van iemand die reeds zoveel heeft gepresteerd. Ik meen dat het werk in zijn huidige vorm bekroning verdient.
Een andere vraag is of het werk in deze vorm zonder verdere controle mag gedrukt worden. Laten we de auteur zelf aan het woord: ‘Ik weet beter dan wie ook dat dit werk allerminst volmaakt is. Bepaalde definiëringen zullen verbeterbaar zijn, bepaalde aanduidingen zullen overbodig lijken, bepaalde andere dingen moesten wellicht verduidelijkt. Het is best mogelijk dat enkele woorden aan mijn aandacht zijn ontsnapt... Dit woordenboek betekent voor mij geen eindpunt: nu reeds ben ik op zoek naar ontbrekende uitgaven...’ (blz. IX).
Aan de mogelijke onvolledigheid - die o.i. niet anders dan zeer gering kán zijn - hechten we niet zoveel belang. Natuurlijk zal elke aanvulling altijd welkom zijn. Belangrijker is echter o.i. of het gebodene niet voor verbetering vatbaar is. Als we enkele tientallen bladzijden van het werk doorlezen, worden we herhaaldelijk getroffen door de rake, bondige definitie van woorden, ook van die welke in geen enkel
| |
| |
woordenboek voorkomen. De gegeven verklaringen bevredigen ons meestal, ik zou zelfs zeggen ‘haast altijd’, maar af en toe zijn we toch geneigd een vraagteken te plaatsen. Dat heb ik gedaan bij bussel (blz. 294). Van Dale8 geeft het woord op als Znl.: 1. bos (van takken, stro, pijlen enz.), bundel, schoof; 2. zwachtel; 3. luiers. De auteur vermeldt bij het lemma bussel als bepaling: bos, bundel, schoof (blijkbaar naar van Dale 1.) en geeft als toelichting het voorbeeld: ‘Nu eens verscheen een jongen met... een bussel hanepluimen op de muts’ (Najaar 435). Bussel betekent hier bundel of bos, niet schoof. Indien Streuvels het woord ook met de betekenis schoof gebruikt, dient een tweede voorbeeld toegevoegd. Is dat niet het geval, dan is het beter schoof te schrappen in de bepaling. Komen bet. 2 en 3 van V. Dale niet bij Streuvels voor, dan is alles verder in orde. Gebruikt hij bussel ook voor ‘luiers’, dan is het artikel onvolledig.
Bij lutslam (blz. 1015) lezen we de verklaring ‘talmend, treuzelend en lam, loom; doods’ en één voorbeeld met ‘die lutslamme stemming’ waarin het woord blijkbaar loom of doods betekent. Nu vraag ik me af of het adjectief ook toegepast wordt op mensen of dieren. Is dat wel het geval, dan dient uiteraard een voorbeeld toegevoegd waarin het adj. talmend, treuzelend betekent. Een accentaanduiding bij lutsebaliere op dezelfde blz. zou o.i. niet overbodig zijn.
Bij onnucht (blz. 1188) lezen we ‘ongenoegen, lusteloosheid’ met twee voorbeelden. In het tweede betekent onnucht duidelijk lusteloosheid; uit het eerste kunnen we niet opmaken of het om ongenoegen of lusteloosheid gaat. - Als eerste betekenis van onverlet (blz. 1201) wordt ‘onaangeroerd’ opgegeven met twee voorbeelden: voor het eerste past de gegeven omschrijving uitstekend, maar in het tweede betekent het woord ‘ongedaan’, een bet. die niet in Van Dale is gehonoreerd, al is ze in Zuidned. zeer gewoon, b.v. ‘niets onverlet laten om de waarheid te achterhalen’.
Met dergelijke opmerkingen kan ik vele bladzijden vullen. Al zijn ze meestal niet erg belangrijk, toch meen ik dat we aan de auteur de raad moeten geven zijn werk nog eens rustig en kritisch door te lezen. Aan verreweg de meeste artikelen hoeft ongetwijfeld geen enkele wijziging toegebracht, maar in bepaalde gevallen zal een toevoeging, weglating, precizering of verduidelijking de betrouwbaarheid van het werk ten goede komen.
Gelet op de omvang van dit woordenboek vraag ik me af of er niets zou kunnen geschrapt worden. Ik heb de met on-beginnende lemma's even doorgelezen en m.i. kan een verklaring gemist worden bij de vol- | |
| |
gende woorden: onafgelijnd, onbeveiligd, ongeduldsvlaag, ongeluksgenoot, onheil(s)mare, onheilslied, onomschreven, ontslagverzoek, onvatbaar, onvolgroeid, onweerstijd. Ik beken dat ik met schroom enige besnoeiing voorstel. ‘Iets te veel’ is ten slotte minder hinderlijk dan ‘iets te weinig’!
| |
Verslag van de heer M. Gysseling, tweede beoordelaar.
Het verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels, ingezonden onder de kenspreuk Tantae molis erat, is een ontzaglijke en indrukwekkende prestatie. Met zijn 2248 bladzijden is het zeker een van de lijvigste prijsantwoorden die de Academie ooit te beoordelen kreeg. Men vraagt zich af hoe het mogelijk is geweest, voor een leraar met volledige leeropdracht, tevens huisvader, in drie jaar tijds, zoals hij in zijn inleiding schrijft, het bijzonder omvangrijke oeuvre van Streuvels te lezen en te excerperen en de excerpten (25.000, achteraf gereduceerd tot 15.000) tot een verklarend woordenboek om te werken.
Het woordenboek omvat alle woorden en uitdrukkingen die niet, of niet met deze vorm of betekenis, bij van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse taal, voorkomen of die daar als Zuidnederlands of gewestelijk zijn aangeduid.
De bewerking verdient bijzonder veel lof. De betekenisomschrijving van woorden en uitdrukkingen is haast altijd volkomen bevredigend. Toch zijn er ook onmiskenbare tekortkomingen, die duidelijk het gevolg zijn van een oncritische houding tegenover de bestaande woordenboeken, inz. van Dale, waaruit de auteur in de mate van het mogelijke zijn definities gelicht heeft. De hieronder aangehaalde voorbeelden behoren meestal tot de ergste die ik in het werk aangetroffen heb.
Van Dale somt vaak een heel rijtje synoniemen of zinverwante woorden op. T.M.E. neemt het rijtje ongewijzigd over, met inbegrip van de betekenisnuances die niet passen bij het citaat uit Streuvels. B.v. hille, behoud ‘hoogte’ (dan nog liever ‘heuvel’), schrap ‘terp, vluchtheuvel’. Kleems (in: kleemse eerde), behoud ‘kleverig, kleiig’, schrap ‘niet goed doorbakken’. Krinkeldewinkels, behoud ‘kronkels en bochten’, schrap ‘verwarde hoop’.
Soms geeft een woordenboek verschillende betekenissen op en kiest T.M.E. precies die welke niet past. B.v. palure ‘livrei, uniform’ (uit W.N.T.) betekent in het citaat ‘paruur, versiersel’ (eveneens in W.N.T.). Denkelijk ook tronk (het citaat is niet expliciet genoeg), niet ‘uitlopers van een boom, grondloot’, maar ‘afgeknotte boom’, de
| |
| |
gewone betekenis (beide uit De Bo).
T.M.E. brengt soms diverse betekenissen uit verschillende woordenboeken samen, hoewel er maar één opgaat. B.v. jonk ‘kind, meisje’ betekent bij Streuvels, in overeenstemming met het Westvlaams, uitsluitend ‘meisje’ (ook als tiener); jong ‘jongen’ is Hollands. Kappeliene (citaat: schaapvellen kappelientje) wordt goed verklaard als ‘schoudermantel’, aldus in het Westvlaams (uit Frans capeline ‘vrouwenkapje over hoofd en schouders’ volgens Gallas), maar ‘(gebreid) hoofddeksel voor meisjes’ uit van Dale naar Teirlinck moet weg. Bij kareelsteen heeft T.M.E. aan ‘baksteen’, de gewone betekenis, ook ‘vloertegel’ uit W.N.T. toegevoegd; in het citaat is duidelijk sprake van klinkers. Een schorre is bij Streuvels niet een ‘platachtig stuk (zand)steen’ (van Dale naar Teirlinck), terwijl ‘vloersteen, tegel’ daarnaast de definitie bij De Bo te zeer simplificeert. Zoals blijkt uit Streuvels zelf (blauwe vloerschorren s.v. vloerschorre, en tweemaal blauwe schorren in W.N.T. doch niet bij T.M.E.), betekent schorre, in overeenstemming met het Westvlaams, ‘grote arduinen vloersteen’ (zoals in oude kerken en boerenhuizen).
De overgenomen definitie uit woordenboeken is soms te vaag of onnauwkeurig. B.v. meers is niet ‘grasland, weide’ (van Dale) zonder meer, maar steeds ‘laagliggend grasland langs een waterloop’. De duivel een keersken lichten betekent niet ‘iets ongaarne, onwillig doen’ (al te zeer vereenvoudigd uit Teirlinck), maar ‘zijn vijand uit eigenbelang vriendelijk bejegenen’ (WNT III 3619); bij Streuvels, in overeenstemming met het Westvlaams, ‘iemand die men ducht, door een klein geschenk trachten gunstig te stemmen’ (letterlijk: een kaars ontsteken voor de duivel).
Niet alleen simplificeert T.M.E. soms de definities uit woordenboeken; hij brengt ook andere lichte wijzigingen aan in verkeerde zin. Bij jenever heeft T.M.E. ‘aalbes, inz. zwarte aalbes’ uit van Dale ten onrechte vereenvoudigd tot ‘zwarte aalbes’; nochtans heten in Vlaanderen niet alleen de zwarte, maar ook de witte en rode aalbessen jenevers. Leefkoek ‘koek die men iemand uit genegenheid geeft’ (met verwijzing naar De Bo) en liefkoek ‘idem, peperkoek’ geeft De Bo liefkoek en olijfkoek onvolledig weer; telkens is er bij De Bo sprake van peperkoek (Westvlaams zoetekoek; s.v. liefkoek ook lukke) als geschenk, zodat het woord hetzelfde is als ouder Gents lijfkoek, Mnl. lijfcoeke ‘peperkoek’; ook uit Streuvels blijkt dat het een bepaald soort van koek moet zijn. Ook mote ‘heuvel door een gracht omringd’ geeft De Bo onnauwkeurig weer; een mote is eigenlijk een kunstma- | |
| |
tige heuvel waarop een kasteel (later ook, en zo bij Streuvels, een molen) staat of gestaan heeft. Bij ren ‘traliehoek, traliekooi’ is de beperking tot tralies ongewettigd; wel is er in het eerste citaat sprake van het traliehok van een waakhond, maar het tweede betreft een varkensren, waar toch zeker geen tralies zijn (de tekst zelf spreekt van houten latten en planken).
Herhaaldelijk constateerden wij reeds dat een door T.M.E. uit woordenboeken overgenomen betekenis niet opgaat voor het Vlaams of Westvlaams. Een gelijkaardig voorbeeld is fikfak; weliswaar heeft T.M.E. aan de bij van Dale s.v. fikfakkerij vermelde betekenis ‘gebeuzel, gepruts’ die van ‘prul’ toegevoegd; toch betekent Vlaams fikfak alleen ‘prullegoed’. Vlaams flosje (van Frans floche) wordt ten onrechte opgevat als diminutief van flos ‘pluis, vlaszijde (lees: vloszijde)’; het betekent, zoals in het Frans, ‘zijden kwastje’ (de citaten uit Streuvels zijn duidelijk). Tuuk verklaart Teirlinck inderdaad als ‘rechtsom’, maar hoe kan dat in het citaat ‘de een wilde soms juuk als de ander tuuk snokte’, waar tuuk, als tegenovergestelde van juuk, ‘linksom’ zou moeten zijn.
Soms is de definitie uit de woordenboeken ook voor het Westvlaams volkomen juist, maar heeft Streuvels, althans in de geciteerde teksten, aan het woord een afgeleide betekenis gegeven. Melkspon is inderdaad ‘moedermelk, zog’, doch in het citaat is sprake van de melkstralen die paarsgewijs uit de uier van de koe geprest worden bij het melken ('t dubbele melkspon stroelde in de ketel tussen haar opene knieën). Een krabbe is natuurlijk een ‘tros, druiventros’, maar Streuvels bedoelt hier de wollige katjes die van de populieren vallen. Kappelen is inderdaad ‘schiften, zuur worden’ (van melk; bij Teirlinck ‘ook wel van andere vloeistoffen: soep, saus, enz., waarin zich klonters vormen’), maar Streuvels beschrijft het smelten van tin. Inhaal betekent, blijkens de context, ‘het toevoegen’ (namelijk van bloem aan de pap).
Waaiaard, dat in het citaat duidelijk ‘waaiende boom’ betekent, wordt door T.M.E. ten onrechte verklaard als ‘kool (plant)’, met verwijzing naar Loquela, waar dit woord evenwel gehoord werd te Kassel, Frans-Vlaanderen, dus verre van Streuvels' streek. Vergelijk waaiboom ‘boom die in volle wind staat, ratelpopulier’ bij Lievevrouw-Coopman.
Talrijk zijn de nieuwe samenstellingen die Streuvels gesmeed heeft. Hoewel ze doorgaans volkomen doorzichtig zijn, is T.M.E. er niet altijd in geslaagd zich hun betekenis concreet voor te stellen. Schoenkraam is, blijkens de context, niet ‘schoenmakerswerkplaats’, doch
| |
| |
de werkbank waaraan de schoenmaker zit. Nagelvoos is niet ‘afgesleten nagels, spijkers hebbende’, maar ‘door herhaald vernagelen (en sleet) zacht, broos en brokkelig geworden’ (van schoenzolen). Bij huisgang heeft T.M.E. aan de normale betekenis ‘gang’ ten onrechte ‘vestibule, hall, voorhuis’ toegevoegd; in het citaat verbindt de huisgang voor- en achterdeur. Desgelijks staat bij huisvloer, naast ‘vloer’, ten onrechte ‘hall, voorhuis’; er is sprake van één van die kleine huisjes waar men, als men de voordeur opendoet, meteen in de woonkamer staat. Kinderlore is duidelijk gesmeed naar het voorbeeld van folklore en betekent niet ‘kindervreugd’.
Soms heeft Streuvels woorden die alleen nog in de toponymie voortleven, als appellatief aangewend; dat hij het daarbij niet steeds bij het rechte eind heeft, is begrijpelijk. De herkomst van deze woorden uit de toponymie zou dienen aangeduid te worden, daar anders het gevaar bestaat dat iemand ze voor levend Westvlaams gaat houden. Ook hier valt de oncritische houding van T.M.E. tegenover woordenboeken meermaals op. Over de betekenis van zele zie thans K. Roelandts, Sele und heim, in Namenforschung, Festschrift für Adolf Bach. Rode ‘gerooid bos, gerooid bosdeel’, bij Streuvels ‘open plek in een bos’(?) (zie citaat s.v. renveld) werd door T.M.E. niet in het glossarium opgenomen, denkelijk omdat het plaatsnaamelement ook in van Dale staat; de hier opgegeven betekenis ‘ontgonnen land’ is onjuist. Groede betekent inderdaad ‘begraasde aanwas, gors’; Streuvels heeft het woord ten onrechte toegepast op het Brabantse landschap. Zwimme (of liever zwim?; er staat zwimmen, meervoud) lijkt bij Streuvels inderdaad de betekenis te hebben van zwin ‘grote afwateringsgracht’ (de betekenis liever aldus formuleren), doch zwinnen komen uitsluitend in de polders voor, niet in het Kortrijkse, dus een vergissing van Streuvels. Waterwad is niet ‘wad, doorwaadbare plaats’ (van Dale s.v. wad), maar blijkens het citaat (waar eigenlijk waterwadden, meervoud, staat) hetzelfde als wedde dat met de betekenis ‘poel’, ook als drenkplaats, voorkomt in de Vlaamse toponymie (zie ook van Dale s.v. wed); berust de a bij Streuvels op etymologische overwegingen? De prochieputten kunnen niet als ‘grote put, kleine vijver op het
dorp’ gedefinieerd worden, daar het twee grote vijvers midden in de meersen zijn, doel van een wandeltocht van Prutske; denkelijk ‘aan de gemeente (Vlaams parochie) toebehorende vijver’; De Flou XII 404 vermeldt de naam te Kuurne. Een hulleken (onder de graszode tegen de kerkmuur) is niet een ‘hoop of groep van zich te zamen bevindende personen of dingen’ doch, blijkens de context, de langwerpige aard- | |
| |
ophoping op een graf, zoals men er vroeger zoveel kon zien op kerkhoven; het woord is een diminutief van het in de Vlaamse toponymie zeer gewone hul ‘heuvel’.
Streuvels heeft vooral in zijn historische roman Genoveva van Brabant, sporadisch ook elders, gretig gebruik gemaakt van archaïsche woorden. Ook hier zou de herkomst dienen aangeduid te worden, om niet de indruk te wekken dat het levende woorden zijn uit het Westvlaams dialekt. Dit is het moeilijkste deel van Streuvels' woordenschat, enerzijds omdat de woorden in hun Nederlandse vermomming vaak moeilijk herkenbaar zijn, anderzijds omdat Streuvels wellicht niet altijd klaar zag in hun betekenis of in de historische achtergrond. Het is volkomen begrijpelijk dat T.M.E. al eens verkeerd geraden heeft of de betekenis niet invult: zelf heb ik vruchteloos gezocht naar bv. selago, triskele, zinzolijn. Hier volgt een greep uit deze woorden. Hieman, volgens T.M.E. ‘soldaat’, is denkelijk ouder Engels yeoman. Windoog steunt natuurlijk op de etymologie van Engels window. Ook bruidsloop ‘bruiloft’ zal Streuvels wel uit een etymologisch woordenboek gehaald hebben. Parabaat is het Griekse parabates ‘wagenstrijder’, doch bij Streuvels met een betekenis ‘meeloper’ die men zich moeilijk concreet kan voorstellen. Leuden is merovingisch Latijn leudes (thans Nederlands lieden) ‘mannen’, niet ‘soldaten’. Warg (Oudengels wearg enz.) betekent ‘vogelvrij verklaarde’. Een noodeed was niet een ‘noodzakelijke eed’, maar een eed waarbij men bevestigde dat men wettelijk verhinderd was; door Streuvels verkeerd begrepen? Leenlaat betekent bij Streuvels inderdaad ‘leenman’, maar het woord is een contradictie, evengoed als bij Conscience waar het ‘laat’ betekent. Momber is niet alleen
‘voogd, verzorger van wezen’, maar in de Middeleeuwen, en met name in het citaat uit Streuvels, eveneens ‘de wettelijke voogd (al dan niet de echtgenoot) zonder wiens bijstand een vrouw geen rechtsgeldige handeling kan stellen’. Schapeel is Mnl. schapeel ‘krans, kroon (op het hoofd)’. Bij leitier toevoegen dat dit Mnl. litiere, leitiere (Frans litière) is. Lijsbed is Mnl. lisebedde ‘draagstoel’. Met het oude wig ‘strijd’ heeft Streuvels een heel aantal samenstellingen gevormd: wijgbuit, wijgkamp, wijgman, wijgreize.
Streuvels heeft nogal wat woorden overgenomen uit het Duits; ze werden daarbij telkens in een Nederlands of Westvlaams kleedje gestoken: avergelove, baanhof, inbijt, enz. Terecht vermeldt T.M.E. telkens de Duitse herkomst. M.i. zijn er echter heel wat meer, b.v. zich bekondigen ‘sich erkundigen’, heimkeer, heimvaart, kosenaam, snorkel ‘Schnörkel’, tog ‘Zug’ (T.M.E.'s verwijzing naar Loquela is mis- | |
| |
leidend).
Ook bij Franse woorden heeft T.M.E. terecht de herkomst aangeduid. Een paar vergissingen: waze komt niet van Frans vase, het is precies andersom; seneschaal komt niet uit het Duits maar uit het Frans (sénéchal, zelf ontleend aan het Westfrankisch).
Desgelijks bij de Russische woorden.
Maar waarom ook niet bij de Noorse? B.v. fimbulwinter uit het Oudnoors. Ook holm is Skandinavisch: holm ‘eilandje’, niet De Bo's tronkholm(e) ‘moerassige streep in het land’. Was een snecke wel een ‘kleine boot om te jagen?’
Een moeilijk woord bij Streuvels is heutel. T.M.E. heeft de betekenis vermoedelijk, en vrij raak, opgemaakt uit de context. Op grond van de afwisseling heutelen hoetelen bij Streuvels zou ik verwijzen naar hoetel ‘rommel’ bij van Dale.
Tenslotte enkele vergissingen van T.M.E. Herre is niet ‘spleet, reet, kier’, overgenomen uit van Dale s.v. gerre (dat inderdaad deze betekenis heeft), maar ‘har, scharnier’ (bij Streuvels knarsen de herren van de deur). Hotten (in: gehotte melk) is niet ‘verwarmen’ maar hetzelfde als hotten ‘schiften, stremmen’ (van melk) bij van Dale; verwart T.M.E. met Engels hot? Waarom bij kerfdier aan de betekenis ‘insekt’ ook ‘knaagdier’ toegevoegd wordt, is mij niet duidelijk.
Volledigheidshalve zou ik bij go ook Streuvels' afscheidsgroet op het bidprentje (facsimile: Wetenschappelijke Tijdingen 28, 1969, kol. 321) graag geciteerd zien; over geen woord bij Streuvels is immers door zovelen gepiekerd geworden als over dit.
Achteraan geeft T.M.E. als toemaatje een lijst van voornamen. Deze zou bijzonder waardevol kunnen zijn voor de persoonsnaamkunde. Helaas twijfel ik er sterk aan of de volle naam, die bij wijze van identificatie aan elke vleivorm toegevoegd wordt, steeds berust op gegevens uit Streuvels' werk of op het dialekt. Ik kan b.v. niet aannemen dat Dolf, behalve voor Adolf en Rudolf, ook voor Ludolf zou staan, een in Vlaanderen ongebruikelijke naam, of dat Frikke behalve Frederik ook Godfried of Wilfried zou aanduiden. De lijst moet met zorg samengesteld worden; wat niet kan verantwoord worden, moet er uit. Wellicht kan de lijst van voornamen met hun vleivormen bij Teirlinck in deel III enig houvast bieden.
Ook de lijst van Latijnse woorden uit Genoveva van Brabant dient nog eens zorgvuldig nagezien te worden, vooral aan de hand van J.F. Niermeyer, Mediae Latinitatis lexicon minus. Comes b.v. betekent al- | |
| |
leen ‘graaf’, niet markgraaf of hertog. Dat cancellarius ‘(in het Ripuarisch recht) vast aangestelde griffier’ zou aanduiden, klinkt zonderling. Mogelijk heeft Streuvels vergissingen begaan, maar dat dient dan aangeduid te worden.
De tweede beoordelaar is er ten volle van overtuigd, dat het ingestuurde werk beslist verdient bekroond te worden. Het is evenwel niet af: de beschikbare tijd is te kort geweest. Een verklarend woordenboek van Streuvels opmaken, vergt een enorme kennis, vooral een zeer grondige vertrouwdheid met het Westvlaams van een uitstervende generatie. De auteur moet nu eens rustig zijn gehele werk herlezen, alle woordbetekenissen opnieuw overwegen, desnoods teruggrijpen naar een bladzijde uit Streuvels, trachten zich alles concreet voor te stellen, vooral ook oudere mensen ondervragen en een kijkje nemen in oude boerenhoven en krotwoningen. Streuvels moet uit eigen teksten en eigen dialekt, eigen tijd en eigen streek verklaard worden. En dat het woordenboek dan, zodra het persklaar is, zo spoedig mogelijk verschijne.
| |
Verslag van de heer A. van Loey, derde beoordelaar
Ik kan me grotendeels aansluiten bij het oordeel van de eerste en van de tweede verslaggever.
Het ingezonden antwoord getuigt bij de Schrijver van een grote werkkracht en van onverdroten ijver; de Schr. heeft gestreefd naar volledigheid.
Er zijn echter schaduwzijden. Het ergste is wel zijn onzelfstandige houding tegenover de geraadpleegde woordenboeken: zo hoopt hij vaak betekenissen uit die woordenboeken op zonder te kiezen wat op het zinsverband in zijn citaten of vindplaatsen slaat (waar hij, daarentegen, zonder behulp van een woordenboek, zelf een betekenis uit het verband moet opmaken, zijn zijn definities juist).
De citaten uit Streuvels zijn vaak een illustratie van zijn definitie (zoals men dat vindt in een woordenboek van de algemene taal van nu), maar die citaten zijn te weinig in aantal (frequentie wordt niet aangeduid) om als bewijsplaats te dienen van een algemener gebruik bij Streuvels, of van een toevallig ‘eenmalig’ gebruik (de achterwege gebleven vindplaatsen hadden, weliswaar niet in-extenso, kunnen aangeduid zijn door een verwijzing, met verkorte titel, naar de bladzijden in de bron). Blz. 627 hakeweren: hakeweerde, gehakeweerd: staat er zonder vindplaats van de hoofdtijden.
| |
| |
Een woordenboek is geen doorlopend betoog, verdeeld in hoofdstukken: een woordenboek leest men dan ook niet, men leest erin, en wel telkens een artikel. Dit houdt in, dat elk artikel volledig en juist moet zijn. Welnu: er zijn artikelen die ernstige herziening behoeven. Ik noem bij wijze van voorbeeld: blz. 1781 twefelen (met bet. ‘smeken, lokken’) dat een causatief bij twijfelen genoemd wordt!; - blz. 1715 tenden I 2 ‘uitgeput, op’ (maar het citaat eist de bet. ‘tenslotte’); - blz. 1733 wordt een part. praet. toegedogen (gezegd van een pijp, eig. ‘aangestampt’) teruggebracht op een inf. toedijgen (terwijl het is: toeduwen, reeds te vinden in het Mnl. Wdb. 8. 408 en 2. 485 en R. Van Sint-Jan, Gezelle, § 79, inz. § 177); - blz. 1942 (s.v. vluwhaarde bn. ‘golvend’) kan dit woord in het citaat ‘het jonge koorn dat vluwhaarde, blonk en golfde’ niets anders zijn dan een zwak werkwoord. - Mijn lijst is langer!
Slotsom: ik wil wel voorstellen om te bekronen, maar het werk, voor het in druk verschijnt, behoeft in menig artikel herziening in de zin van grotere nauwkeurigheid.
|
|